TentamenTests bij de 3e druk van Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis van Lokin en Zwalve


Oefententamen 1 - Meerkeuzevragen

 

1. De codificatie van het Nederlandse privaatrecht heeft een exclusiviteitsclausule. Dat betekent:

  1. dat nieuwe ontwikkelingen buiten het wetboek vallen

  2. dat de rechter zijn oordeel steeds moet vastknopen aan de codificatie

  3. dat alleen de rechter recht mag spreken

  4. dat de rechter benoemd wordt voor het leven en onafzetbaar is.

 

2. De totstandkoming van de oudste geschreven wetgeving der Romeinen, de wet van de twaalf tafelen, werd afgedwongen door

  1. de consuls

  2. de senaat

  3. de patriciërs

  4. de plebejers.

 

3. De eerste koning van Rome was Romulus. Zijn koninklijke macht ontleende hij aan

  1. de goden

  2. de patriciërs

  3. de plebejers

  4. de senaat en het Romeinse volk (SPQR)

 

4. Wat was volgens Jean Jacques Rousseau de enige bron van geldend recht?

  1. de gewoonte

  2. het natuurrecht

  3. het volkenrecht

  4. de wet.

 

5. Volgens de aanhangers van de school van het vrije recht, de Freirechtschule, mochten de rechters

  1. altijd op eigen gezag oordelen

  2. de wet als subsidiair recht (hulprecht) gebruiken

  3. nooit op eigen gezag oordelen maar wel vrij interpreteren

  4. op eigen gezag oordelen in geval de wet te kort schoot.

 

6. Volgens F.C. von Savigny was het recht het product van

  1. organisch gegroeide rechtsovertuigingen

  2. de ratio

  3. het natuurrecht

  4. Germaanse volksrechten

 

7. In het Heilige Roomse Rijk werd de keizer

  1. benoemd door een concilie van paus en bisschoppen

  2. gekozen door het volk

  3. door erfopvolging tot het keizerschap geroepen

  4. door enkele vorsten gekozen

 

8. Welk van de volgende geschriften was GEEN onderdeel van het Corpus Iuris Canonici?

  1. Het Liber Extra

  2. De Clementinen

  3. De Extravaganten

  4. De Instituten

 

9. Tweehonderd jaar geleden (dus in 1812) was Nederland

  1. een republiek

  2. een koninkrijk

  3. een statenbond

  4. een provincie

 

10. Stelling I

Als naar het inzicht van de praetor toepassing van het ius civile onbillijk werkte, stond het hem vrij in te grijpen en het ius civile te wijzigen.

Stelling II

Bij conflict in Engeland tussen de common law en een statute gaat de statute voor

 

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist

  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist

  3. Beide stellingen zijn juist

  4. Beide stellingen zijn onjuist

 

11. Gewoonterechten worden dikwijls opgetekend. Indien na verloop van tijd een gewoonte veranderde, dan

  1. gold de veranderde gewoonte

  2. gold de op schrift gestelde gewoonte

  3. moest de rechter de opschrift gestelde gewoonte door interpretatie bij de tijd brengen

  4. mocht de rechter kiezen tussen de schriftelijke en de veranderde gewoonte

 

12. Welk van de volgende rechtbanken baseerde haar oordeel op Equity?

  1. Court of the Exchequer

  2. Court of Chancery

  3. Court of Common Pleas

  4. Court of the Kings Bench

 

13. I Welke rechter mag in uitzonderingsgevallen van de stare decisis regel afwijken?

  1. De Supreme Court of the U.K (vroegere benaming: House of Lords)

  2. De Court of Appeal

  3. De Queen’s Bench

  4. De Court of Chancery

 

14. De codificator van het huidige wetboek van Oostenrijk was

  1. Anton F.J.Thibaut

  2. Friedrich C.von Savigny

  3. Carl G. Suarez

  4. Franz A. von Zeiller

 

15. De samensteller van de Codex Fridericianus was

  1. Samuel von Cocceji

  2. Franz A. von Zeiller

  3. Anton F.J.Thibaut

  4. Bernard Windscheid

 

16. Accursius was de vertegenwoordiger van de school der

  1. Commentatoren

  2. Humanisten

  3. Pandektisten

  4. Glossatoren

 

17. Welk van de volgende rechtsboeken maakte GEEN deel uit van het Corpus Iuris Civilis

a. Digesten

b. Decretum

c. Instituten

d. Novellen

 

18. Stelling I

In een conflict tussen het wereldlijk recht en het natuurrecht gaat in de Middeleeuwen het natuurrecht voor

Stelling II

In een conflict tussen het pauselijk recht en het natuurrecht gaat in de Middeleeuwen het natuurrecht voor.

 

  1. Stelling I is juist; stelling II is juist

  2. Stelling I is onjuist; stelling II is onjuist

  3. Stelling I is juist; stelling II is onjuist

  4. Stelling I is onjuist; stelling II is juist

 

19. Napoleon droeg bij aan

a. de val van het Heilige Roomse Rijk

b. de val van het Oost Romeinse Rijk

c. de val het Tweede Rijk

d. de val van het Derde Rijk

 

20. Koning Hendrik II droeg bij aan het ontstaan van de Common Law door verschillende maatregelen. Welke maatregel kan men NIET aan hem toeschrijven?

a. de strakke feodalisering van Engeland

b. de instelling van rondreizende rechters

c. de juryrechtspraak

d. de mogelijkheid om in rechte een beroep op hem te doen.

 

21. Wie beschouwde de rechters als les bouches de la loi

a. Portalis

b. Rousseau

c. Montesquieu

d. Voltaire

 

22. De eerste privaatrechtelijke codificatie van ons land kwam tot stand onder

a. de Bataafse Republiek

b. koning Lodewijk Napoleon

c. keizer Napoleon

d. koning Willem I

 

23. In 1791 werd in Frankrijk de eerste Grondwet aangenomen. Daardoor werd het land

a. een absolute monarchie

b. een constitutionele monarchie

c. een republiek

d. een keizerrijk

 

24. Na de afzwering van Philips II berustte de soevereiniteit van de republiek der Verenigde Nederlanden bij

a. Willem van Oranje

b. de Staten Generaal

c. de stadhouder

d. de Staten van elk afzonderlijk gewest

 

25 Stelling I

Het keizerschap van het Heilige Roomse Rijk was sinds 1438 erfelijk in handen van de familie Habsburg

Stelling II

De Nederlanden maakten deel uit van het Heilige Roomse Rijk tot aan de opheffing van dat rijk in 1806

a. Stelling I is juist; stelling II is juist

b. Stelling I is onjuist; stelling II is onjuist

c. Stelling I is juist; stelling II is onjuist

d. Stelling I is onjuist; stelling II is juist

 

26. Stelling I

De Digesten werden uitgevaardigd als één keizerlijke constitutie

Stelling II

De Codex Justinianus werd uitgevaardigd als één keizerlijke constitutie

a. Stelling I is juist; stelling II is juist

b. Stelling I is onjuist; stelling II is onjuist

c. Stelling I is juist; stelling II is onjuist

d. Stelling I is onjuist; stelling II is juist

 

27. Wie was de voornaamste vertegenwoordiger van de mos gallicus

a. Jacobus Cuiacius

b. Bartolus

c. Hugo de Groot (Grotius)

d. Accursius

 

28. Frederik II (de Grote) was een vurig aanhanger van

a. het Romeinse recht

b. het natuurrecht

c. het gewoonterecht

d. het Germaanse volksrecht

 

29. Karel de Grote werd tot keizer gekroond in de kerstnacht van het jaar

a. 476

b. 800

c. 1500

d. 1648

 

30. In de Investituurstrijd ging het om de vraag

a. wie in het Heilige Roomse Rijk de keizer mocht kiezen

b. wie de paus mocht kiezen

c. wie in het Heilige Roomse Rijk de bisschoppen mocht benoemen

d. wie in het Heilige Roomse Rijk de keurvorsten mocht benoemen

 

Antwoorden oefententamen 1

 

1b

6a

11a

16d

21c

26c

2d

7d

12b

17b

22b

27a

3a

8d

13a

18d

23b

28b

4d

9d

14d

19a

24d

29b

5d

10c

15a

20a

25c

30c

 

Oefententamen 2 - Meerkeuzevragen

 

1. Een codificatie moet volledig zijn. Dat betekent:
a. dat de wet alle gevallen moet vermelden

b. dat de wetgever alle leemten moet aanvullen
c. dat de rechter zijn uitspraken altijd moet gronden op de wettekst
d. dat de rechter niet hoeft recht te spreken als de wet niets bepaalt.

 

2. In de kerstnacht van het jaar 800 werd Karel de Grote gekroond tot:

  1. koning der Franken

  2. keizer der Franken

  3. koning der Romeinen

  4. keizer der Romeinen

 

3. Welke van de onderstaande rechtsgeleerden moest van het natuurrecht niets hebben?

  1. Samuel Pufendorf

  2. Friedrich Karl von Savigny

  3. Hugo de Groot

  4. Hendrik Constatijn Cras

 

4. De Glossa Ordinaria, d.w.z. de standaardglosse op het Corpus Iuris Civillis is vervaardigd door:

  1. Jusitinianus

  2. Irnerius

  3. Accursius

  4. Bartolus

 

5. Bij de investituurstrijd ging het om de vraag :

  1. wie de bisschoppen in het Duitse rijk mocht benoemen

  2. welke vorsten de keizer mochten kiezen

  3. wie de paus mocht kiezen

  4. welke vorsten onafhankelijk waren van de keizerlijke opperheerschappij

 

6. Welke onderdelen van het Corpus Iuris Canonici kunnen worden beschouwd als een codificatie?

  1. Decretum en Liber Extra

  2. Decretum en Liber Sextus

  3. Liber Extra en Liber Sextus

  4. Geen van deze drie

 

7. Stelling 1: Tijdens de republiek der Verenigde Nederlanden waren de Oranjes de dienaren van de Staten.
Stelling 2: Nederland is een eenheidsstaat geworden dankzij een staatsgreep (in 1798).
a. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

b. Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist

c. Beide stellingen zijn juist

d.Geen van beide stellingen is juist

 

8. Wie was de eerste koning van ons land?

  1. koning Philips II

  2. stadhouder-koning Willem III

  3. koning Lodewijk Napoleon

  4. koning Willem I

 

9. Stelling 1: Het keizerschap van het Heilige Roomse rijk van de Duitse natie was sinds 1438 erfelijk in handen van de familie Habsburg.
Stelling 2: De Nederlanden maakten deel uit van het Heilige Roomse rijk tot aan de opheffing van dat rijk in 1806.

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

  2. Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist

  3. Beide stellingen zijn juist

  4. Geen van beide stellingen is juist

 

10. De eerste privaatrechtelijke codificatie van ons land kwam tot stand onder:

  1. de Bataafse republiek

  2. koning Lodewijk Napoleon

  3. keizer Napoleon, toen Nederland deel was van Frankrijk

  4. koning Willem I

 

11. Wie wordt beschouwd als de codificator van de Franse Code civil, d.w.z. het belangrijkste lid van de codificatiecommissie?

  1. Cambacérès

  2. Montesquieu

  3. Rousseau

  4. Portalis

 

12. In 1791 werd in Frankrijk de eerste grondwet aangenomen. Daardoor werd het land:
a. een absolute monarchie

b. een constitutionele monarchie

c. een keizerrijk

d.een republiek

 

13. In de republiek der Verenigde Nederlanden die in 1648 werd erkend berustte de soevereiniteit bij:

  1. Willem van Oranje

  2. de Staten Generaal

  3. de Staten van elk afzonderlijk gewest

  4. de stadhouder

 

14. Stelling 1: De optekening van gewoonterecht op gezag van de vorst is te beschouwen als een codificatie.

Stelling 2: Door het homologatiebevel van Karel V in 1531 (bevel tot optekening en opzending van de gewoonterechten) kregen de Nederlanden een uniform gewoonterecht.

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

  2. Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist

  3. Beide stellingen zijn juist

  4. Geen van beide stellingen is juist

 

15. De mos gallicus (de Franse manier) is een interpretatiewijze waarbij:

  1. de historisch-literaire betekenis van de tekst wordt benadrukt

  2. de eigentijds-juridische betekenis van een tekst wordt benadrukt

  3. de letterlijk-gramaticale betekenis van de tekst wordt benadrukt

  4. de systematische betekenis van de tekst wordt benadrukt.

 

16. Welk van de nog geldende wetboeken heeft het natuurrecht als grondslag?

  1. De Code civil van Frankrijk

  2. Het ABGB van Oostenrijk

  3. Het BGB van Duitsland

  4. Het Codice civile van Italië

 

17. In de Middeleeuwen hadden de lokale en regionale (gewoonte)rechten primaire gelding. Het Romeinse recht diende als hulprecht (had subsidiaire gelding). Toch was het Romeinse recht belangrijker dan het lokale recht. Dat kwam omdat:

  1. het Romeinse recht op schrift was gesteld

  2. het Romeinse recht veel omvangrijker was dan het gewoonterecht

  3. het Romeinse recht in een universele taal (het Latijn) was geschreven

  4. het lokale recht strikt (letterlijk) werd uitgelegd

 

18. Het Engelse gemene recht (de Common Law) is gebaseerd op:

  1. de gewoonte van de koninklijke rechtbanken

  2. de statutes van de Engelse koningin

  3. het Romeins-canonieke recht

  4. de gezaghebbende geschriften (books of authority) van de grote Engelse juristen

 

19. De Franse revolutie begon in 1789 door:

  1. een conflict over de stemprocedure van de bijeengeroepen staten (Etats généraux)

  2. de bestorming van de Bastille

  3. de mislukte vlucht van koning Lodewijk XVI naar het buitenland

  4. de weigering van de koning een grondwet te accepteren

 

20. Welk onderdeel behoorde niet tot de wetgeving van keizer Justinianus?

  1. De Citeerwet (lex citandi)

  2. De Pandekten

  3. De Codex

  4. De Novellen

 

21. Om te kunnen spreken van gewoonterecht moet voldaan zijn aan de volgende vereisten:

  1. langdurig gebruik, de opinie dat het een juist en nuttig gebruik is, goedkeuring door de vorst, de gewoonte moet zijn opgetekend

  2. langdurig gebruik, de opinie dat het een juist en nuttig gebruik is, goedkeuring door de vorst

  3. langdurig gebruik, de opinie dat het een juist en nuttig gebruik is

  4. langdurig gebruik

 

22. Volgens de Freirechtsbewegung (vrijrechtsschool):

  1. mocht de rechter op eigen gezag een lacune in de wet aanvullen

  2. mocht de rechter steeds oordelen naar redelijkheid en billijkheid

  3. moest de rechter zijn oordeel steeds gronden op de wet maar was hij vrij in het interpreteren

  4. was de rechter niet gebonden aan vorige uitspraken in soortgelijke gevallen

 

23. Bij het Verdrag van Verdun in 843 werd Europa in drie rijken verdeeld. De Nederlanden behoorden tot:

  1. het oostrijk

  2. het westrijk

  3. het middenrijk

  4. geen van deze drie rijken; ze waren onafhankelijk

 

24. Het legaliteitsbeginsel houdt in:

  1. gelijke behandeling in gelijke gevallen

  2. wie stelt, moet bewijzen

  3. de opgelegde straf moet evenredig zijn met de zwaarte van de misdaad

  4. geen feit is strafbaar zonder voorafgaande wetgeving

 

25. Wie kan met goed recht beschouwd worden als de grondlegger van ons huidig B.W.?

  1. Nicolaï

  2. Scholten

  3. Kemper

  4. Meijers

 

26. Waardoor faalde de codificatiepoging van de commissie Cras?

  1. Het streven naar materiële volledigheid

  2. De opkomst van de Bataafse republiek

  3. De afsplitsing van de zuidelijke Nederlanden

  4. Het ontwerp kende te revolutionaire denkbeelden

 

27. Staatsrechtelijk was keizer Justinianus keizer over:

  1. het gehele Romeinse rijk

  2. het Oost-Romeinse rijk

  3. alleen de Romeinse burgers van het gehele Romeinse rijk

  4. alleen de Romeinse burgers van het Oost-Romeinse rijk

 

28. In het ideaalbeeld van Montesquieu zijn de rechters te omschrijven als monden van de wet (‘les bouches de la loi’).

Stelling 1: Dit ideaalbeeld heeft men op het continent trachten te bereiken door middel van de invoering van codificaties.
Stelling 2: Als gevolg van de strikte uitleg die de Engelse manier geeft aan wetten, voldoet deze wat betreft de wijze waarop de wet wordt uitgelegd meer dan zijn continentale collegae aan het beeld van Montesquieu.

  1. Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

  2. Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist

  3. Beide stellingen zijn juist

  4. Geen van beide stellingen is juist

 

29. Stelling 1: De Supreme Court van de Verenigde Staten van Amerika heeft een eigen federaal privaatrecht ontwikkeld.

  1. Stelling 2: De Supreme Court van de Verenigde Staten van Amerika heeft de bevoegdheid de wetten te toetsen aan de Grondwet (Constitution).
    Stelling 1 is juist, stelling 2 is onjuist

  2. Stelling 2 is juist, stelling 1 is onjuist

  3. Beide stellingen zijn juist

  4. Geen van beide stellingen is juist

 

30. De stare decisis-regel houdt in:

  1. dat de Engelse rechter gebonden is aan zijn vorige uitspraken ook al is het er maar één.

  2. Dat de rechter gebonden is aan een reeks van gelijksoortige vorige uitspraken, niet aan één.

  3. Dat de rechter gebonden is aan zijn vorige uitspraken, indien zij althans officieel zijn opgetekend

  4. Dat de rechter gebonden is aan de opinies die de gezaghebbende schrijvers in hun books of authority hebben neergelegd.

 

Antwoorden oefententamen 2

 

1. C

2. D

3. B

4. C

5. A

6. C

7. A

8. C

9. D

10. B

11. D

12. B

13. C

14. D

15. D

16. A

17. D

18. A

19. D

20. A

21. C

22. D

23. B

24. D

25. D

26. B

27. A

28. D

29. B

30. A

 

Oefententamen 3 - Meerkeuzevragen

 

1. Bartholus de Saxoferrato is de grondlegger van:

  1. het volkenrecht

  2. het internationaal privaatrecht

  3. het Italiaans gewoonterecht

  4. het natuurrecht

 

2. Wat zijn de drie vereisten van een codificatie?

  1. op schrift gesteld recht, het wetboek moet volledig zijn, het moet systematisch zijn

  2. op schrift gesteld recht, door de overheid uitgevaardigd, het wetboek moet volledig zijn

  3. op schrift gesteld recht, door de overheid uitgevaardigd, het moet systematisch zijn

  4. het wetboek moet volledig zijn, door de overheid uitgevaardigd, het moet systematisch zijn

 

3. Welke zin komt overeen met de betekenis van de Volonté Générale?

  1. Ieder individu plaatst zich vrijwillig onder het gezag van de volksvertegenwoordiging.

  2. Ieder individu geeft zijn burgerlijke vrijheid prijs.

  3. Ieder individu plaatst zich vrijwillig onder het gezag van de koning.

  4. Ieder individu plaatst zich vrijwillig onder het gezag van de wil van de gemeenschap.

 

4. Welk onderdeel behoort niet tot het Corpus Iuris Canonici?

  1. Summa van Azo

  2. Decretum van Gratianus

  3. Liber Extra

  4. Clementinen

 

5. Welke stelling is juist?

  1. Volgens het canonieke recht ging het natuurrecht voor het kerkelijk recht.

  2. Volgens het canonieke recht ging het geschreven wereldlijkrecht voor het kerkelijk recht.

  3. Stelling a en b zijn juist.

  4. Stelling a, b en c zijn onjuist.

 

6. Het Italiaans Burgerlijk Wetboek van 1942 ontstond in het geestelijke klimaat van het:

a. communisme

b. humanisme

c. fascisme

d. nationaalsocialisme

 

 

7. Dat de juristen op het Europese continent gewend zijn om wetten ruim uit te leggen is te danken aan de school der commentatoren. Dit blijkt ook uit de zin:

Niemand is jurist, of hij is ook:

  1. bartolist

  2. humanist

  3. feudist

  4. canonist

 

8. Het enige recht dat voor Rousseau telde, als het ging om recht waar de mensen naar zouden moeten leven, was het:

  1. romeinse recht

  2. wettenrecht

  3. gewoonterecht

  4. natuurrecht

 

9. Welk wetboek werd in 1835 aangewezen als het burgerlijk wetboek van Griekenland, in afwachting van het maken van een nationale codificatie?

  1. de Basilica

  2. de codex Justinianus

  3. de Hexabiblos

  4. de Astikos Kodix

 

10. Pater juris naturae (de vader van het natuurrecht) was:

  1. Christian Wolff

  2. Hugo de Groot

  3. Samuel Pufendorf

  4. Jean Domat

 

11. Van welke interpretatiemethode werd in de zaak Sierck Liewes te Cornwerd tegen de Gedeputeerde Staten van Friesland gebruik gemaakt?

  1. grammaticale interpretatie

  2. teleologische interpretatie

  3. rechtshistorische interpretatie

  4. systematische interpretatie

 

12. Welke van de onderstaande rechtsoptekening gold sinds 506 na Christus voor Gallo-Romeinen in het zuiden van het huidige Frankrijk?

  1. Edictum Rothari

  2. Lex Romana Visigothorum

  3. Lex Barbara Burgundionum

  4. Codex van Justinianus

 

13. In 450 wordt een rechter in het Romeinse Rijk in een zaak wegens schadevergoeding geconfronteerd met de mening van Paulus en Modestinus tegenover die van Papinianus. Welke mening moet de rechter volgen bij de toepassing van de Lex citandi?

  1. hij mag zelf kiezen welke van de twee meningen hij wil volgen

  2. hij moet de mening van Papinianus volgen

  3. hij hoeft geen enkele mening te volgen

  4. hij moet de mening van Paulus en Modestinus volgen

 

14.Teleologische interpretatie, is interpretatie:

  1. volgens de bedoeling die de wetgever met zijn woorden had

  2. volgens het maatschappelijk doel dat de wetgever met zijn regeling wenste te bevorderen

  3. volgens het woordenboek

  4. volgens de theologie

 

15. De preator had tot taak:

  1. de besluiten van de consuls te bewaken

  2. rechtsgedingen te beslechten

  3. te bepalen of iemand recht had op een actie

  4. de Wet van de Twaalf Tafelen bij te stellen

 

16. De Instituten van Justinianus waren:

  1. leerboeken

  2. bloemlezingen uit juristengeschriften

  3. een wetboek en een leerboek

  4. geschreven voor Gaius

 

17. I De lex-posteriorregel gold niet binnen de Digesten

II De lex-posteriorregel gold binnen de Codex Justinianus

  1. beide stellingen zijn juist

  2. beide stellingen zijn onjuist

  3. stelling I is juist, stelling II is onjuist

  4. stelling II is juist, stelling I is onjuist

 

18. De tenlastelegging van het misdrijf tegen de vrede aan de verdachten voor het Neurenberger Tribunaal was omstreden op grond van:

  1. het legaliteitsbeginsel

  2. de lex-posteriorregel

  3. het legitimiteitsbeginsel

  4. het ne bis in idem beginsel

 

19. De Romeinse jurist Julianus was verantwoordelijk voor:

  1. de dood van keizer Hadrianus

  2. het ius publice respondendi; het recht om uit naam van de keizer adviezen te geven

  3. de publicatie van de uitleggingsregels van de Wet van de Twaalf tafelen

  4. het Edictum Perpetuum, de definitieve versie van het edict van de praetor

 

20. De Glossa Ordinaria in het Corpus Iuris Civilis zijn samengesteld door:

  1. Accursius

  2. Azo

  3. Irnerius

  4. Bartolus

 

Antwoorden oefententamen 3

 

     1. B

     2. B

     3. D

  1. A

  2. A

  3. C

  4. A

  5. B

  6. C

  7. B

  8. D

  9. B

  10. D

  11. B

  12. C

  13. C

  14. A

  15. A

  16. B

  17. A

 

Oefententamen 4 - Meerkeuzevragen

 

1. Welke filosoof heeft ervoor gezorgd dat de gedachte ontwikkeld werd dat ieder volk zijn eigen, in één wetboek, gecodificeerd nationaal privaatrecht zou moeten hebben?

  1. Voltaire

  2. Montesquieu

  3. Kant

  4. Rousseau

 

2. Welk recht gold naar de mening van de Franse juristen Dumoulin en Bourjon als het algemene, subsidiaire recht van Frankrijk?

  1. Romeinse recht

  2. canonieke recht

  3. leenrecht

  4. Coutume de Paris

 

3. De opkomst van het Engelse ‘equity-recht’ vindt zijn belangrijkste oorzaak in het feit dat de rechters van de ‘common law-courts’:

  1. de wetten van het parlement heel strikt moesten interpreteren

  2. de bevoegdheid misten om rechtsbetrekkingen te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid

  3. de common law alleen in aansluiting op oude middeleeuwse writs verder tot ontwikkeling konden brengen

  4. zich van oudsher gebonden achtten aan hun eerdere uitspraken, zodat de common law niet uitgebreid kon worden

 

4. I Het référé législatif leidt tot authentieke interpretatie

II Authentieke interpretatie is interpretatie door de rechter

  1. stelling I en stelling II zijn juist

  2. stelling I en stelling II zijn onjuist

  3. stelling I is juist, stelling II is onjuist

  4. stelling I is onjuist, stelling II is juist

 

5. Waarom werd het Edictum Perpetuum, Edictum Perpetuum genoemd?

  1. omdat het gedurende de hele ambtstermijn van de praetor van kracht bleef

  2. omdat het door een wet werd bevestigd en dus van kracht bleef totdat hij werd herroepen

  3. omdat het zijn rechtskracht ook behield nadat de ambtstermijn van de praetor ophield

  4. omdat het dezelfde rechtskracht had als een wet, anders dan alle andere edicten

 

6. Welk van de onderstaande onderdelen van het Corpus Iuris Civilis was in het Westen tot de hervatting van de juridische universiteiten, door Irnerios, geheel in de vergetelheid geraakt?

  1. Instituten

  2. Codex

  3. Digesten

  4. Novellen

 

7. De staatsrechtelijke grondslag voor de totstandkoming van een uniforme codificatie van het Nederlandse privaatrecht werd gelegd door:

  1. de Unie van Utrecht

  2. de Vrede van Munster

  3. de Staatsregeling van de Bataafse republiek

  4. de Grondwet van 1814

 

8. Welke van de onderstaande vereisten voor de geldigheid van een regel van gewoonterecht is niet van Romeins rechterlijke afkomst?

  1. langdurigheid van het gebruik

  2. noodzakelijkheid van het gebruik

  3. instemming van de rechtssubjecten

  4. redelijkheid van het gebruik

 

9. Een salvatorische clausule is:

  1. hetzelfde als een exclusiviteitsclausule

  2. het voorbehoud dat de wetgever in een codificatie maakt om daarin door middel van latere wetgeving wijzigingen te mogen maken

  3. het tegenovergestelde van een exclusiviteitsclausule

  4. een clausule die inhoudt dat bepalingen in de codificatie niet door later gewoonterecht zullen worden ontkracht

 

10. I Een optekening van gewoonterecht is niet geschreven recht

II Gewoonterecht kan volgens de Romeinse jurist Julianus de wet niet opzij zetten

  1. stelling I en stelling II zijn juist

  2. stelling I en stelling II zijn onjuist

  3. stelling I is juist, stelling II is onjuist

  4. stelling I is onjuist, stelling II is juist

 

11. De geestelijke stroming die bekend staat als ‘De Verlichting’ stond zeer afwijzend tegenover het:

  1. natuurrecht

  2. Romeinse recht

  3. Vernunftrecht

  4. Wenenrecht

 

12. Welke van de onderstaande Engelse rechtbanken behoorde niet tot de zogenaamde common law-courts?

  1. Court of Common Pleas

  2. Court of the Exchequer

  3. Court of the King’s Bench

  4. Court of Chancery

 

13. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg is een creatie van:

  1. de Europese Unie

  2. de Raad van Europa

  3. Jean Monnet

  4. Konrad Adenauer

 

14. In de zaak van Oades en zijn twee echtgenotes merkt Oades op dat hij in theorie ook monogaam is, maar dat de wet hem een keer toestaat twee vrouwen te hebben, zodat hij geen last van zijn geweten kreeg. Hij zegt daarbij dat ‘het nu een vaststaand uitgangspunt van rechtsgeleerdheid is dat alle rechten en plichten hun gang enkel hebben uit wetgevende besluiten. Wat betreft het begrip van …., dat is geheel en al verouderd.’

Welk begrip is volgens Oades met de invoering van een codificatie van het Burgerlijk recht in Californië verouderd?

  1. Romeins recht

  2. common law

  3. natuurrecht

  4. de Field code

 

15. Welke van de onderstaande wetboeken heeft in Nederland nooit kracht van wet gehad?

  1. het Wetboek Napoleon, ingerigt voor het Koninkrijk Holland

  2. de Code Civil

  3. het Wetboek van 1830

  4. het Burgerlijk Wetboek van 1838

 

16. In de Middeleeuwse gedachtewereld behoorde het natuurrecht tot het ongeschreven:

  1. wereldlijkrecht

  2. goddelijk recht

  3. gewoonterecht

  4. canonieke recht

 

17. De statutenleer van Bartolus:

  1. vinden we niet terug in onze huidige wetgeving

  2. zien we terug in de Wet Algemene Bepalingen

  3. werd alleen in het canonieke recht overgenomen

  4. behoorde tot het gedachtegoed van de glossatoren

 

18. Wat is het voornaamste verschil tussen het Pruisische Allgemeine Landrecht (ALR) en het Oostenrijkse ABGB?

  1. het ABGB is niet geïnspireerd door het natuurrecht, het ALR wel

  2. het ABGB is geïnspireerd door het Romeinse recht, het ALR niet

  3. het ABGB had exclusieve werking, het ALR aanvankelijk niet

  4. het ABGB beperkte zich niet alleen tot het privaat recht, het ALR wel

 

19. In welke staatkundige eenheid kwam het BGB tot stand?

  1. in het Eerste Rijk

  2. in het Tweede Rijk

  3. in het Derde Rijk

  4. in de Duitse Bond

 

Antwoorden oefententamen

 

1. D

2. D

3. C

4. C

5. A

6. C

7. C

8. D

9. C

10. D

11. B

12. D

13. B

14. C

15. C

16. B

17. B

18. C

19. B

 

 

Oefententamen 5 - Meerkeuzevragen

 

1. De aanhangers van de mos Gallicus verweten de aanhangers van de mos Italicus vooral:

  1. hun grote nadruk op rechtskracht van het canonieke recht

  2. hun grote nadruk op de historische achtergronden van het Romeinse recht

  3. geringe historische en filologische kennis

  4. geringe belangstelling voor de behoeften van de rechtspraktijk

 

2. De huidige Engelse Supreme Court of Judicature bestaat uit:

  1. de Court of common pleas, de Court of the King’s bench, de Exchequet en de Court of the Exchequer Chamber

  2. de drie oude common law-courts en de Court of Chancery

  3. De High Court of Justice en de Court of Appeal

  4. De High Court of Justice, de Court of Appeal en de House of Lords

 

3. Welke van de onderstaande delen van het Corpus Iuris Civilis bevat de codificatie van het keizersrecht?

  1. Instituten

  2. Codex Justinianus

  3. Digesten/Pandekten

  4. Novellen

 

4. Welke interpretatiemethode is volgens de Engelse rechter Lord Simon of Glaisdale zeer geschikt voor ‘volksgerechtshoven van een almachtig bewind’, die daarmee ‘de wet kunnen rekken om het geval te beslechten in overeenstemming met onderbuik gevoelens’?

  1. de wetshistorische

  2. de grammaticale

  3. de anticiperende

  4. de teleologische

 

5. De idee van het natuurrecht als een door god gegeven recht kwam in de Middeleeuwen in zwang via de geschriften van onder andere:

  1. Augustinus

  2. Gaius

  3. Aristoteles

  4. Bartolus

 

6. Welke van de onderstaande codificaties was niet bedoeld om exclusieve werking te hebben?

  1. het Allgemeines Landrecht

  2. de Code Civil

  3. het Allgemeines Burgerliches Gesetzbuch

  4. het Wetboek Napoleon, ingerigt voor het Koninkrijk Nederland

 

7. De Declaration of Independence (1776) was vooral het werk van:

  1. Thomas Jefferson

  2. Thomas Paine

  3. David Dudley field

  4. Benjamin Franklin

 

8. Waarvan wordt Bartolus de Sassoferrato als grondlegger beschouwd?

  1. het volkenrecht

  2. het internationaal privaatrecht

  3. het ius gentium

  4. het handelsrecht

 

9. De common law in Engeland is in feite:

  1. voornamelijk gebaseerd op lokale gewoonterechten

  2. voornamelijk een rechtersrecht

  3. vooral gebaseerd op het Corpus Iuris Civilis

  4. vooral gebaseerd op het Normandische recht

 

10. Welk beginsel was volgens koning Frederik de Grote geschonden door de rechters die de molenaar Arnold in het ongelijk stelden?

  1. het ongelijkheidsbeginsel

  2. het gelijkheidsbeginsel

  3. het nulla poena beginsel

  4. het legaliteitsbeginsel

 

11. I Het canonieke recht maakt, volgens de Middeleeuwse rechtsbronnenleer, deel uit van het geschreven goddelijke recht

II Het Corpus Iuris Canonici is geen codificatie

  1. stelling I en stelling II zijn juist

  2. stelling I en stelling II zijn onjuist

  3. alleen stelling II is juist

  4. alleen stelling I is juist

 

12. Welke geleerde is geen aanhanger van het natuurrecht?

  1. Samuel von Pufendorf

  2. Hugo de Groot

  3. Edmund Burke

  4. Thomas Paine

 

13. Het Corpus Iuris Civilis bestaat uit tenminste

  1. Instituten, Digesten en Breviarum

  2. Instituten, Digesten en Codex

  3. Instituten, Codex en Breviarum

  4. Codex, Digesten en Breviarum

 

14. De rechtvaardiging van het toepassen van de regels van het Romeinse ius gentium op ‘niet-Romeinen’ kan worden gevonden in het feit dat het ius gentium een voortbrengsel is van de:

  1. goede trouw

  2. billijkheid

  3. natuurlijke rede

  4. rechtsgelijkheid

 

15. In de zaak Marbury vs. Madison wordt vastgesteld:

  1. de bevoegdheid van de rechter tot toetsing van de grondwet aan de wet

  2. de bevoegdheid van de rechter tot toetsing van de wet aan de grondwet

  3. de toetsingsonbevoegdheid van de Nederlandse rechter

  4. het recht op een bevelschrift ten gunste van Marbury, te verlenen door het Amerikaanse Hooggerechtshof.

 

16. De theorie van het natuurrecht wordt vooral gekenmerkt door het feit dat zij:

  1. gebruik maakt van logische argumenten

  2. de nadruk legt op de juiste uitleg van teksten

  3. veronderstelt dat men het ‘ware recht’ door beredenering kan vinden

  4. wetgeving ziet als middel tot het bereiken van een betere samenleving

 

17. Wat was de kritiek van de nationaalsocialisten op het Duitse BGB?

  1. er stond teveel Romeins recht in

  2. er stond teveel natuurrecht in

  3. er stond te weinig sociaalrecht in

  4. het was teveel ontleend aan de Franse Code Civil

 

18. Sinds koning Henry II van Engeland is een writ:

  1. een dagvaarding ter inleiding van het geding

  2. een executoriale titel ter uitvoering van een koninklijk bevel

  3. een authentieke akte dienend tot bewijs

  4. een proces-verbaal van het geding.

 

19. Welke maatregel(en) trof keizer Justinianus tegen tekstbederf?

  1. het commentaarverbod

  2. het interpolatieverbod

  3. het commentaarverbod en het interpolatieverbod

  4. het siglenverbod en het commentaarverbod

 

20. I Montesquieu was een principieel tegenstander van rechtsverscheidenheid

II Voltaire was een voorstander van de uniformering van het Franse recht

  1. stelling I en stelling II zijn juist

  2. stelling I en stelling II zijn onjuist

  3. alleen stelling I is juist

  4. alleen stelling II is juist

 

21. Voor de Franse revolutie gold in Nederland als subsidiair recht:

  1. het canonieke recht

  2. de coutume de Paris

  3. het Romeinse recht

  4. lokaal gewoonterecht

 

22. De zogenaamde Pandektisten behoorden tot:

  1. de Freirechtschule

  2. de school van het natuurrecht

  3. de Historische school

  4. de aanhangers van de iusus modernus Pandectarum
     

 

Antwoorden oefententamen 5

 

1. C

2. C

3. B

4. D

5. A

6. A

7. A

8. B

9. B

10. A

11. C

12. C

13. B

14. C

15. B

16. C

17. A

18. A

19. D

20. D

21. C

22. C

 

 

Oefententamen 6 - Open vragen

 

1. De feodaliteit werd bepaald door twee kenmerken, een persoonlijk en een zakelijk.

a. Het persoonlijk kenmerk was gelegen in …

  1. Het zakelijk kenmerk was gelegen in …

 

2. Honderd jaar geleden stierf Theodor Mommsen. In zijn testament schreef hij dat hij vooral na de oorlog van 1870 en door het ontstaan van het Duitse keizerrijk zijn politieke ambities had opgegeven en zich volledig op de wetenschap had gestort.

  1. Wie voerde oorlog tegen wie in 1870?

  2. Wie was de architect van het Duitse Keizerrijk?

 

3.

  1. Wanneer werd Nederland een constitutionele monarchie?

  2. Wie was toen de monarch?

 

4. Nederland heeft vier codificaties van het burgerlijk recht gehad.

a. Onder welke vorst werd de eerste burgerrechtelijke codificatie afgekondigd?

  1. Onder welke vorst werd de vierde burgerrechtelijke codificatie afgekondigd?

 

5. Waarom zou je de oudste Romeinse wetgeving van de Romeinen een codificatie kunnen noemen?

 

6. In 1848 werd Zwitserland van een statenbond een bondsstaat.

  1. Wat is een statenbond?

  2. Wat is een bondsstaat?

 

7.

  1. Het Spaanse burgerlijk wetboek kent een zogenaamde salvatorische clausule. Wat houdt die clausule in?

  2. Welk wetboek kende eveneens zo’n salvatorische clausule?

 

8. Noem een maatregel van de Engelse koning Hendrik II die de verandering van het recht diepgaand heeft beïnvloed.

 

9. Hoe kon, volgens Rousseau, een individu gebonden zijn aan een wet waarvan de inhoud niet correspondeerde met zijn individuele wil?

 

10.

  1. Wat is een glosse?

  2. Waarin ligt de betekenis van de school der glossatoren?

 

11.

  1. Welk rechtsboek werd vanaf 1350 in plaats van de Basilica in het Byzantijnse rijk gebruikt in de praktijk?

  2. Welke status kreeg dit boek in 1835?

 

12.

  1. Door welk boek is de Civil Code van de Amerikaanse staat Louisiana geïnspireerd?

  2. De invoering van deze Civil Code heeft de staat Louisiana ten opzichte van andere staten in de VS tot een buitenbeentje gemaakt. Op welke wijze?

 

13.

  1. Wat wordt er bedoeld met het begrip Vernunftrecht?

  2. Waarom vond Cornelis van Bijnkershoek het natuurrecht niet meer dan een ‘wassche neus…Welke men draayen, keeren en wenden kan, hoe men dat wil’?

 

14. Waarom was Karel de Grote niet zo blij met het verkrijgen van zijn keizerstitel?

 

15. Op welke Europese civiele wetboeken zijn de onderstaande niet-Europese civiele wetboeken gebaseerd?

  1. het burgerlijk wetboek van Japan

  2. het burgerlijk wetboek van Argentinië

 

16. Wat betekende de invoering van de zogenaamde Judicature Acts in 1873-1875 in Engeland voor:

  1. de inrichting van de rechterlijke organisatie

  2. de twee bronnen van het Engelse recht

 

17. Waarom was de eerste supranationale Europese gemeenschap, de EGKS van 1952, gericht op kolen en staal?

 

18. Wat is het grote belang van het boek Cesare Beccaria, Dei delitti e delle pene (misdaden en straffen) voor de codificatiegedachte?

 

19. De Code Civil van 1804 verbood aan de rechter uitspraken te doen die niet alleen het geschil in kwestie betroffen, maar algemene gelding hadden. Tegen welke oude rechterlijke bevoegdheid was deze verbodsbepaling gericht?

 

20. Wat verstaat men onder teleologische interpretatie?

 

21. Welk juridisch obstakel bestond er volgens de verdedigers van de in Neurenberg berechte Duitse officieren en leden van de NSDAP tegen veroordeling van hun mandaten wegens misdrijven tegen de vrede?

 

22. In de zaak van de afbraak van het huis van Sierck Lieuwes door de Staten van Friesland in de strijd tegen de Spanjaarden, werd een claim tot schadevergoeding verdedigd met een beroep op de Rhodische wet over de zeeworp. Aan welke rechtsschool is deze wijze van interpreteren ontleend?

 

 

Antwoorden oefententamen 6

 

1.

  1. De verkregen bescherming in relatie tot hun krijger schap.

  2. De vazallen kregen een stuk land tot hun beschikking van de leenheer.

 

2.

  1. Frankrijk tegen Duitsland

  2. Napoleon

 

3.

  1. Met de komst van de Grondwet van 1579.

  2. Filips II

 

4.

  1. Lodewijk Napoleon

  2. Napoleon

 

5. - het was op schrift gesteld (12 tafelen)

- er was gezag aan verleend (door de gezaghebber)

- het was exclusief (geen andere rechtsbronnen)

 

6.

  1. Verschillende soevereine staten, die onafhankelijk van elkaar opereren.

  2. Staten vormen samen een soort van eenheid met een aantal gemeenschappelijk organen.

 

7.

  1. Het wetboek is goed voor het hele land, behalve in de gedeeltes die een ver ontwikkeld costumier recht hadden; daar had het Spaanse BW een subsidiaire werking.

  2. Siete Partidas

 

8. Het overdragen van de taak om writs uit te vaardigen aan de Lord Chancellor.

 

9. Iedereen moet dan zijn eigen individuele vrijheid inleveren voor een gemeenschappelijke vrijheid (Contrat Social).

 

10.

  1. Een kanttekening bij de wettekst die deze wettekst uitlegt, interpreteert.

  2. Zij maakten het oude Corpus Iuris weer actueel, door de teksten te glosseren gaven zij de oude wetten weer kracht

 

11.

  1. Corpus Iuris

  2. subsidiaire werking

 

12.

  1. de Franse Code Civil

  2. Alle andere staten hadden recht die gebaseerd was op de Engelse common law.

 

13.

  1. De ratio, alleen met verstand kan het recht gevonden worden.

  2. Omdat het niet gecodificeerd was.

 

14. Omdat hij door de paus gekroond was en dat betekent dan dat de paus hoger in status is dan de keizer. En dat wilde Karel de Grote niet.

 

15.

  1. de Franse Code Civil

  2. het Romeinse Corpus Iuris

 

16.

  1. De County courts werden voorgedragen door reizende rechters.

  2. De common law en de Statutes werden uitgebreid.

 

17. Europa had er baat bij dat de economie gemeenschappelijk werd gestimuleerd.

 

18. het legaliteitsbeginsel

 

19. bevoegdheid tot regelgeving

 

20. het doel van de wet

 

21. het nulla poena beginsel

 

22. Mos Italicus

 

 

Oefententamen 7 - Open vragen

 

 

1. Op welk beginsel wilde Jeremy Bentham zijn codificatie gronden?

 

2. Het natuurrecht was de bron van de aequitas canonica, de canoniek rechterlijke billijkheid.

a. Waarvoor gebruikte de kerkelijke rechtbank de aequitas canonica?

b. Welke plaats neemt het natuurrecht in, in de rangorde van de rechtsbronnen in de kerkelijke rechtbank?

 

3. Een nieuw burgerlijk wetboek ontstaat alleen uit politieke drang volgens P. Scholten. Wat bedoelde hij hiermee?

 

4. Tot welke rechtsbron behoort een geschrift uit 200 na Christus van Papinianus, nadat dit geschrift in de Digesten is opgenomen?

 

5. Montesquieu beschouwde de rechter als de ‘bouche de la loi’, de mond van de wet. Wat bedoelde hij hiermee?

 

6. Waarom stond de Franse Koning argwanend tegenover het Romeins recht?

 

7. Welke stroming/rechtsschool hoort bij de volgende uitspraak? ‘Eerder gaven zij aan de Romeinen hun eigen wetten terug dan zij aan ons zulke aandroegen, die voor onze staatszaken geschikt waren’.

 

8. Wat beoogde men met het Placaet van Verlatinghe?

 

9. De Leidse hoogleraar Voet (1647-1713) is een vertegenwoordiger van het Rooms-Hollands recht. Wat is Rooms-Hollands recht?

 

10. Hoe is de equity rechtspraak in Engeland ontstaan?

 

11. Wie is de man achter de codificatiebeweging in de 19e eeuw in Amerika?

 

12. Is de Zwitserse codificatie (ZGB) van 1912 exclusief. Zo ja, waarom. En zo nee, waarom niet?

 

13. De Spaanse Codigo Civil van 1889 kent een salvatorische clausule. Wat houdt deze clausule in?

 

14.

  1. Wanneer werd Karel de Grote tot keizer gekroond?

  2. Waarom was Karel nooit naar de kerk gekomen als hij geweten had wat er ging gebeuren?

 

15. In welk opzicht is de positie van de Engelse Lord Chancellor te vergelijken met die van de Romeinse praetor?

 

16.

  1. Keizer Karel V behoorde tot een familie die vele keizers aan het Heilige Roomse Rijk heeft geleverd. Welke familie was dat?

  2. Hoe werd men keizer van het Heilige Roomse Rijk?

 

17. In de Ordinamiento van Alcala (1348) werd de rangorde van de drie rechtsbronnen in Castilië vastgelegd. Welke drie waren dat? (In volgorde van belangrijkheid.)

 

18.Aan welke rechter is toepassing van Europees recht voorbehouden?

 

19.Welk probleem moest de Duitse rechter het hoofd bieden toen hij de voormalige staats- en partijleider Krenz wilde straffen vanwege het schietbevel aan de muur?

 

20.Uit de zaak over Molenaar Arnold blijkt duidelijk dat koning Frederik de Grote van Pruisen een voorkeur had voor een bepaalde rechtsbron. Welke is dat?

 

21.

  1. Wat is rechtshistorische interpretatie?

  2. Wat is wets systematische interpretatie?

 

Antwoorden oefententamen 7

 

1. het Utility beginsel

 

2. a. als aanvulling op het wereldlijkrecht

b.de hoogste

 

3. Dat codificatie eenheid brengt in een land.

 

4. Onderdeel van de juristengeschriften, Ius. (Later onderdeel van de Lex Citandi.)

 

5. Dat de rechter niet mag interpreteren, alleen fungeren als machine en de feiten oplezen.

 

6. De keizerstitel was in plaats van naar Frankrijk, naar Duitsland gegaan. Daarom heeft de Franse koning ervoor gezorgd dat een lokaal recht zich ontwikkelde. Erkenning van het Romeinse recht werd gezien als erkenning van de Romeins-Duitse keizer.

 

7. Mos Gallicus

 

8. De 7 gewesten van Nederland zetten Filip II af in 1581.

 

9. Hollands recht gebaseerd op het Romeinse recht.

 

10. natuurrecht

 

11. David Dudley Field

 

12. Kan allebei. Ja, want alle rechtsregels staan in één wetboek, het is de enige rechtsbron. Nee, artikel 1 van het ZGB beschrijft dat de rechter ook een rechtsbron is.

 

13. De clausule is behoudend en niet allesomvattend, in tegenstelling tot een exclusiviteitsclausule.

 

14.

  1. in de Kerstnacht van 800 na Christus

  2. Karel de Grote had liever zichzelf gekroond. Nu leek het alsof de paus machtiger was dan hijzelf.

 

15. Ze spreken allebei recht met als bron het natuurrecht en het canonieke recht en ze mogen allebei ingrijpen onder gezag van de natuurlijke billijkheid.

 

16.

  1. De Familie von Habsburg.

  2. Door gekozen te worden door keurvorsten.

 

17. - ordenamiento

- gewoonterecht

- Siete Partiedas

 

18. het Europese hof van justitie

 

19. Er was geen wettelijke bepaling op grond waarvan hij dat kon doen.

 

20. het natuurrecht

 

21.

  1. Kijken naar de herkomst van de regel.

  2. Kijken naar hoe de regel zich in het stelsel van de wet past en zich verhoudt tot andere regels.

 

Oefententamen 8 - Open vragen

 

1. De Romeinen maakten vroeger ook al het onderscheid tussen geschreven en ongeschreven recht.

 

  1. Waaruit vloeit de behoefte aan optekening van het recht?

  2. Hoe heette de eerste geschreven wetgeving van Rome?

 

2. ‘Omdat zij tweeling waren, was er geen onderscheiding mogelijk op grond van de eerbied voor leeftijd. Opdat de goden, die deze onder hun bescherming hadden, door middel van tekenen zouden kiezen, wie zijn naam zou geven aan de nieuwe stad, wie de gestichte stad zou regeren, ….’ (Titus Livius)

    3. Over welke stad schrijft Livius hierboven?

    4.Wat is imperium?

 

3.

  1. Waarom ontstond er juist in Italië behoefte aan internationaal privaatrecht?

  2. Wie is de grondlegger van dit recht?

 

4. ‘Zo tastte de schimmel van de Gallische kritiek niet alleen de randen van de geglosseerde manuscripten aan, maar vrat zich een weg naar de tekst zelf’.

  1. Tegen wie/welke school was deze kritiek gericht?

  2. Wat was de inhoud van de kritiek?

  3. Noem een vertegenwoordiger van de mos Gallicus.

 

5. Is de rechtbank van Zutphen gebonden aan een beslissing van de Hoge Raad?

 

6.

  1. Welke rechtsbron voor het privaatrecht gold in Groningen 1810?

  2. Welke rechtsbron voor het privaatrecht gold in Overijssel in 1835?

 

7. Waarom is de Oxford English Dictionary een onmisbaar instrument voor de Engelse rechter?

 

8.

  1. Wat wordt er verstaan onder Interessenjurisprudenz?

  2. Tegen welke stroming was deze Interessenjurisprudenz gericht?

  3. Koppel de naam van een geleerde aan de Interessenjurisprudenz.

 

9.

  1. Nederland heeft na zijn erkenning als soevereine republiek in 1648 één keer zijn staatsrechtelijke onafhankelijkheid verloren. Wanneer was dit?

  2. Wie was de eerste koning van ons land?

 

10. Koning Henry II van Engeland stelde koninklijke rechters aan die rondreisden en in het gehele land rechtspraken. Welk doel beoogde hij met die rondreizende rechters te bereiken?

 

11.

  1. Wat betekent het als men zegt dat een wetboek subsidiaire gelding heeft?

  2. Noem één reeds afgeschaft en één nog geldend wetboek die subsidiaire gelding heeft.

 

12.

  1. Waar is de titel tsaar van afgeleid?

  2. Van wie beschouwen de tsaren zich de rechtsopvolgers?

 

13.

  1. Welk bezwaar had Friedrich Carl von Savigny tegen het natuurrecht?

  2. Welke rol zag de rechtsgeleerde weggelegd voor het Romeinse recht?

 

14. De onlangs in Brussel gehouden conferentie over een Europese grondwet is mislukt.

 

  1. Wat is het belangrijkste wetgevende orgaan van de gemeenschap?

  2. Welke rechter doet uitspraak in het concrete geval dat er een regel van Europees recht in het geding is?

 

15. Het Verenigingsverdrag tussen de Bondsrepubliek en de voormalige DDR verklaarde dat delicten begaan in de toenmalige DDR vallen onder het toen geldende DDR recht. Hun daden zouden toen dus gerechtvaardigd zijn. Toch werd op 25 augustus 1997 de voormalige Oost-Duitse staats- en partijleider Krenz door een rechtbank in Berlijn veroordeeld tot zesenhalf jaar gevangenisstraf vanwege het zogeheten schietbevel aan de muur. Volgens de Duitse Grondwet mogen misdrijven niet met terugwerkende kracht strafbaar worden gesteld.

 

  1. Met behulp van welk recht kon de Berlijnse rechtbank toch met een veroordeling van Krenz komen?

  2. Artikel 7 EVRM legt het nulla poena beginsel vast. Lid 2 biedt echter ruimte om hiervan af te wijken. Waarom heeft te Duitse rechtbank hier geen gebruik van gemaakt?

 

16. Het Neurenberg Tribunaal omzeilde het zogenaamde legaliteitsbeginsel door het hanteren van een bepaalde argumentatie.

 

  1. Wat is de juridische grondslag van de door het Tribunaal gebruikte argumentatie?

  2. Welke schrijver uit de 18e eeuw introduceerde het eerder aangehaalde legaliteitsbeginsel?

 

17. In welke drie gevallen mag het Engelse Hof van Beroep (Court of Appeal) afwijken van eigen eerdere beslissingen?

 

18. Op welke wijze vult een Zwitserse rechter een leemte in de wet in het ZGB?

 

19. Welke interpretatiemethode was bij de toepassing van het corpus juris civilis de enige die gebruikt kon worden om het recht bij de tijd te houden, en werd derhalve veel gebruikt door de aanhangers van de mos Italicus?

 

Antwoorden oefententamen 8

 

1. a. rechtszekerheid

b. de Wet van de Twaalf tafelen

 

2.

  1. Rome

  2. één en ondeelbare macht

 

3.

  1. Er waren veel verschillende stammen en omdat ze in contact met elkaar kwamen was daar behoefte aan toen er steeds vaker conflicten ontstonden.

  2. Bartolus

 

4.

  1. De school der glossatoren

  2. Het Corpus iuris Civilis werd overwoekerd door glossen.

  3. Cujas

 

5. Op zich niet, maar de Hoge Raad kan de uitspraak wel herroepen.

 

6.

  1. Het wetboek van Napoleon ingerigt voor het koninkrijk Holland.

  2. De Code Civil

 

7. Vanwege de grammaticale uitleg die zij moeten hanteren.

 

8.

  1. jurisprudentie die meer op de maatschappij en praktijk gericht is

  2. de Historische school (Savigny)

  3. Von Ihering

 

9.

  1. de Napoleontische tijd

  2. Willem (I)

 

10. rechtseenheid bereiken

 

11.

  1. Dan werkt dat aanvullend ten opzichte van de primaire (belangrijkste) rechtsbron.

  2. Corpus Iuris Civilis, Codigo Civile

 

12.

  1. keizer

  2. Romeinse keizers

 

13.

  1. Het recht is organisch. Het geld altijd en voor iedereen. Het is niet toegepast.

  2. Eerst bestuderen, dan pas vastleggen.

 

14.

  1. het Europese Parlement

  2. het Europese Hof van Justitie

 

15.

  1. het natuurrecht

  2. Dit zou schuldbekentenis betekenen, en dat wilden ze niet.

 

16.

  1. het natuurrecht

  2. Rousseau

 

17. Per incuriam, als iets in strijd met de eigen beslissing is of als iets in strijd met de beslissing van de House of Lords is.

 

18. Via artikel 1 ZGB, naar analogie toepassen als ware bij wetgever.

 

19. Analogisch interpreteren

Bron

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Click & Go to related summaries or chapters

Studiegids bij Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis van Lokin en Zwalve

Samenvattingen en studiehulp bij Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis van Lokin en Zwalve

Inhoudsopgave

  • Samenvatting bij het boek: Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis van Lokin en Zwalve - 5e druk
  • Bullets bij het boek: Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis van Lokin en Zwalve - 5e druk
  • Tentamentests bij het boek: Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis van Lokin en Zwalve - 5e druk
  • TentamenTests bij het boek: Hoofdstukken uit de Europese codificatiegeschiedenis van Lokin en Zwalve - 3e druk
Access: 
Public
This content refers to .....
Law and public administration - Theme
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1392