Image

Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Samenvatting Diagnostische Criteria van de DSM

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

1. Inleiding

 

In 1994 is de DSM-IV verschenen. DSM-IV is een classificatie-systeem die ontwikkeld is voor het gebruik bij hulpverlening, opleiding en onderzoek naar en van psychische stoornissen. De DSM-IV is een richtlijn bij het stellen van een psychiatrische diagnose, niet een 'kookboek dat je stap voor stap volgt'. De beoordelaar moet de classificatie afwegen tegen de professionele ervaring. Bij discrepantie tussen beide, mag de DSM-IV classificatie niet gemaakt worden. Doel van de DSM-IV is het geven van heldere beschrijvingen van de verschillende diagnostische categorieën zodat een juiste diagnose kan worden gesteld, er over kan worden gecommuniceerd, er onderzoek naar de psychische stoornissen kan worden gedaan en een zo’n efficiënt en effectief mogelijk behandelplan kan worden opgesteld.

 

De DSM-IV-TR bureau-editie is een pocket-versie van de DSM-IV. De TR is een klein en handig boekje waarin de beoordelaar [therapeut] snel iets kan opzoeken. De beoordelaar moet bekend zijn met de kennis die in de uitgebreide DSM-IV staat en gebruikt de TR in combinatie met deze kennis.

 

Pas op:

  • DSM-IV omvat echter niet alle aandoeningen die onderwerp van behandeling of verder onderzoek zouden kunnen zijn.

  • Criteria DSM-IV voldoen niet automatisch aan juridische of andere niet-medische criteria m.b.t. geestesziekte, psychische stoornis of geestelijke handicap. [Bij juridische beoordelingen dient men bijvoorbeeld rekening te houden met de individuele verantwoordelijkheid, het vaststellen van gebreken en de competentie van de beoordeelde].

 

2. Gebruik van de beknopte handleiding

 

  • Specificaties van ernst en beloop

 

De DSM-IV diagnose wordt meestal gebruikt voor de actuele toestand waarin een persoon zich bevindt en niet om te verwijzen naar eerdere diagnoses waarvan de betrokkene hersteld is.

 

Specificaties van ernst en beloop zijn:

  • licht: geen of slechts…

  • matig:

  • ernstig:

  • gedeeltelijk in remissie:

  • volledig in remissie:

  • voorgeschiedenis:

 

Deze specificaties moeten alleen gebruikt worden als actueel gezien aan alle criteria van de stoornis worden voldaan.

Er moet rekening worden gehouden met het aantal en de intensiteit van de verschijnselen en klachten van de stoornis, en met elke beperking in het beroepsmatig of sociaal functioneren dat de betrokkene ervaart.

 

  • Recidiveren

Niet zelden kunnen er, na een periode van remissie, symptomen bij de betrokkene ontstaan die doen denken aan een recidief van de oorspronkelijke stoornis. Het is vaak zo dat enkel op basis van deze symptomen geen diagnose van een psychische stoornis kan worden gesteld (bijvoorbeeld omdat er niet aan het aantal noodzakelijke criteria wordt voldaan). Op basis van inzicht kan worden bepaald hoe de aanwezigheid van deze symptomen wordt aangegeven.

 

 

Hieronder de mogelijkheden:

  • Actueel/Voorlopig’: als de symptomen behoren tot een nieuwe episode van een recidiverende aandoening, zelfs voordat aan alle criteria is voldaan (bijvoorbeeld depressie na 10 dagen al diagnosticeren i.p.v. de voorgeschreven 14 dagen).

  • Niet Anderszins Omschreven’: als de symptomen als significant worden geacht, maar als nog niet duidelijk is of deze een recidief vertegenwoordigen.

  • Voorgeschiedenis’: indien de symptomen niet significant zijn.

 

  • Hoofddiagnose / Reden voor Contact

Meestal kun je meerdere diagnoses stellen bij een betrokkene (denk hierbij ook aan dubbeldiagnoses).

 

Vaak zijn de ‘hoofddiagnose / reden voor contact’ het belangrijkste aandachtspunt van de zorg of behandeling.

Bij intramurale zorg wordt gesproken over de ‘Hoofddiagnose’: Dit is de aandoening die hoofdzakelijk verantwoordelijk is voor het veroorzaken van de opname van de betrokkene.

 

In ambulante settings spreekt men van ‘Reden voor Contact’: Dit is de aandoening die hoofdzakelijk verantwoordelijk is voor de ambulante hulpverlening tijdens het contact.

 

Aanduiding: multipele diagnoses kunnen worden vastgelegd op meerassige wijze of op een niet-assige wijze. Mits anders aangeduid is de diagnose op As I de hoofddiagnose.

 

  • Voorlopige diagnose

Voorlopige diagnose: als er gegronde redenen zijn om te veronderstellen dat uiteindelijk aan alle criteria van een stoornis zal worden voldaan, maar er onvoldoende informatie is om tot een stellige diagnose te komen. Ook kan de term ‘voorlopig’ worden gebruikt in situaties waarin de differentiaaldiagnose uitsluitend afhangt van de duur van de ziekte.

 

  • Gebruik van de categorie ‘Niet Anderszins Omschreven’ (NAO)

Er zijn zoveel verschillende klinische beelden, dat het onmogelijk is om voor elke situatie een passende diagnose nomenclatuur te stellen [nomenclatuur = benaming in de vaktaal]. Daarom heeft elke diagnostische klasse een categorie genaamd ‘Niet Anderszins Omschreven’. Sommige klassen hebben zelfs meerdere categorieën.

 

Er zijn 4 situaties waarin een NAO diagnose correct kan worden gesteld:

  • Het beeld is in overeenstemming met de algemene richtlijnen van een psychische stoornis uit de diagnostische klasse, maar het geheel van symptomen voldoet niet aan de criteria van één van de stoornissen.

  • Het beeld is in overeenstemming met het symptoompatroon dat niet tot de DSM-IV classificatie hoort, maar dat wel significant lijden of beperkingen veroorzaakt.

  • Er bestaat onzekerheid over de oorzaak [etiologie].

  • Er is onvoldoende gelegenheid voor het verzamelen van volledige gegevens of er bestaat strijdige of onverenigbare informatie, maar er is voldoende informatie om de stoornis binnen een bepaalde diagnostische klasse te plaatsen.

 

3. Meerassige Beoordeling

 

Vaak is het nodig om multipele diagnoses te stellen. Een meerassig systeem kan hierbij uitkomst bieden. In de DSM-IV zijn 5 verschillende assen opgenomen met elk een ander kennisdomein. De meerassige beoordeling kan helpen bij het opstellen van een behandelingsplan en het voorspellen van de afloop. Het vergemakkelijkt de systematische evaluatie met aandacht voor de uiteenlopende stoornissen en problemen die over het hoofd gezien zouden kunnen worden als de reden voor zorg gericht zou zijn op het beoordelen van één enkel probleem.

 

De Assen:

As I Klinische stoornissen

Andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn

As II Persoonlijkheidsstoornissen Zwakzinnigheid

As III Somatische aandoeningen

As IV Psychosociale en omgevingsproblemen

As V Algehele beoordeling van het functioneren

 

As I: Klinische stoornissen Andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn:

As I dient voor het vastleggen van alle verschillende stoornissen of toestanden in. de classificatie met uitzondering van de persoonlijkheidsstoornissen en zwakzinnigheid [zoals verslaving, psychotische stoornissen etc]. Ook worden op As I de Andere aandoeningen genoteerd die een reden voor zorg kunnen zijn.

Wanneer iemand meer dan één As I stoornis heeft, moeten deze alle worden vastgelegd en moet de hoofddiagnose als eerste worden genoteerd. Als iemand zowel een As I stoornis als een As II stoornis heeft, wordt verondersteld dat de hoofddiagnose of de reden voor het contact op As I vermeld staat tenzij dit bij de As II diagnose wordt vermeldt.

 

As II: Persoonlijkheidsstoornissen Zwakzinnigheid

AS II dient voor het vastleggen van persoonlijkheidsstoornissen en zwakzinnigheid: Persoonlijkheidsstoornissen zijn langdurige patronen in gedachten, visie en gedrag die afwijken van wat in de betreffende cultuur als normaal wordt ervaren.

De vermelding op een aparte as van de persoonlijkheidsstoornissen en zwakzinnigheid garandeert dat aandacht zal worden gegeven aan de mogelijke aanwezigheid van persoonlijkheidsstoornissen en zwakzinnigheid die anders over het hoofd gezien zou kunnen worden.

In de veel voorkomende situatie dat iemand meer dan één As II diagnose heeft, moeten deze alle worden genoteerd. Als iemand zowel een As I als een As II diagnose heeft en de As II diagnose is de hoofddiagnose of de reden voor contact moet dit worden aangegeven door de bepalende term ['Hoofddiagnose'] of [Reden voor contact'] te vermelden.

As II kan ook worden gebruikt om opvallende, slecht aangepaste persoonlijkheidskenmerken aan te geven die niet voldoende zijn voor een persoonlijkheidsstoornis. De gewoonte gebruik te maken van slecht aangepaste afweermechanismen kan eveneens op As II worden aangegeven.

 

As III Somatische aandoeningen/Lichamelijke toestand:

As III dient voor het vastleggen van actuele somatische aandoeningen, die potentieel relevant zijn voor het begrijpen of behandelen van een psychische stoornis. Somatische aandoeningen kunnen op allerlei manieren verband houden met psychische stoornissen. In een aantal gevallen is het duidelijk dat de somatische aandoening rechtstreeks een etiologische factor is bij het ontstaan of verslechteren van psychische symptomen en dat het mechanisme hiervoor fysiologisch is. Er zijn andere situaties waarin somatische aandoeningen op As III worden vastgelegd vanwege hun belang voor het volledig begrijpen of behandelen van iemand met een psychische stoornis.

Het meerassige onderscheid tussen As I, II en III stoornissen houdt niet in dat er fundamentele verschillen zijn in de theorievorming, dat psychische stoornissen geen samenhang hebben met lichamelijke of biologische factoren of processen, of dat somatische aandoeningen geen verband houden met gedrags- of psychosociale factoren of processen. Het doel van het onderscheiden van somatische aandoeningen is diepgang bij evaluatie aan te moedigen en de communicatie tussen hulpverleners te versterken.

 

As IV Psychosociale en omgevingsproblemen

As IV dient voor het vastleggen van psychosociale ' en omgevingsproblemen die de diagnose, behandeling en prognose van psychische stoornissen kunnen beïnvloeden (As I en II). Een psychosociaal of omgevingsprobleem kan een negatief 'life event' zijn, een moeilijkheid of onvolkomenheid in de omgeving, een stressveroorzakende factor in het gezin of andere relaties, een tekortschieten van maatschappelijke steun of eigen hulpbronnen of een ander probleem dat verband houdt met de context waarin iemands moeilijkheden zich hebben ontwikkeld. Zogenaamde positieve stressfactoren, zoals een promotie, moeten alleen worden vermeld als deze een probleem vormen of er toe leiden, als bijvoorbeeld iemand moeite heeft zich aart de nieuwe situatie aan te passen. Naast een rol bij het begin of het verergeren van een psychische stoornis kunnen psychosociale problemen ook ontstaan als een consequentie van iemand's psychopathologie, of tot problemen leiden die in overweging genomen moeten worden bij het totale behandelingsbeleid.

Wanneer iemand verscheidene psychosociale of omgevingsproblemen heeft kan alles wat relevant geacht wordt genoteerd worden. In het algemeen moet men alleen die psychosociale en omgevingsproblemen vastleggen die aanwezig waren in het jaar voorafgaande aan de huidige beoordeling. Als deze eerder aanwezig waren moeten deze duidelijk bijgedragen hebben aan de psychische stoornis of een reden voor behandeling zijn geworden willen ze vernoemd worden (bijvoorbeeld een oorlogstrauma). De problemen zijn onderverdeeld in categorieën:

 

- Problemen binnen de primaire steungroep:

Bijvoorbeeld overlijden van een gezinslid; gezondheidsproblemen in het gezin; het uiteenvallen van het gezin door scheiding of vervreemding; het huis verlaten; hertrouwen van een ouder; seksueel of lichamelijk misbruik etc.

 

- Problemen gebonden aan de sociale omgeving:

Bijvoorbeeld overlijden of verlies van een vriend(in); tekortschieten van maatschappelijke steun; alleen wonen; problemen met de aanpassing aan een andere cultuur; discriminatie; aanpassing aart nieuwe levensfase (zoals pensionering).

 

- Opvoedingsproblemen:

Bijvoorbeeld analfabetisme; studieproblemen; onenigheid met leraren of klasgenoten; ongeschikte schoolomgeving.

 

- Werkproblemen:

Bijvoorbeeld werkloosheid; dreiging werk kwijt te raken; belastende werktijden; moeilijke werkomstandigheden; ontevredenheid met het werk; wisselen van betrekking; onenigheid met chef of collega's.

 

- Woonproblemen:

Bijvoorbeeld dakloosheid; slechte behuizing; onveilige buurt; onenigheid met buren of huisbaas.

 

- Financiële problemen:

Bijvoorbeeld ernstige armoede; onvoldoende financiën; te lage bijstandsuitkering.

 

- Problemen met de toegankelijkheid van gezondheidsdiensten:

Bijvoorbeeld tekortschieten van gezondheidsdiensten; niet beschikbaar zijn van vervoer naar gezondheidscentra; te lage ziektekostenverzekering.

 

 

 

- Problemen met justitie/politie of met de misdaad:

Bijvoorbeeld arrestatie; gevangen zitten; in een proces betrokken zijn; slachtoffer van een misdrijf zijn.

 

- Andere psychosociale en omgevingsproblemen:

Bijvoorbeeld blootstelling aan rampen, oorlog, andere vijandelijkheden; onenigheid met hulpverleners buiten de familie zoals raadsman, maatschappelijk werker of arts; niet beschikbaar zijn van instellingen voor maatschappelijk werk.

 

As V Algehele beoordeling van het functioneren

As V dient voor het vastleggen van het oordeel over het algemene niveau van functioneren. Deze informatie kan nuttig zijn bij het plannen van een behandeling en het meten van de werking daarvan en bij het voorspellen van de afloop.

Het vastleggen van het algemene functioneren op As V wordt gedaan met behulp van de Global Assessment of Functioning Scale (GAF-schaal van 0 – 100 met 100 = uitstekend functioneren en 0 = onvoldoende informatie, 1 = voordurend ernstig gevaar).

De GAF-schaal kan bijzonder bruikbaar zijn bij het, in algemene termen, volgen van vooruitgang van betrokkene door gebruik te maken van een op zichzelf staande meting. De GAF-schaal moet uitsluitend gescoord worden voor wat betreft het psychisch, sociaal en beroepsmatig functioneren. De instructies specificeren 'Reken hier niet de beperkingen in het functioneren toe die het gevolg zijn van lichamelijke (of omgevings-)factoren'. In de meeste gevallen moet een score op de GAF-schaal voor de huidige periode gemaakt worden (dat wil zeggen het niveau van functioneren op het moment van de evaluatie) omdat de score van het huidige functioneren in het algemeen de noodzaak van behandeling of zorg zal weerspiegelen. In een aantal situaties kan het nuttig zijn de GAF-schaal score vast te leggen op het moment van opneming en het moment van ontslag. De GAF-schaal kan ook gescoord worden op andere momenten (bijvoorbeeld het hoogste niveau van functioneren gedurende ten minste enkele maanden in het afgelopen jaar).

4. Stoornissen meestal gediagnosticeerd op zuigelingenleeftijd, kinderleeftijd of in adolescentie.

 

Hoewel de stoornissen meestal voor het eerst naar voren komen op kinderleeftijd en in de adolescentie kunnen sommige personen waarbij stoornissen die in deze sectie beschreven worden [bv. ADHD], pas op volwassen leeftijd gediagnosticeerd en in de zorg komen. Bovendien is het niet ongebruikelijk dat de beginleeftijd bij vele hier niet genoemde stoornissen op kinderleeftijd of in de adolescentie ligt.

 

Zwakzinnigheid (Mental Retardation)

As II

 

Zwakzinnigheid

A. Verstandelijk duidelijk onder het gemiddelde functioneren: een IQ van ongeveer 70 of lager bij een individueel toegepaste IQ-test [bij zeer jonge kinderen op basis van een inschatting van een verstandelijk significant onder het gemiddelde functioneren].

 

B. Gelijktijdig aanwezige tekorten in of beperkingen van het huidige aanpassingsgedrag op ten minste TWEE van de volgende terreinen:

 

  1. Communicatie
  2. Zelfverzorging
  3. Zelfstandig kunnen wonen
  4. Sociale en relationele vaardigheden
  5. Gebruik maken van gemeenschapsvoorzieningen
  6. Zelfstandig beslissingen nemen
  7. Functionele intellectuele vaardigheden
  8. Werk
  9. Ontspanning
  10. Gezondheid
  11. Veiligheid

 

C. Begin voor het achttiende jaar, >18 jr.

 

Codeer op basis van de mate van ernst:

Lichte zwakzinnigheid: Niveau IQ 50-55 tot ongeveer 70

Matige zwakzinnigheid: Niveau IQ 35-40 tot 50-55

Ernstige zwakzinnigheid: Niveau IQ 20-25 tot 35-40

Diepe zwakzinnigheid: Niveau IQ lager dan 20 of 25

Zwakzinnigheid, ernst niet gespecificeerd: Indien er een sterk vermoeden van zwakzinnigheid bestaat, maar de intelligentie van betrokkene niet te testen is met standaard intelligentietests (bv. bij personen die te gehandicapt zijn of niet meewerken, of bij zeer jonge kinderen).

 

Leerstoornissen (Learning disorders)

Leesstoornis, Rekenstoornis, Stoornis is schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid, Leerstoornis NAO - As III

 

Leesstoornis Rekenstoornis Stoornis in schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid

  1. Het leesniveau/rekenniveau/schrijfvaardigheidsniveau ligt, gemeten met een individueel afgenomen gestandaardiseerde test, aanzienlijk onder het te verwachten niveau dat hoort bij de leeftijd, de gemeten intelligentie en de bij de leeftijd passende opleiding van betrokkene.

  2. De stoornis van Criterium A interfereert in significante mate met de schoolresultaten of de dagelijkse bezigheden waarvoor leesvaardigheid vereist is.

  3. Indien een zintuiglijk defect aanwezig is, zijn de leesproblemen ernstiger dan die die hier gewoonlijk bij horen.

 

Coderingsaanwijzing: Indien een somatische [bv. neurologische] aandoening of een zintuiglijk defect aanwezig is, codeer de aandoening dan op As III. Leerstoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO) Deze categorie dient voor die leerstoornissen die niet voldoen aan de criteria van een van de specifieke leerstoornissen. Tot deze categorie kunnen problemen horen op alle drie bovenstaande genoemde gebieden die in combinatie met elkaar in significante mate interfereren met de schoolresultaten. Prestatie bij de tests hoeft hierbij niet aanzienlijk onder het te verwachten niveau dat hoort bij de leeftijd, gemeten intelligentie en bij niveau van opleiding hoort te liggen.

 

Stoornissen in motorische vaardigheden (Motor Skills Disorder) As III

 

Coördinatieontwikkelingsstoornis

  1. De uitvoering van dagelijkse bezigheden, waarvoor coördinatie van de motoriek vereist is, ligt aanzienlijk onder het te verwachten niveau dat hoort bij de leeftijd en de gemeten intelligentie van betrokkene. Dit kan tot uiting komen door duidelijke vertragingen in het bereiken van de mijlpalen van de motorische ontwikkeling [bv. lopen, kruipen, zitten], dingen te laten vallen, onhandigheid, slechte sportprestaties of een slecht handschrift.

  2. De stoornis van Criterium A interfereert in significante mate met de schoolresultaten of de dagelijkse bezigheden.

  3. De stoornis is niet het gevolg van een somatische aandoening [bv. de ziekte van Parkinson] en voldoet niet aan de criteria van een pervasieve ontwikkelingsstoornis.

  4. Indien er sprake is van zwakzinnigheid dan zijn de motorische problemen ernstiger dan die hier gewoonlijk bijhoren.

 

Coderingsaanwijzing: Indien een somatische [bv. neurologische] aandoening of een zintuiglijk defect aanwezig is, codeer de aandoening dan op As III.

 

Communicatiestoornissen (Communication Disorders)

Expressieve Taalstoornis, Gemengd Receptieve-Expressiestoornis, Fonologische stoornis, Stotteren, Communicatiestoornis NAO - As III

 

Expressieve Taalstoornis

  1. De resultaten, verkregen door gestandaardiseerde tests van het expressief taalgebruik, liggen aanzienlijk onder het resultaat van de gestandaardiseerde tests van het performale IQ en de ontwikkeling van het taalbegrip. De stoornis kan tot uiting komen in een duidelijk beperkte woordenschat, fouten maken in de werkwoordsvorm, of moeilijkheden met het zich herinneren van woorden of het maken van zinnen met een bij de ontwikkeling passende lengte of ingewikkeldheid.

  2. De problemen met het zich in taal uitdrukken interfereren in significante mate met de schoolresultaten of beroepsmatige prestaties, of met de sociale communicatie.

  3. Er wordt niet voldaan aan de criteria van de gemengde receptieve-expressieve taalstoornis of een pervasieve ontwikkelingsstoornis [zoals bijvoorbeeld autisme].

  4. Indien er sprake is van zwakzinnigheid, een motorische spraakstoornis, een zintuiglijk defect of omgevingsdeprivatie zijn de de taalproblemen ernstiger dan die die hier gewoonlijk bij horen.

 

Gemengd Receptieve-Expressie taalstoornis

  1. De resultaten, verkregen door gestandaardiseerde individueel toegepaste tests van de ontwikkeling van zowel taalbegrip als uiting, liggen aanzienlijk onder de resultaten van gestandaardiseerde tests van de nonverbale intelligentie. Tot de symptomen behoren zowel die van een expressieve taalstoornis als de moeilijkheden met het begrijpen van woorden, zinnen of een specifiek soort woorden zoals ruimtelijke begrippen.

  2. De problemen met de taaluiting of het taalbegrip interfereren in significante mate met de schoolresultaten of beroepsmatige prestaties, of met de sociale communicatie.

  3. Er wordt niet voldaan aan de criteria van een pervasieve ontwikkelingsstoornis [zoals bijvoorbeeld autisme].

  4. Indien er sprake is van zwakzinnigheid, een motorische spraakstoornis, een zintuiglijk defect of omgevingsdeprivatie zijn de taalproblemen ernstiger dan die die hier gewoonlijk bij horen.

 

Fonologische Stoornis [ofwel articulatiestoornis]

  1. Tekortschieten in het gebruik van bij het ontwikkelingsniveau te verwachten spraakklanken en die passen bij de leeftijd en het dialect [bijvoorbeeld fouten in de productie, het gebruik, de vorm of organisatie van klanken, zoals, maar niet beperkt tot, het vervangen van de ene klank door een andere [bijvoorbeeld gebruik van de t-klank in plaats van de k-klank] of weglaten van klanken zoals de eindconsonanten.

  2. De problemen met het maken van stemklanken interfereren in significante mate met de schoolresultaten of beroepsmatige prestaties, of met de sociale communicatie.

  3. Indien sprake is van zwakzinnigheid, een motorische spraakstoornis, een zintuiglijk defect of omgevingsdeprivatie zijn de taalproblemen ernstiger dan die die hier gewoonlijk bij horen.

 

Stotteren

  1. Een stoornis in het normale vloeiende verloop en het tijdspatroon van de spraak[niet passend bij de leeftijd van betrokkene] gekenmerkt door het frekwent voorkomen van één of meer van de volgende criteria:

    1. herhalen van klanken en lettergrepen.

    2. verlengen van klank

    3. tussenvoegsels

    4. ononderbroken woorden [bijvoorbeeld pauzes binnen een woord]

    5. hoorbaar of geluidloos blokkeren [gevulde of ongevulde pauzes in de spraak]

    6. veel omhaal van woorden [vervangen van woorden om problemen te vermijden]

    7. de woorden worden geproduceerd met een overmaat aan lichamelijke inspanning

    8. monosyllabische herhalingen van hele woorden ['ik-ik-ik-ik-ik zie hem']

  2. De stoornis in de vloeiende spraak interfereert in significante mate met de schoolresultaten of beroepsmatige prestaties, of met de sociale communicatie.

  3. Indien er sprake is van een motorische spraakstoornis of een zintuiglijk defect zijn de spraakproblemen ernstiger dan die die hier gewoonlijk bij horen.

 

Communicatiestoornis NAO

Deze categorie dient voor die stoornissen in communicatie die niet voldoen aan de criteria van een specifieke communicatiestoornis [bijvoorbeeld een stoornis van luidheid]

 

Pervasieve ontwikkelingsstoornissen Autistische stoornis, Stoornis van Rett, Desintegratiestoornis van de kinderleeftijd, Stoornis van Asperger, Pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO. Pervasief betekent letterlijk diep doordringend

 

Autistische stoornis

A. Een totaal van zes criteria waaraan wordt voldaan uit [1], [2], en [3].

In [1] minstens 2 criteria, in zowel [2] als in [3] minstens 1 criteria waaraan voldaan wordt.

 

[1] Kwalitatieve beperkingen in de sociale interacties zoals blijkt uit ten minste TWEE van de volgende criteria:

[a] Duidelijke stoornissen in het gebruik van verschillende vormen van nonverbaal gedrag, zoals oogcontact, gelaatsuitdrukking, lichaamshoudingen, en gebaren om de sociale interactie te bepalen.

[b] Er niet in slagen met leeftijdgenoten tot relaties te komen, die passen bij het ontwikkelingsniveau.

[c] Tekort in het spontaan proberen met anderen plezier, bezigheden of prestaties te delen [bv. het niet laten zien, brengen of aanwijzen van voorwerpen die van betekenis zijn]

[d] Afwezigheid van sociale of emotionele wederkerigheid

 

[2] Kwalitatieve beperkingen in de communicatie zoals blijkt uit ten minste EEN van de volgende criteria:

[a] Achterstand in of volledige afwezigheid van de ontwikkeling van de gesproken taal [niet samengaand met een poging dit te compenseren met alternatieve communicatiemiddelen zoals gebaren of mimiek]

[b] Bij individuen met voldoende spraak duidelijke beperkingen in het vermogen een gesprek met anderen te beginnen of te onderhouden

[c] Stereotiep en herhaald taalgebruik of eigenaardig woordgebruik

[d] Afwezigheid van gevarieerd spontaan fantasiespel ['doen-alsof spelletjes'] of sociaal imiterend spel passend bij het ontwikkelingsniveau.

 

[3] Beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten zoals blijkt uit ten minste EEN van de volgende criteria:

[a] Sterke preoccupatie met 1 of meer stereotiepe en beperkte patronen van belangstelling die abnormaal is ofwel in intensiteit ofwel in richting

[b] Duidelijk rigide vastzitten aan specifieke niet-functionele routines of rituelen

[c] Stereotiepe en zich herhalende motorische manierismen [bv.fladderen of draaien met hand of vingers of complexe bewegingen met het hele lichaam]

[d] Aanhoudende preoccupatie met delen van voorwerpen

 

B. Achterstand in of abnormaal functioneren op ten minste één van de volgende gebieden met een begin voor het derde jaar:

  • sociale interacties

  • taal zoals te gebruiken in sociale communicatie, of

  • symbolisch of fantasiespel

 

 

C. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan de stoornis van Rett of een desintegratiestoornis van de kinderleeftijd Stoornis van Rett

A. Alle volgende:

  1. Duidelijk normale prenatale en perinatale ontwikkeling

  2. Duidelijk normale psychomotore ontwikkeling gedurende de eerste vijf maanden na de geboorte

  3. Normale schedelomvang bij de geboorte

 

B. Begin van alle volgende, na de periode van normale ontwikkeling:

  1. Afname van de schedelgroei tussen de leeftijd van vijf maanden en 48 maanden

  2. Verlies van eerder verworven doelgerichte handvaardigheden tussen de leeftijd van vijf maanden en dertig maanden met de hierop volgende ontwikkeling van stereotiepe handbewegingen [bv. handen wringen of 'handenwassen']

  3. Verlies van sociale betrokkenheid vroeg in het beloop [hoewel sociale interactie zich later wel ontwikkelen]

  4. Optreden van een slechte coordinatie van het lopen of de bewegingen van de romp

  5. Ernstige beperkingen in de ontwikkeling van de expressieve en receptieve taal met ernstige psychomotorische achterstand

 

Desintegratiestoornis van de kinderleeftijd

A. Een duidelijk normale ontwikkeling gedurende ten minste de eerste twee jaar na de geboorte.

 

B. Aanzienlijk verlies van voorheen verworven vaardigheden [

1. expressieve en receptieve taal

2. sociale vaardigheden en aanpassingsgedrag

3. zindelijkheid voor urine en ontlasting

4. spel

5. motorische vaardigheden

 

C. Afwijkingen in het functioneren op ten minste twee van de volgende terreinen:

  1. kwalitatieve beperkingen in sociale interacties [bv. beperkingen van het nonverbale gedrag, er niet in slagen relaties met leeftijdgenoten te ontwikkelen, gebrek aan sociale en emotionele wederkerigheid]

  2. kwalitatieve beperkingen van de communicatie [bv. achterstand in of afwezigheid van gesproken taal, onvermogen een gesprek met anderen te beginnen of te onderhouden, stereotiep en zich herhalend taalgebruik, afwezigheid van fantasiespel ['doen-alsof' spelletjes]

  3. beperkte, zich herhalende en stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten, waartoe ook behoren motorische stereotypieen en manierismen

 

 

D. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een andere specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornis of schizofrenie.

 

Stoornis van Asperger

A. Kwalitatieve beperkingen in de sociale interactie, zoal blijkt uit ten minste twee van de volgende criteria:

 

  1. duidelijke stoornissen in het gebruik van veelvoudig nonverbaal gedrag zoals oogcontact, gelaatsuitdrukking, lichaamshoudingen en gebaren om de sociale interactie te bepalen

  2. er niet in slagen met leeftijdgenoten tot bij het ontwikkelingsniveau passende relaties te komen

  3. tekort in het spontaan proberen met anderen plezier, bezigheden of prestaties te delen [bijvoorbeeld het niet laten zien, brengen of aanwijzen van voorwerpen die van betekenis zijn]

  4. afwezigheid van sociale of emotionele wederkerigheid

 

B. Beperkte, zich herhalende en stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten zoals blijkt uit ten minste één van de volgende criteria:

  1. sterke preoccupatie met één of meer stereotiepe en beperkte patronen van belangstelling die abnormaal is in ofwel intensiteit of aandachtspunt

  2. duidelijk rigide vastzitten aan specifieke niet-functionele routines of rituelen

  3. stereotiepe en zich herhalende motorische maniërismen [bv.fladderen of draaien met hand of vingers of complexe bewegingen met het hele lichaam]

  4. aanhoudende preoccupatie met delen van voorwerpen

 

C. De stoornis veroorzaakt in significante mate beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen

D. Er is geen significante algemene achterstand in taalontwikkeling

E. Er is geen significante achterstand in de cognitieve ontwikkeling of in de ontwikkeling van bij de leeftijd passende vaardigheden om zichzelf te helpen, gedragsmatig aanpassen [anders dan binnen sociale interacties] en nieuwsgierigheid over de omgeving

F. Er is niet voldaan aan de criteria van een andere specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornis of schizofrenie

 

Pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO Deze categorie moet worden gebruikt als er een ernstige en pervasieve beperking is in de ontwikkeling van de wederkerige sociale interactie of van de verbale en nonverbale communicatieve vaardigheden. Of als er sprake is van stereotype gedrag, interesses en activiteiten aanwezig zijn, terwijl niet voldaan wordt aan de criteria voor een specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornis, schizofrenie, schizotypische persoonlijkheidsstoornis of ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. Zo behoren tot deze categorie ook de 'atypische autisme ' beelden die niet voldoen aan de criteria van de autistische stoornis vanwege een begin op latere leeftijd, atypische symptomatologie of te weinig symptomen of deze allemaal. Aandachtstekortstoornissen en gedragsstoornissen ADHD, Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit NAO, Gedragsstoornis, Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis, Gedragsstoornis NAO.

 

ADHD

A. Zes (of meer) van de volgende symptomen van aandachtstekort ofwel hyperactiviteit impulsiviteit zijn gedurende ten minste zes maanden aanwezig geweest in een mate die onaangepast is en niet past bij het ontwikkelingsniveau:

 

Aandachtstekort

  1. slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details of maakt achteloos fouten in schoolwerk, werk of bij andere aktiviteiten.

  2. heeft vaak moeite de aandacht bij taken of spel te houden

  3. lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct aangesproken wordt

  4. volgt vaak aanwijzingen niet op en slaagt er vaak niet in schoolwerk, karweitjes af te maken of verplichtingen op het werk na te komen [niet het gevolg van oppositioneel gedrag of van het onvermogen om aanwijzingen te begrijpen]

  5. heeft vaak moeite met het organiseren van taken en aktiviteiten

  6. vermijdt vaak, heeft een afkeer van of is onwillig zich bezig te houden met taken die een langdurige geestelijke inspanning vereisen [zoals school- of huiswerk]

  7. raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of bezigheden [bv.speelgoed, huiswerk, potloden, boeken of gereedschap]

  8. wordt vaak gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels

  9. is vaak vergeetachtig bij dagelijkse bezigheden

Hyperactiviteit

  1. beweegt vaak onrustig met handen of voeten, of draait in zijn stoel

  2. staat vaak op in de klas of in andere situaties waar verwacht wordt dat men op zijn plaats blijft zitten

  3. rent vaak rond of klimt overal op in situaties waarin dit ongepast is [bij adolescenten of volwassenen kan dit beperkt zijn tot subjectieve gevoelens van rusteloosheid]

  4. kan moeilijk rustig spelen of zich bezig houden met ontspannende aktiviteiten

  5. is vaak 'in de weer' of 'draaft maar door'

  6. praat vaak aan een stuk door

 

Impulsiviteit

  1. gooit het antwoord er vaak al uit voordat de vragen afgemaakt zijn

  2. heeft vaak moeite op zijn/haar beurt te wachten

  3. verstoort vaak bezigheden van anderen of dringt zich op [bv. mengt zich zomaar in gesprekken of spelletjes]

 

B. Enkele symptomen van hyperaktiviteit-impulsiviteit of onoplettendheid die beperkingen veroorzaken waren voor het zevende jaar aanwezig.

C. Enkele beperkingen uit de groep symptomen zijn aanwezig op twee of meer terreinen [bv. op school/werk en thuis]

D. Er moeten duidelijke aanwijzingen van significante beperkingen zijn in het sociale, school- of beroepsmatige functioneren.

E. De symptomen komen niet uitsluitend voor in het beloop van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, schizofrenie of een andere psychotische stoornis en zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis [bv. stemmingsstoornis, angststoornis, dissociatieve stoornis of een persoonlijkheidsstoornis].

 

Verschillende types:

  • Gecombineerde type: Indien gedurende de afgelopen 6 mnd. voldaan wordt aan zowel criterium A1 als A2

  • Overwegend onoplettendheid type: Indien gedurende de afgelopen 6 mnd. aan criterium A1 voldaan wordt maar NIET aan criterium A2

  • Overwegend hyperaktief-impulsief type: Indien gedurende de afgelopen 6 mnd. voldaan wordt aan criterium A2 maar NIET aan criterium A1.

 

Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit NAO Deze categorie dient voor stoornissen met op de voorgrond symptomen van onoplettendheid of hyperactiviteit-impulsiviteit die niet voldoen aan bovenstaande criteria. Bijvoorbeeld:

  • Overwegend onoplettendheid type met beginleeftijd ≥7 jaar.

  • Verschijnselen niet voldoen aan volledige criteria, maar die gedragspatroon hebben gekenmerkt door luiheid, dagdromen en hypo-activiteit.

 

Gedragsstoornis A. Een zich herhalend en aanhoudend gedragspatroon waarbij de grondrechten van anderen of belangrijke bij de leeftijd horende sociale normen of regels worden overtreden zoals blijkt uit de aanwezigheid gedurende de laatste 12 maanden van minimaal DRIE van de volgende criteria, met ten minste de laatste 6 maanden 1 criterium aanwezig:

 

Agressie gericht op mensen en dieren

  1. Pest, bedreigt of intimideert vaak anderen

  2. Begint vaak vechtpartijen

  3. Heeft een 'wapen' gebruikt dat anderen ernstig lichamelijk letsel kan toebrengen [bv.een knuppel, kei, gebroken fles, mes, vuurwapen]

  4. Heeft mensen mishandeld

  5. Heeft dieren mishandeld

  6. Heeft in een direct contact een slachtoffer bestolen [bv. iemand van achteren neerslaan, tasjesroof, afpersing, gewapende overval]

  7. Heeft iemand tot seksueel contact gedwongen

 

Vernieling van eigendom

  1. Heeft opzettelijk brand gesticht met de bedoeling ernstige schade te veroorzaken

  2. Heeft opzettelijk eigendommen van anderen vernield [anders dan door brandstichting]

 

Leugenachtigheid of diefstal

  1. Heeft ingebroken in iemands huis, gebouw of auto

  2. Liegt vaak om goederen of gunsten van anderen te krijgen of om verplichtingen uit de weg te gaan [bv. oplichting]

  3. Heeft zonder direct contact met het slachtoffer voorwerpen van waarde gestolen [bv. winkeldiefstal maar zonder in te breken, valsheid in geschrifte]

 

Ernstige schending van de regels

  1. Blijft vaak, ondanks het verbod van de ouders, 's nachts van huis weg, beginnend

  2. Is tenminste tweemaal van huis weggelopen en 's nachts weggebleven [of eenmaal gedurende een langere periode zonder terug te keren]

  3. Spijbelt vaak, beginnend

 

B. De gedragsstoornis veroorzaakt in significante mate beperkingen in het sociale, school- of beroepsmatig functioneren.

C. Indien betrokkene 18 jaar of ouder is en niet wordt voldaan aan de criteria van een antisociale persoonlijkheid.

 

Verschillende types:

  • Type beginnend in de kinderleeftijd: Het begin van ten minste één criterium, karakteristiek voor een gedragsstoornis, ligt voor het 10e jaar

  • Type beginnend in de adolescentie: Geen enkel criterium, karakteristiek voor een gedragsstoornis, ligt voor het 10e jaar

  • Type niet gespecificeerd: beginleeftijd onbekend

 

Oppositioneel-opstandige gedragsstoornis:

A. Een patroon van negativistisch, vijandig en openlijk ongehoorzaam gedrag met een duur van ten minste zes maanden waarin vier [of meer] van de volgende criteria aanwezig zijn:

  1. is vaak driftig

  2. maakt vaak ruzie met volwassenen

  3. is vaak opstandig of weigert zich te voegen naar verzoeken of regels van volwassenen

  4. ergert vaak met opzet anderen

  5. geeft anderen vaak de schuld van eigen fouten of wangedrag

  6. is vaak prikkelbaar en ergert zich gemakkelijk aan anderen

  7. is vaak boos en gepikeerd

  8. is vaak hatelijk en wraakzuchtig

 

Let op: bedenk dat er pas aan een criterium wordt voldaan als het gedrag vaker voorkomt dan kenmerkend is voor qua leeftijd en ontwikkelingsniveau vergelijkbare personen.

 

B. De gedragsstoornis veroozaakt in significante mate beperkingen in het sociale, school- of beroepsmatige functioneren.

C. De gedragingen komen niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een psychotische of stemmingsstoornis.

D. Er wordt niet voldaan aan de criteria van een gedragsstoornis en indien betrokkene 18 jaar of ouder is wordt niet voldaan aan de criteria van de antisociale persoonlijkheidsstoornis.

Gedragsstoornis NAO

Stoornissen waarvan gedragingen niet voldoen aan de criteria van een gedragsstoornis of een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Tot de voorbeelden horen de beelden die niet voldoen aan alle criteria van ofwel een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis ofwel een gedragsstoornis, maar waarbij er significante beperkingen zijn.

 

Voedings- en eetstoornissen op zuigelingenleeftijd of vroeger kinderleeftijd

Pica, Ruminatiestoornis, Voedingsstoornissen op zuigelingenleeftijd of vroege kinderleeftijd.

 

Pica

A. Eten van niet voor consumptie geschikte stoffen gedurende tenminste 1 maand

B. Het eten van deze stoffen past niet het ontwikkelingsniveau

C. Het eetgedrag maakt geen deel uit van cultureel geaccepteerde gewoonten

D. Indien het eetgedrag uitsluitend voorkomt in combinatie met andere psychische stoornissen moet het voldoende ernstig zijn om aparte medische aandacht te rechtvaardigen.

 

Ruminatiestoornis

A. Herhaalde regurgitatie (heropwekken) en herkauwen van voedsel gedurende tenminste maand volgend op een periode van normaal functioneren.

B. Gedrag is niet het gevolg van een bijkomende gastro-intestinale [maag/darm] ziekte of somatische aandoening.

C. Het gedrag komt niet uitsluitend voor in combinatie met anorexia nervosa of boulimia nervosa. In combinatie met zwakzinnigheid of pervasieve ontwikkelingsstoornis moet het voldoende ernstig zijn om aparte medische aandacht te rechtvaardigen.

 

Voedingsstoornissen op zuigelingenleeftijd of vroege kinderleeftijd

A. Betrokkene slaagt er nooit in voldoende te eten met een in significante mate uitblijven van gewichtstoename of gewichtsverlies gedurende tenminste 1 maand.

B. Het gedrag is niet gevolg van bijkomende gastro-intestinale ziekte of somatische aandoening.

C. Niet eerder toe te schrijven aan andere psychische stoornis [bijv. ruminatiestoornis] of door tekort aan beschikbaar voedsel.

D. Begin e levensjaar.

 

Tic-stoornissen: Stoornis van Gilles de la Tourette, Chronische motorische of vocale tic-stoornis, Passagère tic-stoornis, Tic-stoornis NAO.

Een tic is een plotselinge, snelle, herhaalde, niet-ritmische, stereotiepe, motorische beweging of vocale uiting.

 

Stoornis van Gilles de la Tourette

A. Zowel multipele motorische als een of meer vocale tics zijn op een bepaald moment van de ziekte aanwezig geweest, hoewel niet noodzakelijkerwijs tegelijkertijd.

B. De tic-aanvallen komen vele keren per dag, bijna elke dag of met tussenpozen gedurende meer dan één jaar, en in deze periode was er nooit een tic-vrije periode van meer dan drie aaneengesloten maanden.

C. De stoornis veroorzaakt duidelijk lijden of significante beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

<

p align='JUSTIFY'>D. Begin

E. De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.

 

Chronische motorische of vocale tic-stoornis Dezelfde criteria als Stoornis van Gilles de la Tourette met uitzondering van:

A. Enkelvoudige of multipele motorische of vocale tics, maar niet alle twee zijn op een bepaald moment van de ziekte aanwezig geweest. En er is een extra criteria namelijk:

F. Er is nooit voldaan aan de criteria van de stoornis van Gilles de la Tourette

 

Passagère tic-stoornis Dezelfde criteria als Stoornis van Gilles de la Tourette met uitzondering van:

  • Tic-aanvallen komen merdere keren per dag voor, bijna elke dag gedurende minstens vier weken maar niet langer dan twaalf aaneengesloten maanden.

  • Er is niet duidelijk sprake van lijden of beperkingen.

  • Er is nooit voldaan aan de criteria van de stoornis Gilles de la Tourette als van stoornis Chronische motorische of vocale tic-stoornissen. [N.B. specificeer of sprake is van eenmalige of herhaalde episodes]

 

Tic-stoornissen NAO

Tic-stoornissen die niet voldoen aan de criteria van een specifieke stoornis, bijvoorbeeld stoornissen die korter dan vier weken duren of na het 18e jaar beginnen.

 

Stoornissen in de zindelijkheid

Encopresis, Enuresis Encopresis

A. Herhaald defeceren op daartoe niet bestemde plaatsen al dan niet opzettelijk [bijv. in de

kleding, op de vloer].

B. Ten minste eenmaal per maand een dergelijk voorval gedurende ten minste drie maanden.

C. De leeftijd is ten minste vier jaar [of vergelijkbaar ontwikkelingsniveau].

D. Het gedrag is niet uitsluitend het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel [bv. laxerende] of een somatische aandoening met uitzondering van een mechanisme dat obstipatie met zich meebrengt.

 

Types:

  • Met obstipatie en overloop incontinentie: Er zijn aanwijzingen voor obstipatie op basis van lichamelijk onderzoek of de anamnese.

  • Zonder obstipatie en overloop incontinentie: Er zijn geen aanwijzingen voor obstipatie op basis van lichamelijk onderzoek of de anamnese.

 

Enuresis:

A. Herhaalde urinelozing in bed of in de kleding [al dan niet opzettelijk].

B. Het gedrag is significant zoals blijkt uit ofwel een frequentie van tweemaal per week gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden ofwel door de aanwezigheid van significante beperkingen in sociaal of school/werk functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

C. De leeftijd is ten minste vijf jaar [of vergelijkbaar ontwikkelingsniveau].

D. Het gedrag is niet uitsluitend het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel [bv. diuretica] of een somatische aandoening [bv. diabetes, spina bifida, epilepsie].

 

Types:

- Alleen 's nachts: urinelozing alleen gedurende de nachtelijke slaapuren

- Alleen overdag: urinelozing wanneer men wakker is

- 's Nachts en overdag: een combinatie van de twee subtypes hierboven

 

Overige stoornissen op zuigelingenleeftijd, kinderleeftijd of in de adolescentie Separatieangststoornis, Selectief mutisme, Reactieve hechtingsstoornis op zuigelingenleeftijd of vroege kinderleeftijd, Stereotype-bewegingsstoornis

 

Separatieangsstoornis

A. Niet bij de ontwikkeling passende en overdreven angst gescheiden te worden van huis of van diegenen aan wie betrokkene gehecht is, zoals blijkt uit ten minste DRIE [of meer] van de volgende criteria:

  1. Terugkerend overmatig lijden wanneer zich een scheiding van huis of van een van diegenen aan wie het kind gehecht is voordoet of verwacht wordt.

  2. Aanhoudende en overdreven bezorgdheid over het verliezen van degenen aan wie het kind gehecht is of het mogelijke kwaad dat deze kan overkomen.

  3. Aanhoudende en overdreven bezorgdheid dat een onverwachte gebeurtenis tot een scheiding van een belangrijk persoon, aan wie het kind gehecht is, zal leiden [bv. dat het zal verdwalen of zal worden gekidnapt].

  4. Aanhoudende tegenzin of weigering om naar school of ergens anders heen te gaan vanwege de scheidingsvrees.

  5. Aanhoudende en overdreven vrees voor alleen zijn of weigeren alleen thuis te zijn zonder degenen aan wie het kind gehecht is of in andere situaties te zijn zonder de aanwezigheid van belangrijke volwassenen.

  6. Aanhoudende tegenzin of weigering om te gaan slapen zonder dat diegene aan wie het kind gehecht is en in de buurt is, of om ergens te gaan logeren.

  7. Terugkerende nachtmerries over het thema separatie.

  8. Terugkerende klachten over lichamelijke symptomen [zoals hoofdpijn, buikpijn, misselijkheid of braken] wanneer zich een scheiding van degenen aan wie het kind gehecht is voordoet of verwacht wordt.

 

B. De duur van de stoornis is ten minste vier weken.

C. Het begin ligt e jaar specificeren].

D. De stoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in sociaal of school/ werk functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

E. De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, schizofrenie of andere psychotische stoornissen en is bij adolescenten en volwassenen niet eerder toe te schrijven aan een paniekstoornis met agorafobie.

 

Selectief mutisme

  1. Consequent niet kunnen spreken in specifieke sociale situaties [waarin van het kind verwacht wordt te spreken, bv. op school], ondanks kunnen spreken in andere situaties.

  2. De stoornis staat het bereiken van resultaten in opleiding of beroep in de weg of belemmert de sociale communicatie.

  3. De duur van de stoornis is ten minste 1 maand [niet beperkt tot de eerste maand op school].

  4. Het er niet in slagen om te spreken is niet het gevolg van een gebrek aan kennis van, of zich vertrouwd voelen met, de gesproken taal die in de sociale situatie vereist wordt.

  5. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een communicatiestoornis [bv.stotteren] en komt niet uitsluitend voor in het beloop van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, schizofrenie of een andere psychotische stoornis.

 

Reactieve hechtingsstoornis op zuigelingenleeftijd of vroege kinderleeftijd

  1. Duidelijk gestoorde en niet bij de ontwikkeling passende sociale bindingen in de meeste situaties, beginnend voor het vijfde jaar zoals blijkt uit ofwel [1] ofwel [2]:

  2. aanhoudend er niet in slagen de aanzet te geven tot of te reageren op de meeste sociale interacties, op een bij de ontwikkeling passende manier zoals blijkt uit buitensporige geremdheid, overmatige waakzaamheid of sterk ambivalente en tegenstrijdige reacties [bv. het kind kan reageren op verzorgers met een mengeling van toenadering, afstand nemen of weigeren getroost te worden, of kan verstijfd op de hoede zijn].

  3. oppervlakkige hechtingen zoals blijkt uit kritiekloze vriendelijkheid met duidelijk onvermogen passende selectieve hechtingen te tonen [bv. buitensporig vrijpostig t.o.v. betrekkelijk vreemden of een gebrek aan selectiviteit in de keuze van de hechtingsfiguren].

 

  1. De stoornis in criterium A is niet enkel te verklaren door een achterstand in de ontwikkeling [zoals bij zwakzinnigheid] en voldoet niet aan de criteria van een pervasieve ontwikkelingsstoornis.

  2. Pathogene [slechte] zorg zoals blijkt uit ten minste 1 van de volgende criteria:

  3. aanhoudende veronachtzaming van de basale emotionele behoeften van een kind aan troost, aanmoediging en affectie.

  4. aanhoudende veronachtzaming van de basale lichamelijke behoeften van het kind

  5. herhaald wisselen van de vaste verzorger hetgeen de vorming van een stabiele hechting verhindert [bv.frekwent veranderen van pleegzorg]

    1. Er is reden te veronderstellen dat de zorg in criterium C verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag in criterium A [bv. de stoornissen in criterium A volgden op de pathogene zorg in criterium C].

 

Types:

- Geremde type: indien criterium A1 het beeld overheerst

- Ontremde type: indien criterium A2 het beeld overheerst

 

Stereotiepe-bewegingsstoornis

  1. Zich herhalend, ogenschijnlijk gedreven, en niet-functioneel motorisch gedrag [bv. handenwapperen of -wuiven, schommelen met het lichaam, hoofbonzen, aanraken van dingen met de mond, zichzelf bijten, plukken aan de huid of lichaamsopeningen, zichzelf slaan].

  2. Het gedrag hindert duidelijk de normale bezigheden of leidt tot zelftoegebrachte lichamelijke verwondingen die een medische behandeling nodig maken [of die tot verwondingen zouden leiden indien er geen preventieve maatregelen zouden worden genomen].

  3. Indien er sprake is van zwakzinnigheid, is het stereotiepe of zelfbeschadigende gedrag voldoende ernstig om een punt van aandacht voor behandeling te worden.

  4. Het gedrag is niet eerder toe te schrijven aan een dwang [zoals bij obsessieve-compulsieve stoornis], een tic [zoals bij ticstoornis], een stereotypie die onderdeel is van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, of harenuittrekken zoals bij trichotillomanie].

  5. Het gedrag is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.

  6. Het gedrag persisteert vier weken of langer.

 

Specificeer indien:

Met zelfbeschadigend gedrag: Indien het gedrag leidt tot lichamelijke verwondingen die specifieke behandeling nodig maken [of tot een verwonding zou leiden indien er geen preventieve maatregelen zouden worden genomen].

 

Stoornis op zuigelingeleeftijd of vroege kinderleeftijd NAO Stoornissen met een begin op zuigelingenleeftijd, kinderleeftijd of in de adolescentie die niet voldoen aan de criteria van een van de specifieke stoornissen in de classificatie.

 

5. Delirium, dementie en amnestische en andere cognitieve stoornissen

 

Delirium

Delirium door somatische/lichamelijke aandoening, Delirium door intoxicatie met een middel, Onthoudingsdelirium, Deliurium door multipele oorzaken, Delirium NAO.

Delirium door … (somatische aandoening) Er zijn vijf verschillende types delirium waarbij het onderscheid is gebaseerd op de verschillen in de oorzaak van het delirium. De algemene kenmerken zijn voor alle 4 de types gelijk. Een delirium treedt het vaakst op bij dementie, medicatie, infectie en verslaving. De desoriëntatie in de tijd is vaak de eerste uiting. De verwerking van het delirium is ook belangrijk, restverschijnselen (Korsakov en dementie) kunnen blijven bestaan.

 

Algemene kenmerken delirium:

  1. Bewustzijnsstoornis (d.w.z. verminderde helderheid van het besef van de omgeving) met verminderd vermogen om de aandacht te concentreren, vast te houden of te verplaatsen.

  2. Een verandering in de cognitieve functie (zoals geheugenstoornis, desoriëntatie, taalstoornis) of de ontwikkeling van een waarnemingsstoornis die niet eerder is toe te schrijven aan een reeds aanwezige, vastgestelde of zich ontwikkelende dementie.

  3. De stoornis ontwikkelt zich in korte tijd (meestal uren tot dagen) en neigt ertoe in het verloop van een dag te fluctueren.

 

Onderscheidende kenmerken bij de specifieke Deliria:

Delirium door lichamelijke aandoening:

  1. Er zijn aanwijzingen vanuit de anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat de stoornis veroorzaakt wordt door de directe fysiologische konsekwenties van een somatische aandoening.

 

Delirium door intoxicatie met een middel:

  1. Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen van of [1] of [2]:

[1] de symptomen van criterium A en B ontwikkelen zich tijdens de intoxicatie met een middel

[2] het gebruik van geneesmiddelen houdt oorzakelijk verband met de stoornis*

 

Let op: Deze diagnose mag alleen in de plaats van een diagnose 'Intoxicatie met een middel 'gesteld worden als de cognitieve verschijnselen ernstiger zijn dan die welke gewoonlijk samengaan met een intoxicatiesyndroom en als de verschijnselen voldoende ernstig zijn om een afzonderlijk oordeel te rechtvaardigen.

 

Onthoudingsdelirium:

  1. Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitsalgen dat de verschijnselen van Criterium A en B zich ontwikkelen tijdens of kort na een onthoudingssyndroom

Let op: Deze diagnose mag alleen in de plaats van een diagnose 'Intoxicatie door een middel' gesteld worden als de cognitieve verschijnselen ernstiger zijn dan die die gewoonlijk samengaan met een intoxicatiesyndroom en als de verschijnselen ernstiger zijn om een afzonderlijk oordeel te rechtvaardigen.

 

Delirium door multipele oorzaken:

  1. Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat het delirium meer dan één oorzaak heeft [bv. meer dan één somatische aandoening, een somatische aandoening en intoxicatie door een middel of een bijwerking van een geneesmiddel].

 

Delirium NAO:

Deze categorie moet gebruikt worden voor de diagnose van een delirium dat niet voldoet aan de criteria van een van de specifieke types van delirium die in deze sectie zijn beschreven. Bijvoorbeeld als er vermoed wordt dat het delirium een gevolg is van een somatische aandoening of het gebruik van een middel terwijl er onvoldoende aanwijzingen zijn om een specifieke etiologie vast te stellen.

 

Dementie Dementie van het Alzheimertype, Vasculaire dementie, Dementie door andere somatische aandoeningen, Persisterende dementie doo reen middel teweeg gebracht, Dementie door multipele oorzaken, Dementie NAO.

 

Bij alle types dementie zijn er bepaalde kenmerken hetzelfde. Algemene kenmerken zijn:

  1. De ontwikkeling van multipele cognitieve stoornissen worden zichtbaar door beide volgende:

1] geheugenstoornissen [verminderd vermogen nieuwe informatie te leren of zich eerder geleerde informatie te herinneren]

[2] een [of meer] van de volgende cognitieve stoornissen:

[a] afasie [taalstoornis]

[b] apraxie [verminderd vermogen motorische handelingen uit te voeren ondanks intacte motorische functies]

[c] agnosie [onvermogen objecten te herkennen of thuis te brengen ondanks intacte sensorische functies]

[d] stoornis in uitvoerende functies [d.w.z. plannen maken, organiseren, logische gevolgtrekkingen maken, abstraheren]

 

  1. De cognitieve stoornissen in criterium A1 en A2 veroorzaken elk een significante beperking in het sociaal of beroepsmatig functioneren en betekenen een significante beperking t.o.v. het vroegere niveau van functioneren. C. De stoornissen komen niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een delirium

 

Denk aan: Dementie kan voorkomen met een bijkomende gedragsstoornis of zonder een gedragsstoornis.

 

Onderscheidende kenmerken bij de specifieke type dementie

Dementie van het Alzheimertype

D. Het beloop wordt gekenmerkt door een geleidelijk begin en progressieve cognitieve achteruitgang

E. De cognitieve stoornissen in criterium A1 en A2 zijn niet het gevolg van een van de volgende:

[1] andere aandoeningen van het centraal zenuwstelsel die progressieve stoornissen in het geheugen en de cognitie veroorzaken [bv. cerebrovasculaire ziekte, ziekte van Parkinson, ziekte van Huntington]

[2] systeemziekten waarvan bekend is dat deze dementie veroorzaken [bv. vitamine B12 of foliumzuur deficiëntie]

[3] aandoeningen door middelen teweeggebracht F. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een andere As I stoornis [bv. Depressieve stoornis, Schizofrenie]

 

Vasculaire dementie

D. Focale neurologische verschijnselen en klachten [bv. verhoging van de diepe peesreflexen, reflex van Babinski, pseudobulbaire paralyse, loopstoornissen, parese van een extremiteit] of laboratoriumuitslagen die indicatief zijn voor een cerebrovasculaire ziekte [bv. multipele infarcten in de cortex en de onderliggende witte schors] die geacht worden een etiologisch verband te hebben met de stoornis.

 

Dementie door andere somatische aandoeningen

D. Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat de stoornis veroorzaakt is door de directe fysiologische consequenties van een andere somatische aandoening dan de ziekte van Alzheimer of cerebro-vasculaire ziekte.

Specificeer: vroeg begin 65e jaar.

 

Persisterende dementie door een middel teweeggebracht

C. De stoornissen komen niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een delirium en blijven langer aanwezig dan gebruikelijk bij een intoxicatie of onthouding van een middel.

D. Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat de tekorten etiologisch verband houden met de langer bestaande gevolgen van het geneesmiddelengebruik [bijvoorbeeld alcohol of geneesmiddel].

Dementie door multipele oorzaken

D. Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat de stoornis meer dan één oorzaak heeft [bijvoorbeeld schedeltrauma en chronisch alcoholgebruik, dementie van het Alzheimertype met de later volgende ontwikkeling van een vasculaire dementie]

 

Dementie NAO Deze categorie moet worden gebruikt om een dementie te diagnostiseren die niet voldoet aan de criteria van een van de specifieke typen in deze sectie beschreven.

Een voorbeeld is het beeld van dementie waarbij er onvoldoende aanwijzingen zijn om een specifieke etiologie vast te stellen.

 

Amnestische stoornissen Amnestische stoornissen door… (somatische aandoening), Persisterende amnestische stoornis door een middel teweeggebracht, Amnestische stoornis NAO Let op: Er is bij een amnestische stoornis geen sprake dat het korte-termijn geheugen is verstoord! Het klinisch beeld bestaat dus vooral uit het niet kunnen leren van dingen, het niet herinneren van recente gebeurtenissen en desoriëntatie in de tijd.

 

Algemene kenmerken bij alle types:

A. De ontwikkeling van geheugenstoornissen zoals blijkt uit de vermindering van het vermogen nieuwe informatie te leren of het onvermogen zich eerder geleerde informatie te herinneren.

B. De geheugenstoornis veroorzaakt in significante mate beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren en betekent een significante beperking van het vroegere niveau van functioneren.

 

Onderscheidende kenmerken bij de specifieke type amnestische stoornissen

 

Amnestische stoornis door… (somatische aandoening)

C. De geheugenstoornis komt niet uitsluitend voor tijdens het beloop van een delirium of een dementie.

D. Er zijn aanwijzigen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat de stoornis veroorzaakt wordt door de directe fysiologische consequenties van een somatische aandoening.

 

Specificeer: Passagère (stoornis duurt korter dan 1 maand) of chronisch (langer dan 1 maand).

 

Persisterende amnestische stoornis door een middel teweeggebracht C. De geheugenstoornis kom tniet uitsluitend voor tijdens het beloop van een delirium of een dementie en blijft langer aanwezig dan gebruikelijk bij een intoxicatie of onthouding van middel.

D. Oorzakelijk verband met aanhoudende effecten van het gebruik van middelen.

 

Amnestische stoornis NAO

Amnestische stoornis die niet voldoet aan de criteria van een van de specifieke typen in deze sectie beschreven [bijvoorbeeld onvoldoende aanwijzingen specifieke etiologie vast te stellen]

 

Andere cognitieve stoornissen

Cognitieve stoornis NAO

 

Cognitieve stoornis NAO Deze categorie dient voor die stoornissen die gekenmerkt worden door een cognitieve disfunctie die vermoedelijk het gevolg is van de directe fysiologische consequenties van een somatische aandoening en die niet voldoet aan de criteria van een specifiek delirium, dementie of amnestische stoornis en die niet geclassificeerd kunnen worden als 'delirium NAO', 'dementie NAO', of 'amnestische stoornis NAO'.

 

6. Psychische stoornissen door een somatische aandoening

 

Een psychische stoornis door een somatische aandoening wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van psychische verschijnselen die veroorzaakt worden door directe fysiologische consequenties van een somatische/lichamelijke aandoening.

Het onderscheid tussen psychische stoornissen en somatische aandoeningen wil niet zeggen dat er fundamentele verschillen zijn in het concept. Zowel psychische als somatische aandoeningen houden verband met gedrags- of psychosociale factoren of processen. Het doel van het onderscheid is zo grondig mogelijk te werkt te gaan bij de evaluatie en het overleg tussen hulpverleners te verbeteren.

 

Psychische stoornissen door een somatische aandoening Katatone stoornissen door…[somatische aandoening], Persoonlijkheidsverandering door… [somatische aandoening], Psychische stoornis door een somatische aandoening NAO

 

Algemene kenmerken:

A. Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuislagen dat de stoornis de directe fysiologische consequentie is van een somatische aandoening.

B. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis [bijvoorbeeld manische episode].

C. De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een delirium.

 

Katatone stoornissen door... [somatische aandoening]

D. De aanwezigheid van katatonie zoals blijkt uit motorische immobiliteit, overmatige [doelloze] motorische activiteit, extreem negativisme of mutisme, vreemde willlekeurige bewegingen, echolalie [napraten] of echopraxie [bewegingen nadoen]. Oorzaken kunnen zijn: infectie, intoxicatie door alcohol of koolmonoxide, tumoren of trauma's. In de praktijk vaak bijwerkingen van antipsychotische medicatie of lithium.

 

Persoonlijkheidsverandering door... [somatische aandoening]

D. Een persisterende persoonlijkheidsstoornis die een verandering betekent van het vroegere, karakteristieke persoonlijkheidspatroon van betrokkene. [Bij kinderen is dit patroon minstens een jaar aanwezig]. E. Veroorzaakt sicnificante mate van lijden of beperkingen. Specificeer indien: Labiele type [affectlabiliteit] ontremde type [slechte impulsbeheersing], agressieve type, apathische type [apathie of onverschilligheid], paranoide type [achterdocht, paranoide gedachten], overig type [bijvoorbeeld met epilepsie], gecombineerd type [meerdere van bovenstaande types]. Oorzaken kunnen dementie, tumoren, trauma's of epilepsie zijn.

 

Psychische stoornissen NAO

Waarbij niet aan de criteria voor een specifieke psychische stoornis door een somatische aandoening wordt voldaan. Bijvoorbeeld klachten na whiplash en het neurastheen syndroom: snelle psychische en fysieke vermoeidheid. Bij ouderen gaat het vaak over in Alzheimer, bij jongeren vaak door 'overspannenheid'.

7. Stemmingsstoornissen

 

Het hoofdstuk stemmingsstoornissen is verdeeld in drie delen. Namelijk:

 

1. Stemmingsepisodes:

Depressieve episode, manische episode, gemengde episode en hypomane episode, Deze episodes hebben geen eigen diagnostische codenummers en kunnen niet als afzonderlijke entiteiten worden gediagnosticeerd; zij dienen echter als bouwstenen voor de diagnostiek van de stoornis.

 

2. Stemmingsstoornissen:

Depressieve stoornissen, bipolaire stoornissen, stemmingsstoornissen door een somatische aandoening, stemmingsstoornissen door een middel. De verschillende criteria voor de meeste stemmingsstoornissen bestaan uit de aan - of afwezigheid van de stemmingsepisodes.

 

3. Specificaties:

Beschrijven ofwel de laatste stemmingsepisode ofwel het beloop van de recidiverende episodes.

 

Stemmingsepisodes Depressieve episode, Manische episode, Gemengde episode en Hypomane episode.

 

Depressieve episode Er wordt voldaan aan de volgende criteria: Let op: Sluit symptomen uit die duidelijk het gevolg zijn van een somatische aandoening, of stemmingsincongruente wanen of hallucinaties.

 

A. 5 [of meer] van de volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwezig geweest en wijzen op een verandering t.o.v. het eerdere functioneren.

Ten minste één van de symptomen is ofwel [1] depressieve stemming, ofwel [2] verlies van interesse of plezier.

  1. Depressieve stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag, zoals blijkt uit ofwel subjectieve mededelingen ofwel observatie door anderen. Let op.: Kan bij kinderen of adolescenten ook prikkelbare stemming zijn.

  2. Duidelijke vermindering van interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag [zoals blijkt uit subjectieve mededelingen of uit observatie door anderen]

  3. Duidelijke gewichtsvermindering zonder dat dieet gehouden wordt of gewichtstoeneming [bv. meer dan 5% van het lichaamsgewicht in één maand], of bijna elke dag afgenomen of toegenomen eetlust. Let op: Bij kinderen moet gedacht worden aan het niet bereiken van de te verwachten gewichtstoeneming.

  4. Insomnia [moeilijk in slaap vallen of doorslapen] of hypersomnia [overdag slapen of ’s nachts langdurig slapen], bijna elke dag

  5. Psychomotorische agitatie of remming, bijna elke dag.

  6. Moeheid of verlies van energie, bijna elke dag.

  7. Gevoelens [die waanachtig kunnen zijn] van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens [niet alleen maar zelfverwijten of schuldgevoel over het ‘ziek zijn’], bijna elke dag.

  8. Verminderd vermogen tot nadenken of concentratie of besluiteloosheid [ofwel subjectief vermeld ofwel geobserveerd door anderen], bijna elke dag.

  9. Terugkerende gedachtes aan de dood [niet alleen de vrees dood te gaan], terugkerende suïcidegedachtes zonder dat er specifieke plannen gemaakt zijn, of een suïcidepoging of een specifiek plan om zelfdoding te plegen.

B. De symptomen voldoen niet aan de criteria voor een gemengde episode [zowel manisch als depressie]

C. De symptomen veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen.

D. De symptomen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening

E. De symptomen zijn niet eerder toe te schrijven aan een rouwproces, d.w.z. na het verlies van een dierbaar persoon zijn de symptomen langer dan twee maanden aanwezig of zijn gekarakteriseerd door duidelijke functionele beperkingen, ziekelijke preoccupatie met gevoelens van waardeloosheid, suïcidegedachtes, psychotische symptomen of psychomotorische remming.

 

Manische episode

A. Een duidelijk herkenbare periode met een abnormale en voortdurend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming, gedurende >1 week [of ziekenhuisopname]

B. Tijdens de stemmingsstoornis zijn 3 [of meer] van de volgende symptomen [vier indien de stemming alleen geprikkeld is] voortdurend en in belangrijke mate aanwezig:

1. Opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grootheidsideeën.

2. Afgenomen behoefte aan slaap [bv. voelt zich uitgerust na drie uur slaap]

3. Spraakzamer dan gebruikelijk of spreekdrang.

4. Gedachtevlucht of de subjectieve beleving dat de gedachten jagen.

5. Verhoogde afleidbaarheid / snel afgeleid

6. Toeneming van doelgerichte activiteit [sociaal, werk, school, seksueel] of psychomotorische agitatie [rusteloosheid of vertraagdheid].

7. Overmatig bezig houden met aangename activiteiten waarbij een grote kans op pijnlijke gevolgen bestaat [koopwoede, seksuele indiscreties, of zakelijk onverstandige investeringen].

C. De symptomen voldoen niet aan de criteria voor een gemengde episode

D. De stemmingsstoornis is voldoende ernstig om duidelijke beperkingen te veroorzaken, of opname in een ziekenhuis noodzakelijk maken om schade voor zichzelf of anderen te voorkomen, of er zijn psychotische kenmerken.

E. De symptomen zijn niet het gevolg van het directe fysiologische effect van een middel of een somatische aandoening.

 

Gemengde episode

A. Er wordt voldaan aan de criteria van zowel een manische episode als aan die van een depressieve episode [behalve in duur], bijna elke dag gedurende >1 week.

B. De stemmingsstoornis is voldoende ernstig om duidelijke beperkingen in werk, gewone sociale activiteiten of relaties met anderen te veroorzaken, of opname in een ziekenhuis noodzakelijk te maken om de schade voor zichzelf of anderen te voorkomen, of er zijn psychotische kenmerken.

C. De symptomen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.

 

Hypomane episode Voor criteria A. B. zie manische episode. Naast diezelfde criteria is er bij de hypomane episode sprake van de volgende criteria.

C. De episode gaat gepaard met een onmiskenbare verandering in het functioneren die niet karakteristiek is voor betrokkene, wanneer deze symptoomvrij is.

D. De stemmingsstoornis en de veranderingen in functioneren kunnen door anderen worden waargenomen.

E. De episode is niet ernstig genoeg om duidelijke beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren te veroorzaken of voor een ziekenhuisopname, en er zijn geen psychotische verschijnselen.

F. De symptomen zijn niet het gevolg van het directe fysiologische effect van een middel of een somatische aandoening.

Let op: Episodes die onmiskenbaar veroorzaakt zijn door een somatische anti-depressieve behandeling [bv. geneesmiddelen, elektronconvulsie therapie, lichttherapie] mogen niet meetellen voor het stellen van de diagnose 'bipolaire As I stoornis'.

 

Stemmingsstoornissen Depressieve stoornissen, Bipolaire stoornissen, Stemmingsstoornissen door een somatische aandoening, Stemmingsstoornissen door een middel.

 

Depressieve stoornis Er bestaan meerdere depressieve stoornissen: Depressieve stoornis, eenmalige episode; Depressieve stoornis, recidiverend; Dysthyme stoornis, depressieve stoornis NAO.

 

Bij de depressieve stoornis eenmalig en recidiverend zijn de volgende criteria van belang:

A. De aanwezigheid van een eenmalige / twee of meerder depressieve episode.

B. De depressieve episode is niet eerder toe te schrijven aan een 'schizo-affektieve stoornis' en is niet gesuperponeerd op 'schizofrenie', 'schizofreniforme stoornis', 'waanstoornis', of 'psychotische stoornis NAO'.

C. Er is nooit een manische episode, een gemengde episode of een hypomane episode geweest.

 

N.B.: Deze uitsluiting kan niet worden gebruikt als alle manische, gemengde of hypomane episodes zijn veroorzaakt door middelen of behandeling of het gevolg zijn van de directe fysiologische effecten van een somatische aandoening.

 

Dysthyme stoornis

A. Depressieve stemming het grootste deel van de dag, meer dagen wel dan niet, zoals blijkt uit ofwel subjectieve mededelingen ofwel uit observatie door anderen, en gedurende >2 jaar. N.B.: Bij kinderen en adolescenten kan de stemming prikkelbaar zijn en ten minste 1 jaar duren [>2 jaar is chronisch].

 

B. Indien depressief, aanwezigheid van ≥ 2 van de volgende criteria:

1. Slechte eetlust of teveel eten.

2. Insomnia of hypersomnia

3. Weinig energie of moeheid

4. Gering gevoel van eigenwaarde

5. Slechte concentratie of moeilijkheden om tot een besluit te komen

6. Gevoelens van hopeloosheid

 

C. Gedurende de periode van twee jaar [één jaar bij kinderen en adolescenten] van de stoornis is betrokkene nooit langer dan twee maanden achtereen zonder de symptomen van criterium A en B geweest.

D. Er is in de eerste twee jaar [één jaar bij kinderen en adolescenten] van de stoornis geen depressieve episode geweest, d.w.z. de stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een chronische depressieve stoornis, of een depressieve stoornis, gedeeltelijk in remissie.

E. Er is nooit een manische episode, een gemengde episode of een hypomane episode geweest en er is nooit voldaan aan de criteria voor een cyclothyme [wisselende stemmingen] stoornis.

F. De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een chronische psychotische stoornis zoals 'schizofrenie' of 'waanstoornis'

G. De symptomen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel [bv. drug, geneesmiddel] of een somatische aandoening [bv. hypothyreoïdie].

H. De symptomen veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

 

Specificeer indien:

Vroeg begin: indien begin voor het 21e jaar

Laat begin: indien beginleeftijd 21 jaar of ouder

 

Depressieve stoornis NAO Stoornissen met depressieve kenmerken die niet voldoen aan de criteria van een depressieve stoornis, dysthyme stoornis, aanpassingsstoornis met depressieve stemming of aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming. Soms kunnen depressieve symptomen zichtbaar worden als deel van een angststoornis NAO. Voorbeelden van een depressieve stoornis NAO:

 

  • Premenstruele dysfore stoornis: gedurende de meeste menstruele cycli van het afgelopen jaar zijn er geregeld symptomen voorgekomen in de laatste week van de luteale fase [en die binnen enkele dagen na het begin van de menstruatie verdwenen zijn]. Deze symptomen moeten ernstig genoeg zijn om duidelijk te interfereren met het werk, school of de gewone bezigheden en ten minste gedurende één week na de menstruatie geheel afwezig zijn.

  • - Beperkte depressieve stoornis: episodes van ten minste twee weken met depressieve symptomen maar met minder dan de vijf items vereist voor de depressieve stoornis.

  • Recidiverende kortdurende depressieve stoornis: depressieve episodes van twee dagen tot twee weken durend, en gedurende twaalf maanden ten minste eenmaal per maand voorkomend.

  • - Postpsychotische depressieve stoornis bij schizofrenie: een depressieve episode die voorkomt tijdens de restfase van 'schizofrenie'.

  • Depressieve episode gesuperponeerd op een 'waanstoornis', 'psychotische stoornis NAO' of de actieve fase van 'schizofrenie'.

  • Situaties waarin een depressieve stoornis vastgesteld is terwijl niet kan worden vastgesteld of deze primair het gevolg is van een somatische aandoening of teweeggebracht is door een middel.

 

Bipolaire Stoornissen Bipolaire I stoornissen, Bipolaire II stoornissen

 

Bipolaire I Stoornis Bipolaire I stoornis, eenmalige manische episode; Bipolaire I stoornis, laatste episode hypomaan; Bipolaire I stoornis, laatste episode manisch; Bipolaire I stoornis, laatste episode gemengd; Bipolaire I stoornis, laatste episode depressief, Bipolaire I stoornis, laatste episode niet-gespecificeerd.

 

Bipolaire I stoornis, eenmalige manische episode A. Aanwezigheid van slechts 1 manische episode en geen eerdere depressieve episodes. [Dus voor de eerste keer een manische episode] B. Manische episode is niet eerder toe te schrijven aan schizoaffectieve stoornis etc.

 

Bipolaire I stoornis, laatste episode hypomaan [huidige episode] A. Momenteel of zeer recent een hypomane episode B. Al eerder minstens 1 manische of gemengde episode geweest.

C. Veroorzaken significant lijden of beperkingen. D. Stemmingsepisodes niet eerder toe te schrijven aan schizoaffectieve stoornis etc.

 

Bipolaire I stoornis, laatste episode manisch A. Momenteel of zeer recent een manische episode B. Al eerder minstens 1 depressieve, manische of gemengde episode geweest.

C. Stemmingsepisodes niet eerder toe te schrijven aan schizoaffectieve stoornis etc.

 

Bipolaire I stoornis, laatste episode gemengd A. Momenteel of zeer recent een gemengde episode B. Al eerder minstens 1 depressieve, manische of gemengde episode geweest

C. Niet eerder toe te schrijven aan schizoaffectieve stoornis etc.

Bipolaire I stoornis, laatste episode depressief A. Momenteel of zeer recent een depressieve episode B. Al eerder minstens 1 manische of gemengde episode geweest

C. Niet eerder toe te schrijven aan schizoaffectieve stoornis etc.

 

Bipolaire I stoornis, laatste episode niet-gespecificeerd A. Aan criteria van manische, hypomane, gemengde of depressieve episode wordt voldaan, uitgezonderd de duur van de desbetreffende episode.

B. Al eerder minsten 1 manische of gemengde episode geweest.

C. Veroorzaken significant lijden of beperkingen.

D. Niet eerder toe te schrijven aan schizoaffectieve stoornis etc.

E. Niet het gevolg van directe fysiologische effecten van een midden of een somatische aandoening.

 

Bipolaire II stoornissen

Bipolaire II stoornis, [recidiverende depressieve episodes met hypomane episodes]; Cyclothyme stoornis; Bipolaire stoornis NAO

 

Bipolaire II stoornis, [recidiverende depressieve episodes met hypomane episodes] A. Aanwezigheid [of anamnese] van ≥ depressieve episodes

B. Aanwezigheid [of anamnese] van >1 hypomane episode

C. Er is nooit een manische episode of een gemengde episode geweest.

D. De stemmingssymptomen in de criteria A en B zijn niet eerder toe te schrijven aan een 'schizoaffectieve stoornis' etc.

E. De symptomen veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen.

 

Specificeer

Hypomaan: Indien momenteel [of zeer recent] in een hypomane episode.

Depressief: Indien momenteel [of zeer recent] in een depressieve episode.

 

Cyclothyme stoornis A. Gedurende > 2 jaar zijn er talrijke periodes met hypomane symptomen en talrijke periodes met depressieve symptomen aanwezig die niet voldoen aan de criteria van een depressieve episode. Let op: Bij kinderen en adolescenten moet de duur >1 jaar zijn.

B. Gedurende de bovengenoemde periode van twee jaar [één jaar bij kinderen en adolescenten] is betrokkene nooit langer dan twee maanden achter elkaar zonder de symptomen van criterium A geweest.

C. Er is in de eerste twee jaar van de stoornis geen depressieve episode, manische episode of gemengde episode geweest.

D. De symptomen in criterium A zijn niet eerder toe te schrijven aan een 'schizoaffectieve stoornis' etc. E. De symptomen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of van een somatische aandoening.

F. De symptomen veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen.

 

Bipolaire stoornis NAO

De categorie van de 'bipolaire stoornis NAO' omvat stoornissen met bipolaire kenmerken die niet voldoen aan de criteria van een specifieke bipolaire stoornis. Voorbeelden zijn:

- Zeer snelle wisselingen [binnen dagen] tussen manische en depressieve symptomen die niet voldoen aan de criteria voor een minimale duur van een manische episode of een depressieve episode.

- Recidiverende hypomane episodes zonder tussentijdse depressieve symptomen.

- Een manische of gemengde episode gesuperponeerd op een 'waanstoornis', 'resttype van schizofrenie' of 'psychotische stoornis NAO'.

- Situaties waarin een bipolaire stoornis vastgesteld is terwijl niet kan worden vastgesteld of deze primair het gevolg is van een somatische aandoening of teweeggebracht is door een middel

Overige stemmingsstoornissen

Stemmingsstoornissen door…[somatische aandoening], Stemmingsstoornissen door een middel, Stemmingsstoornissen NAO

 

Stemmingsstoornissen door…[Somatische aandoening]

A. Opvallende en aanhoudende stoornis van de stemming staat op de voorgrond van het beeld en wordt gekarakteriseerd door één [of beide] van de volgende: 1. Depressieve stemming of duidelijk verminderde belangstelling of plezier voor alle of bijna alle activiteiten. 2. Verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming.

B. Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat de stoornis direct het gevolg is van een somatische aandoening.

C. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis ['aanpassingsstoornis met depressieve stemming' als reactie op de stress ten gevolge van een somatische ziekte].

D. De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een delirium.

E. De symptomen veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen.

 

Stemmingsstoornissen door een middel

A. Een opvallende en aanhoudende stoornis van de stemming staat op de voorgrond van het beeld en wordt gekarakteriseerd door één [of beide] van de volgende criteria

  1. Depressieve stemming of duidelijk verminderde belangstelling voor of plezier in alle of bijna alle activiteiten.

  2. Verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming.

B. Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen van ofwel [1] of [2]:

  1. Symptomen van criterium A ontstonden tijdens, of binnen één maand na een intoxicatie of onthouding van een middel.

  2. Gebruik van een geneesmiddel heeft een oorzakelijk verband met de stoornis.

C. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een stemmingsstoornis die niet is veroorzaakt door een middel. Tot de aanwijzingen dat de symptomen eerder zijn toe te schrijven aan een stemmingsstoornis die niet is veroorzaakt door een middel kunnen de volgende gerekend worden:

  • de symptomen gaan vooraf aan het begin van het gebruik van het [genees]middel.

  • de symptomen bleven een substantiële periode aanwezig [bv. ongeveer een maand] na het einde van de acute onthouding of ernstige intoxicatie of zijn aanzienlijk ernstiger dan wat men zou kunnen verwachten op basis van de aard of hoeveelheden van het gebruikte middel of de duur van het gebruik.

  • of er zijn andere aanwijzingen die het bestaan van een onafhankelijke niet door een middel teweeggebrachte stemmingsstoornis aannemelijk maken [bv. een voorgeschiedenis met recidiverende depressieve episodes].

D. De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een delirium. E. De symptomen veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen. Let op: Deze diagnose mag alleen in plaats van een diagnose 'intoxicatie of onthouding van een middel' gesteld worden als de stemmingssymptomen ernstiger zijn dan die welke meestal samengaan met intoxicatie- of onthoudingssyndroom en als de symptomen voldoende ernstig zijn om afzonderlijke zorg te rechtvaardigen.

 

Stemmingsstoornissen NAO

Tot deze categorie horen stoornissen met symptomen die niet voldoen aan de criteria van een van de specifieke stemmingsstoornissen en waarbij het moeilijk is te kiezen tussen depressieve stoornis NAO of bipolaire stoornis NAO.

 

Voor het gedeelte specificaties die de laatste episode en het beloop van de recidiverende episode beschrijven, zie blz. 240-253 van het handboek.

 

 

8. Angststoornissen

 

Gezien het feit dat paniekaanvallen en agorafobie bij verschillende stoornissen van deze sectie voorkomen, worden de criteria voor een paniekaanval en voor agorafobie aan het begin van deze sectie apart vermeld. Ze hebben echter geen eigen diagnostische codenummers en kunnen niet als aparte entiteiten worden gediagnosticeerd.

 

Paniekaanval

Een begrensde periode van intense angst of gevoel van onbehagen, waarbij vier [of meer] van de volgende symptomen plotseling ontstaan, die binnen tien minuten een maximum bereiken:

  1. hartkloppingen, bonzend hart of versnelde hartactie.

  2. transpireren

  3. trillen of beven

  4. gevoel van ademnood of verstikking

  5. naar adem snakken

  6. pijn of onaangenaam gevoel op de borst

  7. misselijkheid of buikklachten

  8. gevoel van duizeligheid, onvastheid, licht in het hoofd of flauwte

  9. derealisatie [gevoel van onwerkelijkheid] of depersonalisatie [gevoel los van zichzelf te staan]

  10. angst de zelfbeheersing te verliezen of gek te worden

  11. angst om dood te gaan

  12. paresthesieën [verdoofde of tintelende gevoelens]

  13. opvliegers of koude rillingen

Agorafobie

  1. Angst op een plaats of in een situatie te zijn van waaruit ontsnappen moeilijk [of gênant] kan zijn of waar geen hulp beschikbaar zou kunnen zijn in het geval dat men een onverwachte of situationeel gepredisponeerde paniekaanval of paniekachtige verschijnselen krijgt. Tot de agorafobische angstgevoelens horen de karakteristieke situaties zoals: alleen buitenshuis zijn, zich te midden van een massa bevinden of in een rij wachten, op een brug staan, reizen met een bus, trein of auto.

  2. De situaties worden vermeden [bv. reizen is beperkt] of wordt alleen doorstaan met duidelijk lijden of de angst een paniekaanval of paniekachtige symptomen te krijgen, of de aanwezigheid van begeleiding is noodzakelijk.

  3. De angst of fobische vermijding is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornissen.

Let op: Overweeg de diagnose specifieke fobie indien de vermijding beperkt is tot één of slechts enkele specifieke situaties, of sociale fobie indien de vermijding beperkt blijft tot sociale situaties.

 

Paniekstoornis zonder Agorafobie

A. Zowel [1] als [2]:

  1. Recidiverende onverwachte paniekaanvallen na ten minste één van de

  2. Aanvallen was er één maand [of langer] met één [of meer] van de volgende kenmerken: Voortdurende ongerustheid over het krijgen van een volgende aanval, bezorgdheid over de verwikkelingen of de consequenties van de aanval [het verliezen van de zelfbeheersing, een hartaanval krijgen, 'gek worden '] een belangrijke gedragsverandering in samenhang met de aanvallen.

B. Afwezigheid van Agorafobie

C. De paniekaanvallen zijn niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.

D. De paniekaanvallen zijn niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis.

Paniekstoornis met Agorafobie

Dezelfde criteria als paniekstoornis zonder Agorafobie, uitgezonderd criteria B waarbij juist sprake is van Aanwezigheid Agorafobie.

 

Agorafobie zonder paniekstoornis in de voorgeschiedenis

  1. Aanwezigheid Agorafobie in samenhang met de angst dat er paniekachtige symptomen zullen ontstaan [duizelingen, diarree].

  2. Er is nooit voldaan aan criteria paniekstoornis

  3. Stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening

  4. Indien er sprake is van een bijkomende somatische aandoening is de angst zoals beschreven in criterium A duidelijk ernstiger dan wat gewoonlijk samengaat met deze aandoening.

 

Specifieke fobie

  1. Extreme irreële angst voor welomschreven object of situatie

  2. Blootstelling aan de fobische prikkel veroorzaakt bijna zonder uitzondering een onmiddellijke angstreactie.

  3. Betrokkene weet dat angst irreëel is. [Bij kind hoeft dit niet]

  4. Fobische situaties worden vermeden of anders doorstaan met intense angst/lijden.

  5. Vermijding, of angstige reactie zorgt voor significant lijden of belemmering in dagelijkse leven/functioneren.

  6. Duur bij personen

  7. De angst is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis.

Verschillende types specifieke fobieën:

  • Diertype: Indien de angst wordt uitgelokt door dieren of insecten. Dit subtype begint meestal op de kinderleeftijd.

  • Natuurtype: Indien de angst wordt uitgelokt door een object in de natuur, zoals storm, hoogten, of water. Dit subtype begint meestal op de kinderleeftijd.

  • Bloed-injectie-verwonding type: Indien de angst wordt uitgelokt door het zien van bloed of een wond of door het krijgen van een injectie of andere invasieve medische technieken. Dit subtype is in hoge mate familiair bepaald en wordt vaak gekarakteriseerd door een sterke vasovagale reactie.

     

  • Situationeel type: Indien de angst wordt uitgelokt door een specifieke situatie zoals openbaar vervoer, tunnels, bruggen, liften, vliegen, autorijden of afgesloten ruimten. Dit subtype heeft een tweetoppige verdeling in de aanvangsleeftijd, met een piek op de kinderleeftijd en een tweede piek rond het 25e jaar. Dit subtype lijkt vergelijkbaar met de paniekstoornis met agorafobie wat betreft de kenmerkende sex ratio, patronen van familiair voorkomen en aanvangsleeftijd.

  • Overig type: Indien de angst wordt uitgelokt door andere prikkels. Tot deze prikkels kunnen de angst of vermijding van situaties horen die zouden kunnen leiden tot benauwdheid, overgeven of een ziekte oplopen; 'ruimte fobie' [d.w.z. iemand is bang neer te vallen indien men niet meer in de buurt van muren of andere fysiek steungevende middelen is]; en bij kinderen de angst voor harde geluiden of gekostumeerde personen].

 

Sociale fobie [Sociale angststoornis]

  1. Een duidelijke en aanhoudende angst voor ≥1 situaties waarin met sociaal moet functioneren of iets moet presenteren en waarbij men blootgesteld wordt aan onbekenden of aan mogelijk kritische beoordeling door anderen. Betrokkene is bang dat hij/zij zich vernederend/beschamend zal gedragen.

  2. Blootstelling aan de gevreesde sociale situatie lokt bijna zonder uitzondering angst uit, die vorm kan krijgen van een situatiegebonden situationeel gepredisponeerde paniekaanval.

  3. Betrokkene is zich ervan bewust dat zijn/haar angst overdreven is [Bij kind is dit niet noodzakelijk].

  4. Situaties worden vermeden of doorstaan met intense angst/lijden.

  5. Zorgt voor significant lijden of belemmering in dagelijks leven.

  6. Duur bij personen 6 maanden.

  7. De angst is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis.

  8. Indien er sprake is van een somatische aandoening of andere psychische stoornis, houdt de angst van criterium A hier geen verband mee [bijvoorbeeld angst heeft niets te maken met het stotteren, ziekte parkinson etc.].

  9.  

Obsessieve-compulsieve stoornis

A. Ofwel dwanggedachten ofwel dwanghandelingen: Dwanggedachten zoals gedefinieerd door [1], [2], [3] en [4]:

  1. Recidiverende en aanhoudende gedachten, impulsen of voorstellingen, die gedurende bepaalde momenten van de stoornis als opgedrongen en misplaatst beleefd worden, en die duidelijke angst of lijden veroorzaken.

  2. De gedachten, impulsen of voorstellingen zijn niet eenvoudig een overdreven bezorgdheid over problemen uit het dagelijkse leven.

  3. Betrokkene probeert deze gedachten, impulsen of voorstellingen te negeren of te onderdrukken, of deze te neutraliseren met een andere gedachte of handeling.

  4. Betrokkene is zich ervan bewust dat de dwangmatige gedachten, impulsen of voorstellingen het product zijn van zijn of haar eigen geest [niet van buitenaf opgelegd zoals bij gedachteninbrenging].

Dwanghandelingen zoals gedefinieerd door [1] en [2]:

  1. Zich herhalend gedrag [bv. handenwassen, opruimen, controleren] of psychische activiteit [bidden, tellen, in stilte woorden herhalen] waartoe betrokkene zich gedwongen voelt in reactie op een dwanggedachte, of zich aan regels houden die rigide moeten worden toegepast.

  2. De gedragingen of psychische activiteiten zijn gericht op het voorkómen van een bepaalde gevreesde gebeurtenis of situatie; deze gedragingen of psychische activiteiten tonen echter geen realistische samenhang met de gebeurtenis die geneutraliseerd of voorkomen moet worden, of zijn duidelijk overdreven.

  3. Op een bepaald moment in het beloop van de stoornis is betrokkene zich er van bewust dat de dwanggedachten en dwanghandelingen overdreven of onredelijk zijn. N.B.: Dit is niet op kinderen van toepassing.

  4. De dwanggedachten of dwanghandelingen veroorzaken duidelijk lijden, zij kosten veel tijd [nemen meer dan één uur per dag in beslag] of verstoren in significante mate de normale routine van betrokkene, het beroepsmatig functioneren [of de studie op school] of de gebruikelijke sociale activiteiten of relaties met anderen.

  5. Indien een andere As I stoornis aanwezig is, is de inhoud van de dwanggedachte of de dwanghandeling daartoe niet beperkt. Zoals: preoccupatie met voedsel bij een eetstoornis, haar uittrekken bij trichotillomanie, bezorgdheid over het uiterlijk bij een stoornis in de lichaamsbeleving etc.

  6. De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel [drug, geneesmiddel] of een somatische aandoening. Specificeer indien: Met gering inzicht: Indien betrokkene, voor het grootste deel van de tijd in de huidige episode, niet beseft dat de dwanggedachten en dwanghandelingen overdreven of onredelijk zijn.

Posttraumatische stress-stoornis A. De betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij beide van de volgende van toepassing zijn:

  1. betrokkene heeft ondervonden, is getuige geweest van of werd geconfronteerd met één of meer gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebracht, of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van betrokkene of van anderen.

  2. tot de reacties van betrokkene behoorde intense angst, hulpeloosheid of afschuw. Let op: Bij kinderen kan dit zich in plaats hiervan uiten in chaotisch of geagiteerd gedrag.

B. De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd op één [of meer] van de volgende manieren:

  1. recidiverende en zich opdringende onaangename herinneringen aan de gebeurtenis, met inbegrip van voorstellingen, gedachten of waarnemingen. N.B.: Bij jonge kinderen kan dit zich uiten in de vorm van terugkerende spelletjes waarin de thema's of aspecten van het trauma worden uitgedrukt.

  2. recidiverend akelig dromen over de gebeurtenis. N.B.: Bij kinderen kunnen angstdromen zonder herkenbare inhoud voorkomen.

  3. handelen of voelen alsof de traumatische gebeurtenis opnieuw plaatsvindt [hiertoe behoren ook het gevoel van het opnieuw te beleven, illusies, hallucinaties en dissociatieve episodes met flashback, met inbegrip van die welke voorkomen bij het ontwaken of tijdens intoxicatie]. N.B.: Bij jonge kinderen kunnen traumaspecifieke heropvoeringen voorkomen.

  4. intens psychisch lijden bij blootstelling aan interne of externe stimuli die een aspect van de traumatische symboliseren of erop lijken.

  5. fysiologische reacties bij blootstelling aan interne of externe stimuli die een aspect van de traumatische gebeurtenis symboliseren of erop lijken.

 

C. Aanhoudend vermijden van prikkels die bij het trauma hoorden of afstomping van de algemene reactiviteit [niet aanwezig vóór het trauma] zoals blijkt uit drie [of meer] van de volgende:

  1. pogingen gedachten, gevoelens of gesprekken horend bij het trauma te vermijden.

  2. pogingen activiteiten, plaatsen of mensen die de herinneringen oproepen aan het trauma te vermijden.

  3. onvermogen zich een belangrijk aspect van het trauma te herinneren.

  4. duidelijk verminderde belangstelling voor of deelneming aan belangrijke activiteiten.

  5. gevoelens van onthechting of vervreemding van anderen.

  6. beperkt uiten van affect [bv. niet in staat gevoelens van liefde te hebben]

  7. gevoel een beperkte toekomst te hebben [bv. verwacht geen carrière te zullen maken, geen huwelijk, geen kinderen of geen normale levensverwachting].

D. Aanhoudende symptomen van verhoogde prikkelbaarheid [niet aanwezig vóór het trauma zoals blijkt uit twee [of meer] van de volgende:

  1. moeite met inslapen of doorslapen

  2. prikkelbaarheid of woedeuitbarstingen.

  3. moeite met concentreren

  4. overmatige waakzaamheid

  5. overdreven schrikreacties

E. Duur van de stoornis [symptomen in B, C en D] langer dan één maand F. De stoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen. Specificeer indien: Acuut: duur symptomen Specificeer indien: Met verlaat begin: indien het begin van de symptomen ≥ zes maanden na het trauma ligt.

 

Acute stress-stoornis A. Betrokkene is blootgesteld aan een traumatische ervaring waarbij volgende aanwezig zijn geweest:

  1. betrokkene heeft ondervonden, is getuige geweest van of werd geconfronteerd met één of meer gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of een ernstige verwonding met zich meebracht of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van betrokkene of van anderen.

  2. tot de reacties van betrokkene behoorde intense angst, hulpeloosheid of afschuw.

B. Ofwel tijdens het doormaken of onmiddellijk na het doormaken van de leed veroorzakende gebeurtenis heeft betrokkene drie [of meer] van de volgende dissociatieve symptomen:

  1. subjectief gevoel van verdoving, onthechting of afwezigheid van emotionele reacties.

  2. vermindering van het zich bewust zijn van zijn of haar omgeving ['in een waas verkeren'].

  3. derealisatie

  4. depersonalisatie

  5. dissociatieve amnesie [d.w.z. niet in staat zich een belangrijk aspect van het trauma te herinneren]

C. De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd op ≥ 1:

  • terugkerende voorstellingen

  • gedachten

  • dromen

  • illusies

  • episodes met flashback of een gevoel de ervaring opnieuw te beleven

  • lijden bij blootstelling aan zaken die de traumatische gebeurtenis in het geheugen terugbrengen

  • Duidelijke vermijding van de prikkels die herinneringen aan het trauma oproepen [gedachten, gevoelens, gesprekken, activiteiten, plaatsen, mensen]

  • Duidelijke symptomen van angst of verhoogde prikkelbaarheid

  • De stoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen

  • De stoornis duurt >2 dagen en

  • De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of somatische aandoening, en is niet eerder toe te schrijven aan een 'kortdurende psychotische stoornis' en is niet slechts een verergering van een al aanwezige As I of As II stoornis

 

Gegeneraliseerde angststoornis [met inbegrip van Overmatige angststoornis in de kindertijd]

  • Buitensporige angst en bezorgdheid, gedurende zes maanden vaker wel dan niet voorkomend, over een aantal gebeurtenissen of activiteiten [zoals werk/schoolprestaties].

  • Betrokkene vindt het moeilijk de bezorgdheid in de hand te houden.

  • De angst en bezorgdheid gaan samen met ≥3 van de volgende zes symptomen [waarvan ten minste enkele symptomen in de laatste zes maanden vaker wel dan niet aanwezig]. Let op.: Bij kinderen is slechts één item nodig.

  • rusteloosheid, opgewonden of geïrriteerd zijn

  • snel vermoeid zijn

  • zich moeilijk kunnen concentreren of zich niets herinneren

  • prikkelbaarheid

  • spierspanning

  • slaapstoornis [moeilijkheden in slaap te vallen of door te slapen, of rusteloze, niet verkwikkende slaap]

  • Het onderwerp van de angst en bezorgdheid is niet beperkt tot de kenmerken van een AsI stoornis. Zoals bijvoorbeeld: de angst of bezorgdheid gaat niet over het hebben van een paniekaanval [zoals bij een 'paniekstoornis'], het in gezelschap voor schut staan [zoals bij een 'sociale fobie'], het besmet worden [zoals bij de 'obsessieve-compulsieve stoornis'].

  • De angst, bezorgdheid of de lichamelijke klachten veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen.

  • F. De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.

 

Angststoornis door…[somatische aandoening]

  1. Opvallende angst, paniekaanvallen, dwanggedachten of dwanghandelingen overheersen B. Er zijn aanwijzingen uit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen dat de stoornis de directe fysiologische consequentie is van een somatische aandoening.

  2. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis.

  3. De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een delirium.

  4. De stoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen. Specificeer indien: - Met gegeneraliseerde angst: indien buitensporige angst of bezorgdheid over een aantal gebeurtenissen of activiteiten het beeld overheersen. - Met paniekaanvallen: indien paniekaanvallen overheersen - Met obsessieve-compulsieve symptomen: indien dwanggedachten of dwanghandelingen het beeld overheersen.

Angststoornis door een middel Gelijk aan angststoornis door…[somatische aandoening], behalve op B en C. B. Er zijn aanwijzingen uit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen voor ofwel [1] of [2]:

  1. de symptomen van criterium A ontstaan tijdens of binnen één maand na een intoxicatie of onthouding van middelen

  2. het gebruik van een geneesmiddel heeft een oorzakelijk verband met de stoornis

C. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een angststoornis die niet teweeggebracht is door een middel. Tot de aanwijzingen dat de symptomen eerder toe te schrijven zijn aan een angststoornis die niet teweeggebracht is door een middel kunnen de volgende gerekend worden:

  1. de symptomen gaan vooraf aan het gebruik van het [genees]middel

  2. de symptomen bleven een substantiële periode aanwezig [bv. ongeveer een maand] na het einde van de acute onthouding of ernstige intoxicatie, of zijn aanzienlijk ernstiger dan wat men zou verwachten op basis van de aard of hoeveelheden van het gebruikte middel of de duur van het gebruik

  3. of er zijn andere aanwijzingen die het bestaan van een onafhankelijke niet door een middel teweeggebrachte angststoornis aannemelijk maken [bv. een voorgeschiedenis met recidiverende niet door een middel teweeggebrachte paniekaanvallen].

Angststoornis NAO

Deze categorie omvat stoornissen met opvallende angst of fobische vermijding die niet voldoen aan de criteria van een specifieke angststoornis, aanpassingsstoornis met angst, of een aanpassingsstoornis met gemengd angstige en depressieve stemming.

 

9. Somatoforme stoornissen

 

Somatisatiestoornis, Ongedifferentieerde somatoforme stoornis, Conversiestoronis, Pijnstoornis, Hypochondrie, Stoornis in de lichaamsbeleving, Somatoforme stoornis NAO.

Somatisatiestoornis

<

p align='LEFT'>A. Een aantal jaren waarin vele lichamelijke klachten aanwezig, beginnend <30jr., die geleid hebben tot het zoeken van behandeling of tot significante beperkingen in het functioneren.

B. Aan elk van de volgende criteria moet zijn voldaan, waarbij de afzonderlijke symptomen op elk moment in het beloop van de stoornis kunnen voorkomen:

  • 4 Pijnsymptomen: voorgeschiedenis van pijn die verband houdt met ≥ 4 verschillende lokalisaties of functies [bv. hoofd, buik, rug, gewrichten]

  • - 2 Gastro-Intestinale symptomen [maagklachten]: ≥ 2 gastro-intestinale symptomen en anders dan pijn [bv. misselijkheid, opgeblazen gevoel, braken buiten de zwangerschap, diarree]

  • 1 Seksueel symptoom: een voorgeschiedenis met ≥ 1 symptoom op seksueel gebied of voortplanting en anders dan pijn [bv. seksuele onverschilligheid, dysfunctie bij erectie of ejaculatie, onregelmatige menses, overvloedige menstruele bloedingen, braken tijdens de gehele duur van de zwangerschap]

  • 1 Pseudoneurologisch symptoom: voorgeschiedenis met ≥ 1 symptoom of uitvalsverschijnsel dat doet denken aan een neurologische aandoening en niet beperkt is tot pijn [conversiesymptomen zoals stoornissen in de coördinatie of evenwicht, paralyse of gelokaliseerde spierzwakte, slikproblemen of brok in de keel]

 

C. Ofwel [1] of [2]:

  1. Uit medisch onderzoek is geen van de symptomen van criterium B eerder toe te schrijven aan een bekende somatische aandoening of het directe effect van een middel [drug, geneesmiddel]

  2. Als er een somatische aandoening is die hiermee verband houdt, zijn de lichamelijke klachten of de hieruit volgende sociale of beroepsmatige beperkingen ernstiger dan verwacht zou worden op grond van anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen.

 

D. De symptomen worden niet met opzet veroorzaakt of voorgewend [zoals bij de nagebootste stoornis of simulatie].

 

Ongedifferentieerde somatorforme stoornis

  1. ≥1 lichamelijke klachten [moeheid, verlies eetlust, gastro-intestinale klachten]

  2. Ofwel [1] of [2]:

  3. Uit medisch onderzoek is geen van de symptomen van criterium B eerder toe te schrijven aan een bekende somatische aandoening of het directe effect van een middel [drug, geneesmiddel]

  4. Als er een somatische aandoening is die hiermee verband houdt, zijn de lichamelijke klachten of de hieruit volgende sociale of beroepsmatige beperkingen ernstiger dan verwacht zou worden op grond van anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen.

C. Veroorzaken significante mate van lijden of beperkingen.

D. Minstens 6 maanden

E. Niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis.

F. Symptoom wordt niet met opzet veroorzaakt of voorgewend [nagebootste of simulatie]

 

Conversiestoornis

  1. ≥ 1 symptoom of uitvalsverschijnselen die de willekeurige motorische of sensorische functies treffen, die doen denken aan een neurologische of andere somatische aandoening.

  2. Psychische factoren worden verondersteld met het symptoom of uitvalsverschijnselen samen te hangen omdat het begin of het verergeren van het symptoom/uitvalsverschijnselen voorafgegaan worden door conflicten of andere stressveroorzakende factoren.

  3. Symptoom wordt niet met opzet veroorzaakt of voorgewend.

  4. Uit medisch onderzoek is geen van de symptomen toe te schrijven aan een bekende somatische aandoening of gebruik van middel of als cultureel aanvaarde vorm van gedrag/ ervaring.

  5. Veroorzaakt significante mate van lijden of beperkingen en rechtvaardigt medisch onderzoek.

  6. Symptoom of uitvalsverschijnsel is niet beperkt tot pijn of seksuele dysfunctie, en komt niet uitsluitend voor in het beloop van een somatisatiestoornis en is niet toe te schrijven aan andere psychische stoornis.

 

Specificeer:

  • Met motorische symptomen of uitvalsverschijnselen: stoornissen in de coördinatie of het evenwicht, paralyse of gelokaliseerde spierzwakte, slikproblemen of brok in de keel

  • Met sensorische symptomen of uitvalsverschijnselen: bv. verlies van de tast- of pijnzin, dubbelzien, blindheid, doofheid en hallucinaties

  • Met toevallen of convulsies: omvat toevallen of convulsies met willekeurige motorische of sensorische componenten

  • Met gemengd beeld: indien er duidelijk symptomen van meer dan één categorie zijn

 

Pijnstoornis

  1. Pijn in ≥ 1 anatomische lokalisaties vormt de belangrijkste klacht en is van voldoende ernst om medische zorg te rechtvaardigen.

  2. De pijn veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen.

  3. Psychische factoren worden verondersteld een belangrijke rol te spelen bij het begin, de ernst, de verergering of het voortduren van de pijn.

  4. De pijn wordt niet met opzet veroorzaakt of voorgewend E. De pijn is niet eerder toe te schrijven aan een stemmingsstoornis, angststoornis of psychotische stoornis en voldoet niet aan de criteria voor een dyspareunie [pijn bij geslachtsgemeenschap].

 

Hypochondrie

  1. Bezig zijn met de vrees of opvatting een ernstige ziekte te hebben, gebaseerd op verkeerde interpretatie van lichamelijke symptomen.

  2. De preoccupatie houdt aan ondanks adequaat medisch onderzoek en geruststelling.

  3. De overtuiging in criterium A heeft niet de intensiteit van een waan [zoals bij een waanstoornis, somatisch type] en is niet beperkt tot een omschreven bezorgdheid over het uiterlijk [zoals bij de stoornis in de lichaamsbeleving].

  4. De preoccupatie veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen.

  5. De duur van de stoornis is ≥ 6 maanden.

  6. De preoccupatie is niet eerder toe te schrijven aan een gegeneraliseerde angststoornis, obsessieve-compulsieve stoornis, paniekstoornis, depressieve episode, separatie- angststoornis of een andere somatoforme stoornis.

 

Specificeer: Met gering inzicht: als cliënt niet in gaten heeft dat het overdreven is.

Stoornis in de lichaamsbeleving

  1. Preoccupatie met een vermeende onvolkomenheid van het uiterlijk. Indien er een geringe lichamelijke afwijking aanwezig is, dan is de ongerustheid duidelijk overdreven.

  2. De preoccupatie veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen. C. De preoccupatie is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis [ontevredenheid over de lichaamsvorm en omvang bij anorexia nervosa].

 

Somatoforme stoornis NAO

Categorie omvat stoornissen met somatoforme symptomen die niet voldoen aan de criteria van een specifieke somatoforme stoornis. Bijvoorbeeld:

  • Pseudocyesis: denken dat je zwanger bent, waarbij zelfs objectieve verschijnselen kunnen optreden [dikke buik ed]

  • Stoornis met niet-hypochondrische symptomen

  • Stoornis met onverklaarde lichamelijke klachten

10. Nagebootste stoornissen

 

Nagebootste stoornissen, Nagebootste stoornissen NAO

 

Nagebootste stoornissen

  1. Opzettelijk veroorzaken of voorwenden van lichamelijke of psychische verschijnselen of klachten.

  2. De motivatie voor het gedrag is de rol van ‘zieke’ op zich te nemen.

  3. Externe bekrachtiging voor het gedrag is afwezig [zoals financieel gewin]

 

Specificeer:

  • met hoofdzakelijk psychische verschijnselen en klachten - met hoofdzakelijk lichamelijke verschijnselen en klachten - met gecombineerde psychische en lichamelijke verschijnselen en klachten.

 

Nagebootste stoornissen NAO

Stoornissen met nagebootste symptomen die niet voldoen aan de bovenstaande criteria. Voorbeeld kan zijn dat iemand bij een ander opzettelijk lichamelijke of psychische verschijnselen of klachten veroorzaakt of voorwend, om zo indirect de rol van ‘zieke’ op zich te nemen.

 

11. Dissociatieve stoornissen

 

Dissociatie wordt in de psychiatrie gedefinieerd als het verbroken raken van normaal geïntegreerde functies van identiteit, geheugen of bewustzijn. Een ander definitie (Hilgard) beschrijft dissociatie als het verschijnsel dat de continuïteit van de persoonlijke ervaringen en gedragingen is verminderd of verbroken. Bekende voorbeelden van dissociatie zijn: dagdromen, ergens mee bezig zijn zonder er met de gedachten bij te zijn. Direct na het overlijden van een dierbaar iemand of direct na een verkeersongeval is het heel gewoon dat men in een soort verdovingstoestand (trance) uiterst adequaat handelt, zonder een emotie te voelen. Ook dat is een vorm van dissociatie, een tijdelijke ontsnapping aan de realiteit. Achteraf komen de emoties los en weet men soms niet meer precies wat men gedaan heeft of wat er allemaal gebeurd is. Onderzoek heeft uitgewezen dat de oorzaak, bij de overgrote meerderheid van de dissociatieve stoornissen, is gelegen in traumatische ervaringen.

Dissociatieve stoornissen komen circa vijfmaal vaker voor bij vrouwen. De oververtegenwoordiging van vrouwen zou te maken kunnen hebben met erfelijke of culturele factoren die vrouwen predisponeren tot dissociatief gedrag, een groter risico dat vrouwen lopen om getroffen te worden door lichamelijke en seksuele mishandeling of onderdiagnostiseren bij mannen. Er wordt wel vermoed dan mannen met dissociatieve stoornissen meer dan vrouwen geneigd zijn tot crimineel gedrag. Zij zouden daardoor eerder met justitie dan met hulpverleners in aanraking komen.

 

Dissociatieve stoornissen zijn onderverdeeld in:

Dissociatieve amnesie, Dissociatieve fugue, Dissociatieve identiteitsstoornis, Depersonalisatiestoornis, Dissociatieve stoornis NAO.

 

Dissociatieve amnesie

  1. Bestaat uit een of meer episodes van onvermogen zich belangrijke persoonlijke gegevens te herinneren, meestal van traumatische of stressveroorzakende aard, die te uitgebreid is om verklaard te kunnen worden door gewone vergeetachtigheid.

  2. De stoornis komt niet uitsluitend voor in het verloop van een 'dissociatieve identiteitsstoornis', 'dissociatieve fugue', 'posttraumatische stressstoornis', 'acute stress stoornis of 'somatisatie-stoornis' en is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een neurologische of andere somatische aandoening.

  3. De verschijnselen veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen.

 

Dissociatieve fugue

  1. Bestaat uit het plotseling en onverwacht op reis gaan, weg van huis of de gebruikelijke werkplek met het onvermogen zich het eigen verleden te herinneren.

  2. Verwarring over de eigen identiteit of het aannemen van een nieuwe identiteit [gedeeltelijk of geheel].

  3. De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een dissociatieve identiteitsstoornis en is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.

  4. De symptomen veroorzaken in significante mate lijden of beperkingen.

 

Overeenkomst en Verschil Dissiocatieve amnesie en Dissociatieve fugue: Net als bij de dissociatieve amnesie is er bij de dissociatieve fugue sprake van geheugenverlies. Het verschil is dat naast het onverwacht reizen, de betrokkene met een dissociatieve fugue zich niet bewust is van het geheugenverlies, terwijl de betrokkene met een dissociatieve amnesie zich wel daarvan bewust is. Ook bij de dissociatieve fugue is er meestal sprake van aan traumatische of extreem stressvolle gebeurtenissen.

 

Dissociatieve identiteitsstoornis

  1. De aanwezigheid ≥2 van elkaar te onderscheiden persoonlijkheidstoestanden of identiteiten [elk met een eigen betrekkelijk langdurig patroon van het waarnemen van, het omgaan met en het denken over de omgeving en zichzelf].

  2. ≥2 van deze persoonlijkheidstoestanden of identiteiten bepalen geregeld het gedrag.

  3. Onvermogen zich belangrijke persoonlijke gegevens te herinneren dat te uitgebreid is om verklaard te kunnen worden door gewone vergeetachtigheid.

  4. De stoornis is niet het gevolg van is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel [black-outs of chaotisch gedrag tijdens een alcoholintoxicatie] of een somatische aandoening [complexe partiële insulten]

Let op: Bij kinderen zijn de symptomen niet toe te schrijven aan denkbeeldige speelkameraadjes of andere fantasiespelletjes.

 

Depersonalisatiestoornis

  1. Aanhoudende of recidiverende belevingen van het gevoel los te staan en externe waarnemer te zijn van de eigen geestelijke processen of het eigen lichaam.

  2. Tijdens de beleving van depersonalisatie blijft de realiteitstoetsing intact.

  3. De depersonalisatie veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen.

  4. De beleving van depersonalisatie komt niet uitsluitend voor in het beloop van een andere psychiatrische stoornis zoals schizofrenie, paniekstoornis, acute stress-stoornis of een andere dissociatieve stoornis en is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.

 

Extra informatie:

De depersonalisatiestoornis heeft als belangrijkste kenmerk een gevoel van los staan of op afstand zijn van eigen psychische processen of het eigen lichaam. Bij derealisatie wordt de omgeving of bekenden als onwerkelijk ervaren.

In plaats van een apart ziektebeeld, kan depersonalisatie ook als een symptoom voorkomen bij: schizofrenie, depressie, angststoornissen, paniekstoornissen, agorafobie, obsessieve compulsieve stoornis, druggebruik, slaaponthouding, jetlag, temporale epilepsie, migraine, rouwreacties, na een traumatische gebeurtenis, schizoïde persoonlijkheidsstoornis.

 

Dissociatieve Stoornis NAO

Deze categorie is opgenomen voor stoornissen waarbij het belangrijkste kenmerk een dissociatief symptoom is [dat wil zeggen verstoring van de gewoonlijk geïntegreerde functies van bewustzijn, geheugen, identiteit of waarneming van de omgeving] dat niet voldoet aan de criteria voor een specifieke dissociatieve stoornis. Tot de voorbeelden horen:

(1) Beelden die lijken op de dissociatieve identiteitsstoornis maar niet voldoen aan alle criteria voor deze stoornis. Tot de voorbeelden horen beelden waarbij a) er geen twee of meer scherp van elkaar te onderscheiden identiteiten of persoonlijkheidstoestanden zijn of b) amnesie voor belangrijke persoonlijke gegevens niet voorkomt.

(2) Derealisatie niet vergezeld door depersonalisatie bij volwassenen.

(3) Dissociatieve toestanden, die voorkomen bij personen die langdurig en intensief onderworpen waren aan gedwongen intense beïnvloeding [hersenspoeling, heropvoeding of indoctrinatie als gevangene].

(4) Dissociatieve trancestoornis: eenmalig of episodische stoornissen in het bewustzijn, identiteit of geheugen die op bepaalde plaatsen en culturen inheems zijn. Bij dissociatieve trance is er sprake van een vernauwing van het besef van de directe omgeving of stereotiepe gedragingen of bewegingen die beleefd worden als buiten de eigen controle te liggen. Bij bezetenheidtrance is er sprake van de vervanging van het normale besef van de eigen identiteit door een nieuwe identiteit, die toegeschreven wordt aan de invloed van een geest, macht, godheid, of ander persoon en gaat samen met stereotiepe 'onwillekeurige' bewegingen of amnesie. De dissociatieve stoornis of trancestoornis is niet een normaal fenomeen van een breed geaccepteerde collectief cultureel of religieus gebruik

(5) Verlies van bewustzijn, stupor of coma niet toe te schrijven aan een somatische aandoening.

 

(6) Ganser-syndroom: het geven van 'er-net-naast-antwoorden' (bijvoorbeeld 2+2=5] voor zover het niet samengaat met dissociatieve amnesie of dissociatieve fugue.

 

12. Eetstoornissen

Anorexia nervosa, Bulimia nervosa, Eetstoornis NAO

 

Anorexia Nervosa

  1. Weigering het lichaamsgewicht te handhaven op of boven een voor de leeftijd en lengte minimaal normaal gewicht [bijvoorbeeld gewichtsverlies dat leidt tot het handhaven van het lichaamsgewicht op minder dan 85 procent van het te verwachten gewicht; of het in de periode van groei niet bereiken van het te verwachten gewicht, hetgeen leidt tot een lichaamgewicht van minder dan 85 procent van het te verwachten gewicht].

  2. Intense angst in gewicht toe te nemen of dik te worden, terwijl er juist sprake is van ondergewicht.

  3. Stoornis in de manier waarop iemand zijn of haar lichaamsgewicht of lichaamsvorm beleeft, onevenredig grote invloed van het lichaamsgewicht of lichaamsvorm op het oordeel over zichzelf of ontkenning van de ernst van het huidige lage lichaamsgewicht.

  4. Bij meisjes, na de menarche, amenorroe, dat wil zeggen de afwezigheid van ≥3 achtereenvolgende cycli. [Een vrouw wordt geacht een amenorroe te hebben als de menstruatie alleen volgt na toediening van hormonen (bijvoorbeeld oestrogenen].

 

Extra informatie:

Anorexia nervosa komt voor tussen de 10 en 30 jaar, vanaf 13 jaar is er een sterke stijging van het aantal gevallen, met een piek tussen de 17 en 18 jaar. Bij circa 85% is de ziekte tussen dertien en twintig jaar begonnen.

In meer dan 90% van de gevallen gaat het om meisjes of vrouwen. Toegespitst op de categorie van meisjes tussen de 10 en 18 jaar mag voorzichtig geschat worden dat 1 op 100 een duidelijk beeld van anorexia nervosa vertoont. Wanneer men de criteria wat minder strikt maakt, blijken eetstoornissen in ongeveer 5% van de vrouwelijke adolescenten voor te komen.

Opvallend is dat de vrouwen met anorexia over het algemeen een hogere opleiding volgen dan leeftijdsgenoten zonder anorexia. Vroeger kwam anorexia voornamelijk in de hogere sociaal economische klasse voor, de laatste tijd verandert dit.

Anorexia nervosa is een typische westers verschijnsel; het komt vrijwel uitsluitend voor welvaartslanden.

 

Bulimia Nervosa

 

A. Recidiverende episodes van vreetbuien. Een episode wordt gekarakteriseerd door beide:

[1] het binnen een beperkte tijd [bijvoorbeeld twee uur] eten van een hoeveelheid voedsel die beslist groter is dan wat de meeste mensen in eenzelfde periode en onder dezelfde omstandigheden zouden eten.

[2] een gevoel de beheersing over het eten tijdens de episode kwijt te zijn [bijvoorbeeld het gevoel dat men niet kan stoppen met eten of zelf kan bepalen wat of hoeveel men eet].

  1. Recidiverend inadequaat compensatoir gedrag om gewichtstoeneming te voorkomen zoals zelfopgewekt braken, misbruik van laxantia, diuretica of klysma's of andere geneesmiddelen, vasten, of overmatige lichaamsbeweging.

  2. De vreetbuien en de inadequate compensatoire gedragingen komen beide gemiddeld ≥2x per week gedurende 3 maanden voor.

  3. Het oordeel over zichzelf wordt in onevenredige mate beïnvloed door de lichaamsvorm en het lichaamsgewicht.

  4. De stoornis komt niet uitsluitend voor tijdens episodes van anorexia nervosa.

 

Specificeer:

Purgerend type; geregeld bezig zijn met zelfopgewekt braken of misbruik laxantia ed. Niet-purgerend type; andere inadequate compensatoire gedragingen getoond zoals vasten of overmatige lichaamsbeweging.

 

Extra informatie:

Boulimia nervosa betekent letterlijk honger als een rund door nerveuze oorzaken. De naam klopt niet, aangezien de het probleem niet een overmatige eetlust is, maar vreetbuien ook zonder honger. Boulimia is een eetstoornis met als belangrijkste kenmerken een eetbuien met controleverlies, gedrag gericht op gewichtscontrole en overbezorgdheid over lichaamsvormen en gewicht. De grote meerderheid is ouder dan twintig jaar. Boulimia nervosa komt bijna uitsluitend voor bij vrouwen. Lesbiennes hebben minder vaak een eetprobleem, terwijl homoseksuele mannen juist vaker een eetprobleem ontwikkelen. Ongeveer een kwart van de betrokkenen is getrouwd of woont samen met een vaste vriend. Net zoals bij anorexia zijn de meeste vrouwen afkomstig uit de hogere sociale klassen.

 

Eetstoornis NAO

 

Dient voor eetstoornissen die niet voldoen aan de criteria van enige specifieke eetstoornis. Voorbeelden zijn:

  • Voldaan aan alle criteria anorexia nervosa, behalve dat de menstruatie niet uitblijft.

  • Voldaan aan alle criteria anorexia nervosa, behalve dat, het huidige lichaamsgewicht van de betrokkene binnen de normale grenzen ligt.

  • Voldaan aan alle criteria bulimia nervosa, behalve dat de vreetbuien en inadequate compensatie mechanismen minder dan 2x per week voorkomen of duur korter dan 3 maanden.

  • Geregeld tonene van inadequate compensatoire gedragingen na het eten van kleine hoeveelheden voedsel bij iemand met normaal lichaamsgewicht.

  • Herhaald kauwen op en uitspugen van, maar niet doorslikken van grote hoeveelheden voedsel.

  • Vreet-buienstoornis: herhaalde episodes van vreetbuien in afwezigheid van het geregeld tonen van inadequate compensatoire gedragingen die karakteristiek zijn voor bulimia nervosa.

13. Aanpassingsstoornissen

 

Aanpassingsstoornissen

  1. Het ontstaan van emotionele en gedragssymptomen in reactie op [een] herkenbare stress veroorzakende factor[en] die zich binnen drie maanden na het begin van de stress veroorzakende factoren voordoen.

  2. Deze symptomen of gedragingen zijn significant zoals blijkt uit één van de twee volgende:

[1] duidelijk lijden dat ernstiger is dan wat verwacht kon worden bij blootstelling aan de stress veroorzakende factor

[2] significante beperkingen in sociaal of beroepsmatig (studie) functioneren

  1. De stress gebonden stoornis voldoet niet aan de criteria voor een andere specifieke As I stoornis en is niet slechts een verergering van een reeds bestaande As I of As II stoornis.

  2. De symptomen zijn geen uiting van een rouwreactie.

  3. Zodra de stress veroorzakende factor (of de gevolgen ervan) is weggevallen, blijven de symptomen

 

Subtypes

• met depressieve stemming

indien symptomen als depressieve stemming, huilerigheid of gevoelens van hopeloosheid de belangrijkste uitingen zijn.

• met angst

indien symptomen als zenuwachtigheid, ongerustheid en rusteloosheid, of bij kinderen, angst voor separatie van de belangrijkste hechtingsfiguren de belangrijkste uitingen zijn.

• met gemengd angstige en depressieve stemming

indien symptomen met een combinatie van depressie en angst als de belangrijkste uiting is.

• met een stoornis in gedrag

indien een gedragsstoornis, waarbij de rechten van anderen of van belangrijke, bij de leeftijd passende. maatschappelijke normen en regels worden overtreden [spijbelen, vandalisme, roekeloos autorijden, vechten, niet nakomen van wettelijke verplichtingen] de belangrijkste uitingen is.

• met een gemengde stoornis van emoties en gedrag

indien zowel emotionele symptomen [depressie, angst] als een gedragsstoornis [zie hierboven bij het subtype] de belangrijkste uitingen zijn.

• niet gespecificeerd

voor onaangepaste reacties [lichamelijke klachten, sociale teruggetrokkenheid of slecht tot werken of studeren komen] of psychosociale stress veroorzakende factoren die niet geclassificeerd kunnen worden als een van de specifieke subtypes van een aanpassingsstoornis.

 

Specificeer:

• Acuut:

• Chronisch: ≥ zes maanden duurt.

Per definitie kunnen de symptomen niet langer dan zes maanden na het wegvallen van de stress veroorzakende factor of de gevolgen daarvan voortduren. De specificatie chronisch is derhalve van toepassing als de stoornis langer dan zes maanden voortduurt als reactie op een chronisch stress veroorzakende factor of op een stress veroorzakende factor die blijvende gevolgen heeft.

 

14. Slaapstoornissen

 

De meeste mensen brengen bijna een derde deel van hun leven slapend door, een zestigjarige heeft dus zo'n twintig jaar van zijn leven geslapen. Ondanks vele theorieën weten we nog steeds niet waarom slaap zo onmisbaar voor ons is. Men vermoedt dat een klein gebied in de hersenstam het slaap-waak ritme regelt. Er blijkt zoiets als een interne biologische klok te bestaan die ongeveer 24 uur duurt: een circadiane [circa = ongeveer; dies = dag] ritme, een één keer per dag terugkerend verschijnsel. Mensen die een tijd in een voor licht en geluid afgeschermde ruimte verblijven hebben ook een 24-uurs ritme: ook na weken afzondering slapen en waken ze met een zekere regelmaat. Als die volledige afzondering langer duurt ontstaat een circa 25-uurs ritme, hetgeen normaal niet van belang is aangezien onze interne klok 'gelijkgezet' wordt door uitwendige factoren zoals daglicht en horloges. Waarom onze interne klok langer dan een etmaal [één omwenteling van de aarde] duurt weten we niet.

 

Ongeveer 5% van de volwassenen slaapt regelmatig slecht [minstens tweemaal per week], 15% slaapt af en toe slecht [minder dan tweemaal per week]. Vrouwen hebben ongeveer tweemaal zo vaak last van slaapproblemen dan mannen. Slaapproblemen komen vaker voor met het stijgen van de leeftijd. Meest voorkomende oorzaken zijn psychische en sociale problemen, een ongezonde leefwijze en chronische lichamelijke aandoeningen.

 

Slaapstoornissen zijn onder verdeeld in: Primaire slaapstoornissen [dyssomnia’s, parasomnia’s], Slaapstoornissen die samenhangen met een andere psychische stoornis, Andere slaapstoornissen.

 

Primaire Slaapstoornissen:

Dyssomnia's

Het niet aan een stuk door kunnen slapen

 

Primaire insomnia

  1. De voornaamste klacht is moeite met inslapen of doorslapen, of niet uitgerust zijn na de slaap, gedurende ten minste één maand.

  2. De slaapstoornis [of de bijbehorende vermoeidheid overdag] veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

  3. De slaapstoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van narcolepsie, slaapgebonden ademhalingsstoornis, slaapstoornis gebonden aan de circadiane ritmiek of parasomnia.

  4. De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een andere psychische stoornis [bv. depressieve stoornis, gegeneraliseerde angststoornis, een delirium].

  5. De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel [drug, geneesmiddel] of een somatische aandoening.

 

Primaire hypersomnia

  1. De voornaamste klacht is overmatige slaperigheid gedurende ten minste één maand [of korter indien recidiverend] zoals blijkt uit ofwel verlengde slaapepisodes ofwel bijna dagelijks voorkomende slaapepisodes overdag.

  2. De overmatige slaperigheid veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

  3. De overmatige slaperigheid is niet eerder toe te schrijven aan insomnia en komt niet uitsluitend voor in het beloop van een andere slaapstoornis [bv. narcolepsie, slaapgebonden ademhalingsstoornis, slaapstoornis gebonden aan de circadiane ritmiek of parasomnia] en is niet eerder toe te schrijven aan een tekort aan slaap.

  4. De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een andere psychische stoornis.

  5. De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel [drug, geneesmiddel] of een somatische aandoening.

 

Slaapgebonden ademhalingsstoornis

  • Slaapontregeling, leidend tot overmatige slaperigheid of insomnia, die beschouwd wordt als een gevolg van een slaapgebonden ademhalingsstoornis [bv. obstructie of centraal slaapapneu syndroom of centraal alveolair hypoventilatie syndroom].

  • De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een andere psychische stoornis en is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel [bv. drug, geneesmiddel] of een andere somatische aandoening [anders dan een slaapgebonden ademhalingsstoornis].

 

Narcolepsie

  1. Onweerstaanbare aanvallen van een verkwikkende slaap die dagelijks voorkomen gedurende tenminste drie maanden

  2. De aanwezigheid van één of beide van de volgende:

1. Kataplexie [dat wil zeggen korte episodes van plotseling bilateraal tonusverlies van de spieren, meestal gepaard aan een intense emotie]

2. Herhaald optreden van onderdelen van de REM-slaap in de overgangsfase tussen slapen en waken zoals blijkt uit ofwel hypnopompe of hypnagoge hallucinaties of slaapparalyse aan het begin of einde van slaapepisodes

  1. De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een andere somatische aandoening.

 

Slaapstoornis gebonden aan de circadiane ritmiek

  1. Een aanhoudend of recidiverend patroon van ontregeling van de slaap dat leidt tot overmatige slaperigheid of insomnia en dat het gevolg is van het niet in overeenstemming zijn van het slaap-waak-ritme dat door de omgeving van betrokkene vereist wordt en zijn of haar circadiane slaap-waak-patroon.

  2. De slaapstoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

  3. De stoornis komt niet uitsluitend voor in hte beloop van een andere slaapstoornis of andere psychiatrische stoornis.

  4. De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een andere somatische aandoening.

Specificeer indien:

Uitgesteld slaapfase type: een aanhoudend patroon van laat inslapen en laat wakker worden met een onvermogen in te slapen en wakker te worden op een gewenst vroeger tijdstip

Jetlagtype: op de verkeerde momenten van de dag, in relatie tot de plaatselijke tijd, slaperig en wakker zijn na het frequent overschrijden van meer dan één tijdzone

Ploegendienst type: insomnia tijdens de belangrijkste slaapperiode of overmatige slaperigheid tijdens de belangrijkste waakperiode in samenhang met werken in nachtdienst of frequent wisselende ploegendienst

Niet-gespecificeerde type: slaapfasevervroeging, niet 24-uurs slaap-waak-ritme, onregematig slaap-waak-ritme of ander niet gespecificeerd patroon.

 

Dyssomnia NAO

De categorie 'Dyssomnia NAO' dient voor insomnia's, hypersomnia's of slaap-waak stoornissen gebonden aan de circadiane ritmiek die niet voldoen aan de criteria van enige specifieke dyssomnia.

 

Parasomnia’s

 

Nachtmerries

  1. Herhaaldelijk wakker worden in de belangrijkste slaapperiode of tijdens dutjes met gedetailleerde herinneringen aan lange en buitengewoon angstaanjagende dromen, doorgaans met bedreging van het leven, de veiligheid of de eigenwaarde als inhoud. Het ontwaken komt meestal in de tweede helft van de slaap periode voor.

  2. Bij het ontwaken uit de angstaanjagende dromen is betrokkene snel georiënteerd en alert [in tegenstelling tot de verwarring en desoriëntatie die wordt gezien bij pavor nocturnus en sommige vormen van epilepsie].

  3. De droomervaring of de slaapstoornis, die het gevolg is van het wakker worden, veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen.

  4. De nachtmerries komen niet uitsluitend voor in het beloop van een andere psychische stoornis [bv. een delirium, posttraumatische stress-stoornis] en zijn niet het directe gevolg van de fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.

 

Pavor nocturnus

  1. Recidiverende episodes van plotseling wakker worden, meestal tijdens het eerste derde deel van de belangrijkste slaapperiode en beginnend met een paniekerige schreeuw.

  2. Intense angst en verschijnselen van autonome 'arousal' zoals tachycardie, snel ademhalen en transpireren, bij elke episode.

  3. Nauwelijks reageren op pogingen van anderen om betrokkene gerust te stellen tijdens de episode.

  4. Er is geen gedetailleerde droomherinnering en er is amnesie voor de episode.

  5. De slaapstoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen.

  6. De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.

 

Slaapwandelen

  1. Recidiverende episodes van uit bed komen tijdens de slaap en rondlopen, meestal tijdens het eerste derde deel van de belangrijkste slaapperiode.

  2. Tijdens het slaapwandelen heeft betrokkene een uitdrukkingsloze starende gelaatsuitdrukking, reageert nauwelijks op pogingen van anderen om met hem/haar contact te krijgen en kan betrokkene slechts met grote moeite gewekt worden.

  3. Bij het ontwaken [ofwel uit de episode van slaapwandelen ofwel de volgende ochtend] heeft betrokkene een amnesie voor de episode.

  4. Binnen enkele minuten na het ontwaken uit een episode van slaapwandelen zijn er geen beperkingen in de geestelijke activiteit of het gedrag [hoewel er aanvankelijk een korte periode van verwarring of desoriëntatie kan zijn].

  5. Het slaapwandelen veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen.

  6. De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.

 

Parasomnia NAO

De categorie 'Parasomnia NAO' dient voor stoornissen die gekenmerkt zijn door abnormaal gedrag of fysiologische gebeurtenissen tijdens de slaap of overgang van slapen naar waken, maar die niet voldoen aan de criteria van een meer specifieke parasomnia zoals REM slaap gedragsstoornis: Motorische aktiviteit, vaak van heftige aard, die zich voordoet tijdens de REM slaap, Slaapparalyse: Een onvermogen willekeurige bewegingen te maken tijdens de overgang tussen waken en slapen.

 

Slaapstoornissen die samenhangen met een andere psychische stoornis

 

Insomnia in samenhang met... [vermeld As I of II stoornis] / Hypersomnia in samenhang met... [As I of II}

  1. De voornaamste klacht is moeite met inslapen of doorslapen, of niet uitgerust zijn na de slaap, wat samengaat met vermoeidheid overdag of beperkingen in het functioneren overdag gedurende ten minste één maand / De voornaamste klacht is overmatige slaperigheid, zoals blijkt uit ofwel verlengde slaapepisodes of slaapepisodes overdag die vrijwel dagelijks voorkomen, gedurende ten minste één maand.

  2. De slaapstoornis [of de nawerking overdag] veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen.

  3. De insomnia/hypersomnia wordt verondersteld verband te houden met een andere As I of As II stoornis [bv. depressieve stoornis, gegeneraliseerde angststoornis, aanpassingsstoornis met angst], maar is voldoende ernstig om afzonderlijke zorg te rechtvaardigen.

  4. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een andere slaapstoornis [bv. narcolepsie, slaapgebonden ademhalingsstoornis, een parasomnia].

  5. De stoornis is niet het gevolg van de directe fysiologische effecten van een middel of een somatische aandoening.

 

Andere slaapstoornissen

 

Slaapstoornis door... [vermeld somatische aandoening]

  1. Een opvallende slaapstoornis die voldoende ernstig is om afzonderlijke zorg te rechtvaardigen.

  2. Er zijn aanwijzingen vanuit amamnese, lichamelijk onderzoek en laboratoriumuitslagen dat de slaapstoornis de directe fysiologische konsekwentie is van een somatische aandoening.

  3. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een andere slaapstoornis [bv. aanpassingsstoornis waarbij de stressveroorzakende factor een ernstige lichamelijke ziekte is].

  4. De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een delirium.

  5. De stoornis voldoet niet aan de criteria van een slaapgebonden ademhalingsstoornis of narcolepsie.

  6. De slaapstoornis veroorzaakt in significante mate lijden en beperkingen.

 

Slaapstoornis door een middel

  1. Een opvallende slaapstoornis die voldoende ernstig is om afzonderlijke zorg te rechtvaardigen

  2. Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek en laboratoriumuitslagen van ofwel [1] of [2]:

    1. de symptomen in criterium A ontstaan tijdens, of binnen een maand na de intoxicatie door of onthouding van een middel

    2. het gebruik van geneesmiddelen houdt oorzakelijk verband met de slaapstoornis

  3. De stoornis is niet eerder toe te schrijven aan een slaapstoornis die niet veroorzaakt is door een middel. Tot de aanwijzingen dat de symptomen eerder zijn toe te schrijven aan een slaapstoornis die niet is veroorzaakt door een middel kunnen de volgende gerekend worden: De symptomen gaan vooraf aan het gebruik van het [genees]middel; de symptomen bleven een substantiële periode [bv.ongeveer een maand] aanwezig na het einde van de actuele onthouding of ernstige intoxicatie, of zijn aanzienlijk ernstiger dan wat men zou kunnen verwachten op basis van de aard of hoeveelheden van het gebruik; of er zijn andere aanwijzingen die het bestaan van een onafhankelijke slaapstoornis, niet door een middel teweeggebracht [bv. een voorgeschiedenis met recidiverende episodes, niet aan een middel gebonden].

  4. De stoornis komt niet uitsluitend voor in het beloop van een delirium.

  5. De slaapstoornis veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen.

 

 

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Statistics
11844