Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
College 1
Kennismaken met pedagogiek
Het woord ‘pedagogiek’ is afgeleid van het Griekse woord ‘peedià’, wat letterlijk ‘kinderen’ betekent. In de pedagogiek houdt men zich bezig met de opvoeding, vorming, ontwikkeling en het onderwijzen van kinderen. Als een pedagoog een casus behandelt moeten er verschillende vragen worden gesteld.
Wat doen de kinderen?
Waarom doen de kinderen dit? Wat zijn de beweegredenen?
Wat is normaal? Geldt dezelfde norm voor peuters als voor pubers?
Hoe kunnen we de opvoeders en de kinderen helpen?
We nemen het voorbeeld ‘agressie bij kinderen’. We zien dat de kinderen bijten, slaan en schoppen. Dit kan misschien te maken hebben met de opvoeding of misschien komt het door aanleg of erfelijkheid. Voor peuters is het normaler om iemand te bijten dan voor pubers. We kunnen ze helpen door bijvoorbeeld pedagogische begeleiding te bieden, door therapie of onderwijsmethoden. Uit onderzoek is gebleken dat agressie toeneemt tussen 1 en 2 jaar (kinderen kunnen dan nog niet door middel van spraak duidelijk maken wat ze willen, en proberen door middel van agressie te krijgen wat ze willen) en weer afneemt vanaf 3 jaar (wanneer het kind leert praten) (zie de agressiecurve).
Als een pedagoog in de praktijk moet handelen kan er een pedagogische interventie worden ontwikkeld. Dit kan worden gedaan voor kinderen met externaliserende problemen (naar buiten toe gericht, bijvoorbeeld agressie of impulsiviteit) of internaliserende problemen (naar binnen te gericht, bijvoorbeeld angst of depressie).
De goede hoeveelheid opvoeding
Soms kun je alleen iets onderzoeken op een manier die ethisch onverantwoord is. Zulke gevallen kunnen worden opgelost door een natuurlijk experiment te houden. Dit is een experiment waarmee men, als naar de uitkomst wordt gekeken, kan bedenken wat er in andere gevallen uit zou komen.
Een tekort aan opvoeding noemen we deprivatie. Dit komt voor als voldoende zorg en aandacht voor het kind ontbreekt, zoals bijvoorbeeld in een kindertehuis. Hierin heeft niemand een eigen plek, er is geen spelmateriaal en geen warmte waardoor de kinderen heel passief worden. Ook kan het voorkomen dat een kind helemaal geen opvoeding krijgt, zoals bij de Amerikaanse Genie (pas op, dit is een naam!) die haar hele jeugd opgesloten zat.
Ook bestaan er gevallen waarin er helemaal geen sprake was van enige vorm van opvoeding, denk bijvoorbeeld aan ‘wolfskinderen.’ Hier kwamen verscheidene vaardigheden niet tot ontwikkeling, zoals het leren lopen als mens en ook het leren communiceren in ‘mensentaal.'
Een ander uiterste is een overvloed aan opvoeding. Dit zou kunnen komen door een overvloed aan opvoedingsadvies. Vroeger hadden ouders vooral baat bij opvoedingsboeken (zoals Dr. Spock). Nu zien we dat er meer ondersteuning is door bijvoorbeeld televisieprogramma’s (zoals ‘Supernanny’). Een overvloed aan opvoeding kan komen door het wegvallen van traditionele ondersteuning van vroeger (ouders ,kerk, etc.), waardoor ouders onzeker en overbezorgd kunnen worden.
Een theorie hierover is ‘good-enough parenting’. Sandra Scarr zei hierover het volgende: ‘Als er sprake is van good-enough parenting zou het kind zijn aangeboren eigenschappen moeten volgen’.
De theorie is gebaseerd op de volgende regels:
Als de opvoeding slechter dan ‘good-enough’ is dan heeft het kind een achterstand.
Als de opvoeding ‘good-enough’ is, ontwikkelt het kind zich normaal en komt eruit wat er in zit.
Als de opvoeding meer dan ‘good-enough’ is, ontwikkelt het kind zich ook normaal maar komt er niet meer uit dan wat er in zit.
Een orthopedagogisch dilemma hierover is of ouders met een intellectuele beperking wel kinderen mogen krijgen. Dit is in Nederland een actuele discussie (denk bijvoorbeeld aan Baby Hendrikus).
Wetenschappelijke artikelen
Een wetenschappelijk onderzoek noemen we een empirisch onderzoek. Er zijn verschillende soorten artikelen die soms empirisch zijn en soms niet.
Opiniërend artikel
Historisch-pedagogisch artikel
Empirisch overzichts-artikel
Empirisch experiment artikel
Review artikel
Nature - Nurture
Een kind kan op verschillende manieren beïnvloed worden. Een bekende theorie hierover is de Nature – Nurture controverse. Nature houdt in dat iets genetisch en door erfelijkheid is bepaald en Nurture houdt in dat iets door omgeving of opvoeding is bepaald. Vroeger dacht men dat iets óf door nature óf door nurture wordt bepaald, maar nu worden beide invloeden erkend. Intelligentie is bijvoorbeeld voor een groot deel genetisch bepaald, maar bijvoorbeeld kinderen in kindertehuizen hebben gemiddeld toch een lager IQ. Dat moet dus te maken hebben met de omgeving/opvoeding.
Culturele invloed
Opvoeding wordt vaak afgestemd op cultuur. In de opvoeding in de Westerse wereld is bijvoorbeeld dyade belangrijk. Dit houdt in dat er goed contact is tussen twee mensen, ouder en kind. Terwijl in een niet westers gezin vaak de groep belangrijker is. Ook is het in westerse gezinnen belangrijk dat ouder en kind oogcontact hebben, terwijl het in niet westerse gezinnen vaak niet respectvol is om iemand recht aan te kijken.
De empirische cyclus
De empirische cyclus is een wetenschapsproces van A.D. de Groot, waarmee veel pedagogische vraagstellingen kunnen worden aangepakt. Eerst is observatiefase waarin wordt gekeken wat er aan de hand is. Daarna de theoretische fase waarin wordt gekeken waarom iets kan gebeuren. Als dat gebeurd is wordt er een hypothese opgesteld. Er wordt iets veronderstelt, dus iets bedacht wat onderzocht moet worden in de laatste fase, de onderzoekfase. Dit noemen we ook wel ‘Evidence- based’ pedagogiek. Dit is pedagogiek waarin op grond van wetenschappelijk onderzoek kennis kan worden opgedaan of advies kan worden gegeven.
College 2
Er zijn verschillende psychologische theorieën van waaruit pedagogen advies kunnen geven. Enkele voorbeelden daarvan zijn:
Behaviorisme (Watson): Het kind is een onbeschreven blad. Ouders, leerkrachten en de rest van een omgeving vormen het kind. De nadruk ligt op uiterlijk gedrag. Vroeger werden er in deze stroming experimenten gedaan die nu ethisch niet meer kunnen. Een advies voor ouders zou zijn dat ze het kind alles kunnen aanleren door hen bijvoorbeeld te belonen en te straffen.
Psycho-analyse (Freud): Het onderbewuste is belangrijk. Iets wat een kind vroeger heeft meegemaakt kan later onbewust een rol gaan spelen. Een advies voor de ouders is om het kind te helpen met het beheersen van impulsen.
Sociale leertheorie (Bandura): Een mens is een cognitief wezen, beïnvloed door denkprocessen en verwachtingen. Twee belangrijke termen zijn observeren (leren door iemand te bekijken) en imitatie (leren door iemand na te doen). Een advies voor ouders zou zijn om een goed voorbeeld/ model te zijn voor het kind. Ze moeten zelf uitstralen wat ze aan het kind willen leren.
Ethologie (Lorentz, Tinbergen): De nadruk ligt op het observeren van gedrag in natuurlijke omgevingen en aangeboren gedragspatronen als imprinting (houdt in dat de hersenen in een kritische periode iets aanleren wat een blijvende indruk achterlaat (denk aan bijv. een gans die net uit het ei komt, het eerste bewegende wezen dat hij ziet aanziet voor de moeder en dat gedrag dus volgt en nadoet)). Een advies voor ouders is om het kind iets te leren in kritische of sensitieve periodes. Een kritische periode is de enige tijd waarin je iets kunt aanleren (bijvoorbeeld praten). Een sensitieve periode is de tijd waarin je iets makkelijker kunt aanleren (een rekbare periode), later kan dat ook nog wel, maar moeilijker (bijvoorbeeld een vreemde taal aanleren).
Gehechtheidstheorie (Bowlby): Het kind wil bescherming bij zijn ouders (/verzorgers) zoeken. Een advies voor de ouders zou kunnen zijn om het kind te troosten als het bang is.
Scheiding: Experimenten met dieren
Er zijn veel experimenten gedaan met dieren om gedrag te bestuderen bij het gemis van een ouder. Harlow scheidde bijvoorbeeld aapjes van hun moeders, waarna hij keek of ze voorkeur hadden voor een metalen kunstmoeder met voeding of een zachte kunstmoeder zonder voeding. Uitkomst hiervan was dat de aapjes koestering (vacht) van de moeder belangrijker vonden als de beschikbaarheid van voedsel. Lorentz deed experimenten met ganzen, die als ze geboren worden achter hetgeen aanlopen wat ze het eerst zien.
Scheiding van ouder en kind
Scheidingen van ouder en kind komen voor bij bijvoorbeeld een echtscheiding, ziekenhuisopname of bij de dood van een ouder. Vroeger had men vaak alleen aandacht voor de praktische zaken bij scheiding en had men geen aandacht voor de beleving van het kind. Hier kwam verandering in, onder andere doordat kinderen in de tweede wereldoorlog vaak geëvacueerd moesten worden en zo werden gescheiden van hun ouders. Bij veel kinderen die later terugkwamen bij hun ouders bleek dat dit een behoorlijke invloed had gehad op hun psychische gesteldheid. Ook merkte men dat kinderen in tehuizen die gescheiden waren van hun ouders, vaker vroeg overleden in vergelijking met kinderen die bij hun ouders woonden (hospitalisme). Een ander voorbeeld is dat men aandacht kreeg voor kinderen in ziekenhuizen. Het was vaak zo dat ouders niet bij hun kinderen op bezoek mochten omdat de verpleegsters geen tijd hadden voor huilende kinderen bij het afscheid van de ouders.
Vooral het echtpaar James & Joyce Robertson is belangrijk geweest voor deze verandering, omdat zij de eersten waren die kinderen in ziekenhuizen filmden zodat iedereen kon zien wat een ziekenhuisopname zonder contact met de ouders voor invloed had op (vooral jonge) kinderen.
Twee voorbeelden hiervan zijn van ‘Laura’ en ‘John’. Laura ligt twee weken in het ziekenhuis zonder haar moeder. Eerst is ze erg bang en moet ze veel huilen. Later is ze compleet passief geworden omdat ze merkt dat het huilen niet helpt. Ze krijg geen enkele aandacht van verpleegsters.
Bij het filmpje van John, die 10 dagen in een opvangtehuis zit, kan men zien dat hij eerst een vrolijke jongen is. Daarna gaat hij op zoek naar aandacht van de verpleegsters en als hij dat niet krijgt of moet delen met de anderen wordt hij erg verdrietig. Als de moeder weer terug komt valt op dat John erg angstig is afwachtend is. Hij durft zich niet meer goed te binden omdat hij bang is dat hij weer verlaten zal worden.
Effecten van langdurige scheidingen
De eerste fase waarin een kind terecht komt is de prostestfase. Hierin zal het kind proberen om aandacht te krijgen door bijvoorbeeld te huilen. Daarna volgt de wanhoopfase en daarna de fase van onthechting. Hierbij is het kind bang om te hechten omdat hij of zij niet weer gescheiden wil worden.
De scheiding kan verlicht worden door regelmatig bezoek (bijvoorbeeld door bezoekuren in ziekenhuizen), opvang door bekende mensen (bijvoorbeeld bij de grootouders) en door vertrouwde gewoontes en rituelen te houden (bijvoorbeeld de favoriete knuffel mee naar het ziekenhuis).
In de praktijk werden de ziekenhuisomstandigheden verbeterd door flexibele bezoektijden in te stellen, aandacht te hebben voor de beleving van het kind (bijvoorbeeld door Clini Clowns) en huizen vlakbij het ziekenhuis beschikbaar te stellen voor de ouders om langere tijd in te wonen (Ronald McDonald huizen).
De attachment theorie (Bowlby)
Het kind is vaak selectief gehecht. Bij de ouder is het kind dus op zijn gemak en bij vreemden niet. Maar wat wel kan optreden is ‘Indiscriminate friendliness’. Dit is bijvoorbeeld te zien in kindertehuizen in de niet- westerse wereld. De kinderen zien veel verschillende leidsters waardoor ze zich aan iedereen gaan aanklampen. Attachment is de gehechtheid van het kind aan de ouder en binding is de verbondenheid van de ouders aan het kind.
‘Klaus en Kennell’ veronderstelden dat er direct na de geboorte huid op huid contact moest zijn tussen moeder en kind, want dit zou beter voor de binding en de attachment zijn (een kritische periode). Dit is echter nooit wetenschappelijk bevestigd. Waarschijnlijk is het moment vlak na de geboorte een sensitieve periode.
Positief voor de gehechtheidsrelatie is om een thuishaven te hebben, waar het kind bescherming heeft en troost en steun kan vinden. Ook is een goede uitvalsbasis cruciaal, zodat het kind een goede omgeving heeft om vanuit te leren.
Gehechtheidsfases
Vanaf 0 maanden oriënteert het kind zich vooral op mensen in het algemeen. Tot circa 6 maanden zal het kind zich oriënteren op specifieke mensen en begint voorkeur te ontwikkelen. Vanaf 7 maanden is er sprake van specifieke gehechtheid. Het kind begint bepaalde mensen te herkennen en krijgt voorkeur. Vanaf een paar jaar oud (doelgecorrigeerde gehechtheid) zal het kind zich echt gaan inleven in het gehechtheidsfiguur en snappen ze bijvoorbeeld dat de ouder soms even weg is.
Gehechtheidskwaliteit
Een kind heeft een gedragssysteem dat aan kan staan, bijvoorbeeld bij gevaar en bij onbekende personen, dit gaat weer uit na bijvoorbeeld geruststelling of troost. Als het automatische systeem zich niet goed kan ontwikkelen worden negatieve gevoelens onderdrukt. Bij pijn wordt er bijvoorbeeld niet gehuild, dit wordt minimaliseren genoemd. De nadruk van het kind ligt op exploreren. Deze vorm komt vaak voor bij kinderen van ouders die sterk de onafhankelijkheid hebben gestimuleerd. Het kan ook zijn dat dit systeem te goed is ontwikkeld, waardoor er aanklamping bij de ouders kan optreden, dit wordt maximaliseren genoemd. De nadruk van het kind ligt bij nabijheid zoeken. Deze vorm komt vaak voor bij kinderen van ouders die juist afhankelijkheid stimuleren. Dit zijn vormen van onveilige gehechtheid. Ook hebben we onveilig gedesorganiseerde gehechtheid, hierbij heeft het kind angst voor de ouder, maar is er wel de wil om te hechten (bij bijvoorbeeld mishandeling). Onveilige gehechtheid kan bijvoorbeeld als gevolg hebben de sociale vaardigheden van kinderen niet goed ontwikkelen.
Sensitiviteit (het goed reageren op signalen van het kind) bevordert veilige gehechtheid. Veilige gehechtheid kan onder andere positief effect hebben op latere liefdesrelaties en op hoe het kind later zelf hecht met eigen kinderen.
Of een kind veilig of onveilig gehecht is kunnen we meten. Tot 5 jaar oud kan dit gemeten worden door de strange situation procedure van Mary Ainsworth. Het kan ook gemeten worden door de ‘Attachment Q-set’. Hierbij wordt het kind geobserveerd en wordt er met kaartjes aangegeven of iets van toepassing is op het kind. Bij volwassenen kan er ook een ‘Adult attachment interview’ gehouden worden.
College 3
Een pedagogische interventie is een opvoeding ondersteunend programma dat ontwikkeld wordt om de ontwikkeling van het kind te stimuleren. De interventie kan heel uitgebreid zijn, zoals bij Baby Hendrikus, waarbij de ouders 24 uur per dag cameratoezicht hadden. Maar een interventie kan ook laagdrempelig zijn, zoals bij een cursus.
Er wordt veel onderzoek gedaan naar het ontwikkelen van pedagogische interventies. Veel onderzoek wordt gedaan naar de oorzaken (de determinanten) van gedrag. Een veel gebruikte onderzoeksmethode is observationeel / correlationeel onderzoek. Dit houdt in dat het gedrag wordt geobserveerd en dat er wordt gekeken naar het verband tussen verschillend gedrag. Hierbij moet goed gelet worden op dat het oorzaak - gevolg verband (causaal) niet altijd de meest voor de hand liggende verband is, omdat er bij oorzaken en gevolgen vaak sprake is van een wisselwerking.
Het onderzoek kan gedaan worden in bijvoorbeeld laboratoria, maar vaak ook in het veld, namelijk bij mensen thuis. Dit is vaak effectiever omdat dat ook de plek is waar het vaak mis loopt.
Het slagen van een interventie
Als pedagoog weet je nooit zeker of het jouw interventie is geweest die het gedrag heeft veranderd. Er zijn ook andere dingen die het gedrag van ouders kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld televisieprogramma’s als ‘Supernanny’.
Om te voorkomen dat dit soort invloeden de resultaten weer beïnvloeden, maken onderzoekers vaak gebruik van een controlegroep. Deze groep krijgt geen (of in mindere mate een) interventie, zodat de onderzoekers kunnen kijken of hun gedrag ook daadwerkelijk verandert. De controlegroep wordt altijd willekeurig (aselect, random) gekozen. Soms wordt de controlegroep later ook nog de interventie aangeboden.
Wat nog meer belangrijk is, is om ouders geen verwachtingen te laten hebben over wat er kan gaan gebeuren. Bij bepaalde verwachtingen kan er een soort placebo-effect optreden. Ouders moeten dus blind zijn voor verwachtingen.
De groep die ook blind moeten zijn, zijn de mensen die het gedrag observeren, zij mogen niet weten hoe het gedrag was voor de interventie. Als dit niet het geval is kunnen zij hun verwachtingen een rol laten spelen in wat zij eigenlijk zien.
Experimentele designs
Er zijn verschillende manieren om een pedagogische interventie op te zetten:
Pretest postest one- group design: Er wordt vooraf en achteraf gekeken naar het gedrag van ouders en is er geen controlegroep.
Pretest posttest control group design: Er wordt vooraf en achteraf gekeken naar het gedrag van ouders en er is een controlegroep.
Posttest only design: Er wordt alleen achteraf gekeken naar het gedrag van ouders. Een nadeel hiervan is dat ook de ouders die het vooraf al goed deden een interventie kunnen krijgen en dan is er eigenlijk geen sprake van verandering.
Solomon four group design: Er wordt bij twee groepen van tevoren en achteraf gekeken en bij twee groepen wordt er alleen achteraf gekeken. Bij beide groepen is één van de twee een controlegroep.
De validiteit van experimenten
Als onderzoeken moet je weten of voorafgaand onderzoek waar jij je advies op baseert wel goed is geweest. Er moet gelet worden op:
Interne validiteit: Doet de interventie wat hij zou moeten doen? Heeft de interventie wel voor verschil in uitkomst gezorgd?
Externe validiteit: Weet je wel zeker of de interventie ook in de praktijk werkt?
Er zijn meerdere bedreigingen voor de interne validiteit:
Rijping/Maturation: Natuurlijke verandering in het gedrag van ouders.
Geschiedenis/History: Hebben de ouders nog iets anders gedaan wat invloed kan hebben op het gedrag? (Bijvoorbeeld het kijken van televisieprogramma’s)
Instrumentatie: Het goede meetinstrument moet worden gebruikt als men kijkt naar de verandering in het gedrag.
Selectieve uitval: Soms zijn er mensen die niet meer willen meedoen. Dit komt vaak voor bij de controlegroep omdat zij minder aandacht krijgen. Bij uitval van proefpersonen kan er een vertekent beeld ontstaan van de verandering, omdat de groepen dan niet meer vergelijkbaar zijn.
- Testeffecten: Het gedrag van iemand kan anders worden omdat iemand de test al eens heeft gedaan en weet wat hij of zij kan verwachten.
Er zijn meerderde bedreigingen voor de externe validiteit:
Een steekproef kan te selectief gedaan worden. (bijvoorbeeld als de proefpersonen allemaal tienermoeders zijn)
Effecten kunnen te specifiek zijn (Bijvoorbeeld als er maar één observator is, of maar één therapeut die de interventie gebruikt)
Het Hawthorne effect: Als mensen weten dat ergens onderzoek naar gedaan wordt, zorgt dat vanzelf voor de verandering van gedrag. (Dit gebeurt zelfs al als mensen op de wachtlijst staan voor een bepaald onderzoek).(Dummy-interventie – zie p. 156 van Pedagogiek in Beeld, M.H. van Ijzendoorn en H. de Frankrijker)
Bij een ideale interventie-studie is er dus een willekeurige controlegroep en zijn de mensen in de controlegroep blind gelaten naar verwachtingen. Er moeten meerdere mensen zijn die de interventie geven en het doel van de interventie moet beperkt zijn en duidelijk omschreven, zodat trainers precies weten wat ze moeten doen en niet alles zelf gaan invullen. Dit doel moet goed beschreven staan in een protocol.
Het onderzoek publiceren
De laatste stap van het onderzoek is het schrijven van een wetenschappelijk artikel dat gepubliceerd wordt in een internationaal wetenschappelijk tijdschrift. Het onderzoek moet uitgebreid worden beschreven zodat het herhaald kan worden (replicatieonderzoek) en men zeker kan weten dat de interventie goed werkt.
De studie Riksen – Walraven: deze studie werd gedaan in de jaren ’70 met 100 moeders en baby’s. Er waren drie interventiegroepen en één controlegroep. Er werden voor en na de interventie metingen gedaan. De 1e groep kreeg een stimuleringsprogramma. Ze kregen een werkboek met tips & oefeningen en de nadruk lag op dat ouders hun kinderen stimuleerden om te leren. De 2e groep kreeg een responsiviteitsprogramma. Dit leek op een stimuleringsprogramma, maar er werd gedaan vanuit waar het kind zelf interesse in toont. Dit zorgde voor een groter leereffect omdat het kind ook beloond werd als hij of zij uit zichzelf iets goed deed.
Het gevolg van responsiviteit bij ouders is verhoogde competentiemotivatie bij het kind. Dit houdt in dat kinderen uit zichzelf omgaan met de omgeving en uit zichzelf dingen willen leren. Na 1 jaar werd ook gemeten dat de kinderen van het repsonsiviteitsprogramma meer gemotiveerd was tot exploratie. Ook was er sprake van Ego-veerkracht. Dit houdt in dat de kinderen meer probleem oplossend denken, sneller over drempels heen gaan en dat ze zich sneller aanpassen aan verschillende omstandigheden.
Op lange termijn (na 7 jaar) bleek dat het responsibiliteitsprogramma een positief effect had op de intelligentie van meisjes, maar niet op de intelligentie van jongens. Dit noemen we een differentieel sekse effect. Bij het stimuleringsprogramma was er op lange termijn geen effect op de intelligentie.
Onderzoek Juffer
Naar onderzoek van Femmie Juffer kan het theoretisch model voor interventie in adoptiegezinnen worden opgesteld. Dit houdt in dat interventie in een gezin zorgt voor meer sensitiviteit bij moeders wat de gehechtheidsrelatie verbetert. Haar onderzoek deed zij door middel van video feedback. Ze filmde ouders terwijl ze met het kind bezig waren (om er zeker van te zijn dat de betreffende ouders zich konden identificeren met de personen op de film), zodat ze later terug konden kijken en konden zien wat er beter kon en wat ze goed deden. Dit wordt ook wel VIPP (Video-feedback Intervention to promote Positive Parenting) genoemd. Een belangrijk aspect hiervan is de ‘Sensitivity chain’. Hierbij zien de ouders een bepaald signaal bij het kind en reageren ze daar op de juiste manier op (sensitief), waardoor het kind weer een gewenste reactie geeft.
Een andere vorm van video feedback is VIPP-R (VIPP + Representational attachment discussions). Hierbij wordt gebruik gemaakt van de gehechtheidsrepresentatietheorie. Dit houdt in dat er een interventie wordt ontwikkeld die zich richt op sensitiviteit van ouders, maar ook op de gehechtheidsrepresentatie van ouders (hoe ouders zelf vroeger gehecht zijn). De ouders kunnen veilig zijn gehecht, onveilig gereserveerd zijn gehecht (idealiserend over de jeugd) of onveilig gepreoccupeerd zijn gehecht (nog boos over vroeger). Er wordt geprobeerd te kijken naar hoe iets vroeger bij de ouders ging en hoe de ouder dat nu bij het eigen kind wil doen.
Het effect van een interventie verdwijnt vaak na enige tijd. Als de effecten wel blijven kan dit te wijten zijn aan dat de verbeterde sensitiviteit blijft, dat de ouder-kind interactie positief blijft of dat ouder en kind elkaar positief blijven beïnvloeden.
De verandering van gedrag
De verandering van gedrag kan gemeten worden door cross- sectioneel onderzoek. Dit houdt in dat er tegelijkertijd kinderen van verschillende leeftijden worden onderzocht. Ook kan het onderzocht worden door middel van longitudinaal onderzoek. Dit houdt in dat er één bepaald kind een langere tijd gevolgd wordt en er dus altijd naar één bepaalde leeftijd wordt gekeken.
College 4
(23-09-13)
Hebben kinderen regels nodig?
Regels en discipline: Kinderen hebben regels nodig om bepaalde sociale normen te leren. De hoeveelheid regels die ouders hebben staat vaak in verband met de hoeveelheid warmte die ouders geven. Kinderen moeten hun ouders gehoorzamen. Maar voor de zelfstandigheid en het verwerven van autonomie is het ook goed om soms tegen de ouders in te gaan (positieve discipline). Bij negatieve discipline ontstaan er vaak conflicten of externaliserende problemen.
Een voorbeeld van een externaliserend probleem is agressie. Uit onderzoek is gebleken dat agressie in het eerste levensjaar vaak toeneemt (het kind is niet in staat om te zeggen wat het bedoelt), het in het tweede levensjaar constant blijft en het rond het derde of vierde levensjaar weer afneemt (het kind is in staat om door middel van spraak duidelijk te maken wat hij of zij wil). Voor een gedeelte is agressie aangeboren, maar de opvoedingsstijl heeft er ook mee te maken. Daarnaast is het belangrijk te benoemen dat er 2 soorten agressie zijn, namelijk (1) vijandige agressie (het kind heeft dan de intentie om een ander pijn te doen) en (2) instumentele agressie (agressief gedrag wordt dan ingezet om een doel te realiseren – komt vaak voor bij kinderen). Agressie bij het kind wordt bijvoorbeeld bevorderd als de ouders vaak fysieke straffen geven. Dit wordt ondersteund door de sociale leertheorie van Bandura. Hij zei dat kinderen dingen leren van ouders en de ouders zijn hierbij het voorbeeld/model. Kinderen kopiëren wat ze zien.
Iets dat ook bij kan dragen aan het bevorderen van lastig gedrag is de coercive cycle van Patterson. Dit houdt in dat het kind afwijzend reageert op iets (bijvoorbeeld kamer opruimen), waarna de opvoeder aan gaat dringen of schreeuwen, waarna het kind nóg heftiger reageert. Uiteindelijk geeft de opvoeder toe (om het kind te laten stoppen met schreeuwen etc.) en het kind zal ophouden, maar het kind zal de volgende keer weer lastig gedrag vertonen (negatieve spiraal) omdat het negatieve gedrag blijkbaar loont (hij hoeft zijn kamer niet op te ruimen).
Opvoedingsdimensies
- Autoritaire opvoeding
Hierbij zijn er veel regels, maar weinig warmte.
Een voorbeeld hiervan uit de jaren ’30 waren hele strenge vakantiekampen/vakantiekolonies (De Bleekneusjes) van 6 weken waar rijke kinderen uit de stad heen werden gestuurd door hun ouders. Dit werd gezien als een voorrecht, maar er was geen contact met de ouders en wel pure discipline. - Permissieve opvoeding
Hierbij zijn weinig tot geen regels, maar wel warmte.
Een voorbeeld hiervan uit de jaren ’60 was de opkomst van de antiautoritaire crèche (De Kresj), waarin alles mocht. Kinderen konden hun eigen gang gaan. Dit had vaak consequenties voor de latere leeftijd en ontwikkeling. Dit is ook een voorbeeld van opvoeden aan de hand van politieke overtuiging in plaats van wetenschappelijk onderzoek, zoals nu. - Autoritatieve opvoeding
Hierbij zijn wel regels, maar ook warmte.
Dit is dan ook de meest ideale opvoeding. - Afwijzende/ verwaarlozende opvoeding
Hierbij zijn geen regels en ook geen warmte.
Dit is dan ook de meest negatieve opvoeding.
Positieve disciplinering: voor een positieve discipline is het belangrijk dat er een soort compromis is. Er is ruimte voor het kind, maar er zijn ook regels. De ouders geven duidelijkheid, maar ook controle voor het kind zelf. Wat ook belangrijk is, dat het kind eerst aandacht heeft voordat de ouder een opdracht geeft en dat dit altijd in een warme sfeer/relatie gebeurt.
Onderzoek naar discipline: het is lastig om discipline bij ouders te onderzoeken, omdat bij zelfreportage, ouders niet altijd zelf doorhebben of toegeven dat ze geen goede discipline hebben voor hun kind. Hierdoor wordt het vaak onderzocht door observatie van ouder en kind. Een voorbeeld hiervan is de VIPP-SD (Sensitive Discipline) methode.
Een manier waarop disciplinering geobserveerd kan worden zijn de ‘compliance/non-compliance’ bij het kind en de ‘disciplineringsstategie’ bij de ouders. Compliance/non-comliance houdt in dat het kind een opdracht krijgt, deze kan op twee manieren gebracht worden: ‘do not’ (bijv. aan speelgoed komen) en ‘do (bijv. opruimen).’ Bij de ouder wordt gekeken naar de manier waarop hij/zij op het kind reageert. Dit kan op een positieve manier, door het kind af te leiden of uit te leggen waarom iets niet mag (inductie). Maar dit kan ook op een negatieve manier, door bijvoorbeeld fysiek in te grijpen, het kind vast te pakken of toe te geven (en het kind zijn of haar gang te laten gaan).
Een onderdeel waarop goed gelet moet worden bij de interventie, is dat ouders empathie tonen voor het kind. Als het kind zich begrepen voelt zullen er minder frustraties ontstaan. Empathie staat dan ook aan de basis van prosociaal gedrag (gericht op medeleven, bijvoorbeeld altruïsme). Als het gedrag juist niet gericht is op medeleven, noemen we dat anti sociaal gedrag. Het gevoel voor empathie bij een kind wordt ontwikkeld vanaf de geboorte. In het eerste levensjaar is er vooral globale empathie (een voorbeeld hiervan is dat als er één baby huilt, de rest van de baby’s ook gaan huilen). Vanaf het tweede levensjaar komt er egocentrische empathie (een kind ziet een ander kind huilen en verbindt deze emotie aan zijn eigen ervaringen: ik huil als ik verdrietig ben, dus een ander kind is ook verdrietig als hij/zij huilt = spiegelen van emoties). Vanaf het derde levensjaar zal er empathie voor de ander ontstaan (bijvoorbeeld troosten). Maar pas vanaf de schoolgaande jaren zal er empathie voor levensomstandigheden ontstaan. Het kind krijgt dan ook echt begrip voor de gevoelens van anderen.
Het artikel Warneken – Tomasello: Dit artikel is een review artikel. Dit houdt in dat anderen onderzoeken hebben gedaan en de schrijvers daarvan een beschouwing en conclusie geven. Het artikel begint met een samenvatting (de abstract). Daarna volgt de inleiding, waarin het onderwerp altruïsme wordt ingeleid. Hierna wordt er in de alinea’s verschillende onderwerpen beschreven, waarna er een discussie en conclusie volgt. In de discussie wordt er kritisch gekeken naar de eigen bevindingen. Het artikel gaat eigenlijk na in wat voor dingen de mens gelijk is aan chimpansees en waarin we verschillen. Jonge kinderen zijn van nature behulpzaam, maar na de peuterperiode wordt altruïsme selectiever (bijvoorbeeld, niet iedereen mag meer meespelen).
Een belangrijke term in het artikel is ‘Inductive parenting’. Hierbij legt de ouder uit aan het kind wat het gevolg is van zijn gedrag voor anderen, waardoor het kind beter begrijpt wat mag en wat niet mag. De theorie van ‘Kochanska’ hierover, is dat het doel is dat kinderen zelf gaan bedenken wat wel hoort en wat niet hoort. Ze ontwikkelen een geweten (consience), maar dit begint pas als peuters veilig gehecht zijn. Dit geweten is belangrijk voor de gehoorzaamheid (compliance), die op twee manieren op kan treden: (1) committed compliance (gemotiveerd, vanuit het kind zelf) en (2) situational compliance (op grond van de macht van de ouder).
Manieren om te disciplineren: het kind kan discipline bijgebracht worden door inductieve disciplinering (uitleggen wat voor een effect het gedrag op anderen heeft). Dit werkt vaak goed. Wat minder goed werkt is bijvoorbeeld door fysieke handelingen. Het kind leert hierbij niet wat hij verkeerd heeft gedaan en zal het de volgende keer weer doen.
Het empirisch artikel: ‘Sensitive discipline’: dit artikel is gericht op een interventie die gericht is op het verbeteren van ‘sensitive discipline’ bij ouders van kinderen met externaliserende gedragsproblemen, om zo deze gedragsproblemen voor zover als mogelijk te voorkomen/ondermijnen. We hebben het dan over de interventie ‘VIPP(-SD). Deze interventie is ‘home-based’, er is sprake van 6 huisbezoeken.
De interventie bestaat uit 4 sessies die op de volgende elementen nadruk legt:
| VIPP (Sensitivity) | SD (Discipline) |
Sessie 1 | Hechting en verkenning | Afleiding en begrip |
Sessie 2 | ‘Speaking for the child’ | Versterken van positief gedrag |
Sessie 3 | Sensiviteitsketen | Sensitieve time-out |
Sessie 4 | Emoties delen | Inductie en begrip |
De eerste twee sessies gaan vooral over de sensitieve discipline met betrekking tot het afleiden van het kind en uitstellen van activiteiten. Dit moet plaatsvinden door middel van het negeren van negatief gedrag en het versterken van positief gedrag (dus door complimentjes te benadrukken).
Het tweede paar sessies gaat over de time-out: negatief gedrag verdient geen aandacht, de kinderen moeten in staat blijven om de ouder te benaderen. De time-out is kort (1 minuut per x (leeftijd) in jaren). Vervolgens moet aan het kind worden uitgelegd waarom iets niet mag of juist moet en de ouder moet empathie blijven tonen tegenover het kind.
Er werd ook gebruik gemaakt van een dummy interventie. Dit houdt in dat de controlegroep ook aandacht krijgt zodat ze ook het gevoel hebben met de interventie mee te doen. Dus in plaats van huisbezoeken (bij de interventiegroep), werden er met de controlegroep telefoongesprekken gehouden.
Een effect van de interventie was dat er meer positieve discipline was geconstateerd bij de interventiegroep en minder bij de controlegroep. De kinderen van de interventiegroep toonden minder druk gedrag, vooral bij gezinnen met veel dagelijkse beslommeringen als ruziënde ouders. Hogere risico gezinnen hebben dus meer baat bij de interventie.
College 5
(1-10-12)
Het gezin: Onder een gezin verstaan we twee of meer personen die verbonden zijn met elkaar door geboorte, huwelijk, adoptie of door keuze. Er ontstaan gehechtheidsrelaties, verantwoordelijkheid, rechten en plichten (bijvoorbeeld, het kind moet naar school). Vroeger was de invloed van de moeder zeer belangrijk, maar tegenwoordig zijn vaders er ook voor een deel van de opvoeding.
Er bestaan allerlei gezinsvormen:
- Alleenstaande ouders (was vroeger ongewoon/ongehoord)
- ‘Blended’ families (samengestelde gezinnen)
- Homoseksuele ouders (twee vaders of twee moeders)
- IVF/DI gezinnen (kinderen verwerkt via In-Vitrofertilisatie of via een donor)
- Pleeg- en adoptiegezinnen (het kind is niet genetisch verwant aan ouders)
Adoptie: Adoptie is niet alleen van deze tijd, vroeger kwam het ook al voor. Een voorbeeld hiervan is Mozes in een biezen mandje. Het alleroudste bewijs van adoptie dat ooit gevonden is, is een 4000 jaar oud kleitablet met een verhaal over adoptie erop. Kinderen hebben veel baat bij adoptie. Ze zijn vaak hulpbehoevend en willen overleven. In Nederland is een actueel debat gaande over de zogenaamde ‘vondelingenluiken’. Als de ouders het kind niet willen, kunnen ze de baby op een bepaalde plek neerleggen en iemand anders haalt de baby er weer uit. Vroeger hadden ouders vooral baat bij adoptie omdat ze bijvoorbeeld de familienaam wilde voortzetten of een troonopvolger vinden. Ook kan een reden voor adoptie zijn dat de mens de wil heeft om te zorgen, oftewel ouderschapsgevoelens.
Uniek voor mensen? De sociobiologie stroming (post-darwinistisch) vond dat mens en dier gericht zijn op het doorgeven van het eigen genenpakket. Bij adoptie bevorder je dus het genenpakket van een ander. Ouders investeren in het adoptiekind (tijd, geld, etc.). Dit noemen we ‘parental investment’, bedacht door ‘Trivers’. Hij vond dat adoptie verspilling is van tijd, geld en energie, want hoe langer je met het adoptiekind bezig bent, hoe minder tijd je aan je eigen kinderen kunt besteden.
Dieren kunnen ook adopteren. Dit komt voor bij meer dan 120 zoogdieren en meer dan 150 vogelsoorten. Bij deze adopties is het wel vaak een verwant dier (van familie). Sarah Hrdy schreef het boek ‘Mother Nature’, waarin ze stelde dat als het jong geboren wordt er een kritische periode is waarin de moeder het jong accepteert en het jong dus mag drinken (bijvoorbeeld bij schapen). Een ander uiterste zijn dieren die gemakkelijk het jong van een ander opnemen. De mens zit hier tussenin.
Vroeger leefden families vaak in groepen, waar men verantwoordelijk was voor de hele familie. Als broers of zussen dus kinderen kregen was dit, sociobiologisch gezien, ook het doorgeven van de genen. Dit noemen we ‘inclusive fitness’.
Volwassenen voelen zich vaak aangetrokken door baby’s (groot hoofd, grote ogen, etc.). Als dat gevoel doorslaat noemen we dat ‘babylust’. Als volwassenen te hulp schieten noemen we dat ‘alloparents’ (hulpouders). Tegenwoordig zien we dit bijvoorbeeld in de kinderopvang.
Internationale adoptie
De meeste kindjes die geadopteerd worden uit het buitenland komen uit China. In de Verenigde Staten wordt veel uit het buitenland geadopteerd, maar vooral Nederland adopteert ook juist uit de Verenigde Staten. Door het Haags adoptie verdrag is dit nogal controversieel. Hierin staat namelijk dat er geen geldelijk gewin mag zijn (geen kinderen kopen of verkopen) en dat het subsidiariteitsprincipe moet worden toegepast. Dit houdt in dat het kind zo dicht mogelijk bij huis geplaatst moet worden. Eerst bij familie, dan in het eigen land en dan pas in het buitenland. In Amerika gebeurt dit toch omdat ouders daar vaak zelf de adoptieouders uit mogen kiezen, dit is dus in strijd met het subsidiariteitsprincipe.
Tussen 1998 en 2005 was er een toename aan adoptiekinderen in Nederland. Van 2005 tot 2010 kwamen er minder adoptiekinderen naar Nederland. Dit komt waarschijnlijk door het subsidiariteitsprincipe. Er worden meer meisjes geadopteerd, omdat er meer meisjes worden afgestaan door ouders die meisjes minder waard vinden dan jongens (bijvoorbeeld met de eenkindpolitiek in China). Tegenwoordig zijn het vooral kinderen met ‘special needs’ die naar Nederland komen. Ouders hebben vaak geen geld om voor deze kinderen te zorgen. Voor buitenlandse adoptie mag een kind niet ouder zijn dan zes jaar. Dit zijn vaak te vondeling gelegde kinderen of kinderen uit een kindertehuis. Op de regel van ‘de zes-jarigen’ is echter wel een uitzondering: kinderen die ouder dab zes jaar zijn mogen wel geadopteerd worden wanneer het zijn jongere broertje(s)/zusje(s) ‘vergezeld’.
Artikel Palacios en Brodzinsky
Dit artikel is een review van adoptiestudies. De nadruk in dit artikel ligt op de volgende drie punten:
- Nadruk op risico’s en op de verschillen tussen geadopteerde en niet-geadopteerde kinderen
- Nadruk op het herstelvermogen van een adoptiekind na een negatieve start
- Onderliggende factoren en processen die de variabiliteit (veranderlijkheid) van de ontwikkeling van het adoptiekind verklaren
Meta-analyse
Bij een ‘narratieve review’ worden er verschillende onderzoeken over een onderwerp besproken. Hierbij kunnen snel verkeerde algemene uitspraken worden gedaan, doordat de schrijvers een vereerde afspiegeling van het onderzoek krijgen. Dit kan komen door bijvoorbeeld beïnvloeding van de media of een specifiek beeld dat iedereen over iets heeft. Ook kan er sprake zijn van een ‘fout van de tweede soort’, dit komt vaker voor dan dat mensen zich laten leiden door de media. ‘Fout van de tweede soort’ heeft als betekenis dat er ------------------- ( niet duidelijk – laten aanvullen door iemand anders!)
Bij meta-analyse is er een grotere steekproef en worden er dus wel ware uitspraken gedaan. In de pedagogiek werd dit 25 jaar geleden voor het eerst gebruikt. Het beleid en de beslissingen die gemaakt worden moeten evidence-based zijn, oftewel gebaseerd op empirisch onderzoek. Er wordt hierbij ordening aangebracht tussen heel veel onderzoeksuitkomsten op een bepaald gebied.
Binnen de evidence-based/empirische studies is er onderscheid te maken:
- Prospectief vs. retrospectief
- Cross-sectioneel vs. longitudinaal
Soorten studies
Er zijn verschillende vormen van studies:
- Primaire studies (gewoon onderzoek)
- Secundaire studies (oude gegevens opnieuw analyseren/berekenen)
- Replicastudies (het herhalen van een onderzoek, maar dan bijvoorbeeld in een ander land of met nieuwe proefpersonen)
- Meta-analyse (alle studies over één onderwerp bij elkaar bekijken, conclusies trekken en de over-all effecten benoemen)
Studies verzamelen
Bij het verzamelen van de studies is het belangrijk om systematisch te verzamelen en alles goed op te schrijven zodat het onderzoek repliceerbaar is. Er kan ook digitaal worden gezocht op databanken. Als er één artikel gevonden is, kan er ook gekeken worden naar de literatuurlijst van dat artikel. Vaak worden er ook andere experts raad gepleegd ,om te vragen of zij nog nieuwe studies weten.
Sommige onderzoeken verdwijnen in de bureaula. Terwijl die onderzoeken vaak wel meegenomen moeten worden in de meta-analyse. Hierdoor kan er een vertekent beeld kan ontstaan. Vaak wordt onderzoek bijvoorbeeld niet gepubliceerd als er niks significants uit is gekomen. Wel is het bij gebruik van deze onderzoeken belangrijk om deze ‘grijze’ literatuur in de literatuurlijst op te nemen. Dit probleem heet het ‘file-drawer’ probleem
Het verzamelen van onderzoek kan vergemakkelijkt worden door het fail-safe number. Dit is een schatting naar hoeveel onderzoeken je nodig hebt om tot een significante uitkomst te komen.
Fasen meta-analyse
- Formuleren van een hypothese
- Verzamelen en coderen van studies
- Analyse van studie-uitkomsten
- Analyse van studiekenmerken
- Kijken naar de moderatoren (verschillende aspecten in het onderzoek)
- De effectgrootte berekenen (Hoe groot is het effect?)
Effectgrootte
Een effectgrootte is een statistische maat voor hoe sterk het effect van een handeling is op een populatie, waarbij vergeleken wordt met een andere populatie waarop die handeling niet wordt toegepast (een controlegroep). De bekendste index voor effectgrootte is Cohens ‘d’. Deze maat kan zowel een negatieve als een positieve waarde hebben. Bij een positieve waarde wijst de index op een gunstig effect van de interventie, bij een negatieve waarde is het effect averechts.
d = 0.80 geeft aan dat er sprake is van een groot effect, waar d = 0.50 aangeeft dat het gaat om een medium effect en er sprake is van een bescheiden effect bij d = 0.30. (Hierover is meer te vinden op de website van het NJI – Nederlands Jeugd Instituut)
Meta-analyse adoptie
Bij de meta-analyse werd er eerst een hypothese en onderzoeksvraag opgesteld. Er werd gekeken of adoptiekinderen meer gedragsproblemen hadden dan andere kinderen en of adoptiekinderen vaker hulp zoeken daarvoor. Uit het onderzoek kwam dat adoptiekinderen iets meer gedragsproblemen hadden, maar het was een bescheiden verschil. Adoptieouders vragen ook vaker om hulp. Dit is te verklaren doordat de drempel voor hen lager is, omdat ze al gewend zijn om naar instanties toe te stappen. Toen er werd gekeken naar moderatoren, bleek dat binnenlandse adoptiekinderen minder vaak hulp vragen, dan buitenlandse adoptiekinderen.
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
468 |
Add new contribution