Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Collegeaantekeningen Interculturele aspecten van opvoeding, onderwijs en hulpverlening

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

College 1

 

Het tentamen van deel A bestaat uit 30 multiple choice vragen.

 

Factoren van invloed op jouw ontwikkeling

Er zijn drie factoren die een grote invloed hebben op jouw ontwikkeling/levensloop. Het eerste is de plaats waar je geboren wordt. In wat voor cultuur ben je bijvoorbeeld geboren? En ben je geboren in een land dat bekend staat om zijn armoede? De tweede is de tijd waarin je geboren bent. Ben je bijvoorbeeld geboren in de middeleeuwen of in de 19e eeuw? De derde factor is het geslacht. De drie factoren staan centraal in het hele college.

 

De plaats waar je geboren wordt

De omstandigheden van het land waarin je bent geboren en in opgroeit, heeft grote invloed op hoe je leven eruit gaat zien. In de sheets zijn een aantal foto’s weergegeven die hierbij aansluiten. Het schakende kind laat bijvoorbeeld zien dat het kind mogelijk zal opgroeien in een intellectueel gezin. Het snijdende kind geeft totaal andere wereld weer waar het kind al vroeg bepaalde vaardigheden leert, maar ook vaardigheden die gevaarlijk kunnen zijn om te leren op zo’n jonge leeftijd. Het gevangen kind laat zien dat het kind te weinig bewegingsvrijheid heeft. Het kan de ‘wereld’ niet ontdekken, het kan de omgeving niet exploreren/verkennen om zich optimaal te ontwikkelen. Het moederkind krijgt volop liefde van zijn moeder. Sommige kinderen krijgen niet genoeg liefde van zijn/haar moeder, waardoor er een risico is op slechtere ontwikkeling. Het werkende kind heeft kans op ongelukken tijdens het werken die ervoor kunnen zorgen dat het belemmeringen in zijn leven krijgt. Er werd aangegeven dat het kind ook mogelijk een kleiner is dan de norm. Er bestaan twijfels of de groei van een kind genetisch bepaald wordt of dat het bepaald wordt door de soort voeding dat het kind krijgt. De Wereldgezondheidszorg denkt dat de lengte bepaald wordt door de soort voeding. Het besnorde kind heeft opium op zijn bovenlip. Wanneer het kind hier aan gaat likken, slaapt het beter. Deze methode wordt vaak gebruikt in Afghanistan. Deze methode kan voor een overdosis zorgen bij het kind en is daarom ook deels de oorzaak van de zuigelingensterfte.

 

Betekenis IMR, U5MR en MMR

De verschillen tussen landen, kunnen we bekijken door te kijken naar de overlevingskansen van kinderen en bevallende moeders. De overlevingskansen verschillen per land en worden weergegeven door middel van de IMR (infant mortality rate),U5MR (under 5 mortality rate) en MMR (maternal mortality rate). De IMR geeft weer hoeveel levend geboren baby's per 1000 levend geboren baby's, in hun eerste levensjaar dood gaan. Een hoge IMR betekent dat veel baby's die levend geboren zijn, in de loop van hun eerste levensjaar dood zijn gegaan. U5MR is te vergelijken met IMR maar kijkt verder dan het eerste levensjaar. De U5MR geeft weer hoeveel levend geboren kinderen in hun eerste 5 levensjaren gestorven zijn per 1000 levend geboren kinderen. Het aantal sterfgevalen bij U5MR is dan ook hoger dan bij IMR. Toch zijn wel de meeste sterfgevallen in de eerste levensjaren. MMR geeft ons informatie over hoeveel moeders komen te overlijden tijdens de bevalling. De MMR is de aantal moeders die tijdens de bevalling sterven per 100 000 levend geboren baby's.

 

Verschil tussen landen

De IMR verschilt per land. Het aantal sterfgevallen is per 1000 weergegeven in de wereldkaart. In westerse landen (Noord Amerika, West Europa, Australië, Nieuw-Zeeland) zijn de getallen laag. In een deel van Zuid Amerika (Bolivia) en Azië (vooral Afghanistan) zijn de getallen hoger. In Afrika zijn de getallen het hoogst. Er lijkt een verband te zijn tussen de Infant Mortality Rate en het gemiddelde inkomen van het land. In landen waar het gemiddelde inkomen laag is, is de infant mortality rate hoog. In landen waar het gemiddelde inkomen hoog is, is de infant mortality rate laag. Zie de sheet 16 voor de grafiek.

De getallen van de U5MR is bijna te vergelijken met de IMR. Net als bij de IMR, is de U5MR het laagst in Noord Amerika, West Europa en Australië, maar in tegenstelling met de IMR zijn er bij de U5MR meerdere landen betrokken met een hoger getal in Zuid Amerika en Azië en scoort ook Nieuw-Zeeland relatief hoger. Net als bij de IMR, is de U5MR het hoogst in Afrika. Wanneer de U5MR van 2003 vergeleken wordt met die van 1990, blijkt dat de U5MR overal heeft gedaald, behalve in Europa, waar de U5MR hetzelfde is gebleven. Europa heeft echter wel de laagste score met U5MR: 21 per 1000 levend geborenen. Bij de kinderen die ergens in hun eerste 5 levensjaren dood zijn gegaan, heeft in de helft van de gevallen ondervoeding een rol gespeeld. Specifiekere oorzaken zijn vooral neonatale oorzaken (aangeboren afwijkingen, zoals open ruggetje), daarna komen long infecties het meest voor en vervolgens ziektes die diarree als gevolg hebben. Voor diarree bestaat een makkelijke oplossing: zouttabletten innemen. Een nadeel is dat arme gezinnen dit niet altijd kunnen betalen.

Het land waar je wordt geboren, heeft invloed op jouw kansen om 65 jaar te worden. In Zweden, Nederland en de Verenigde Staten, heb je een grote kans om de leeftijd van 65 te bereiken. In Polen, Letland en Oekraïne, is de kans kleiner. De kans is het kleinst als je geboren wordt in Gabon, Namibië, Zimbabwe en Zambia. Het aanbod van voeding en de gezondheidszorg speelt hier een belangrijke rol bij.

 

De tijd waarin je geboren wordt

Niet alleen het land waarin je geboren bent en in opgroeit, speelt een rol in hoe jouw leven eruit ziet. Ook de tijd waarin je geboren bent, speelt een grote rol. Culturen veranderen met de tijd en vroeger hadden mensen andere ideeën over de wereld en werden hun levens beïnvloed door andere factoren. In de Romeinse tijd bijvoorbeeld is met een schatting ongeveer de helft van de kinderen onder de 10 jaar gestorven.

 

Daling IMR

Wanneer gekeken wordt naar de IMR in de loop van de Nederlandse geschiedenis, blijkt dat de IMR na 1900 begon te dalen. De oorzaak hiervan is de campagnes die werden gevoerd over hygiëne, het komt niet zozeer door de medische vooruitgang. Ouders moesten maatregelen nemen, bewust worden van de bacteriën en van het feit dat handen wassen belangrijk is. In 1900 was de IMR 250/1000. In 1930 was het 50/1000 en in 2000 nog maar 7/1000.

Heel veel kinderen stierven dus op jonge leeftijd, maar ook veel ouders stierven al vroeg. Veel kinderen hadden daarom ook stiefouders. Het aantal sterfgevallen was vroeger ook verspreid/’democratisch verdeeld’: rijk of arm zijn speelde geen rol. Nu echter wel.

 

Oorzaken sterfgevallen

In 1600 was de U5MR erg hoog. 400 van de 1000 kinderen stierven voor hun 5de verjaardag. De reden dat er toen zoveel kinderen dood gingen:

  • De slechte kwaliteit van het water: water werd niet gezuiverd. Water werd bijvoorbeeld uit sloten gehaald, maar door het ontbreken van riolering, was het niet ongewoon dat mensen zich ook zouden ontlasten in de sloot. Het water bracht daarom veel ziektes met zich mee, vooral in de zomer. Door het warme weer nam de hoeveelheid bacteriën in het water snel toe. Dus het gebruiken van water had als gevolg dat je sneller ziek werd. Maar je werd ook ziek door geen gebruik te maken van het water, omdat bacteriën blijven zitten op dat wat je niet afspoelt met water.

  • Het ontbreken van een goed alternatief voor borstvoeding: als de moeder dood was of door andere omstandigheden (hard werken) niet in staat was om borstvoeding te geven aan haar kind, moest gezocht worden naar een oplossing.

  • Een mogelijke oplossing was een zoogster/min, maar het probleem daarmee was dat een zoogster vaak een eigen kind had dat ook borstvoeding nodig had (je kunt een ander kind pas zogen als je zelf net een baby heb gebaard, omdat je dan melk gaat produceren) en er daarom mogelijk niet genoeg melk was voor het tweede kind.

  • Een ander alternatief voor borstvoeding was dierlijke voeding (melk van dieren), maar dit bracht gevaren met zich mee, omdat de samenstelling van dierlijke voeding verschilt van menselijke voeding. Soms voegden ze dan suiker, water, vet, room of boter toe. Dit alternatief werd vooral gebruikt door mensen van een lagere sociale klasse die een zoogster niet konden betalen.

  • Kunstvoeding, zoals poedermelk werd ook gebruikt. Deze voeding was echter beroerd en niet goed genoeg. Daarnaast moest je er voor betalen. Men voegde dan water toe, waardoor de voeding verdunde. Het kind kreeg hierdoor te weinig voedingsstoffen en raakte ondervoed. Daarnaast kreeg het kind diarree, door het vervuilde toegevoegde water.

Wanneer gekozen wordt voor dierlijke voeding of kunstvoeding, wordt gebruik gemaakt van de flesvoeding. Flesvoeding zelf was ook erg gevaarlijk in die tijd, omdat de binnenkant van het rubberen deel van de zuigfles (de slang) niet altijd goed schoon te maken was. Daarnaast werd het schoongemaakt met onhygiënisch water. Als gevolg gaan bacteriën zich vestigen daarin.

Vanaf 1950 echter heeft de flesvoeding geen risico meer in rijke landen. Echter nog wel in arme landen.

  • Ziektes: tyfus, malaria, cholera, tbc, mazelen. Cholera kwam 150 jaar geleden hier nog wel vaak voor. Het kwam voor doordat er geen waterleidingen in huis aanwezig waren (die kwamen pas rond 1900).

 

Afname sterfgevallen

In 1900 komt er een omslag. Men spreekt dan van Rust, Regelmaat en Reinheid. Mensen worden zich bewust van bacteriën en het belang om kinderen hiervoor te beschermen. Door deze aandacht voor hygiëne, neemt de IMR in het westen hierna steeds verder af. Finland heeft de laagste score. Als je onder de 10 zit, heb je een goede score.

 

Geslacht

Besproken zijn de invloeden van het land waarin je opgroeit en de tijd waarin je opgroeit. Als laatste zal besproken worden wat jouw geslacht voor invloed kan hebben op je leven.

 

India

In India speelt jouw geslacht een grote rol in je leven. In India moeten de ouders van het meisje sparen, zodat ze later de bruidschat kunnen geven aan de echtgenoot van het meisje. Wanneer het meisje trouwt, gaat ze werken voor haar schoonouders. Deze omstandigheden zorgen ervoor dat de ouders in India verlangen naar een jongen. Want de jongen is een bron van inkomen en blijft thuis wonen, terwijl de vrouw alleen maar geld kost en uit huis gaat.

De gevolgen: meisjes in India worden gedood of geaborteerd - de verhouding jongens -meisjes in India gaat scheef liggen - mannen kunnen minder gauw trouwen, door te weinig aanwezige ongetrouwde vrouwen - ze gaan zich vervelen en jongens uit een lage SES krijgen geen geld binnen omdat ze geen bruidsschat krijgen - verkrachtingen, bendevorming en geweld.

 

China

In China is er een te grote bevolkingsdichtheid -> één kind politiek: voor een tweede kind moet je een boete betalen -> voorkeur voor een jongen (voor de erfrecht en als werkkracht) -> meisjes worden geaborteerd of afgestaan ter adoptie -> scheve verhouding tussen jongens en meisjes + ‘kleine keizers’: je hebt maar 1 kind, dus het kind wordt volop verwend.

 

Verhoudingen

In sheet 42 is het aantal landen weergegeven dat een bepaalde verhouding heeft tussen jongens en meisjes tussen de leeftijd van 0-4 jaar. Bij de categorie 116-118 zijn dus maar een paar landen die 116 tot 118 jongens hebben per 100 meisjes op de leeftijd tussen 0-4 jaar. Meisjes zijn daar dus waarschijnlijk veel gedood.

 

College 2

 

We hebben nu 3 factoren besproken die invloed hebben op ontwikkeling. Nu zal het begrip 'ontwikkeling' verder toegelicht worden.

 

Ontwikkeling

Dit kan verhelderd worden op vier manieren. Ten eerste door andere begrippen af te grenzen, waarbij stagnatie en vooruitgang een rol spelen. Ten tweede door voorbeelden zoals motoriek en taal. Ten derde door definities en ten vierde door modellen.

Afgrenzen van andere begrippen

Ontwikkeling kan beschreven worden door middel van een stadiatheorie. Volgens een stadiatheorie moet een kind eerst door een stadium heen voordat het een ander stadium kan bereiken. De verschillende stadia worden vaak gekoppeld aan leeftijden ook al is het wel van belang te onthouden dat niet alle kinderen op dezelfde manier ontwikkelen en dat de leeftijden schattingen zijn (denk bijvoorbeeld aan de stadia van ontwikkeling volgens Piaget).

Binnen stadiatheorieën heb je twee verschillende soorten: equivalent en niet equivalent. Equivalente theorieën zeggen dat wanneer een kind in het derde stadia zit, het ook nog alles kan wat het kon toen het nog in de eerste en tweede stadia zat. Er is sprake van accumulatie van vaardigheden. Niet equivalente theorieën zeggen dat wanneer een kind in het derde stadia zit, het niet alles kan wat het eerst wel heeft gekund. Sommige vaardigheden of eigenschappen gaan verloren. Bijvoorbeeld dat wat de baby doet op de foto in sheet 2, kun je nu niet meer doen. Die vaardigheid heb je dus verloren.

Modellen

Waddington’s riviermodel: in dit model wordt het kind vergeleken met een balletje dat zich bevindt in een hellende watervlak. Het water moet gezien worden als de context waarin het kind opgroeit. De rivierbedding moet gezien worden als de obstakels dat het kind mee maakt. Hoe het balletje precies naar beneden beweegt, is afhankelijk van de golven en door de stroming die het balletje te pakken krijgt. Ook zijn er splitsingen in de rivier. Dit moet worden opgevat als de verschillende manieren dat een kind kan opgroeien. Ondanks dat kinderen verschillende koersen kiezen, komen deze koersen uiteindelijk weer bij elkaar.

Dit model heeft voor en nadelen. De nadelen zijn dat het kind gezien wordt als passief en de omgeving niet verandert (en dus constant blijft), terwijl een kind niet alleen beïnvloed wordt door de omgeving, maar zelf ook de omgeving beïnvloedt. Voordelen van de theorie is dat gesproken wordt van kanalisering (door de splitsingen in de rivier) of ook wel constraining. Hiermee wordt bedoeld dat een kind in een land op verschillende manier kan opgroeien (bijvoorbeeld doet HAVO of doet VWO). Een ander voordeel is dat er ook gesproken wordt van equifinaliteit. Dit betekent op hetzelfde uitkomen. Een voorbeeld van equifinaliteit is twee mensen die allebei pedagogische wetenschappen gaan studeren, terwijl de een het VWO heeft gedaan en de andere de HAVO. Ze hebben allebei een andere loopbaan gehad, maar ze kunnen allebei toegelaten worden tot de opleiding pedagogische wetenschappen. Andere voordelen zijn multilineariteit en onvoorspelbaarheid.

Interactiemodellen. In dit geval van Piaget: in sheet 7 zijn de vierkanten het kind en de rondjes de omgeving. Beiden worden steeds groter, wat betekent dat het kind groeit en het kind op die manier zijn reikwijdte van de omgeving groter wordt. Het kind heeft meer tot zijn beschikking.

 

Sociaal-ecologische interactiemodellen van onder andere Vygotsky & Bronfenbrenner in de theorieën van Vygotsky en Bronfenbrenner speelt sociale interactie een grote rol. Wanneer het kind ouder wordt, gaat zijn omgeving (bijvoorbeeld ouders) andere eisen stellen aan het kind. Ook verandert de omgeving (de ouders worden zelf ook ouder). Hoe het kind naar zijn omgeving kijkt en interpreteert, verandert ook met de tijd. Bijvoorbeeld: hoe een kind naar een auto kijkt verandert met de tijd. Wanneer een kind nog klein is, vergelijkt hij de auto's die hij op straat ziet met de auto's die in zijn speelgoedbak liggen. Wanneer het kind ouder wordt en leert fietsen, ziet hij auto's als bewegende gevaren waar hij voor moet uitkijken. Wanneer het kind volwassen wordt en oud genoeg wordt om zijn rijbewijs te mogen halen, gaat hij de auto alweer op een andere manier zien.

Kritische periode

De term 'kritische periode' is belangrijk omdat er vaak over wordt gesproken in de context van kinderontwikkeling. Een kritische periode is een periode wanneer de effecten van iets alleen in die periode plaats kan vinden. Een voorbeeld hiervan is imprinting bij ganzen. Het imprinten moet in een bepaalde periode gebeuren. Als het niet in die periode gebeurt, gebeurt het nooit meer. En als het wel in die periode plaatsvindt, is het ook onomkeerbaar. De leeftijd bepaalt dus het effect van het aanbod dat de omgeving geeft. Bij mensen is het moeilijk aan te tonen of er spraken is van een kritische periode. Er wordt gedacht dat bij mensen meer sprake is van sensitieve periodes dan kritische periodes.

Als je de kritische periode wilt aantonen, is het belangrijk om te kijken naar de duur van de ervaring en naar de leeftijd waarop die ervaring plaatsvond.

Periodisering en rites de passages

Het aantal periodes van de ontwikkeling verschilt per cultuur. Een voorbeeld is: zuigeling, peuter, kleuter, schoolkind, tiener, puber, volwassene, ouder en grootouder. Hierbij is een cultureel component schoolkind. Een ander voorbeeld is infancy, childhood, adolescence en adulthood.

Rites de passages/initiatierites spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van de mens. Een rites de passage markeert een (bio-culturele) overgang (bijvoorbeeld van kind naar volwassenen) en het verschilt per cultuur wat voor rites de passages er zijn. Een voorbeeld is In sommige culturen wordt de menarche (eerste menstruatie) gezien als een teken van volwassenheid en volgt hierna een rites de passage waardoor het meisje daarna door alle mensen in dat dorp gezien wordt als volwassen vrouw. In veel Westerse culturen zijn de rites de passages vager. Als een meisje menstrueert, wordt ze daardoor niet gezien als volwassen. Het halen van een diploma of een rijbewijs, zijn tekenen van volwassenheid, maar niet iedereen haalt een diploma of een rijbewijs.

Wanneer de eerste menstruatie (menarche) plaats vindt, wordt beïnvloed door de omstandigheden. In Peru, menstrueren meisjes die op zee niveau leven eerder dan meisjes die hoog in de bergen wonen. Dit heeft te maken met het toegang tot eten. Op zee niveau is meer eten dan hoog in de bergen. In India menstrueren meisjes later dan in het Westen, maar wanneer een Indiase meisje opgroeit in Zweden, is de leeftijd van haar eerste menstruatie vergelijkbaar met die van de Zweedse meisjes. De hoeveelheid voedsel dat beschikbaar is en gegeten wordt, heeft invloed op de menarche.

Pijnbeleving tijdens de bevalling wordt beïnvloed door je cultuur. In culturen waar het niet geaccepteerd wordt om te laten merken dat je pijn hebt, schreeuwen de barende vrouwen niet.

Erikson en periodisering

Erikson beschrijft in zijn theorie 3 crisissen waar een volwassenmens mee te maken krijgt. De eerste is vroege volwassenheid van 20 tot 30 jaar. Hierbij maakt hij onderscheid tussen intimacy (in een intieme relatie onderhandelen over jouw eigen identiteit) en isolation. Bij de middelvolwassenheid van 30 tot 60 jaar maakt hij onderscheid tussen generativity (voortplanten) en stagnation. Wil je bijvoorbeeld kinderen baren en opvoeden in een stabiele relatie? Bij de late volwassenheid van 60 tot 90 jaar wordt er een onderscheid gemaakt tussen integrity en despair (wanhoop). Speel je bijvoorbeeld nog een rol in de maatschappij volgens jou? In elke fase is er sprake van probleem waar een oplossing voor nodig is.

Cultuur

Onder cultuur verstaan we gewoonten, symbolen, objecten, overtuigingen enzovoort, dat van generatie tot generatie wordt overgedragen. Maar het is te makkelijk om te zeggen dat cultuur over wordt gedragen van hun ouders naar hun kinderen. Ouders spelen een belangrijke rol bij het overdragen van cultuur, maar het is niet zo zwart-wit. Cultuur wordt ook overgedragen binnen een generatie. Pokemon kaarten, bijvoorbeeld, waren een grote rage die niet weg te denken waren van het schoolplein. Onze ouders zijn niet opgegroeid met Pokemon kaarten en hebben dit dan ook niet doorgegeven. Pokemon kaarten zijn onderdeel geworden van de kindercultuur omdat kinderen dit aan elkaar hebben overgedragen.

Ook nieuwe uitvinden hebben invloed op de overdracht van cultuur. Toen onze ouders naar school gingen, bestond internet nog niet. Nu is het niet gebruiken van internet ondenkbaar geworden. Wat wij aan onze kinderen doorgeven, zal verschillen met dat wat onze ouders aan ons hebben doorgeven, door nieuwe uitvindingen die een grote impact hebben op de samenleving.

Kunnen dieren cultuur hebben? Er wordt gedacht dat apen in staat zijn om cultuur te hebben.

Culturen onderscheiden

Bij het vergelijken van culturen, is het van belang niet etnocentrisch te denken. Hiermee wordt bedoeld dat je niet je eigen cultuur moet gebruiken als maatstaf om andere culturen mee te vergelijken. Dit gebeurt wel. Dit zie je in de term 'ontwikkelingsland' dat impliceert dat 'wij' in een ontwikkeld land wonen en die andere landen nog niet zo goed zijn als die van ons. Dit wordt ook wel de mythe van de vooruitgang genoemd. Dit zie je ook een beetje terug in het model op sheet 15. Dit model geeft aan dat de westerse mens is ontstaan vanuit de oermens dat gevolgd werd door tussenstadia. Maar het geeft aan dat de ‘primitieve’ mens ontstaan is uit de oermens dat gevolgd werd door een stagnatie. Dit model blijkt niet te kloppen.

Culturen met elkaar vergelijken is erg lastig want waar moet je naar kijken? Een cultuur bestaat uit veel verschillende aspecten. En als je je op een aspect richt (bijvoorbeeld omgang tussen mensen) hoe kan je bepalen wat beter is? Vergelijkingen tussen culturen is vaak lastig omdat sommige culturen individualistisch zijn en andere collectivistisch. Maar twee landen die individualistisch zijn, kunnen ook heel erg van elkaar verschillen.

Het vergelijken van culturen is net zo lastig als het vergelijken van een pitbull met een konijn. Als het gaat om welk dier je liever wilt aaien, ga je waarschijnlijk voor het konijn. Als het gaat om welk dier je beter kan beschermen tegen indringers, kies je voor de pitbull. Welk dier is dan in het geheel beter?

Cross-cultureel onderzoek

Een doel van cross-cultureel onderzoek is onder de generaliseerbaarheid en de replicatie testen. Daarnaast nieuwe fenomenen ontdekken. Een derde is het toepassen in de praktijk en de laatste is algemenere theorieën scheppen.

De emic benadering is specifiek gericht op een cultuur. Bijvoorbeeld de MacDonalds bepaalt wat voor soort product bij welk land verkocht wordt. De etic benadering echter is universeel gericht. De Starbucks bijvoorbeeld heeft dezeflde stijl in verschillende landen.

Etnografische studies

Deze studies zijn studies waar de onderzoeker gaat wonen bij de mensen die hij wilt bestuderen. Naast observeren (participerend of gestructureerd) kan de onderzoeker meer data verzamelen door dagboeken te verzamelen of testen en vragenlijsten af te nemen. Ook kunnen er vrije en gestructureerde interviews gebruikt worden. Of Bij een hologeistic onderzoek kan een hypothese getest worden door gebruik te maken van data van meer dan 300 verschillende culturen.

Net als bij andere studies, horen etnografische studies ook objectief, betrouwbaar, valide en reproduceerbaar te zijn. Etnografische onderzoeken vinden meestal plaats in culturen waar een andere taal dan de moedertaal van de onderzoeker wordt gesproken. De vertalingen moeten daarom in orde zijn. Er moet sprake zijn van linguïstische equivalentie en semantische equivalentie. Om linguïstische equivalentie te bereiken, wordt gebruik gemaakt van terug vertalen. Hier volgt een voorbeeld van een terug vertaling: de onderzoeker heeft interview vragen in het Nederlands, maar wilt dit laten vertalen in het Engels. De onderzoeker laat een vertaler, zijn vragen vertalen naar het Engels. Daarna vraagt de onderzoeker een andere vertaler om de Engelse vragen terug te vertalen naar het Nederlands. Wanneer de terug vertaalde vragen overeenkomen met de originele vragen, is er sprake van linguïstische equivalentie. Vragen die linguïstisch equivalent zijn, zijn niet altijd semantisch equivalent. Met semantische equivalentie wordt bedoeld dat de vragen hetzelfde betekenen. Bijvoorbeeld de vraag: 'Vind jij jezelf gierig?' betekent in Nederland iets anders dan in Nieuw-Zeeland. Nederlanders en Nieuw-Zeelanders hebben allebei een ander idee van wanneer iemand gierig is. Het wordt is dus wel hetzelfde, maar de cultuur bepaalt de betekenis van datzelfde woord.

Indeling

Culturen kunnen geplaatst worden in een van volgende twee categorieën: individualistisch en collectivistisch. Maar dit is niet altijd makkelijk en het is van belang dat bij dit idee kanttekeningen geplaatst worden. In een collectivistisch land vind men afhankelijkheid goed, ook samenwerking, gehoorzaamheid, discpline, kritiek en groepsdoelen. In een individualistisch land echter vind men onafhankelijkheid goed, ook competitie, uitleg, lof en sociale mobiliteit.

Culturen zijn echter niet zo zwart-wit in te delen en binnen een cultuur zijn er ook verschillen. Ook is er in een categorie grote verschillen. De VS en Nederland zijn allebei individualistische landen, maar de verschillen tussen deze twee landen zijn duidelijk aanwezig. Dit is te merken wanneer gekeken wordt naar hoe ouders naar hun kinderen kijken. In de studie van Super & Harkness beschrijven de ouders in de VS hun kinderen als slim en onafhankelijk. En als hun kind zich aanhankelijk gedraagt, dachten de ouders dat ze hun kind verkeerd opgevoed hebben en waren verontrust. Terwijl de ouders in Nederland hun kinderen beschrijven als lief en gezellig en de ouders vinden het normaal als hun kind aanhankelijk is. Ze vonden dat het gedrag van het kind hoorde bij de levensfase.

Theorieeen die gaan over de ontwikkeling.

Piaget

Piaget is een bekende naam binnen de ontwikkelingspsychologie. Piaget beschrijft hoe kinderen zich kunnen ontwikkelen door verschillende stadia te beschrijven. De verschillende stadia zijn: sensorimotor stadium (geboorte – 2 jaar), pre-operational stadium (2-7 jaar), concrete operational stadium (7-11 jaar) en formal operational stadium (adolescentie (11 jaar)-volwassenheid).

Object permanentie wordt aangeleerd bij de sensorimotorische periode. Dit begrip houdt in dat je weet dat een object blijft bestaan als het even uit zicht is. Piaget heeft het over egocentrisme in de pre-operationele periode. Een kind in de pre-operational stadia is vaak nog egocentrisch omdat het niet vanuit een andere persoon kan denken. Wanneer een egocentrisch kindje een klasgenoot ziet huilen kan hij denken: “wanneer ik huil, vind ik het fijn wanneer mijn mamma mij troost. Ik ga mijn mamma vragen of zij hem wilt troosten. Dat vindt hij vast wel fijn”. In de concreet operationele periode begrijpt het kind conservatie. Dit is het besef van het feit dat bijvoorbeeld de volume behouden wordt. Dus stel je doet water in een brede beker en vervolgens schenk je het over in een smalle beker, dan weet je dat de hoeveelheid water gelijk blijft. Een kenmerk van de formele operationele periode is het hypothetisch denken.

Stadiatheorie en de kenmerken hiervan

Zijn stadia theorie beschrijft kwalitatieve verschillen. Hiermee wordt bedoeld dat hij beschrijft dat eerst dit gebeurt en daarna dit gebeurt. Daarnaast is een gestructureerd geheel kenmerkend voor een stadiatheorie. Verder is de volgorde van de stadia invariant. Hiermee wordt bedoeld dat een kind eerst door de sensorimotor stadia moet, voordat het zich in de pre-operational kan bevinden. Een kind kan niet eerst in de formal operations period bevinden, zonder eerst in de andere stadia te zijn geweest. Een ander belangrijk kenmerk van de schema theorie is de hiërarchische integratie. Hiermee wordt bedoeld dat wanneer een kind bijvoorbeeld de formal operation stadium heeft bereikt, het ook nog steeds alles kan dat het ook kon toen het nog in de concrete operation stadium zat. Als laatst is de universele geldigheid kenmerkend bij een stadiatheorie.

Als we de theorie van Piaget gaan toetsen in andere culturen, kunnen we ons afvragen of er kwantitatieve verschillen (de leeftijden die bij de verschillende stadia horen, is dat in andere culturen hetzelfde als in het Westen of anders?) en/of kwalitatieve verschillen (vinden we de volgorde van de ontwikkeling ook terug bij andere culturen?) zullen zijn.

Egocentrisme - Bergtaak

De bergtaak wordt gebruikt om erachter te komen of het kind nog egocentrisch denkt. De bergtaak houdt in dat het kind aan tafel zit. Op de tafel zit een berg met verschillende voorwerpen erop. Tegenover het kind, zit een pop aangeschoven aan tafel. De onderzoeker vraagt wat het kind denkt dat de pop van de berg kan zien. Als het kind de onderzoeker vertelt wat het zelf ziet en dus geen rekening houdt met dat wat het kan zien, niet gezien kan worden door de pop, wordt het denken van het kind bestempeld als egocentrisch. Hier is kritiek op. Het blijkt dat kinderen veel eerder niet egocentrisch denken bij de bergtaak als de vraag anders geformuleerd wordt. Bijvoorbeeld: als je wilt dat de pop jou niet ziet, waar zou jij je dan verstoppen?

 

Hoe snel een kind een bepaald stadia bereikt, is afhankelijk van zijn ervaringen, maar niet alle mensen bereiken de formal operational stadium. In Westerse school, wordt veel nadruk gelegd op abstract en logisch nadenken, terwijl in andere landen er weinig behoefte is aan abstract nadenken. Het is daarom niet raar dat er in sommige culturen, veel mensen dit laatste stadium niet bereiken.

Piaget krijgt kritiek

De theorie van Piaget heeft kritiek gekregen. In zijn theorie, benoemt Piaget niet de rol dat ouders of leraren hebben op de ontwikkeling van het kind. In zijn theorie lijkt het alsof het kind alles zelf ontdekt, terwijl meeste kinderen hulp krijgen van ouders. Ook is er kritiek op hoeveelheid aanwezige culturele invloeden in zijn theorie. Verder is er misschien een overschatting van de westerse mens en zijn de stadia niet volledig (bijvoorbeeld op het gebied van wijsheid, consequent denken, waardering voor de ouderen, utopisch en realistisch).

Kholberg en zijn theorie over morele ontwikkeling

Kohlbergh is iemand die geïnspireerd was geraakt door Piaget. Net als Piaget, heeft hij een stadia theorie bedacht, alleen gaat zijn stadia theorie over morele ontwikkeling. Zijn theorie bestaat uit drie levels. De preconventionele, conventionele en postconventionele level. Maar weinig mensen komen in level 3.

Kholbergh krijgt kritiek

Zijn theorie heeft ook kritiek ontvangen. Ten eerste is het is onduidelijk wat de relatie is tussen moreel denken en handelen. Volgens de theorie van Kohlberg, krijgt de persoon een dilemma voorgelegd en de vraag hoe de persoon die te maken heeft met dit dilemma, hier mee om moet gaan. Afhankelijk van het antwoord en de redenatie daarachter, kan bepaald worden in welk stadia die persoon zit. Hoe hoger het stadia, hoe hoger de morele ontwikkeling. Een kritiekpunt is heeft te maken met de volgende vraag: wat is de relatie tussen moreel denken en handelen? Het zou namelijk mogelijk zijn dat iemand op een hoog niveau redeneert wanneer de vraag hypothetisch is, maar op een laag niveau handelt wanneer het echt is. De relatie tussen moreel denken en handelen is onbekend. Ten tweede zijn er maar heel weinig mensen gekomen in de hoogste level. Ten derde heeft Kohlberg kritiek gekregen op de steekproef die hij gebruikt heeft om zijn theorie op te baseren. Zijn steekproef bestond uit alleen maar mannen. Je kan je voorstellen dat vrouwen op een andere manier redeneren (met meer gevoel), terwijl mannen mogelijk meer denken aan principes en afspraken. Hierdoor is zijn steekproef niet representatief voor de gehele populatie. Verder waren al de mannen in zijn steekproef, studenten van de universiteit Harvard. Harvard is een van de beste universiteiten van Amerika en de mensen die daar rond lopen zijn niet representatief voor de gehele populatie.

Ook heeft de theorie van Kohlberg kritiek ontvangen omdat het vanuit een Westers perspectief is ontstaan. In andere culturen, gelden er andere normen en waarden. In sommige culturen, leef je in dienst van een groep en moet je denken aan de hele groep, terwijl in Amerika (individualistische cultuur) je vooral aan jezelf moet denken. De dilemma's die de personen voorgelegd krijgen om uit te kunnen bepalen in welk stadia ze zich bevinden, zijn ook ontstaan uit een bepaalde cultuur. Sommige dilemma's zijn niet relevant in andere culturen.

Erik Erikson en zijn 8 stadia van ontwikkeling (psychosocial theory)

Deze zijn weergegeven in sheet 46.

College 3

Vygotsky

Vygotsky ging de strijd aan tegen Piaget. Hij was het niet eens met de theorie van Piaget omdat Piaget geen aandacht schonk aan de rol van ouders en leraren. Vygotsky had het over het internaliseren van de eigenschappen van een cultuur. Dit kunnen instrumenten zijn als taal (dit heeft invloed op ons denken) en rekenen. Cultuur heeft invloed op hoe je denkt doordat elke cultuur je andere instrumenten aanbiedt. In zijn theorie spelen ouders, leraren en andere die meer kennis bezitten dan het kind een grote rol in de cognitieve ontwikkeling van het kind.

Zone van naaste ontwikkeling

Vygotsky had het over de zone van de naaste ontwikkeling. Een kind zit in deze zone wanneer het met de hulp van een persoon, bepaalde taken kan doen, die het niet zou kunnen doen wanneer het alleen is.

Hoe weet je waar de zone van naaste ontwikkeling zit van een kind? De zone van naaste ontwikkeling kan je uitrekenen door eerst een kind een toets te laten doen terwijl het hulp krijgt van een persoon met meer ervaring. Daarna moet het kind de toets een keer zelf doen. Het gebied tussen wat het kind kan wanneer het hulp krijgt en wat het kan wanneer het alleen is, is de zone van naaste ontwikkeling.

Het is van belang dat het kind onderwijs ontvangt op een goed niveau (in de zone van de naaste ontwikkeling). Niet te moeilijk (hoger dan de zone van naaste ontwikkeling, motiveert niet), maar ook niet te makkelijk (onder de zone van naaste ontwikkeling, te saai).

Scaffolding

Scaffolding is een belangrijke term in de theorie van Vygotsky. Bij scaffolding, biedt de leraar/ouder/andere persoon een techniek aan het kind waardoor het kind de taak kan doen. Na vaak genoeg te hebben geoefend, kan het kind de taak zelf zonder de hulp van de ouder/leraar. In sheet 8 zijn niveaus van interventies weergegeven. Hoe lager je gaat in de opsomming, hoe meer de aangegeven interventies geschikt zijn voor oudere kinderen en hoe abstracter de interventie is.

Cognitie

In de theorie van Vygotsky, speelt cultuur een grote rol. Cultuur heeft invloed op cognitie en kinderen uit verschillende culturen, zullen op andere manieren redeneren. Het verschil is bijvoorbeeld te zien bij opdrachten op het gebied van classificatie. Kijk naar de volgende woorden (olifant, paard, mens) en bedenk welk woord niet in het rijtje past. Je denkt waarschijnlijk dat het woordje 'mens' niet in het rijtje past omdat een mens geen dier is zoals de olifant of het paard. Iemand uit een andere cultuur kan op een hele andere manier redeneren. Hij kan denken: al deze woorden horen bij elkaar want een mens kan op een paard rijden en op een olifant rijden. In niet-westerse landen wordt er, zoals te zien is in het voorbeeld, vaak gedacht aan praktische handelingen.

In Westerse landen worden wij op school getraind om na te denken over hypothetische vragen. In andere culturen komt dit niet voor waardoor mensen van deze culturen hypothetische vragen op een andere manier benaderen. Wanneer een vraag gesteld wordt dat niet logisch is (bijvoorbeeld: een man (60 kg) weegt twee keer zoveel als een volwassen olifant. Hoeveel weegt de olifant?) weigeren sommige mensen van niet-Westerse culturen het te beantwoorden. Het is niet dat ze niet in staat zijn om zulke vragen te beantwoorden, maar ze vinden het zo raar, dat ze het niet willen beantwoorden.

In het Westen zijn wij beter bij het onthouden van rijtjes met woorden, terwijl in andere culturen ze beter zijn bij het onthouden van een kaart.

 

Volgens Vygotsky, wordt de cognitieve ontwikkeling van het kind vooral beïnvloed door wat er op school gebeurt. Ook is de aanname van Vygotsky dat culturen bestaan uit verschillende cognitieve niveaus en dat hoe meer abstract het niveau is, hoe beter.

Rogoff

Rogoff, een Amerikaanse psychologe, kijkt verder dan de invloed van school. Ze had gekeken naar de ontwikkeling van rekenvaardigheden buiten school. Volgens haar, leren kinderen ook door te kijken naar anderen en leren ze veel in informele sferen. Zo kunnen kinderen die op straat opgroeien en niet naar school gaan, ook leren rekenen. Verder wordt de apprenticeship metaphor genoemd. Hiermee wordt bedoeld dat het kind meedraait en er op die manier er veel van leert. Met guided participation wordt bedoeld dat het kind meedoet in veel activiteiten.

Bronfenbrenner

De bio-ecologische theorie van Bronfenbrenner beschrijft hoe het kind beïnvloed wordt door verschillende factoren. Het kind staat centraal en wordt omringd door een schil. Deze schil wordt weer omringd door een andere schil. In totaal zijn er 5 schillen.

 

De eerste schil, dat het dichts bij het kind zit, heet het microsysteem. In het microsysteem bevinden zich de instellingen en personen waar het kind heel regelmatig en direct contact mee heeft. Dit zijn bijvoorbeeld: de ouders van het kind, zijn school, klasgenoten en kerk.

Om het microsysteemschil, zit de schil van het mesosysteem. Het mesosysteem staat voor de interacties die plaats vinden tussen de microsystemen van het kind. Bijvoorbeeld: het kind gaat naar de kerk en naar school. Kerk en school zijn allebei een microsysteem van het kind.  Hoe beïnvloed de kerk, de ervaringen van het kind op school? Hoe beïnvloeden de klasgenoten hoe het kind de kerk ervaart? Hoe beïnvloeden de ouders van het kind, de ervaringen van het kind op school? 

Om het mesosysteem zit de schil van het exosysteem. Het exosysteem zijn de instellingen die niet direct invloed uitoefenen op het kind, maar indirect wel. Voorbeelden hiervan zijn het werk van de ouders, beslissingen die worden gemaakt over het openbaar vervoer (denk aan de nieuwe dienstregeling), berichten die wel of niet in de kranten worden geplaatst.

Na het exosysteem komt het macrosysteem. Het macrosysteem is kort samen te vatten als cultuur. Wat wordt belangrijk gevonden? Bijvoorbeeld: in individualistische culturen worden andere vaardigheden gestimuleerd dan in collectivistische culturen.

De laatste schil is het chronosysteem. Het chronosysteem houdt rekening met de tijd. In wat voor tijd leven we en wat voor invloed heeft dat op ons leven? Bijvoorbeeld: we leven op dit moment in een tijd van economische crisis en dat beïnvloedt onze levens. Ook houdt het chronosysteem rekening met je eigen levensgeschiedenis.

 

Het idee van de bio-ecologische theorie van Bronfenbrenner is dat de schillen die dichter bij het kind liggen, meer invloed hebben op het kind dan de schillen die verder van het kind liggen. Hier is kritiek op. Er zijn mensen die zeggen dat de effecten van cultuur direct zijn en dat het onterecht is dat door het model het lijkt alsof cultuur ver van het kind staat.

 

De bio-ecologische theorie van Bronfenbrenner is een manier om de invloeden van de omgeving op het kind te weergeven. Bronfenbrenner vond de beste voorspeller van schoolsucces hoeveel namen de moeder kan produceren van de klasgenoten van het kind.

 

Super en Harkness

Super en Harkness hebben een andere manier bedacht om de interactie tussen kind en omgeving te weergeven. Super en Harkness hebben het over de ontwikkeling niche (developmental niche). In de biologie spreekt men van een niche wanneer verschillende soorten, in dezelfde omgeving leven, maar op verschillende manieren gebruik maken van de omgeving. In de context van de pedagogiek, wordt hiermee bedoeld dat ook al wonen ouders en kind in hetzelfde huis, het kind de wereld anders ervaart dan zijn ouders en het kind leeft in een wereld die telkens verandert.

 

De ontwikkeling van de niche bestaat uit 3 onderdelen: 1.) fysieke en sociale omgeving van het dagelijkse leven (bijvoorbeeld: bij wie woont het kind? In wat voor buurt wonen ze?) 2.) gewoontes bij het opvoeden (cultuur. Bijvoorbeeld eet- en slaapschema’s, formeel en informeel leren)  3.) de psychologie van de opvoeders. Onder psychologie van de opvoeders vallen ethnotheorieën. Ethnotheorieën zijn ideeën die opvoeders hebben en dit kan  de opvoeding beïnvloeden. Wat kunnen kinderen volgens de opvoeder op een bepaalde leeftijd begrijpen? Bijvoorbeeld: als je gelooft dat kinderen vanzelf leren tellen, zal je niet veel moeite doen om ze die vaardigheid te leren. Onder de psychologie van de opvoeders valt ook gekoesterde waarden (cherished values). Dit zijn eigenschappen die de opvoeder graag wilt vinden in zijn kind. Bijvoorbeeld: een opvoeder kan het heel belangrijk vinden dat het kind creatief is of heel slim is. Ook valt parenting styles onder de psychologie van de opvoeders.

 

Nummer 1 (fysieke en sociale omgeving van het dagelijks leven. Of ook wel setting) en nummer 3 (de psychologie van de opvoeders) kunnen samenhangen. Bijvoorbeeld als er een hoge kindersterfte is (setting), dan wil je het kind bij je houden, zodat het veilig is en het elk moment verzorgd kan worden, zodat het kind niet sterft. Het kind moet de ouders dan gehoorzamen door dicht bij hen te blijven (de psychologie van de opvoeders).

Buss

Wat voor eisen stellen mensen zich voor het selecteren van een partner? Hier hield Buss zich mee bezig. Hij had het over de WHR (waist hip ratio). Uit zijn onderzoek blijkt dat mannen een voorkeur hebben voor vrouwen die gevormd zijn als een peer en niet als een appel (dus brede heupen, maar niet te veel buikvet). Buss gelooft dat de evolutie hier een rol bij speelt. Veel buikvet hebben is ongezond en verhoogt de kans op ziektes en diabetes. Hierdoor worden de vrouwen minder aantrekkelijk voor het zorgen voor nakomelingen, waardoor mannen liever een gezondere ‘peer’ vrouw willen.

Als het gaat om een one-night stand, hebben vrouwen een voorkeur voor mannen met een breed boven lichaam. Wanneer ze op zoek zijn naar een vaste partner, vinden ze persoonlijkheid belangrijker.

Vormen van huwelijken

Er zijn verschillende huwelijksvormen. Welke vorm van het huwelijksvorm het meest voorkomt in een land, is afhankelijk van de cultuur en hoe er gedacht wordt over het huwelijk. In sommige landen is het een taboe om ongetrouwd te blijven of om te scheiden. Bij monogamie, trouwen een man en een vrouw met elkaar. In een polygaam huwelijk (ook wel polygyny) is een man met meerdere vrouwen getrouwd. In sommige culturen trouwt de man vaak met de zus(sen) van zijn eerste vrouw. Dit wordt sororaal genoemd. Een andere belangrijke term is leviraat. Hiermee wordt bedoeld dat als de man komt te overlijden, zijn broer de huwelijken overneemt. Polyandry is een huwelijksvorm dat niet vaak voorkomt. In dit huwelijksvorm, is een vrouw met meerdere mannen getrouwd. Vaak heeft dit met economische redenen te maken. Wanneer meerdere mannen met een vrouw getrouwd zijn, worden er minder baby’s op de wereld gezet. Dit is economisch gunstig. Bij polygynandry zijn meerdere mannen en vrouwen met elkaar getrouwd.

 

Wij zijn niet gewend aan het idee dat er vrouwen zijn die getrouwd zijn met een man die meerdere vrouwen heeft. Belangrijk is om te beseffen dat deze vrouwen in een ander cultuur leven, waar er sociale druk is om op deze manier te trouwen. Deze huwelijken hebben niet alleen met liefde te maken, maar ook met geld. Soms moeten vrouwen getrouwd zijn om te kunnen overleven.

Hier, in het Westen, hebben we het beeld dat trouwen vrijwillig gebeurt.  In India is dit niet het geval; trouwen gebeurd daar vaak onvrijwillig. In India, bepalen de ouders meestal met wie hun kind zal trouwen. In India, wordt 98% van de meisjes niet gevraagd wat ze van een trouwvoorstel vindt. Ze heeft geen keus. Bij de overige twee procent, kiezen de ouders een man uit voor hun dochter, maar heeft zij er wel iets over te zeggen. Bij jongens ligt dit anders. 41% van de jongens kiezen zelf een vrouw uit en vragen toestemming van zijn ouders, terwijl dit helemaal niet voorkomt bij de vrouwen.

Het huwelijk in India, verbindt niet alleen twee personen, maar ook hun families. Over het huwelijk in India, zijn de volgende termen van belang: bruidsprijs (bride price), bruidsschat (dowry) en bruidsdienst (bride service). Zie Blackboard voor de betekenissen van deze termen.

Na het huwelijk, wordt er verhuisd (tenzij het getrouwde stel al samenwoonde). Er is sprake van matrilocatie wanneer de man bij de familie van de vrouw gaat wonen. Bij patrilocatie verhuist de vrouw naar het huis van haar man. Bij neolocatie, verhuist het gehuwd stel naar een eigen locatie. Dit gebeurd veel in het Westen. Dit is duur. Voor de kinderopvang heeft dit nadelen. Bij patrilocatie of matrilocatie, zal er meestal iemand thuis zijn die voor het kind kan zorgen.

Met betrekking tot vestigingsvormen, zijn er 4 belangrijke termen.

Extended family, joint family, nuclear family en LAT (living apart together). Zie blackboard voor de betekenissen van deze termen.

 

College 4

Het leven van een weduwe

In sommige culturen verliest de weduwe al haar status, omdat haar man is overleden. Soms hertrouwt de weduwe met een familielid. Bijvoorbeeld met de broer van haar man. De kinderen die ze krijgen worden dan gezien alsof ze kinderen zijn van de eerste man. In bijvoorbeeld de Hindi cultuur verbranden de weduwen zichzelf.

Homoseksualiteit

Homorelaties werden ook besproken. Er zijn twee soorten homorelaties. In de tijd van de Grieken en Romeinen, bestonden homorelaties in de vorm van een mentorship. Deze relatie was niet blijvend. In deze relatie was er een oudere man, die een seksuele relatie had met een jongere jongen (rond de 17), terwijl de oude man getrouwd was met een vrouw. De relatie duurde maar een paar jaar. Voor de oudere man was het ondenkbaar om een relatie te hebben met een man van zijn leeftijd.

Dit tot tegenstelling tot pathic relationships, die veel langer kunnen duren. In deze relaties, kunnen beide partners van ongeveer dezelfde leeftijd zijn. 

Zwangerschap

Sommige vrouwen krijgen tijdens het zwangerschap trek in oneetbare voorwerpen (bijvoorbeeld: krijt, aarde). Dit wordt pica genoemd.

Vroeger werd gedacht, dat als een vrouw tijdens haar zwangerschap een haas zou zien, haar kind dan een hazenlip zou krijgen.

Kan je tijdens zwangerschap wel of niet seks hebben? Hoe hier over wordt gedacht kan beïnvloed worden door de ideeën die in een cultuur heerst. Zo worden er in sommige culturen gedacht dat als de zwangere vrouw seks heeft, ze later een tweeling zal baren. Tweelingen zijn in die culturen ongewenst en daarom wordt het afgeraden om seks te hebben tijdens de zwangerschap.

In andere culturen is het andersom. Daar wordt gedacht dat het noodzakelijk is voor het welzijn van de foetus om seks te hebben. De vrouw menstrueert niet tijdens de zwangerschap. Ze dachten dat dit kwam omdat de foetus dat bloed, dat normaal gesproken uitgescheiden wordt, nodig heeft. Naast dit bloed, geloofde ze dat de foetus ook sperma nodig heeft om te groeien en te overleven. In deze cultuur werd het hebben van seks tijdens de zwangerschap gestimuleerd. Men was bijvoorbeeld bang dat het kind anders een vinger zal missen.

Geboorte

Men spreekt van teratogenenesis wanneer het kind geboren wordt met een ernstige afwijking. De oorzaak hiervan kan liggen bij de aanleg van het kind of bij de ziekte van de moeder. Een derde oorzaak is de aanwezigheid van toxische stoffen. FAS (fetal alcohol syndrome) is een voorbeeld hiervan en wordt veroorzaakt wanneer de moeder teveel alcohol drinkt tijdens de zwangerschap.

Hoe de geboorte plaats vindt  verschilt per cultuur. In Yucatan vindt de bevalling plaats in een hangmat en gaan de moeder en kind, na de bevalling, een week zichzelf afzonderen van de andere mensen.

In de VS vindt de bevalling meestal plaats in het ziekenhuis. De barende vrouw, wordt bijgestaan door medisch personeel. Hoe de bevalling in de VS loopt, kan beïnvloed worden door of de barende vrouw bijgestaan wordt door midwives of door artsen. Artsen zijn vaak ‘trigger happy’, wat inhoudt dat ze opgeleid zijn om keizersnedes te kunnen doen en dit dan ook graag doen.

Het kind laten socialiseren

Nu dat het kindje op aarde woont, moet de socialiseren van het kind beginnen.

Slapen

Als eerste zullen we kijken naar ‘slapen’. Hoe een kind zijn nachten door zal brengen, wordt vaak beïnvloed door de cultuur waarin het opgroeit. In sommige culturen is er sprake van co-sleeping (kind en moeder slapen in hetzelfde bed), terwijl in het Westen kinderen vaak een eigen kamer hebben en van hun verwacht wordt hier daar te slapen.

Op blackboard is te zien wat voor adviezen een consultatiebureau ouders geeft om hun kind beter te laten slapen. Een voorbeeld is het citaat in sheet 17. Ook in sheet 19. Het idee is gebaseerd op de theorie van Piaget over de objectpermanentie (het kind heeft nog geen objectpermanentie en denkt dus dat de moeder niet meer bestaat, zodra de moeder weg is). Het is duidelijk dat het consultatiebureau Westerse ideeën heeft omdat zijn adviezen gebaseerd zijn op het idee dat het kind in zijn eigen kamer moet slapen. Dit wordt gestimuleerd door de gedachte dat het kind onafhankelijk moet worden en daarom eraan moet wennen om alleen te zijn.

Wij vinden het normaal dat kinderen meestal alleen slapen, maar toen een Maya gemeenschap in Guatemala verteld werd over het slaapplan in het Westen, vertelde deze mensen dat ze dat kindermishandeling vinden. Dit omdat zij gewend zijn dat kinderen zeker tot hun negende niet alleen hoefde te slapen. Bij de Maya slaapt een jong kind meestal bij de moeder en de oudere kinderen meestal bij de vader.

Co-sleeping heeft voordelen. Inslaaprituelen (het kind bijvoorbeeld tegen alle knuffels gedag zeggen/een verhaal voorlezen aan het kind) zijn bijvoorbeeld niet nodig. Ook transitionele objecten (bijvoorbeeld een knuffel. Die staat dan symbool voor de moeder) zijn niet nodig. Verder zijn er bijna geen slaaponderbrekingen van de moeder om het kind te voeden, omdat het kind soms drinkt van de borst zonder dat de moeder er wakker van wordt. Als laatst wordt er gespeculeerd dat co-sleeping SID (Sudden Infant Death) kan voorkomen. Van belang is om te onthouden dat dit lastig is te onderzoeken omdat nog niet duidelijk is wat de oorzaak van SID is. De gedachte hierachter is dat door co-sleeping het kind minder diep slaapt en vaker wakker wordt. Dit voorkomt contra apneu. Contra apneu is wanneer je op houdt met ademhaling. Gedacht wordt dat SID voorkomt omdat kinderen, wanneer ze diep slapen, niet makkelijk uit hun diepe slaap kunnen komen en daarom ophouden met ademhalen en daardoor komen te overlijden.

Bakeren

In het college werd bakeren besproken. Bakeren bestaat al erg lang; in de Bijbel wordt het besproken. In Nederland werd vroeger gebakerd (kind word gewikkeld in dekens). Dit omdat gedacht werd dat het kind het anders koud zou krijgen en kromme benen en armen zou krijgen. In Nederland werd het kind tot ongeveer 4 maanden gebakerd. Vanaf ongeveer 1750 nam het bakeren af. Dit omdat er gerezen werd naar Afrika en mensen daar zagen dat de kinderen niet gebakerd werden, maar geen kromme benen en armen kreeg. De noodzaak van bakeren nam daarom af.

 

Bij de Hopi indianen, wordt gebruikt gemaakt van een craddleboard, Het kind wordt bebonden aan een plank en wordt verwikkeld met doeken. Er is onderzoek gedaan naar wat de effecten zijn van bakeren. Worden kinderen hier (psychisch) passief van? Lopen ze later of eerder dan kinderen die niet gebakerd worden? Groeien ze scheef?

Het onderzoek heeft laten zien dat bakeren geen negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van kinderen. De leeftijd waarop gebakerde kinderen en niet gebakerde kinderen beginnen met lopen, is vergelijkbaar. Gebakerde kinderen worden niet passief. Wat belangrijk is om te onthouden, is dat gebakerde kinderen niet 24/7 gebakerd zijn. Ze zijn meestal een paar uur per dag ‘los’.

 

Er kan makkelijk gedacht worden dat gebakerde kinderen, hun spieren niet oefenen. Dit is niet waar. Bij gebakerde kinderen is er sprake van isometrische contractie. Hiermee wordt bedoeld dat de spier kracht levert zonder te bewegen. De gebakerde kinderen, duwen zichzelf tegen de dekens aan. Dit is in tegenstelling tot isotone bewegingen waarbij de spieren wel bewegen. Voor isotone en isometrische bewegingen gelden dat het de spiergroei bevordert.

Voeding

Voeding is natuurlijk belangrijk voor het kindje. De vraag of borstvoeding of melk gemaakt uit poedermelk beter is voor het kindje, is vandaag nog steeds actueel. In de 15de en 16de eeuw, werd heel positief over borstvoeding gesproken omdat gedacht werd dat het helpt bij het ontwikkelen van een band tussen moeder en kind.

 

Wat vindt de WHO (word health organisation) dat in het heden gedaan moet worden? De WHO adviseert dat kinderen 2 jaar borstvoeding krijgt, waarvan 6 maanden alleen maar borstvoeding (de andere maanden kan borstvoeding gecombineerd worden met flesvoeding). De reden dat de WHO borstvoeding adviseert, heeft te maken met het feit dat voor mensen die arm zijn, poedermelk te duur is en daarom de poeder teveel verdund wordt waardoor het kind niet genoeg voedingsstoffen binnen krijgt. Ook is flesvoeding af te raden wanneer sprake is van onhygiënische omstandigheden (wanneer het water vies is, flessen en spenen niet schoon gemaakt kunnen worden).

 

Rond 1857 gingen moeders in Rusland massaal aan de flesvoeding. Toen was er sprake van een stijgende IMR (infant mortality rate), dat het gevolg was van het gebruik van de flesvoeding.

 

In Nederland, is het lastig om borstvoeding te combineren met werk. Na 6 maanden, wordt er in Nederland minder borstvoeding gegeven dan in Zweden. In Zweden hebben de moeders veel langer zwangerschapsverlof, waardoor het voor die moeders nog mogelijk is om na 6 maanden veel borstvoeding te geven.

 

Als het niet mogelijk is voor de moeder, om borstvoeding te geven, kan een wet nurse (iemand die niet de moeder is van het kind, maar het kind wel borstvoeding geeft) ingeschakeld worden. Dit lijkt op allomothering. Allomothering is wanneer de moeder hulp krijgt bij de opvoeding van een ander. In de loop van de geschiedenis en in verschillende culturen, komen allomothers voor. Allomothers zijn belangrijk omdat het voor de moeder vaak lastig is om de opvoeding helemaal zelf te doen.

 

Volgens Hrdy, kunnen alle vrouwen, ook vrouwen die niet zwanger zijn geweest, borstvoeding geven. Wanneer de tepels lang genoeg gestimuleerd worden, kan de vrouw borstvoeding geven. Wanneer je zelf zwanger bent, gaat het produceren van borstvoeding veel makkelijker en zelfs wanneer een niet zwangere vrouw, melk kan produceren, is het niet veel.

 

College 5

Zindelijkheid

Naast voeding, speelt ook het zindelijk maken van het kind een belangrijke rol in de opvoeding. Er heersen verschillende ideeën over zindelijkheid. In Kenia begint de zindelijkheidstraining erg vroeg. Door middel van klassiek en operant conditionering, kan het kind al na ongeveer 6-8 maanden overdag zindelijk zijn. Maar dit is niet volledig goed onderzocht. In Afrika is het voor de moeders meer van belang dat hun kinderen snel zindelijk worden. Ze hebben daar geen luiers. In Nederland, is het minder van belang dat kinderen snel zindelijk worden omdat we luiers hebben die we weg gooien.

De laatste 50 jaar, is de leeftijd van zindelijkheid verschoven (de leeftijd waarop zindelijkheid wordt bereikt, komt steeds later). Dit omdat we het idee hebben dat zindelijkheid vanzelf moet komen en niet gedwongen moet worden. De verschuivende leeftijd waar zindelijkheid bereikt wordt, kan problemen met zich mee brengen voor scholen.

 

Huilen

Naast borstvoeding en zindelijkheid, krijgen alle opvoeders te maken met huilen. Er heersen verschillende en tegenstrijdige ideeën over huilen. Aanhangers van de leertheorie geloofden dat troosten niet te vaak gedaan moest worden omdat het kind dan zou leren dat het aandacht krijgt door te huilen. Bowlby is het niet eens met deze gedachte. Bowlby zegt dat het van belang is dat de moeder op een adequate manier reageert op het huilen van het kind. Als het kind weet dat zijn ouders er zijn, dan neemt zijn gehuil af.

In een onderzoek werd het gehuil van baby’s uit Kenia vergeleken met baby’s uit Boston. De baby’s uit (Gussi) Kenia huilde minder dan die uit Boston. Huilbaby’s kwamen niet voor in Kenia, maar wel in Boston. Gedacht wordt dat dit komt omdat de moeders in Kenia, hun baby’s vaker vast hielden dan de moeders uit Boston. Ook wordt gedacht dat wanneer een kind uit Gussi huilt, iets ernstigs (ziekte, pijn) aan de hand is en het huilen daarom een betere signaalfunctie is dan het gehuil van een Westerse baby. Verder wordt er in Kenia veel minder gesproken met het kind, dit is ook wel een ontlasting voor de moeder (praten kost tijd en jonge kinderen praten zowat niet terug). Als laatst: in het Westen, wordt nadruk gelegd op face-to-face interactions. In Gussi is dit niet zo. Het is daar niet respectvol om mensen in de ogen te kijken. De kinderen uit Gussi, liggen vaak op de rug van de moeder of vader. Zo leert het kind dat het geen oogcontact moet opzoeken. Dit zorgt voor een voorbereiding op vermijdingsgedrag.

 

De ontwikkeling van de motoriek

Super en Harkness betrekken bij de motorische ontwikkeling ethnotheorieën. Ze geven bijvoorbeeld aan dat Afrikaanse kinderen sneller lopen, zitten en staan dan kruipen. Hierbij wordt formal handling toegepast door de moeders, wat inhoudt dat ze opzettelijk het kind wat aanleren, in dit geval wordt dan de spiergroei bij kind gestimuleerd. De reden om het kind sneller te laten lopen, zitten en staan dan te laten kruipen is dat de grond vaak vuil is, waardoor het kind sneller ziek wordt als het kruipt.

Een consultatiebureau in Nederland zegt dat het noodzakelijk is om baby’s regelmatig op de buik te leggen zodat ze hun nek spieren kunnen trainen. Niet iedereen is het hiermee eens.

 

Groei: lengte

Over groei van kinderen wordt gedacht dat het gemiddelde inkomen van het land voorspellend is voor het wel of niet verschijnen van dwerggroei. In landen waar het gemiddelde inkomen hoog is, komt dwerggroei nauwelijks voor. In landen met een laag gemiddeld inkomen, komt dwerggroei vaker voor. Dit komt omdat hoe hard een kind groeit afhankelijk is van de hoeveelheid voedsel dat beschikbaar is.

Op consultatiebureaus wordt gebruik gemaakt van groeicurves. Aan de hand van een groeicurve, kan gezien worden of een kind te hard of te langzaam volgens de norm groeit. Maar wat is de norm? Dit is lastig vast te stellen.

De WHO zegt ook wat over wat normale lengtes zijn van kinderen. De WHO had onderzoek gedaan bij 8440 kinderen in totaal 6 verschillende landen en had hierbij kinderen onderzocht van moeders die konden voldoen aan de volgende eisen: ze kwamen uit hogere klassen, rookte niet en gaven borstvoeding volgens de WHO norm. Op basis hiervan heeft de WHO bepaald welke lengtes normaal zijn bij bepaalde leeftijden. Hier is kritiek op. De WHO heeft zich op bepaalde moeders gericht die niet per se representatief zijn voor de samenleving. In plaats van moeders selecteren die aan bepaalde eisen voldoen, had de WHO ook een random steekproef kunnen selecteren.

 

Obesitas door de jaren heen: gewicht

Terwijl er kinderen zijn die sterven van de honger, zijn er andere kinderen die leiden aan overgewicht. Wanneer is er sprake van overwicht? Om dit te bepalen moet rekening worden gehouden met het gewicht en de lengte van de persoon. Eerst reken je de BMI (Body Mass Index) uit. BMI = gewicht in kilo’s/ (lengte in meters in het kwadraad). Je BMI zegt of je last hebt van overgewicht, een gezond gewicht hebt of aan ondergewicht leidt. Kanttekening: BMI houdt geen rekening met spiermassa. Spieren wegen zwaarder dan vet en kunnen er naar leiden dat iemand met veel spieren volgens de BMI aan overgewicht leidt.

 

Men spreekt van obesitas wanneer het overgewicht ernstig is (BMI groter dan 30).Tussen 1985 en 2003 zijn de gevallen van obesitas in de Verenigde Staten flink toegenomen. Oorzaken van obesitas en overgewicht zijn: teveel en ongezond eten, teveel en ongezond drinken en te weinig bewegen. Obesitas en overgewicht hebben negatieve invloeden voor de gezondheid. Het vergroot de kans op diabetes en hartziektes en kan leiden tot gewrichtsklachten. In het boek staat dat bij de toename van obesitas, genen een rol spelen. Er kan echter niet zo snel een genetische shift aanwezig zijn in een bevolking. Meneer van der Veer is het er ook niet mee eens dat de genen een rol spelen.

 

De familie

Vaders

Lamb is een onderzoeker in de Verenigde Staten die het had over de rol die vaders in de opvoeding zouden moeten hebben. Hij vindt het belangrijk dat vaders een actieve rol spelen bij de opvoeding van hun kind. Hij maakte een indeling van de soorten betrokkenheid van de vader: verantwoordelijkheid (zoals een afspraak maken om het kind op een bepaalde dag naar de tandarts te laten gaan), beschikbaarheid (je zit bijvoorbeeld samen in dezelfde kamer, terwijl beiden wat anders doen) en interactie (het kind voeden of spelen met het kind). Vergeleken met vrouwen, doen mannen meer aan stoeien.

 

Grootouders

Grootouders kunnen ook een rol spelen in de opvoeding van het kind. Grootouders worden dan gezien als alloparents. Grootouders kunnen op de kinderen passen wanneer de ouders moeten werken en kunnen een luisterend oor aanbieden aan het kind, als het kind ruzie heeft met zijn ouders. Grootouders hebben al veel meegemaakt in hun leven en kunnen daarom een bron zijn van wijsheid. Jammer genoeg, kunnen grootouders ook conflicten veroorzaken. Ouders kunnen de ideeën van hun (schoon)ouders zien als ouderwets en hier aan ergeren. Grootouders kunnen andere ideeën en waarden hebben over de opvoeding en grootouders kunnen het kind makkelijker verwennen omdat ze meer tijd hebben voor het kind, waardoor het kind dezelfde aandacht verwacht van zijn ouders.

In Japan, worden steeds meer verzorgingstehuizen gebouwd. De hoge status van ouderen, verdwijnt langzaam door de groei van steden en de steeds grotere nadruk op de jeugd. In de Verenigde Staten is de rol dat de grootouders nemen, afhankelijk van de etnische achtergrond. In China hebben grootouders een positief effect op de schoolprestaties van hun kleinkinderen van hun zoon.

 

Taal

Wanneer kinderen sneller een nieuwe taal leren dan volwassenen, dan heet dit second- language acquisition. Het is echter geen kritische periode.

Ouderen kunnen gezien worden als een bron van wijsheid. Baltes heeft een onderzoek gedaan waaruit bleek dat wijsheid niet gekoppeld is aan leeftijd. Ouder worden, maakt je niet gelijk wijzer, volgens Baltes. Bij dit onderzoek kunnen kanttekeningen geplaatst worden: wanneer is sprake van wijsheid? Dat is lastig te bepalen.

Elderspeak is een term dat gebruikt wordt om te beschrijven hoe sommige mensen tegen ouderen praten. Sommige mensen praten tegen ouderen alsof ze dom zijn en niet in staat zijn taal goed te begrijpen. Elderspeak kan negatieve gevolgen hebben voor de ouderen.

 

 

College 6

De persoonlijkheid en culturele verschillen

Kinderen kunnen verschillende temperamenten hebben. Wat het ideale temperament is voor een kind, verschilt per cultuur. Men spreekt van ‘goodness of fit’ wanneer het temperament dat het kind heeft, het temperament is dat gezien wordt als het goede temperament. Er zijn drie categorieën bedacht waarin het temperament van een kind in te plaatsen is. In Brazilië, wordt een onrustig en aanwezig temperament gezien als een goed temperament. Kinderen die rustig zijn, worden gedoemde kinderen genoemd. Gedacht wordt dat het noodzakelijk is om luidruchtig en aanwezig te zijn om in Brazilië te overleven en dat een rustig niet kind niet sterk en assertief genoeg is om het te kunnen maken in de wereld. Er ontstaat een self fulfilling prophecy. Kinderen die rustig zijn, worden gezien als minder geschikt, krijgen daardoor minder aandacht en voeding en komen daardoor sneller te overlijden waardoor de gedachte dat stille kinderen gedoemd zijn wordt bevestigd. Bij Digo willen ze juist dat het kind rustig is en niet moeilijk. In de Masai cultuur echter zou een moeilijk kind het beter doen.

 

Bij de 'twenty statement tests' komen culturele verschillen naar voren. Bij de twenty statement test,  moet je 20 statements die beginnen met 'Ik ben' verder aanvullen. In Amerika, gaan de statements vaker over individuele eigenschappen. In Japan gaan de statements meer over relaties.

Volwassenen uit de VS verklaren hun gedrag door hun persoonlijkheid te beschrijven. Volwassenen uit India doen dit door contextuele factoren te beschrijven. Kinderen uit India en de VS, die nog geen 11 zijn, verklaren hun gedrag door contextuele factoren te beschrijven. Pas na 11 levensjaren  gaan ze verschillen. In een ander onderzoek, komen verschillen als gevolg van verschillende culturele achtergronden, eerder naar voren. In een onderzoek dat gedaan werd in Nederland, werden autochtone Nederlanders vergeleken met Nederlanders met een Turkse of Marokkaanse achtergrond. Hieruit bleek dat de autochtone Nederlanders verschilde van de Turkse en Marokkaanse kinderen en dat deze verschillen al eerder aanwezig waren.

 

In het Westen, is de scheiding tussen zelfbeeld en zelfwaardering klein, terwijl in meer collectivistische culturen dit niet het geval is. In collectivistische culturen bestaat er een grotere scheiding tussen zelfbeeld/self-concept (je beschrijft jezelf met verschillende aspecten: je kunt bijvoorbeeld goed sporten) en zelfwaardering/self-esteem. Dit kan te maken hebben met dat in Westerse culturen, er meer nadruk ligt op prestaties en dat jouw prestaties afhankelijk zijn van je persoonlijkheid terwijl in niet-Westerse culturen, het minder belangrijk is waar je goed in bent.

Je zelfwaardering kan ook afhankelijk zijn van hoeveel mensen een rol hebben in je leven. Uit een onderzoek blijkt dat kinderen uit Afrika een groter zelfvertrouwen hebben en dit kan mogelijk liggen aan het feit dat Afrikaanse kinderen door meer mensen worden opgevoed dan alleen hun ouders. Naast zelfbeeld en zelfwaardering, is ook self-efficacy een belangrijke term.

Met self-efficacy wordt bedoeld het vertrouwen dat iemand heeft dat hij/zij zal slagen in een bepaalde taak en zijn/haar gedrag zo kan sturen dat een bepaald doel bereikt kan worden. Andere verwoording van self-efficacy: het idee van wat je denkt dat je kunt bereiken. Hoe je self-efficacy ontwikkelt, is mede afhankelijk van de cultuur waarin je woont en je ervaringen. Bandura had een test ontworpen waarmee je de self-efficacy van een kind kan meten.

 

Hall had onderzoeken over adolescentie verzameld en deze uitgebracht. Uit deze onderzoeken verscheen het beeld dat de adolescentie een tijd is van moeilijkheden. In andere culturen, lijkt de overgang naar volwassenheid veel makkelijker te gaan. Mead had onderzoek gedaan in het buitenland  en haar boek over de adolescentie in andere culturen, ging in strijd met de bestaande ideeën in Amerika.
Arabieren in Israel, zijn in de minderheid, maar zijn meer tevreden met hun zelfbeeld dan Joodse pubers, die zich in de meerderheid bevinden. Dit laat zien dat het zelfbeeld van iemand niet altijd voorspelbaar is.

Door globalisatie, ontstaan er trends in Nederland die begonnen zijn in een ander land.

Uit een onderzoek dat gedaan werd in 1935, bleken de mannen uit Tchambuli trekjes te vertonen dat wij in het Westen vrouwelijk vinden. De vrouwen in Tchambuli vertonen trekjes die wij in het Westen mannelijk vinden. Door dit onderzoek kan gedacht worden dat temperament en karakteristieken, niet aangeboren zijn, maar mede wordt bepaald door de cultuur waarin iemand opgroeit.

Margaret Mead heeft in Nieuw Guinea onderzoek gedaan en bekeek daar het temperament tussen de seksen.
Mogelijk blijkt: hoe langer je moet wachten voordat je mag trouwen, alcohol drinken enzovoort, hoe meer conflicten je opzoekt dan iemand die al vroeg trouwt en jong zelfstandig wordt.

 

Gehechtheid

Hoe gehechtheid eruit ziet, verschilt per cultuur. In sommige culturen, worden kinderen vooral opgevoed door twee ouders. In andere culturen, woont het kind niet alleen bij zijn ouders, maar ook bij zijn oma en opa. Het kind kan zich dan ook makkelijker hechten aan deze personen. De stand van de gehechtheid, zegt wat over de relatie. Een kind kan veilig gehecht raken aan zijn vader, maar onveilig gehecht raken aan zijn moeder. De gehechtheid op een jonge leeftijd wordt vaak gebruikt als een voorspeller, maar of dit terecht is, is een goede vraag. Als je bijvoorbeeld zou zeggen: kinderen die op 1 jarige leeftijd onveilig gehecht zijn, zullen later meer moeite hebben in hun relaties. Is dit terecht? Als een kind op 1 jarige leeftijd al onveilig is gehecht, zal het kind mogelijk de rest van zijn jeugd onveilig gehecht blijven en dit allemaal bij elkaar zou ervoor kunnen zorgen dat het kind later meer moeite heeft met relaties. Maar zouden kinderen die op 1 jarige leeftijd onveilig gehecht zijn geraakt, maar op 2 jarige leeftijd veilig gehecht zijn geraakt, ook later meer moeite hebben met hun relaties?

In Sierra Leone is er al 13% van de kinderen tussen de 1-4 jaar die niet meer bij zijn moeder woont. Dit komt doordat baby’s worden afgestaan na de geboorte: de zwangere vrouwen gaan bevallen bij een zuster in een ander dorp. Daar verblijft ze bijvoorbeeld een jaar. Dan laat ze het kind achter en gaat ze terug naar haar man, die mogelijk meerdere vrouwen heeft. 53% van de kinderen tussen de 10-14 jaar woont ook niet meer bij de ouders, omdat de kinderen dan werken bij een werkgever en daar ook slapen.

 

Voordelen van spel

Alle kinderen spelen en kinderen hebben hier baat bij. Het kan kinderen helpen als voorbereiding op een latere rol (ook wel pretend play), zoals moedertje spelen. Het kan er ook voor zorgen dat kinderen zich kunnen uiten, leren onderhandelen en samenwerken. Piaget had het over regels tijdens het knikkeren en over het feit dat onderhandelingsregels in het spel samenhangen met de ontwikkeling van de moraliteit. Mag je bijvoorbeeld ketsen? En wat als iemand besluit om de regel te overtreden?

 

De distributive justice scale is een instrument dat gebruikt kan worden om de distributive justice van iemand te bepalen. Met distributive justice wordt bedoeld wat iemand een eerlijke verdeling van iets vindt. Deze gedachtes van mensen is afhankelijk van de leeftijd van de persoon en de cultuur waarin die persoon opgroeit. Hoe jonger je bent, hoe hoger je in de opsomming zit. De jongste kinderen zullen dus sneller bepalen dat de grootste (/sterkste) het meeste mag krijgen, terwijl de oudste kinderen zullen kiezen voor een compromis of kiezen voor de persoon die de meeste behoefte heeft.

Wanneer iemand je in India helpt, ben je verplicht die persoon ook een keer te helpen. In Amerika bestaat die wederzijdse verplichting minder. In Amerika is het je eigen keuze.

 

Agressief gedrag

Hoeveel agressie voorkomt, verschilt per land. Waar het verschil van agressie aan ligt, kan moeilijk te verklaren zijn. Er werd een onderzoek gedaan waar twee landen vergeleken werden. De inwoners van beide landen leefde onder dezelfde omstandigheden. Maar de hoeveelheid agressief gedrag in beide landen was niet vergelijkbaar.

Het kind socialiseren

Soms handelen ouders op een manier om hun kind te laten socialiseren. Zo kunnen moeders hun kinderen 'plagen' door een baby van een andere moeder borstvoeding te geven, maar dit doen om hun kinderen voor te bereiden op de komst van brusjes. Een ander voorbeeld is het kind beledigen, zodat het leert zichzelf te beheersen. Een laatste voorbeeld is bij de Eskimo’s (Inuit): ze proberen het kind iets stouts te laten doen, terwijl anderen aanwezig zijn. Het kind is geslaagd in de test als het niet dat stoute gedrag uitvoert en de regel niet overtreedt.

 

Het verschil tussen mannen en vrouwen

Mannen worden vaker als agressief gezien en vrouwen worden vaker als verzorgend gezien. Dit zou kunnen liggen aan hormonen. Mogelijk is er een evolutionaire verklaring voor de agressiviteit van mannen: in de oertijd moesten mannen vechten voor de vrouwen. Ook kan polygamie een verklaring kunnen zijn van agressiviteit. Door polygamie, kan een vrouwentekort ontstaan waardoor mannen hard moeten vechten voor een vrouw.

Wanneer veel vrouwen een bepaald beroep gaan doen, lijkt het alsof de status en het salaris van dat beroep daalt. Dit is in sommige landen, bijvoorbeeld, het geval geweest met het beroep als arts. De wet kan het gevolg zijn van veranderingen in de omgeving, in plaats van dat de wet de oorzaak is.

 

Symptomen en ziekten

Zie blackboard, sheet 12 voor het diagram van de diathesis stress model. In dit model wordt beschreven hoe pathogene en salutogene factoren invloed hebben op het mogelijke ontstaan van een ziekte of een stoornis. Salutogene factoren zijn positieve factoren die mogelijk pathogene factoren (slechte factoren) kunnen bufferen. Sommige stoornissen komen niet voor in Westerse culturen, die wel voorkomen in andere culturen.

 

Het kan lastig zijn mensen van een ander cultuur te diagnosticeren met een stoornis. Er moet rekening worden gehouden met de cultuur waarin die persoon leeft. Soms pakken psychologen het diagnosticeren van mensen verkeerd aan. Zo waren er Cubaanse vluchtelingen die opgepakt werden in de VS en onderzocht werden. Veel van deze Cubaanse vluchtelingen kregen onterecht de diagnose  antisocial personality disorder.
De reden dat het lastig kan zijn om mensen van andere culturen te diagnosticeren, is omdat de DSM gebaseerd is op een bepaalde cultuur. Ook verschilt het per cultuur hoe mensen een ziekte uiten. Dit is zelfs het geval met universele ziektes. Een ziekte valt dus niet altijd samen met het ziektegedrag. In sommige culturen wordt er meer gesomatiseerd (men verlangt namelijk naar een lichamelijke oplossing en verlangt minder naar een gesprek met een specialist). Ook de instrumenten die gebruikt worden om een diagnose te stellen, zijn cultuur gebonden.

Hoe gepraat wordt over een ziekte en hoe dit wordt laten zien aan een dokter, kan per cultuur verschillen. In sommige culturen is het bijvoorbeeld normaal dat je overdrijft in je klachten. Ook hoe je omgaat met de dokter, verschilt per cultuur. In Nederland, zijn dokters en patiënten vrij direct. In andere culturen wordt verwacht dat er eerst gepraat wordt over hoe het gaat met het gezin, voordat ze over kunnen gaan naar de klachten van de patiënt. Wie dokter kan zijn, verschilt ook per cultuur. In sommige culturen willen mensen geen dokter die jong is of een vrouw is. De cultuur waarin je opgroeit, heeft waarschijnlijk invloed op hoe je omgaat met de diagnose en of je deze kan accepteren. Verder kan een deskundige jou een behandeling geven dat cultureel bepaald is (bijvoorbeeld meteen een lichamelijke oplossing, zoals medicijnen).

 

Verandering in de mate van depressie

Depressie komt overal ter wereld voor, ook al kan een depressie op verschillende manieren geuit worden. Depressies worden steeds vaker geconstateerd. Waar ligt dit aan? Het zou kunnen liggen aan de verwachtingen die mensen hebben van zichzelf en dat we in een wereld leven waar we snel moeten zijn. Het zou kunnen liggen aan dat er meer gemigreerd wordt en dat migranten vaker problemen hebben. Nog een verklaring is de verschuiving in de diagnostiek. Het is nu ook mogelijk voor psychologen om lichtere varianten van depressies te diagnosticeren, waardoor er ook meer gevallen van depressies zijn.
In Nederland kan je depressieve mensen horen zeggen dat ze zichzelf niks waard vinden. Dat hoor je niet van depressieve mensen in China. Chinezen somatiseren meer. In Pakistan hangt depressie meer samen met slecht slapen en met concentratieproblemen.

Ook schizofrenie komt wereldwijd voor, maar wordt per cultuur op een specifieke manier geuit.

 

Dementie onderzoeken is erg lastig. Er wordt onderzocht of voeding een rol kan spelen in het voorkomen van dementie, maar hier weet men nog niks met zekerheid. Het verschilt per cultuur, hoe men omgaat met hun ouderen en hoe dementie beleefd wordt.

 

Er wordt vaak gedacht dat anorexia een Westerse ziekte is, maar onderzoek laat zien dat anorexia niet alleen in Westerse culturen voorkomt. Wel uit anorexia zich op verschillende manieren en kan de oorzaak van anorexia per cultuur verschillen. Er wordt vaak ook gedacht dat anorexia is ontstaan door de Westerse obsessie voor slankheid. De Westerse obsessie voor slankheid heeft waarschijnlijk een rol gespeeld bij het voorkomen van bepaalde anorexia gevallen (je krijgt een gestoord lichaamsbeeld (je hebt niet het vermogen om te beseffen dat je niet dik bent) en vetvrees), maar toch kan de obsessie voor slankheid niet alle gevallen verklaren. Anorexia kwam al voor voordat een slank lichaam gezien werd als het ideale lichaam. Er zijn verschillende mogelijke oorzaken van anorexia. Een voorbeeld hiervan is angst voor seksualiteit. Hierbij kan een vrouw extreem gaan lijnen zodat er bij haar geen borsten ontstaan. Andere voorbeelden zijn streven naar zelfstandigheid, jezelf straffen, jezelf belonen (omdat je kunt bevestigen dat je er goed in bent). Gevolgen die ontstaan bij anorexia is een langzame ademhaling, een lage temperatuur en het constant actief zijn (door bijvoorbeeld constant te sporten). Ook is het mogelijk dat je niet meer ongesteld wordt.

 

 

College 7

 

Allochtonen/migrantenleerlingen en etnische minderheidsgroepen

In sheet 2 staan de begrippen allochtoon, westerse allochtoon en niet-westerse allochtoon beschreven. In de colleges zal meestal gesproken worden over niet-westerse allochtonen.

Vaak worden kinderen onterecht gezien als allochtoon of immigrant, terwijl zij en hun ouders echter in Nederland zijn geboren (maar de grootouder(s) in een ander land). In de colleges zal het begrip ‘migrantenkinderen/migrantenleerlingen’ toch gebruikt worden, ook als het kind en zijn/haar ouders in Nederland zijn geboren (maar (1 van) de grootouders van het kind niet).

Het begrip etnische minderheidsgroep kan gezien worden als een groep die zich bevindt in een maatschappelijke achterstandssituatie, die uit een kleine hoeveelheid mensen bestaat. Volgens Eldering gaat een etnische minderheid echter niet zozeer om de hoeveelheid in de groep, maar om de gemiddelde trend binnen deze groep en om de lage sociale positie, en niet om individuen.

 

Redenen om ons te richten op de migrantengezinnen/migrantenkinderen

Een reden is dat er rond de 25% van de Nederlanders van 0-25 jaar een migrant is. Hierbij zijn niet-westerse migranten in de meerderheid. NL-NL: de autochtonen. Er zijn ongeveer evenveel westerse allochtonen in Nederland als Turken en Marokkanen, van 0-25 jaar. Een andere reden is dat een andere cultuur andere gewoonten en gebruiken heeft en dus soms ook andere ideeën over de opvoeding van kinderen. Als laatst heeft een deel van de migrantengezinnen hulpverlening nodig. Om deze gezinnen op een passende manier te helpen is het van belang om meer kennis op te doen over de culturen van deze gezinnen.

 

De betekenis van acculturatie en jouw gedrag ten opzichte van acculturatie

Bij acculturatie is er sprake van een psychologische en culturele verandering, met als gevolg dat de culturen bijeenkomen. Aanpassing is zowel mogelijk op groepsniveau (culturen passen zich aan door met elkaar in contact te komen) als op individueel niveau (op bijvoorbeeld een psychologisch niveau). In sheet 11 staat een schema hiervan weergegeven.

Berry onderscheidt vier soorten acculturatiestrategieën:

  • Integratie: je hebt een relatie met mensen in de andere cultuur en je behoudt je culturele kenmerken en identiteit.
  • Assimilatie: je hebt een relatie met mensen in de andere cultuur, maar je behoudt je culturele kenmerken en identiteit niet.
  • Segregatie: je hebt geen relatie met mensen in de andere cultuur, maar je behoudt je culturele kenmerken en identiteit.
  • Marginalisatie: je hebt geen relatie met mensen in de andere cultuur en je behoudt je culturele kenmerken en identiteit niet. Dit gaat vaak gepaard met identiteitsproblemen, waarbij men niet veel kan met de cultuur waarin men zich bevindt, maar ook niet zijn eigen cultuur behoudt.

Jouw gedrag ten opzichte van de acculturatie wordt beïnvloed door een aantal zaken. Een van die zaken is of jij tijdelijk of permanent verblijft in het aankomstland. Als jij tijdelijk verblijft, heb je misschien minder motivatie om Nederlands te leren. En wat is jouw doel van de emigratie. Wil je permanent wonen in het nieuwe land of een jaartje studeren? Ook zijn jouw opvattingen over de nieuwe samenleving van invloed op jouw gedrag. Je kunt bijvoorbeeld andere opvattingen hebben over de man- vrouw verhouding. En hoe dichter jij je voelt met de nieuwe samenleving en de nieuwe cultuur, hoe eerder je geneigd bent om aspecten over te nemen van die samenleving. Culturele afstand speelt dus ook een rol op jouw gedrag. Als laatst kunnen machtsverhoudingen een rol spelen. Een man die gewend is het hoofd te zijn in het gezin en gewend is om alles te regelen voor zijn vrouw en kinderen, kan moeite hebben met de nieuwe westerse cultuur.

In de Interactieve Acculturation Model is te zien dat niet alleen het gedrag van de minderheidsgroep, maar juist deze groep samen met het gedrag van de meerderheidsgroep bepaalt wat de uitkomst is. Het kan uitlopen tot consensual, problematic en conflictual. Als de groepen redelijk overeenkomen is er sprake van consensual.

 

Acculturatie kan zowel publiekelijk als privé plaatsvinden. Echter kan er een verschil in acculturatie zijn. Publiekelijk bijvoorbeeld gaan Turken eerder assimileren/integreren dan op privé gebied, terwijl de Nederlanders verwachten dat de Turken in hun privésfeer ook meer moeten assimileren.

 

Een studie naar migrantenjongeren in het westen

Uit deze studie is gebleken dat de immigrantenjongeren een voorkeur hebben voor integratie. Als tweede keus gaven ze segregatie aan. Echter kozen de autochtone jongeren als tweede keus voor assimilatie. Verder was de etnische identiteit sterker dan de nationale identiteit (land van vestiging). Hierbij was er sprake van een negatieve correlatie: hoe sterker de etnische identiteit, hoe zwakker de nationale identiteit. Toch bleek wel dat de immigrantenjongeren beter waren in de nationale taal dan de etnische taal. Dus ook al zijn de immigrantenjongeren beter in de nationale taal, toch voelen ze zich meer verbonden met de etnische cultuur dan de Nederlandse taal.

 

De acculturatieprofielen

Naast de bovengenoemde vier acculturatiestrategieën van Berry, zijn er ook vier acculturatieprofielen. Je kunt de strategieën koppelen aan de profielen.

Naar mijn idee zouden ze dan op deze manier gekoppeld zijn:

Integratieprofiel           –      Integratie

Etnisch profiel             –      Segregatie

Nationaal profiel          –      Assimilatie

Diffuus profiel              –      Marginalisatie

Als iemand in het diffuus profiel zit, weet diegene nog niet zo goed waar die moet staan.

Een nationaal profiel komt minder voor dan een integratieprofiel of etnisch profiel.

Integratieparadox: door te integreren en zich meer te oriënteren op de Nederlandse samenleving, wordt je niet minder gevoelig voor uitsluiting of discriminatie, maar juist meer. Dit gebeurt vooral bij de M-NL, aangezien zijn het meest gericht zijn op de Nederlandse samenleving.

 

Multiculturalisme in de samenleving

Er zijn vier dimensies die gebruikt worden om te kijken hoe de multiculturele samenleving in elkaar zit. Hierbij kan er als eerst gekeken worden naar de objectieve werkelijkheid. Dit zijn de kenmerken en achtergrond van de etnisch- culturele groep en de aanwezigheid van deze groep. Als tweede kan er gekeken worden naar de ideologie. Bijvoorbeeld de ideologie over de identiteit van de samenleving. Ook kan de culturele diversiteit bijvoorbeeld als een belemmering gezien worden, maar ook als een verrijking. Ten derde kan er gekeken worden naar het officieel beleid, waarbij de overheid een bepaalde richting neemt in de uitvoering met betrekking tot de etnisch- culturele verscheidenheid. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een immigratiebeleid, waarbij gericht is op de regels die gaan over het binnenhalen van vreemdelingen. Er kan ook sprake zijn van een immigrantenbeleid, waarbij juist gefocust wordt op de al aanwezige immigranten. Ten vierde kan er gekeken worden naar de implementatie van het beleid, met betrekking tot de mate van uitvoering van het officieel beleid. Een reden om uitvoering te verminderen is bijvoorbeeld uit onkunde of discriminatie.

 

Etnische hiërarchie en een multiculturele samenleving

Etnische hiërarchie: je ordent groepen door middel van de mate van afstand dat je voelt tussen jou en die groep. Dus bijvoorbeeld hoe meer verschillend jouw cultuur met een bepaalde andere cultuur is, hoe verder weg je die cultuur zet in jouw hiërarchie. Door de jaren heen lijkt het alsof de Marokkanen en Turken zich eerst het meest verbonden voelden met de Nederlanders en minder met elkaar (dus minder de Turken met de Marokkanen en de Marokkanen met de Turken), en dat het jaren later dit omgedraaid zich (de Turken en Marokkanen voelen zich meer verbonden met elkaar dan met de Nederlanders). Echter stonden bij de Nederlanders de Turken en de Marokkanen altijd al verder weg in hun etnische hiërarchie.

Het is belangrijk te letten op de benamingen die men gebruikt voor Marokkanen, Turken en andere groepen. Zo is er bijvoorbeeld een onderzoek gedaan naar het effect op de gevoelens van de groep, wanneer de benaming ‘Turks’ of ‘Turkisch-Dutch’ werd gebruikt. Hierbij deden 505 Nederlandse Nederlanders (NL-NL) mee. Hoe hoger het getal, hoe positiever de gevoelens. Uit de resultaten bleek dat Nederlanders positiever over de groep dachten, zodra ‘Nederlands’ is toegevoegd in de benaming.

 

Nederland en een multiculturele samenleving

Volgens Eldering is Nederland niet een multiculturele samenleving.

Volgens het multiculturalisme hypothese hangt een hoge identificatie met de eigen groep binnen de meerderheidsgroep samen met een lage steun aan de minderheidsgroep voor multiculturalisme (dus minder positief tegenover immigranten). Dit betekent dat de Nederlanders negatiever denken over de minderheidsgroep als de Nederlanders zich sterker Nederlands voelen. Dit is echter anders in de minderheidsgroep: een hoge identificatie met de eigen groep hangt juist samen met meer steun tonen voor multiculturalisme (dus een positieve houding ten opzichte van immigranten).

Het multiculturalisme kan veranderd zijn over de tijd als het gaat om de verhouding tussen moslims en niet-moslims, door allerlei gebeurtenissen als 9/11 en de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh. Om erachter te komen hoe er wordt gekeken naar de minderheidsgroepen, zijn er data verzameld over deze gebeurtenissen in het onderzoek van Breugelmans. En hieruit blijkt dat het multiculturalisme is gedaald na de dood van Theo van Gogh. Ook blijkt dat men direct reageert als er een gebeurtenis plaatsvindt en dat het multiculturalisme weer is gestegen na de gebeurtenis van Theo van Gogh.

Het probleem is dat sommigen in de meerderheidsgroep zich op het gebied van SES gescheiden voelen van de minderheidsgroep en anderen weer op het gebied van cultuur. Met het laatste kan het zo zijn dat de meerderheidsgroep niet zo goed weet wat ze met die andere cultuur aanmoeten.

 

Filmpje terug naar Turkije

Wat opvallend aan dit filmpje is, is dat de geïnterviewden hoog opgeleiden waren die ontevreden waren. Hoog opgeleiden in de minderheidsgroep proberen namelijk te participeren in de arbeidsmarkt en doen hard hun best. Gemiddeld krijgen deze mensen juist meer problemen tijdens het integreren dan de lage SES groep, omdat zij willen participeren, maar nog steeds worden tegengehouden omdat ze immigranten/allochtonen zijn en vooroordelen op zich krijgen. Een lage SES hoeft dus niet per se de oorzaak te zijn van het ontstaan van problemen in de integratie.

 

Kagitcibasi – Family Change Model

Dit model in sheet 32 laat zien dat een collectivistische cultuur gericht is op wederzijdse afhankelijkheid in de familie en gehoorzaamheid. Terwijl in de individualistische cultuur onafhankelijkheid en ‘self-reliance’ centraal staat. Naarmate de collectivistische, traditionele cultuur zich ontwikkelt, begint de industrialisatie op gang te komen en gaat een deel van de familie van het platteland naar de stad verhuizen. Hierdoor is de familie gesplitst en blijft alleen nog de psychologische wederzijdse afhankelijkheid over. De hechte band met de familie is er nog wel. Meer dan bij de individualistische cultuur. Wanneer de collectivistische cultuur zich ontwikkelt, verandert het dus niet helemaal naar een individualistische cultuur.

 

Cultuur en opvoeding

Als er naar culturele verschillen in opvoeding wordt gekeken kan er naar drie visies gekeken worden. Het eerste is het onderscheid tussen functioneel en intentioneel. Functioneel opvoeden is meer gericht op het opvoeden zonder er op een concrete manier bij stil te staan. Intentioneel opvoeden is echter reflecteren op jouw manier van opvoeden. Je staat er juist wel bij stil. Ten tweede kan er ook een onderscheid gemaakt worden tussen formeel en informeel. Je kunt de rekenvaardigheden, dat typische schoolse vaardigheden zijn en dus formeel gericht is, ook informeel leren door dagelijkse bezigheden. Als laatst is er een onderscheid te maken tussen sociale rollen en identiteit. Zijn jouw sociale rol en identiteit bijvoorbeeld toegeschreven of heb je die verkregen?

 

De geschiedenis van de migratie

Pushfactor: je wordt geduwd naar een ander land, zoals economische en politieke redenen.

Pullfactor: je wordt getrokken naar een ander land. Door iets dat je aantrekkelijk vindt, zoals studeren.

De migratiegeschiedenis van Turken en Marokkanen is anders verlopen dan bij de Surinamers. Het is begonnen door de arbeidsmigratie. Er was te weinig kans in het land van herkomst. Het was voor de arbeidsmigranten de bedoeling om geld te verdienen in het buitenland en het uit te besteden/te investeren in hun herkomstland. Toch is het anders verlopen en hebben de arbeidsmigranten hun gezin naar Nederland gehaald (gezinshereniging) met als gevolg dat er etnische gemeenschappen begonnen te ontstaan in Nederland (waarbij bijvoorbeeld slagerijen en moskeeën werden gebouwd). In de jaren ’80 kwam ook het concept van gezinsvorming. Het kind van de ouders wordt geboren in Nederland of een bruid/bruidegom wordt uit het land van herkomst gehaald en gaat hier wonen met zijn/haar partner die hier al woonde. De Marokkanen en de Turken in Nederland zijn niet per se representatief voor de Marokkanen en Turken in hun herkomstland. Een groot deel kwam bijvoorbeeld van het platteland. Ook verschillen Marokko en Turkije van elkaar.

 

De demografie van de minderheidsgroepen

Ongeveer 50% van de eerste generatie M-NL en T-NL tussen de 15 en 64 (die naar Nederland zijn verhuisd en hier geen onderwijs hebben gehad) heeft maximaal het basisonderwijs gehaald.

Het percentage kinderen dat in een eenoudergezin leeft is het hoogst en erg hoog bij de Surinamers, Antillianen en mensen uit Aruba. Vaak is het de moeder die met het kind overblijft.

Bij de autochtonen lijkt het dat het kindertal per vrouw toeneemt de laatste jaren. Bij de Marokkanen en Turken neemt het echter af.

 

Culturele aspecten

Er zijn een aantal aspecten die samenhangen met de culturele oriëntatie. Hieronder valt de het sociaal netwerk en de familie. Hoeveel contact heb je met de NL-NL? Wat is de functie van jouw familie? Ze kunnen jou bijvoorbeeld veel emotionele en praktische ondersteuning geven en sociale controle uitoefenen. Een tweede aspect is de mate van het taalgebruik van jouw herkomstland. Een derde aspect is jouw identiteit, een vierde is gemengde huwelijken (huwelijken waarbij beide partners uit een andere culturele groep komen). Een vijfde is de voorzieningen en als laatst de band die je hebt met jouw land van herkomst. Hoe anders men zich voelt ten opzichte van een andere cultuur bepaalt het contact tussen die twee culturen.

In de MENA-culturen (Middle-East en Noord-Afrika) speelt de religie/Islam een grote rol. Echter sluiten de culturele/traditionele gedragingen niet altijd aan bij de Islam.

Er zijn twee waardesystemen in de MENA-culturen: de erecode (eer en bescheidenheid) en de Islam. Over de gehoorzaamheid aan de ouderen, hecht de Islam grote waarde, zeker als het om de ouders gaat. Je leert spreken op een vriendelijke toon tegenover je ouders, ondanks dat je ouders kwaad worden op je en ondanks dat je je zin niet krijgt, want jouw ouders hebben jou met hard werken opgevoed.

Achtergrondinformatie over de Islam (niet besproken in het college):

In de colleges en in het boek gaat het regelmatig over de culturele achtergrond van de T-NL en M-NL immigrantengezinnen. Soms wordt hierbij de Islam toegevoegd om de achtergrond van deze gezinnen en gezinnen wonend in het herkomstland te verhelderen, aangezien de meeste T-NL en M-NL gezinnen en de gezinnen wonend in het herkomstland islamitisch zijn. Het nadeel is echter dat in de opvoeding soms de Islam wordt verweven in de cultuur van het herkomstland, waardoor sommige (gewelddadige) gedragingen en gewoonten (waar soms niet meer bij wordt stilgestaan) als Islamitisch gezien worden, terwijl in werkelijkheid deze niet stroken met de Islam. Wat bijvoorbeeld vaak Islamitisch wordt gezien is de onderdrukking van de vrouw. Echter moedigt de Islam juist aan de vrouwen met respect en eerbied te behandelen (dit ziet men dus soms niet terug in de culturele gedragingen). In de Islam leert men ook dat de vrouw en man verschillend zijn. De vrouw is beter in bepaalde eigenschappen dan de man en andersom. En beiden hebben ze deels verschillende behoeften nodig. De Islam leert ons dan ook om deze verschillen te respecteren en zowel de man als de vrouw hun rechten te geven die gekoppeld zijn aan hun behoeften, waardoor beiden eerlijk worden behandeld.

De Islam is een geloof waarbij men leert controle te hebben over zijn/haar lichaam en geest, zichzelf bewust leert te beheersen, en minimaal 5 keer per dag (door middel van de 5 gebeden) bewust leert stil te staan bij zijn/haar goede en slechte daden, zich probeert te verbeteren in de goede daden en te verwijderen van de slechte daden. Aangezien de Profeet Mohammed (vrede zij met hem) een uitmuntend karakter had in goede daden, zien de moslims hem als een rolmodel. Naast hem (vrede zij met hem), volgen de moslims ook wat in de Quran staat. De Quran is het boek dat onderscheid maakt tussen cultuur en geloof.

 

De manier van opvoeden bij migrantengroepen

Nadat het gezin herenigd wordt, kunnen de traditionele rollenpatronen zich continueren. Echter kan er ook een egalitaire relatie ontstaan, waarbij de man en vrouw een gelijke positie hebben.

In de gezinssetting kan de zoon een controlerende rol spelen op zijn zus, wanneer zij bijvoorbeeld buiten is.

Opvoedingsdoelen en- waarden kunnen verschillen tussen de minderheidsgroepen. Immigranten uit MENA- culturen kunnen bijvoorbeeld meer waarde hechten aan gehoorzaamheid, kuisheid en goede manieren, terwijl creoolse Surinamers en Antillianen het belangrijk vinden dat hun dochters een goede opleiding krijgen en financieel onafhankelijk kunnen worden. Zodat de dochters voorbereid zijn op alleenstaand moederschap.

De opvoedingsstijlen zijn altijd in verhouding met elkaar.

Verder kan er sprake zijn van seksespecifieke opvoeding. In het land van herkomst kan het bijvoorbeeld gebruikelijk zijn om meisjes al vroeg te laten trouwen en kinderen te laten krijgen. Hier in Nederland echter hebben meisjes nog onderwijsplicht, wat het moeilijk maakt om te trouwen.

Onder disciplinering en controle wordt liefdesonthouding genoemd. Voorbeelden hiervan zijn als ouder je teleurstelling uitspreken tegenover je kind, of je kind negeren. Met inductie wordt uitleggen bedoeld, en het kind wijzen op de consequenties van zijn daden.

Een autoritaire opvoedingsstijl zonder warmte gaat gepaard met een negatieve opvoeding. Maar een autoritaire opvoedingsstijl met steun hoeft echter niet per se negatief te zijn.

 

De socialisatiedoelen van de Turkse Duitsers in vergelijking met de Duitse Duitser

In de grafiek op sheet 47 is te zien dat Duitse Duitsers meer waarde hechten aan dichte warme relatie dan de Turks Duitsers, maar dat de Turks Duitsers juist meer waarde hechten aan de verplichtingen in de familie en de persoonlijk en economische mogelijkheden. De economische mogelijkheden kunnen gerelateerd zijn aan het feit dat de Turkse Duitsers economische migranten kunnen zijn en dus hun doel in Duitsland is om economisch een goede positie te krijgen.

Ondanks de verschillen onder andere qua normen en waarden tussen de T-NL, M-NL en NL-NL zijn ze het toch grotendeels eens over hoe een ideale sensitieve moeder zou zijn. Toch zijn de T-NL moeders minder sensitief dan de NL-NL moeders.

 

In sheet 51 in de eerste gemarkeerde kolom is een lage sensitiviteit te zien. In de tweede een lage SES en in de derde is een combinatie van een lage SES en een lage sensitiviteit te zien. Hieruit blijkt dat een lage SES zorgt voor een lage sensitiviteit en dat daarom SES invloed heeft op de verschillen tussen de groepen.

 

 

College 8

 

In dit college kwamen de eigenschappen van taal en de meertaligheid aan bod samen met de uitdaging in het onderwijs.

 

Tweetaligheid

Tweetaligheid kan in verschillende definities geplaatst worden. Het kan betekenen dat iemand pas tweetalig is als diegene helemaal vloeiend in twee talen kan spreken, of als diegene alleen al kan communiceren in talen, of als diegene regelmatig de twee talen spreekt/blootgesteld wordt aan de twee talen. Er zijn twee standpunten over het feit of tweetaligheid een voordeel of een nadeel is:

  • Wanneer het om de nadelen van de tweetaligheid gaat, wordt er ook wel gesproken over negative/substractive bilingualism. Met substractive wordt ook wel bedoeld dat het ene ten koste gaat van het andere. Een nadeel is daarom ook de competitie in de tijd, aangezien L1 (oorspronkelijke taal, in dit geval de etnische taal) meer losgelaten moet worden om meer tijd te besteden aan L2 (de nieuwe geleerde taal, in dit geval Nederlands). Een tweede nadeel dat genoemd wordt is dat tweetalige migrantenkinderen niet vaardig genoeg zijn in zowel L1 als L2.
  • Een voordeel kan zijn dat jouw vocabulaire groeit als je zowel L1 behoud en L2 leert. Een ander voordeel is dat de kennis van L1 het leren van L2 vergemakkelijkt. Als laatst geeft men ook cognitieve voordelen aan. Bijvoorbeeld het hebben van een metalinguïstisch bewustzijn. Dit houdt in dat je weet hoe de taal werkt en je een bewustzijn hebt van de taal. Ook is de executieve controle een cognitief voordeel. Dit houdt in dat je leert te switchen tussen de talen, wat jou flexibel maakt in het denken en dat je deze vaardigheden kunt gebruiken in andere taken die complex zijn.

 

Migranten en hun taalgebruik

De Surinaamse Nederlanders (S-NL) en de Antilliaanse Nederlanders (A-NL) zijn beter in de Nederlandse taal dan de Turks Nederlanders (T-NL) en de Marokkaans Nederlanders (M-NL). Onder andere omdat de eerste twee groepen de Nederlandse taal al van oorsprong hebben.

In 1996/1997 sprak 70% van de M-NL kleuters met hun ouders in L1 (de herkomsttaal). Echter in 2006-2007 sprak nog maar 30% van de kleuters met hun ouders in L1.

Bij de T-NL wordt L1 steeds minder gebruikt. Toch hebben ze wel meer moeite met L2 dan andere groepen. Verder is in de figuur in sheet 8 te zien dat T-NL meer hun eigen taal gebruiken dan de M-NL.

 

Voorlezen

Men kan de functie van het lezen verschillend vinden. NL-NL zien het bijvoorbeeld als vermaak en entertainment. Maar andere groepen kunnen lezen misschien zien als een leerproces.

Kinderen van 4 jaar en hun ouders (S-NL, T-NL en NL-NL) hebben aan een onderzoek meegedaan, waarbij de groepen gematcht zijn op SES. Als ik het goed begreep, hadden de drie groepen dus ongeveer dezelfde SES, waardoor er op deze manier gecontroleerd is op SES. Er werd een boek ‘het verdwaalde hondje’ gebruikt. Uit de resultaten kwam naar voren dat de NL-NL ouders het verhaal koppelden aan de buitenwereld en de ervaring van het kind. Stel de buurvrouw van het kind heeft een hondje, dan vroeg de NL-NL ouder bijvoorbeeld of het hondje lijkt op de hond van de buurman. Ook namen deze ouders meer initiatief, waarbij in de interacties met het kind het cognitieve niveau hoger werd. T-NL ouders echter letten meer op het proces. S-NL focusten meer op het benoemen, waarbij ze bijvoorbeeld vroegen aan het kind wat het ziet en wat iets is. Verder waren ze ook meer gericht op de disciplinering. Dus ongeacht de SES, lazen de groepen voor op verschillende manieren.

 

Taalvaardigheid

De taalvaardigheid van de T-NL en de M-NL is telkens lager dan de NL-NL, tussen 1988-2005. Toch blijkt wel dat de taalvaardigheden van eerste twee groepen gestegen is door de jaren heen.

In sheet 12 lijkt de Arabische/Berberse groep (de M-NL) ietsjes hoger te scoren op de Nederlandse taalvaardigheid dan de T-NL (het was niet duidelijk of dit significant was of niet), maar scoorden ze wel een stuk lager qua taalvaardigheid op L1 dan de T-NL op L1.

 

Culturele oriëntatie

Bij de T-NL jongeren hangt de socio-culturele oriëntatie samen met het behoud van hun eigen taal. Bij de M-NL jongeren echter hangt de socio-culturele oriëntatie niet samen met het behoud van de eigen taal. Dit is zo omdat ze een sterke band hebben met hun eigen cultuur, maar toch beter zijn in de Nederlandse taal dan de Arabisch/Berberse taal. Verder zijn de M-NL meer gericht op de Nederlandse cultuur, maar dit geldt niet voor de religie. 

 

Bij tweetaligheid kan het zijn dat het niveau van beide talen laag is, maar dit houdt niet in dat er sprake is van een taalstoornis.

 

Onderwijs door de jaren heen

In 1981 kwam het beleidsplan Culturele Minderheden in het Onderwijs. Hierin was het doel de onderwijspositie van de migrantenleerlingen omhoog te halen en tegelijkertijd hun cultuur te waarborgen.

Tot 1985 kwam er een apart onderwijsbeleid: de OETC (Onderwijs in de eigen taal en cultuur). Dit was een toevoeging op het normaal onderwijs dat de M-NL en T-NL en de Zuid-Europese leerlingen kregen.

Vanaf 1985 werd het echter te zwaar voor de scholen en kon men het niet meer aan, omdat er steeds meer migrantenleerlingen binnenstroomden. Daarom werd er een nieuw beleid ingevoerd: het Onderwijsvoorrangsbeleid. Middelen werden gegeven aan de scholen, die ingezet moesten worden voor een bepaald percentage migrantenleerlingen. Het gevolg was echter dat het geld voor andere zaken werd gebruikt door de scholen, zoals meer docenten inzetten om meer en kleinere klassen te vormen. Zo werden de migrantenleerlingen alleen indirect geholpen (door meer persoonlijke aandacht), maar niet direct. Veel bestrijding in de achterstand van deze leerlingen kwam er dus niet. Verder werd de OETC ingekort tot 1 dagdeel per week en is het doel van verschoven van re-integratie na terugkeer naar achterstandsbestrijding in het onderwijs.

De CEB (Commissie Evaluatie Basisonderwijs) hecht belang aan de screening van het onderwijsmateriaal. Het materiaal sloot aan bij de NL-NL leerlingen, maar nu zijn er migrantenleerlingen bijgekomen. Is het onderwijsmateriaal dus nog wel geschikt nu?

                                                                                            

Achterstand

Bij de migrantenkleuters is er een achterstand in taal en cognitieve ontwikkeling. De taalachterstand kan bij de T-NL en de A-NL in groep 8 zelfs oplopen tot ongeveer 2 jaar. De rekenachterstand is echter wel afgenomen vergeleken met 15 jaar geleden. Dit kan echter ook deels komen door het feit dat de NL-NL minder goed scoren nu in rekenen. Om de achterstand bij de migrantenkinderen al vroeg tegen te gaan, kunnen ze meedoen aan de VVE (voor- en vroegschoolse educatie) en kunnen ze naar de peuterspeelzaal gaan. Ondanks dat de peuterspeelzaal niet verplicht is, zijn er toch ongeveer 70% van de T-NL en M-NL kinderen naar de peuterspeelzaal gegaan.

 

De achterstand is verminderd?

In sheet 22 is te zien dat er meer T-NL en M-NL een lager niveau hebben dan de NL-NL. Verder is te zien dat het niveau bij alle groepen is gestegen jaren later. Ook is gebleken dat de cito-score is toegenomen bij de migrantenleerlingen, meer dan bij de NL-NL. Ook heeft de toename van het opleidingsniveau van de ouders ervoor gezorgd dat de onderwijspositie is verbeterd bij de migrantenleerlingen. Echter is het rendement (het nettoresultaat) van de migrantenleerlingen nog steeds lager.

 

Verschillende belangen

Migrantenouders vinden de religieuze en culturele tradities belangrijk, naast een goede opleiding voor het kind. Echter kunnen deze tradities van het herkomstland (bijvoorbeeld de meisjes vroeg laten trouwen) botsen met de Nederlandse opvoedingsdoelen, omdat Nederland gaat voor een relatief lange leerplicht. Ook komen de migrantenleerlingen vaak bij elkaar in het onderwijs, waardoor segregatie ontstaat: vmbo en havo/vwo kunnen in verschillende vestigingen zijn en migrantenkinderen hebben meestal een lager niveau dan de NL-NL kinderen. Zo kunnen er zwarte scholen ontstaan.

 

School en gezin

Er zijn nou eenmaal culturele verschillen tussen de school en het gezin. De ouder verlangt ernaar dat de leraar het kind opvoedt zoals de ouder het kind opvoedt. Echter zijn de verwachtingen tussen de leraar en de ouders anders en is er een gebrek aan communicatie. Ook zorgt een lage opleiding van de ouder voor te weinig mogelijkheden om onderwijsondersteuning (bijvoorbeeld helpen met huiswerk) te bieden aan het kind door de ouder. Als laatst kunnen de ouders misschien slecht zijn in de Nederlandse taal. Naar mijn idee kan dit slecht uitpakken in de communicatie met de leraren en met de onderwijsondersteuning van het kind.

 

De oplossingen voor het verkleinen van de achterstand

  • VVE: voor- en vroegschoolse educatie. Hierbij is het doel de achterstand aan te pakken en de sociaalemotionele ontwikkeling en taalontwikkeling te vergroten.
  • De informele educatie in migrantengezinnen bevorderen, zoals verbetering van de kwaliteit in het voorlezen. Bij de M-NL gezinnen is het bijvoorbeeld erg moeilijk om als ouder voor te lezen aan het kind, aangezien de thuistaal vooral spreektaal is (en dus geen schrijftaal) en ze (de ouders) niet altijd goed kunnen zijn in het lezen van de Nederlandse taal. Echter bij de T-NL kunnen de ouders wel boeken voorlezen in hun thuistaal, waardoor de kinderen tenminste voorgelezen kunnen worden. Hierbij kan er sprake zijn van een transfereffect: de Turkse taal heeft een positieve impact op het leren van de Nederlandse taal. Echter geven tegenstanders aan dat die tijd in het voorlezen van Turkse boeken beter besteed kon worden aan het voorlezen van de Nederlandse boeken.
  • Het gebruiken van educatieve interventieprogramma’s. Een voorbeeld dat in Nederland gebruikt wordt is OPSTAPJE, bij peuters van 2 tot 4 jaar. Hierbij worden de ouders 30 weken getraind door buurtmoeders die dezelfde taal spreken als de ouders en die kennis hebben over dezelfde cultuur als de ouders. Een nadeel van dit interventieprogramma is dat de effecten al gauw uitdoven. En het is voor de migrantenouders moeilijk om betrokken te blijven bij de training tot het eind, omdat de ouders ook andere zaken hebben in hun planning met betrekking tot het kind. 

 

De oorzaken van segregatie in het onderwijs

Een oorzaak van segregatie in het onderwijs is het feit dat de migrantenkinderen en ouders dicht bij anderen wonen die dezelfde cultuur en taal hebben. Al gauw wordt de school naar mijn idee in die buurt gevuld met deze kinderen die dezelfde cultuur en taal delen, waardoor woonsegregatie leidt tot onderwijssegregatie. Een andere oorzaak van de onderwijssegregatie is de reden van de schoolkeuze. Als je in dezelfde buurt woont als een autochtone persoon, dan alsnog kun je naar een school gaan in die buurt waar meer allochtonen in zitten dan de andere school in dezelfde buurt waar heel weinig allochtonen les krijgen. Sociale en etnische redenen kunnen dus samenhangen met de schoolkeuze. Een laatste oorzaak is vrijheid van onderwijs. In Nederland is er de mogelijkheid om scholen op te richten die religieus en daarmee ook cultureel van aard kunnen zijn en er is de mogelijkheid om te kiezen jouw kind naar zo’n school te brengen.

 

Culturele sensibiliteit: het vermogen om gevoelig te zijn voor culturele verschillen. Dit kan bijdragen aan een identiteitsvorming van de leerlingen.

Het is van belang dat de kinderen van verschillende culturen en religies in contact komen met elkaar (interetnisch contact). Vooroordelen worden daardoor eerder vermeden (ook wel de contacthypothese).

 

Kernpunten

Taal, de omgang met culturele diversiteit en leerprestaties zijn punten waar verbetering in moet komen. Daarbovenop dient aandacht besteed te worden aan de segregatie in het onderwijs.

 

Anja Vink

Segregatie in het onderwijs hoeft niet per se een gevolg te zijn van verschil in cultuur. Het kan zo zijn dat segregatie ontstaat door SES verschillen tussen de migrantengroep en de NL-NL groep. Dit zou kunnen betekenen dat men kinderen uit een gezin met een hoge en lage SES in het onderwijs bij elkaar zou moeten brengen.

 

College 9

Risicofactoren kunnen samenhangen met een bepaalde cultuur. En dit kan bepaalde uitdagingen veroorzaken in de opvoeding en ontwikkeling. Ondanks het feit dat de meeste migrantenkinderen geen probleem hebben, zijn er gemiddeld wel minder uitdagingen, als het gaat om de ontwikkeling, bij de NL-NL kinderen dan bij de migrantenkinderen.

 

Algemene en specifieke risicofactoren

Factoren die op iedereen van toepassing kan zijn, zijn de algemene risicofactoren. Zo’n risicofactor is bijvoorbeeld een te laag inkomen. De kans is dat de ouder psychische en lichamelijke klachten krijgt, minder sensitief wordt tegenover het kind en minder betrokken is bij het kind. Risicofactoren kunnen ook aanwezig zij in de gezinsstructuur. Zijn bijvoorbeeld beide ouders aanwezig? En hoeveel kinderen heeft het gezin? Een derde risicofactor kan liggen bij het gezinsklimaat, waarmee de opvoedingsstijl bedoeld wordt. Een autoritaire opvoedingsstijl kan bijvoorbeeld een risico zijn. Echter, als de autoritaire opvoedingsstijl gecombineerd is met steun, dan hoeft het niet een risicofactor te zijn.

Specifieke risicofactoren zijn factoren waar in dit geval de immigrantenjongeren mee te maken krijgen (naast de mogelijke algemene risicofactoren). Zo’n risicofactor is bijvoorbeeld de discontinuïteit tussen het gezin en de school, omdat beiden elkaar soms niet begrijpen en op die manier niet op elkaar aansluiten en er een gat ontstaat. Een andere specifieke risicofactor dat genoemd wordt is de acculturatiestress. Deze stress is tussen dat wat nieuw is (de nieuwe cultuur) en dat wat je bij jou bekend is (de oude cultuur). Deze stress hoeft niet alleen voor te komen bij de eerste generatie, maar ook bij de tweede en derde generatie komt het voor. Een derde specifieke risicofactor is het acculturatieconflict in het gezin. Dit kan plaatsvinden als het ene gezinslid verlangt naar een dichtere band met de Nederlandse cultuur, terwijl een ander gezinslid dit niet wilt. Zo ontstaan er verschillende acculturatieniveaus in het gezin.

In sheet 8 is een tabel weergegeven met de risicofactoren. Een plus staat voor een risicofactor dat gemiddeld vaker voorkomt bij die specifieke immigrantengroep dan bij de NL-NL. Een min staat voor een risicofactor dat gemiddeld minder voorkomt bij die specifieke immigrantengroep. Zo is bijvoorbeeld te zien dat bij de M-NL en de T-NL een lage sociale positie gemiddeld vaker voorkomt dan bij de creoolse Surinamers, hindoestaanse Surinamers en Antillianen. Echter is te zien dat bij de M-NL en de T-NL een alleenstaand ouderschap gemiddeld minder vaak voorkomt dan bij de creoolse Surinamers, hindoestaanse Surinamers en Antillianen.

Andere risicofactoren zijn daarna genoemd. Een gebrekkig sociaal, cultureel en informatie-kapitaal zijn een voorbeeld hiervan. Dit gaat over onder andere hoe je bepaalde dingen moet regelen en heeft bijvoorbeeld betrekking op de organisatie tussen de school en de ouders.

 

Emmen – stressoren bij immigranten

Een onderzoek is gedaan bij T-NL kinderen en hun moeders, waarbij onder andere de moeders gefilmd werden tijdens de moeder- kind interactie bij het nabouwen van iets. Het is de bedoeling dat het kind het bouwt en de moeder verbale of fysieke op hulp geeft wanneer dit nodig is. Hierbij werd gekeken naar de intrusiviteit (in welke mate is de moeder bezig met het overnemen van de taak?) en naar de structurering (het kind stimuleren en laten exploreren met ruimte voor autonomie). In het figuur in sheet 11 is te zien dat family SES de positive parenting voorspelt. Echter heeft deze studie ook gekeken naar andere risicofactoren die mogelijk op zichzelf van invloed kunnen zijn op positive parenting, waarbij ook geldt dat de ene risicofactor blijft als de andere verdwijnt (aangezien ze onafhankelijk zijn). Hieruit bleek dat in ieder geval acculturatiestress (specifieke risicofactor) en psychologische stress (algemene risicofactor) deze risicofactoren zijn. Ook werd er geconcludeerd dat er pas sneller een probleem kan ontstaan als deze risicofactoren bovenop een lage SES komen (en dus niet zo zeer als alleen een lage SES aanwezig is zonder de psychische stress en acculturatiestress).

 

Disciplinering en kindermishandeling

Bij disciplinering wordt cultuur genoemd als risicofactor bij de aanwezigheid van discriminatie bijvoorbeeld of het kind opvoeden in een andere samenleving. Het is hierbij belangrijk dat gelet wordt op de context, omdat iets niet per se ‘not done’ hoeft te zijn in de cultuur.

Ook bij de aanwezigheid van kindermishandeling hoeft de cultuur niet altijd de oorzaak te zijn hiervan. Wanneer alle participanten (zowel immigrantengezinnen als NL-NL gezinnen) ongeveer dezelfde SES hebben, blijkt namelijk dat het aantal gezinnen met kindermishandeling bij immigrantengezinnen een stuk minder verschilt met het aantal gezinnen met kindermishandeling bij de NL-NL gezinnen. SES speelt dus een rol bij de kindermishandeling.

 

De opvoeding in immigrantengezinnen

Immigrantenouders kunnen het moeilijk hebben met het opvoeden van hun kind in Nederland en onzeker worden over de opvoeding. Als het gaat om de controle willen sommige ouders meer ruimte geven aan het kind, maar ze willen wel het respect voor ouderlijk gezag in de opvoeding behouden. Als het gaat om de steun kunnen immigrantenouders moeite hebben met het communiceren met hun kind. Hoe kan ik mijn kind steunen en hoe kan ik communiceren met mijn kind als het gaat om de loopbaan van mijn kind in het onderwijs?

 

Probleemgedrag bij jonge kinderen

Vaak wordt er onderzoek gedaan bij immigranten die adolescenten zijn. Yaman echter heeft onderzoek gedaan bij jonge kinderen (T-NL en NL-NL). Hierbij is gematcht op de opleiding (ook wel SES) en het resultaat was dat er geen verschil was in externaliserend probleemgedrag tussen beide groepen, wat inhoudt dat het opleidingsniveau/SES het externaliserend probleemgedrag verklaart. Ook Flink heeft onderzoek gedaan bij jonge kinderen (van verschillende etniciteiten). Opvallend is de grootte van het aantal participanten. Wat ook opvallend is, is dat de SES hier gedeeltelijk het externaliserend probleemgedrag verklaart en dus niet volledig. Het gezinsfunctioneren en de stress verklaarden waarschijnlijk ook het externaliserend probleemgedrag.

 

Adolescente immigrantenjongeren in Nederland

De etnische identiteit van de immigrantenjongeren is meestal hoger dan de nationale identiteit.

De ouders kunnen andere strategieën en ideeën toepassen dan hun kind. Zo ontstaat er een gebrek aan overeenstemming en groeien de problemen.

De matrifocale oorsprong is ook wel de matrilineaire oorsprong. Hierbij ligt de focus op de vrouwen en komt de man van buitenaf naar de familie toe. Dit is andersom bij de patrilineaire oorsprong. Bij de Patrilineaire oorsprong wordt ook wel gesproken van een dubbel moraal, wat betekent dat de verwachting van de jongens anders is dan de verwachting van de meisjes. Een voorbeeld is dat veel M-NL en T-NL jongens willen trouwen met een Turks/Marokkaans meisjes dat nog maagd is, maar ondanks dat het in de Islam verboden is voor meisjes als voor jongens om seks voor het huwelijk te hebben, vinden veel jongens het zelf niet haalbaar om pas seks te hebben na het huwelijk. In de Islam wordt het dan ook aangeraden om mannen te laten trouwen wanneer ze kunnen trouwen.

Gemengd huwelijk= een huwelijk waarbij de ene persoon uit een andere immigrantengroep komt dan de andere persoon. Het kan ook zijn dat het een huwelijk is waarbij de ene persoon uit een immigrantengroep komt en de ander is van oorsprong Nederlands (NL-NL).

In sheet 20 staat beschreven dat de M-NL en T-NL jongeren van de tweede generatie meer bezig zijn met de etnische groep. Naast het feit dat het kan komen door de segregatie in de wijken, komt het ook door het feit dat deze jongeren op zoek zijn naar zichzelf en een bewust een identiteit gaan vormen.

 

Adolescente immigrantenjongeren en hun ontwikkeling

Drop-outs en schoolproblemen zijn gerelateerd aan de culturele keuzes en motivatie van de adolescent.

Sommige adolescenten lopen weg en gaan zwerven omdat hun ouders hun gedrag niet accepteren.

De psychosomatische klachten en eetstoornissen ontstaan door de stress. Ook wordt overgewicht genoemd met als oorzaak het weinig buitenspelen op jonge leeftijd. De reden dat de kinderen weinig buitenspelen kan komen doordat ze in een flat wonen en dus geen tuin hebben, maar het kan ook bijvoorbeeld aan de cultuur liggen (meisjes zitten vaker binnen dan de jongens).

 

Probleemgedrag bij adolescenten

Bij de eerstgenoemde studie van Stevens (over externaliserend probleemgedrag) wordt een lijst van algemene risicofactoren genoemd, maar waarbij de laatste de perceptie van discriminatie een specifieke risicofactor is. Waarschijnlijk komt in immigrantengezinnen met problemen een combinatie van deze risicofactoren voor. In de opsomming wordt weinig monitoring genoemd. Met monitoring wordt bedoeld of je bijvoorbeeld weet waar je kind telkens uithangt en of je veel deelt met je kind.

Bij de tweede studie, ook van Stevens, wordt bijna dezelfde lijst weergegeven van de risicofactoren (maar dan van internaliserend probleemgedrag). Echter is deze tweede lijst een lijst met sterkere risicofactoren dan in de vorige.

In sheet 26 wordt uitgelegd dat de hoogste prevalentie is in psychofische aandoeningen onder de tweede generatie M-NL. Men dacht dat het aantal problemen zou afnemen in de volgende generaties na de eerste generatie die naar Nederland is verhuisd. Dit blijkt dus niet waar te zijn.

 

Er is een onderzoek gedaan waarbij het onderzoek naar de T-NL, M-NL en NL-NL gesplitst was over de tijd. Hierbij is gebruik gemaakt van zelfrapportage en rapportage door leerkrachten en ouders. Waar op gelet moet worden bij rapportage door anderen die niet uit dezelfde cultuur komen, is dat ze bepaalde gedragingen van de immigrantenjongeren als agressief kunnen zien en als iets negatiefs (en het dus verkeerd interpreteren), terwijl het in de cultuur van de immigrantenjongeren en in het herkomstland het gedrag helemaal niet als negatief wordt gezien en het zelfs normaal is. Zie het alsof de een tegen de ander luid zegt: ‘ik houd van jou’, terwijl de mensen om hen heen de taal niet verstaan en het dus lijkt alsof de een de ander uitscheldt.

 

Turks-Nederlanders en agressiviteit

Familie-eer staat voor de reputatie van de familie. De mannelijke eer gaat om de mate van mannelijkheid (sterk zijn als man bijvoorbeeld). Om de relatie tussen een bedreiging/belediging en agressiviteit als reactie te begrijpen, zijn er twee studies besproken.

In de eerste studie wordt een filmpje laten zien aan de NL-NL, T-NL die meer vernederlandst zijn en T-NL die meer Turks zijn. De scholieren krijgen hetzelfde geslacht als henzelf te zien in de film. Vervolgens konden ze aangeven hoe ze erop zouden reageren.

Primen= mensen worden blootgesteld aan(/gevoelig gemaakt voor) een bepaald concept of idee.

In de tweede studie werd een beetje hetzelfde gedaan. De participanten waren NL-NL, T-NL, en Turks (deze mensen kwamen zelf uit Turkije). Hierbij werden twee scenario’s gebruikt. De NL-NL kregen Niels te zien, de T-NL en de T kregen Mehmet te zien. De groepen moesten aangeven hoe zij en iemand anders in hun groep zou reageren in die scenario’s. Ook moesten ze de mate van ongemak aangeven bij zinnen die aansluiten bij de zorg van de familie-eer en de mannelijke eer. De T-NL scoorden in het midden in de mate van agressieve reacties en in de mate van zorg met betrekking tot de familie-eer. Bij de mannelijke eer scoorde het gelijk met de andere twee groepen. In alle groepen voorspelden de mannelijke-eer en familie-eer agressie. Maar de scores bij de familie-eer verschilde wel tussen de groepen en bij de mannelijke eer niet.

 

College 10

In dit college zijn de hulpverlening en jeugdzorg besproken. Er is gebleken dat immigrantengezinnen pas bij de hulpverlening komen als het probleem al groot is, en dat ze weinig te maken krijgen met het reguliere onderwijs. Dit komt omdat de hulpverlening te weinig bezig is met de visie van de immigrantengezinnen. Misschien denken immigranten heel anders over de manier van opvoeding en hoe willen immigrantengezinnen eigenlijk geholpen worden? Dat is bijvoorbeeld opvoedingsondersteuning in een informelere en kleinere kring en uitwisseling van informatie op een lage drempel met deskundigen en opvoeders. Als derde is er een voorkeur voor het te werk gaan op een bottom-up manier in plaats van top-down. Top down is hierbij gericht op mensen die sturen en zeggen wat er moet gebeuren. Terwijl bottom-up gericht is vanuit de visie van mensen die hulpverlening krijgen. ‘Diversiteit in het Jeugdbeleid’ is bijvoorbeeld gericht op meer informatie vergaren van andere culturen. Hierbij zijn er drie programmalijnen. Interculturele kennis wordt opgedaan en deze kennis wordt vervolgens in de praktijk toegepast (vakmanschap). De derde pogrammalijn is jeugdvoorzieningen versterken.

 

De programmalijnen

De interculturele kennis hangt samen met de academische werkplaatsen. Met werkplaatsen wordt de samenwerking bedoeld tussen de gemeenten, migrantenorganisaties en opleidingsinstituten enzovoort. Belangrijk is dat de wetenschap en praktijk elkaar informeren. Het is niet de bedoeling dat ze uit elkaar liggen. Het is ook belangrijk dat de drempels in kaart woorden gebracht. Een voorbeeld hiervan is in een lijst in sheet 11. De lijst is gebaseerd op de invloed van het gezin zelf. Het gezin kan bijvoorbeeld onwetend zijn van het bestaan van een bepaalde organisatie. Ook inhoudelijke drempels staan in de lijst, zoals het gevoel hebben dat de hulpverleners je niet begrijpen, omdat er cultuurverschillen aanwezig zijn. Hierdoor krijgt het gezin minder vertrouwen in de professionals.

De tweede programmalijn, intercultureel vakmanschap, is gericht op scholing en competenties van de professionals. Aan het competentieprofiel moeten de hulpverleners voldoen. Hierbij is het van belang dat er gefocust wordt op de kwaliteit van het opleidingsaanbod in de competenties. Ook op de toegankelijkheid qua vaardigheden, hoe zouden de studenten de vaardigheden kunnen leren in hun opleiding? Er worden generieke interculturele competenties genoemd. Generiek houdt de vaardigheden in die elke professional moet hebben, ongeacht het beroep dat de professional uitoefent. Daarna worden de specifieke competenties genoemd. Hierbij gaat het om ook inhoudelijk advies te geven en om het bereiken van de groep. Het Forum geeft hulp om kennis te vergaren van alle aspecten.

De derde programmalijn, versterking van de jeugdvoorzieningen, gaat over bestaande voorzieningen en is gebaseerd op de eerste twee programmalijnen samen met de ervaring en kennis uit de praktijk.

 

Het gebruik van interventies bij immigrantenjongeren

Een voorbeeld is Triple P dat geschikt is om op voort te bouwen. Het nadeel is echter wel de taligheid. Bijvoorbeeld op momenten dat de ouders uitgebreid hun gevoelens moeten vertellen. Het werven en het vasthouden van de immigranten is ook moeilijk, omdat er rekening gehouden moet worden met de visie van de immigranten en dat kan wel eens lastig zijn. Ook is er meer flexibiliteit nodig bij de immigranten. Is er bijvoorbeeld een alternatief aanwezig wanneer dit nodig is? Ook is het mogelijk dat de rolverdeling botst in de Nederlandse samenleving.

Ondanks de nadelen waarderen de immigranten de concrete vaardigheden die gegeven worden. Ook pakken de rollenspellen erg positief uit, omdat dit de situatie concreet maakt. Ook pakt de uitwisseling in een groep goed uit, want op die manier ontstaat er een netwerk en kunnen de problemen gedeeld worden. Toch zouden er meer thema’s bij kunnen komen, zoals het opvoeden in Nederland en discriminatie. Ook is het van belang dat de interculturele competenties vertaald worden in het vakmanschap.

Andere interventies zijn VIPP-SD en VIPP-TM. Men heeft voor de T-NL de VIPP-SD omgezet in VIPP-TM. Zo is bijvoorbeeld bij de interactie met het kind bij VIPP-SD handpoppen en lezen gebruikt. Bij de VIPP-TM is dit volgens de leraar als het goed is omgezet in klei en zang. Om de VIPP-TM te testen, is een controlegroep gebruikt, waarbij de participanten een telefoongesprek kregen. In het telefoongesprek werd gevraagd hoe het met het kind gaat. De interventie moet zo klein mogelijk gehouden worden, omdat het de controlegroep is. In de resultaten is gebleken dat de interventiegroep toegenomen is in non intrusiveness. Dit houdt in dat de ouders het kind laten als hulp niet nodig is.

In de lijst aan het eind gaat punt 7 over de overgang van de kinderopvang naar de basisschool en de overgang van de basisschool naar het voortgezet onderwijs. Deze overgangen zijn fases die cruciaal zijn.

 

Gastspreker

Naast het hanteren van de regels in het ziekenhuis is het ook van belang om zich aan te sluiten bij de mensen die bij jou zijn. Allerlei nationaliteiten kun je tegenkomen. Er kunnen onder de hulpverleners ook vooroordelen gemaakt worden over de ouders van andere culturele groepen/nationaliteiten. Ze vinden bijvoorbeeld dat deze groepen eisend zijn en dat verwachten dat de hulpverlener hen met bepaalde zaken kan helpen waar de hulpverlener misschien helemaal niet voor bedoeld is. Een mogelijke verklaring voor dat gedrag bij die groepen kan zijn dat ze niet weten naar wie ze anders moeten gaan om hulp te vragen over bepaalde kwesties. Ook kunnen er meer somatische klachten voorkomen dan geestelijke klachten.

Bij de intake: wat heb je al geprobeerd of uitgezocht? Je kunt bijvoorbeeld van te voren kennis opnemen over de rituelen van de migrantenouders. Het gemeenschappelijk verklaringsmodel is gericht op het verklaren en dan vandaar uit verdere stappen ondernemen. Met ‘volgen’ wordt bedoeld dat het belangrijk is om in te voegen en dan pas gaan sturen.

Op sociaal gebied kan de migranten letten op wat anderen zeggen en doen. Stel de migrant wil een verblijfsvergunning, dan denkt de migrant wel na of hij/zij die ander of de tolk kan vertrouwen.

Bij gewichtsproblemen zou de begeleider als advies kunnen geven om het kind meer te laten sporten. Maar als het kind een hoofddoek draagt en er geen plek is om alleen met vrouwen te sporten, dan kan het meisje ook niet sporten, terwijl de begeleider misschien denkt dat het meisje te weinig motivatie heeft om te sporten.

Een onvoldoende taalbeheersing kan regressief werken, wat inhoudt dat de cliënt niet goed kan uiten wat hij/zij wil zeggen. Een oplossing is een tolk gebruiken, maar hier moet niet gemakkelijk over gedacht worden, want een tolk is geen vertaalmachine. Ook moet er van te voren wel goed gekeken worden naar welke tolk er gebruikt moet worden. Een Marokkaan hoeft  bijvoorbeeld niet altijd Arabisch te spreken. Bij het werken met tolken is het belangrijk dat er controle gehouden wordt in het gesprek en dat er gecheckt wordt of het begrepen is. Ook is het belangrijk om niet te complexe taal te gebruiken.

Een lage SES kan voor stress zorgen in het gezin, waardoor het kind minder aandacht krijgt. Het gevolg kan zijn dat het kind vaak in zijn bed plast. Wanneer de ouders meer straffen dan belonen, zal het bedplassen juist aanhouden. Het is mogelijk om het kind 5 dagen een intensieve training te geven in het ziekenhuis, waarbij gewerkt wordt aan het signaal tussen de blaas en de hersenen. Het is ook mogelijk om het kind een plaswekker te geven. Wanneer het dan in bed plast, wordt een signaal geactiveerd.

 

College 11

 

Culturele competentie

Het hebben van een culturele identiteit: in de opsomming wordt gesproken over het trots zijn op de cultuur. Het feit dat men zich kan identificeren als Nederlander, betekent nog niet dat men het met alles eens is met bepaalde aspecten in de Nederlandse cultuur.

Symptomen die verklaard worden door cultuur: je kunt de cliënt zelf de gebieden laten aanwijzen waar eventueel de oorzaak zou kunnen liggen.

De relatie van de psychosociale omgeving en het niveau van functioneren met de culturele factoren: hierbij wordt een opsomming van protectieve factoren genoemd. Deze factoren kunnen zowel een beschermende/protectieve factor zijn als een risicofactor.

Het ligt er ook aan waar je de oorzaak zoekt. Je kunt een probleem bijvoorbeeld bij jezelf leggen, maar ook buiten jezelf.

Bij het contact met je cliënt kan cultuur gevoelig liggen. De ene cliënt wil bijvoorbeeld niet dat expliciet aandacht wordt besteed aan zijn/haar cultuur. Een reden zou kunnen zijn dat de cliënt niet wil dat er benadrukt wordt dat hij/zij anders is en wil dat de begeleider de cultuur van de cliënt als iets vanzelfsprekends ziet. Maar een andere cliënt zou het fijn kunnen vinden als er expliciet de nadruk op de cultuur wordt gelegd.

 

Tweetaligheid

Er zijn verschillende factoren genoemd, waarbij verwarring is of het factoren zijn die bij de tweetaligheid of bij de taalstoornis hoort. Een voorbeeld is de taalvermenging. Hierbij worden twee talen samengevoegd, waardoor een nieuw woord ontstaat. Dit taalgebruik is incorrect. Ook is codeswitching een factor. Hierbij worden bijvoorbeeld een aantal zinnen in het Nederlands uitgesproken, maar de uitdrukkingen in een andere taal. Codeswitching is geen incorrect taalgebruik. Als laatst is de interferentie genoemd. Hierbij staat de ene taal de andere taal in de weg.

 

Metingen

Verschillende soorten metingen kunnen gebruikt worden. Een voorbeeld is de norm-referenced standardized measures. Hierbij moet voldaan worden aan een norm en wordt de test volgens dezelfde procedure afgenomen bij alle kinderen (=standardized). Deze meting is relatief genomen, dus de resultaten van een kind wordt vergeleken met die van anderen. De criterion-referenced meausers zijn echter niet relatief, want bij deze tweede soort meting is het een kwestie van falen of slagen (denk aan het halen van de rijbewijs) en dus of je aan het criterium hebt voldaan of niet. Hierbij wordt er gekeken naar een specifieke vaardigheid. Het gaat om de ontwikkeling van het kind en niet om de vergelijking met andere kinderen. De dynamic assessment gaat over het verschil tussen de eerste en tweede test, waartussen een training heeft plaatsgevonden. Deze meting kan een voorbeeld zijn om te gebruiken bij mensen met een culturele achtergrond. Het gaat dus niet om de verschillen tussen leerlingen op het beginpunt (test 1). De language-processing measures gaan over de processen die nodig zijn voor de taalontwikkeling, zoals het geheugen en de snelheid. Als laatst is er een socioculturele benadering, waarbij er een heel breed overzicht wordt gemaakt van het kind. Hierbij wordt er niet naar 1 meetmoment gekeken, want het kind neemt meerdere testjes af. Daarnaast worden er meerdere bronnen gebruikt, waaronder die van het kind en die van de ouders. Het is een erg intensieve meting.

De criterion-referenced measure en de dynamic assessment kunnen samengevoegd worden in de socioculturele benadering die zich richt op de context.

 

Het onderzoek van Maika Malda

Het is de vraag of het mogelijk is om te vergelijken tussen twee verschillende (culturele) groepen. Je kunt bijvoorbeeld aan een Nederlands kind vragen om zijn/haar familie te tekenen. Waarschijnlijk tekent het dan naast zijn ouders en brusjes ook zijn/haar opa en oma (en ooms en tantes). Maar als je het aan een Engels sprekende kind vraagt, kan het kind misschien wat anders tekenen, want ‘familie’ is in het Engels vertaald als ‘family’ wat ook gezien kan worden als ‘gezin’. Een Engels sprekend kind kan dus net zo goed alleen zijn/haar gezin tekenen. En stel het is de bedoeling dat het kind een gezin moet tekenen in plaats van de familie, dan alsnog kan het kind vinden dat zijn opa en oma bij het gezin horen. Het kind kan dus ook een eigen betekenis hebben van het woord.

 

De aanwezigheid van bias

In sheet 17 staan twee foto’s van twee kinderen en stoelen. De stoelen moeten het meetinstrument voorstellen om te meten hoe goed de stoelklimvaardigheid van de kinderen is. Zoals te zien is, zijn de stoelen geen goede meetinstrument, waardoor er bias plaatsvindt.

Er zijn verschillende soorten bias weergegeven in sheet 18. Bij constructbias bijvoorbeeld wil de ene groep ouders dat hun kind goed scoort op academisch gebied, terwijl de andere groep ouders dat wil op sociale intelligentie. Het construct (intelligentie) heeft dus een andere betekenis tussen de culturele groepen. Maar stel het construct heft een zelfde betekenis bij beide culturen, dan alsnog kunnen er andere biasvormen voorkomen onder de methode of de items. Onder de methode bias valt bijvoorbeeld de sample bias. Dit betekent dat sommige leden in de populatie minder kans hebben om in de steekproef te komen dan de anderen in de populatie. Een voorbeeld: je wilt de motivatie meten tussen twee culturele groepen. Maar de groepen verschillen niet alleen qua cultuur met elkaar, maar ook op het gebied van SES (stel groep 1 bestaat uit Marokkanen en bestaat vooral uit participanten met een lage SES, dan hebben de Marokkanen met een hogere SES minder kans om in de steekproef te komen. Dit is dan bijvoorbeeld andersom bij groep 2 die bestaat uit Nederlanders). Is het verschil in motivatie tussen beide groepen nu verklaard door de cultuurverschillen of door SES? Ook valt administration bias onder methode bias. De testprocedure in de afname is wel bij alle groepen hetzelfde, maar bijvoorbeeld de omgeving is anders bij de ene groep dan bij de andere groep. Bij de ene school is bijvoorbeeld een testafname in een gesloten lokaal, maar bij de andere school in de gang. Naast de methode bias, bestaat ook de item bias. Een voorbeeld: puzzels zijn bij iedereen wel bekend. Maar bepaalde items (vormen) zijn niet/minder bekend bij de participanten dan andere items in de puzzels. Uit de resultaten kan bijvoorbeeld blijken dat de kinderen uit de ene cultuur een slechtere cognitieve functie hebben. Maar dat hoeft helemaal niet zo te zijn, omdat ze misschien niet bekend waren met bepaalde items en wel goed scoorden op de bekende items.

Je kunt de item bias ontdekken na je dataverzameling, maar je kan natuurlijk beter checken of de item bias aanwezig is door vóór de dataverzameling het instrument te bestuderen. Je kiest het instrument, je identificeert de bias en je maakt als laatst een keuze wat je met het instrument gaat doen. Je kunt bijvoorbeeld kiezen voor adoption. Een voordeel is dat het instrument al vaak gebruikt is, bekend is en waar veel resultaten uit zijn gekomen, maar een nadeel is: meet je dan wel wat je wilt meten als je weet dat er een essentiële bias aanwezig is? Een andere keuze is assembly. Hierbij zijn eigenlijk het nadeel en het voordeel van adoption omgedraaid. Een nadeel is dus dat het instrument niet bekend is. Er is geen referentiepunt aanwezig. En is het wel valide? Adaptation is daarom misschien de beste optie. Maike Malda is hier mee aan de slag geweest in haar onderzoek.

 

India

Het was een voedingsinterventie studie, waarbij gekeken werd of voeding aan het kind invloed heeft op de cognitieve ontwikkeling van kind. Het materiaal werd vertaald, zodat er in ieder geval de test afgenomen kan worden bij de kinderen. Vervolgens is er een pilot studie opgezet hiervan en daarna vond adaptatie plaats, waarbij gelet is op de methode bias en de item bias, aangezien de bekendheid van het materiaal in India/bij de kinderen een rol speelt in de bias. Let op dat er bij deze studie sprake is van non-standardized. Bij standardized houdt elke onderzoeker zich aan een protocol en wijken ze er niet van af. Bij deze studie is dat echter wel gebeurd, zodat ze veel vragen konden stellen over de interpretatie van een bepaald iets. Want de bedoeling was nu om te achterhalen of het kind alles begrijpt. Vragen werden gesteld als hoe moeilijk het was en wat het kind ziet. Wanneer blijkt dat kinderen ongeveer hetzelfde reageren op bepaalde vragen, vindt adaptatie plaats van het materiaal door gebruik te maken van die overeenkomstige antwoorden/gedragingen. Het is ook belangrijk om te kijken naar de bekendheid van de test procedures bij de kinderen (zijn ze wel gewend om in een aparte, gesloten ruimte met 1 onderzoeker te zitten?).

 

Woordvolgorde

De plaatjes waren afgedekt en vervolgens werden ze zichtbaar, waarbij de kinderen de voorwerpen aanwezen. Het voordeel is dat het kind wijst naar het plaatje en dus niet het antwoord hardop hoeft te zeggen. Taalbias is dus niet aanwezig.

Adaptatie vindt hier plaats op theoretisch niveau en op niveau van bekendheid. Theoretisch niveau: in dit geval houdt het in dat de woorden dezelfde/constante lengte hebben in lettergrepen. De ster bijvoorbeeld heeft in het Amerikaans 1 lettergreep, maar vertaling van het woord ster in het Indiaas bevat meer lettergrepen. Daarom is de bloem ervoor in de plaats gekomen die 2 lettergrepen bevat en hebben de andere voorwerpen ook 2 lettergrepen in het Indiaas (het aantal lettergrepen is dus nog wel consistent bij de voorwerpen onderling). Verder vindt adaptatie plaats op het niveau van bekendheid, zoals in het geval van voorwerpen. De schoorsteen op het huis kenden de kinderen bijvoorbeeld niet. Die is daarom weggehaald in de geadapteerde versie. Ook werd de sleutel als ijsje gezien en daarom is dit voorwerp in een boek veranderd in de herziende versie.

 

Picture Arrangement (WISC)

Hier vond alleen adaptatie plaats op het niveau van bekendheid. Zo was het eerste inbrekerplaatje niet duidelijk. De Indiase kinderen waren niet bekend met het soort raam en het masker. Daarom hebben ze het plaatje veranderd (plaatje 2), waarbij onder andere meer context is gecreëerd.

 

Rover

Ook hier is adaptatie alleen plaatsgevonden op basis van bekendheid. De bedoeling van het spel is dat rover naar het bot toe moet, maar niet op de zwarte vlakken mag komen. Het resultaat was dat de Indiaase kinderen de test niet helemaal begrepen, aangezien ze zich lieten leiden door de kleine aanwijzingen die niks met de taak te maken had. Dit was namelijk de richting waarnaar het hondje keek. De richting waarnaar de hond keek, betekende namelijk voor de kinderen dat het hondje die richting moest nemen. Om het probleem op te lossen is er een pion voor in de plaats gekomen.

 

Zuid-Afrika – De beïnvloeding van de bekendheid van de taak op de prestatie van het kind

In de tweede studie van Maika Malda is er juist gespeeld met de bias bij de bekendheid van de taak in plaats van direct de bias te verwijderen. Twee groepen werden met elkaar vergeleken: de blanke Afrikaanse kinderen en de Tswana kinderen. Er is een SES verschil aanwezig tussen de groepen. Bij elke test werden er twee versies gemaakt. De ene versie was relatief bekender bij de Tswana kinderen en de andere versie was relatief bekender bij de blanke Afrikanen. Bij de short-term memory taak werden woord reeksen gegeven. De ene versie bevatte woorden die meer bekend zijn bij de blanke Afrikanen (bijvoorbeeld rekenaar) en de andere versie was meer bekend bij de Tswana kinderen (bijvoorbeeld het woord tuckshop stond in die versie). De woorden van de versies zijn vertaald voor de andere groep. Dus als we kijken naar de versie van de blanke Afrikanen, dan is onder andere het woord rekenaar vertaald bij de Tswana kinderen en deze kinderen hebben ook eerder gehoord van het woord, maar zijn er minder bekend mee. Er is sprake was van een constante woordlengte tussen het woord  rekenaar en het vertalende woord voor de Tswana kinderen. Bij de waar/onwaar stellingen is de ene versie ook bekender bij de blanke Afrikanen dan de Tswana kinderen en bij de andere versie is het andersom. De stelling over het voetbalteam in de sheet is bijvoorbeeld moeilijker te beantwoorden bij de blanke Afrikaanse kinderen. Als laatst is er gespeeld met de situatie, waarbij het kind uit moest zoeken welk plaatje het grote plaatje compleet maakt. Hierbij zijn er ook weer twee versies gemaakt. Het eerste plaatje is de blanke Afrikaanse versie en het tweede de versie van de Tswanen (de ‘three legged pot’ is bijvoorbeeld heel bekend bij de Tswanen).

Ondanks dat blanke Afrikanen ‘testwijzer’ zijn (ze zijn gewend om testjes uit te voeren) dan de Tswana kinderen scoorden de Tswana kinderen hoger op hun eigen testversie dan de blanke Afrikanen op de Tswana versie.

 

Adaptatie mogelijk?

Adaptatie is mogelijk bij onder andere de test instructies. Je kunt bijvoorbeeld extra instructies geven. Ook is het mogelijk bij de volgorde van de test items. Denk bijvoorbeeld aan de moeilijkheidsgraad. Verder is het belangrijk dat ook non-verbaal materiaal wordt gebruikt, omdat het doel van de test niet per se gaat om de taal. Men streeft naar cultuurvrije test, maar misschien is het beter om zich te richten op cultuurspecifieke adaptatie.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1662