Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Samenvatting: Introduction to International Political Economy

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Hoofdstuk 1 – wat is Internationale Politieke Economie?

Inleiding

Internationale Politieke Economie (IPE) heeft meerdere betekenissen, maar in het boek gaat het om een multidisciplinaire onderzoeksmethode, die de relaties tussen staten, markten en maatschappijen in de geschiedenis beschrijft en analyseert. Het bevat een politieke dimensie die ingaat op hoeveel macht actoren moeten hebben voor verschillende doeleinden, en een economische dimensie, die omgaat met hoe schaarse goederen worden verdeeld tussen individuen, groepen en natiestaten.

Theorieën

Het economisch liberalisme (ofwel neoliberalisme) gaat met name over markten en het rationele gedrag van verschillende actoren binnen die markten. Belangrijk voor economische theoretici is de rol van de overheid in de markt en andere delen van de economie. Onder pure marktcondities lijken mensen slechts rationeel te handelen, waarmee ze hun eigen doelen zo goed mogelijk nastreven.

Het mercantilisme (of economisch nationalisme) lijkt veel op het realisme en focust zich op de pogingen van de staat om haar rijkdom en macht te beschermen van de invloed van andere staten. Dit gebeurt via hard power of soft power.

Het structuralisme is gebaseerd op een Marxistische analyse en gaat in op de klassesegmenten. Deze worden gevormd door de dominante economische structuur. Structuralisten benadrukken dat markten nooit bestonden in een sociaal vacuüm. 

Het nut van IPE

Door een combinatie te maken van de bovenstaande drie theorieën, kan men een overzicht krijgen en verklaringen geven voor globale processen en patronen. Susan Strange suggereert dat we moeten focussen op enkele analytische en conceptuele thema’s die interdisciplinair zijn, om ook tot verklaringen te komen.

Analyse-niveaus

Er bestaan vier niveaus van analyse:

Globaal niveau: het breedste, meest omvattende niveau. Focust op hoe belangrijke globale factoren beperkingen en kansen creëren voor regeringen en maatschappijen.

Interstatelijk niveau: benadrukt hoe het relatieve evenwicht van politieke, militaire en economische macht tussen staten de waarschijnlijkheid van oorlog, samenwerkingen, transnationale corporaties of het beleid van overheden teweegbrengt.

Het statelijk/maatschappelijk niveau: kijkt naar het lobbyen van sociaal-economische groepen, electorale druk en culturele invloed en hoe deze het buitenlands beleid van landen beïnvloeden.

Individueel niveau: dit benadrukt de psychologie van keuzes die door beleidsvormers worden gemaakt.

De vier niveau’s helpen ons om verklaringen en oplossingen te geven voor problemen.

Susan Strange’s vier structuren

Susan Strange is een econoom die vier structuren heeft benoemd. Deze complexe netwerken functioneren als onderliggende fundering voor de IPE. Elke structuur kan op de vier analyseniveaus worden benoemd door instituties, bedrijven, individuen of gebeurtenissen..

Veiligheidsstructuur: men moet zich veilig voelen in het eigen land om aan persoonlijke behoeftes te kunnen voldoen.

Productie en handelsstructuur: wie produceert wat, voor wie en onder welke voorwaarden?

Financiële en monetaire structuur: dit benoemd wie toegang heeft tot geld, wanneer en onder welke voorwaarden, en dus hoe bepaalde bronnen worden verdeeld tussen landen.

Kennis en technologie structuur: kennis en technologie zijn bronnen die kunnen leiden tot rijkdom en macht, wanneer ze op de juiste manier worden ingezet.

Globalisering

Globalisering wordt vaak gekarakteriseerd als…

Een economisch proces dat relaties gebaseerd op nieuwe technologieën en communicatiesystemen en de mobiliteit van handel en kapitaal reflecteert;

De integratie van nationale en regionale markten tot een globale markt;

Een politiek proces dat statelijke autoriteit afzwakt en het vervangt met gedereguleerde marktuitkomsten;

Een cultureel proces dat een groeiend netwerk van complexe culturele connecties en interdependentie in de moderne maatschappij reflecteert.

Globalisatie is de basis van globalisering en staat gelijk aan productie-efficiëntie, een vrij verkeer van kapitaal (kapitaalmobiliteit), vrijhandel, open markten en individuele ontwikkeling.

Critici op de globaliseringstheorie menen dat het bijdraagt aan armoede, door het verergeren van zowel conventionele als non-conventionele oorlogen in ontwikkelingsregio’s, bijvoorbeeld Sudan en Somalië.

Hoofdstuk 2 – “laissez-faire”: het economisch-liberaal perspectief

Basis van het economisch liberaal perspectief

Het liberalisme focust op de competitieve aard van de mens op een constructieve manier. Men wordt gedreven door de rede, niet door emoties. Mensen zijn fundamenteel uit op eigenbelang. De staat moet een gelimiteerde rol spelen in de economie en maatschappij.

Adam Smith (1723-1790) heeft in zijn boek The Wealth of Nations een kritiek gegeven op de mercantilistische staat van de 18e eeuw, waarbij staatsmacht werd gebruikt om rijkdom, macht en nationale veiligheid te brengen. De klassieke economische liberalen menen echter dat individuele vrijheden op de markt het beste alternatief hiervoor is, omdat de verdeling van hulpbronnen beter wordt gedaan en economische activiteit goed wordt georganiseerd. Daarnaast geloofde Smith in de coöperatieve, constructieve kant van de menselijke aard, wat wil zeggen dat het grote belang van de maatschappij door rationele, individuele keuzes wordt beïnvloed. Dit vormt zich door de “onzichtbare hand”, die de economie gidst.

Kapitalisme

De vijf hoofdelementen van het kapitalisme zijn de volgende:

Markten coördineren de economische activiteiten van de maatschappij

Grote markten bestaan slechts voor de uitwisseling van land, arbeid, goederen en geld

Competitie reguleert economische activiteit; het eigenbelang van consumenten motiveert economische activiteit

Vrijheid van onderneming

Privaat eigendom

Tegenwoordig wordt de marktprijs voor goederen en diensten vastgesteld op basis van aanbod en vraag. Daarnaast dient het eigenbelang van de consumenten de maatschappelijke belangen. Overheidsinterventie verstoort de verdeling van hulpbronnen door veranderde competitieverhoudingen.

De transformatie van liberale ideeën en beleid

Economische liberalen richten zich vaak op het domein waarin natiestaten hun coöperatieve en constructieve aard via harmonieuze competitie tonen. Internationale handel is daarmee voordelig. Staatsrestricties waren volgens Smith dan ook niet wenselijk. David Ricardo volgde het beeld van Smith maar bedacht dat landen door comparatieve kostenvoordelen nog beter met elkaar konden handelen. Dit beeld ontstond door zijn kritiek op de Corn Laws. Vrije handelsmarkten waren efficiënt, en dit was een kwaliteit waar iedereen zijn voordeel mee kon opdoen. De uitkomst hiervan was een positive-sum game. Door samen te werken en te onderhandelen, had iedereen voordeel in plaats van dat één iemand slecht achterbleef.

John Stuart Mill en de evolutie van het liberale economische perspectief

Mill was ook een econoom die de ideeën van Smith en Ricardo verder uitbreidde. Sociale vooruitgang ontstond op basis van “morele en spirituele vooruitgang in plaats van de toenemende rijkdom”. Het competitieve proces voldeed niet per se aan de maatschappelijke belangen. Om sociale vooruitgang te boeken, moest de staat juist actie nemen om de markt aan te vullen en fouten te herstellen. Decentralisatie was hierbij zeer efficiënt.

Het gidsende principe was nog steeds laissez-faire, dus als overheidsbemoeienis in twijfel werd getrokken, moest de staat niet interveniëren. Slechts gelimiteerde acties waren wenselijk.

John Maynard Keynes en de Great Depression

Keynes suggereerde dat het laissez-faire principe niet volledig genoeg de marktwerking uitlegde. De oorzaak van recessies en depressies lang bij individuen die rationeel probeerden te denken maar alsnog fouten hierin maakten. De onzichtbare hand werd onderuit gehaald, omdat men wel rationeel kon denken maar in het geval van het collectieve resultaat er nog vaak genoeg irrationeel en destructief werd gehandeld.

De paradox van sparen kwam volgens Keynes door de spaarzaamheid van individuen als er onzekerheid voor de toekomst was. De oplossing (Keynesianisme) is om statelijke en marktinvloeden te combineren zodat er nog wel een ‘onzichtbare hand’ is maar er ook gelimiteerde staatsactie is.

Keynes over statelijke en internationale belangen

Keynes geloofde dat staatsactie nodig was om de onzichtbare hand bij te staan, waardoor er een liberaal en open internationaal systeem ontstond. Het Keynesiaans compromis meent dat de internationale economie door vreedzame samenwerking van staten (volgens de Bretton Woods instituties) het best tot stand kan komen. Het ingebed liberalisme, waarbij sterke internationale markten de binnenlandse belangen reflecteerden door politieke reguleringen, werd sinds Keynes en de Tweede Wereldoorlog de nieuwe lijn van IPE.

De hegemonische evenwichtstheorie (hegemonic stability theory) is het idee dat internationale markten het best werken als er een hegemoon is, die in staat en bereid is, om de kosten te dekken die worden gemaakt door internationale publieke goederen te verspreiden.

De tweede opkomst van het klassiek liberalisme

De economen Friedrich Hayek en Milton Friedman deelden meer orthodox economische liberale beleidsideeën die een gelimiteerde rol van de overheid wilden. Dit was de basis van het neoliberalisme. De groeiende rol van de overheid kenmerkte de lijn naar het socialisme en fascisme. Voor vrijheid en veiligheid moest ze dus worden gelimiteerd. De markt verdient vrijheid.

Reagan, Thatcher en andere neoliberalen

Het neoliberalisme stelt dat economische groei belangrijker is dan stabiliteit. President Reagan steunde de ‘supply-side’ economie, waarbij lagere belastingen werden geheven en daardoor de vraag en aanbod in de markt verbeterde. Bij deze “Reaganomics” hoorde ook onder andere de deregulering van banken, energie etc.

Globalisering is de uitbreiding van economische liberale principes over de hele wereld, was een proces dat economische groei met zich mee zou brengen en democratie zou verspreiden over betrokken kapitalistische landen.

1990/2000: kritiek op het neoliberalisme

Met name anti-globaliseringsprotesten uitten kritiek op het neoliberalisme, die het beschuldigde van grotere armoede en ongelijkheid in ontwikkelingslanden. Friedman reageerde door te suggereren dat overheden technologische innovaties moesten steunen. De economie had een betere regulering nodig, door ingebed te zijn in sociale en politieke instituties en daardoor legitimiteit te krijgen.

Kritiek op het liberalisme

Critici beargumenteren dat theoretici van het economisch liberalisme de fouten in de markt hebben ondergewaardeerd en de mogelijkheid van de markt om zichzelf aan te passen hebben overgewaardeerd. Daarnaast zijn ze er niet in geslaagd om lange termijnproblemen aan te pakken. Toch was laissez-faire constant populair:

Het was onderdeel van een groepsgedachte onder politici, waardoor er niet snel verandering ontstond

Het principe om de markt te laten beslissen was de uitkomst van een onderzoek over de beste manier om de markt te laten werken

De vrije marktmodellen richtten zich op economische groei in plaats van sociale stabiliteit en een gelijke inkomensverdeling

De rijke elite steunden het laissez-faire principe, zij domineerden vaak

De vrije markt zou cruciaal zijn voor de rol van Amerika in de wereld

Heterodox interventionistisch liberalen

Deze nieuwe groep, tegengesteld aan de orthodox economische liberalen zoals Smith en Friedman, hebben enkele voorstellen gedaan om de markt te verbeteren:

Meer uitgaven voor de groei van de economie, werkgelegenheid creëren is belangrijk

Meer in nieuwe technologieën investeren

Betere reguleringen voor banken vaststellen

Competitie verbeteren door grote banken op te breken

Globalisering beter reguleren, maar niet tegenhouden.

De OEL’s hebben meer passieve hervormingen voorgesteld:

Limiteer de overheidssteun voor o.a. banken en infrastructuurprojecten

Verminder de reguleringen in de economie

Verminder belastingen van de elite om economische groei te stimuleren

Steun globalisering

De financiële crisis was volgens de OEL’s de fout van de overheid en niet van banken. Globalisering was vrij goed, omdat het groei produceerde en armoede verminderde.

Hoofdstuk 3 – rijkdom en macht: het mercantilistisch perspectief

Het mercantilisme is het oudste IPE perspectief. Het wil rijkdom en macht creëren om de nationale veiligheid en onafhankelijk van een staat te beschermen. Het klassiek mercantilisme steunde pogingen van staten om export te vergroten en import te limiteren, omdat hiermee rijkdom zou worden gekregen. Het realisme is gelieerd aan het mercantilisme, omdat zij ook de rol van de staat voor veiligheid benadrukken. Het neomercantilisme erkent intensieve afhankelijkheid en globalisatie, waardoor staten meer instrumenten dan alleen het economische moeten gebruiken om hun maatschappij te beschermen.

Geschiedenis

Het mercantilisme bestaat al sinds de (industriële) handel op gang kwam. De toegenomen vraag naar veiligheid leidde ertoe dat staten de grote rol van handelaren hierin gingen erkennen. De staten wilden een veilig systeem bieden, waardoor er juist vaak een security dilemma ontstond. De groeiende handelarenklasse wilden een statelijke structuur dat hun belangen zou beschermen

Amerika

List beargumenteerde dat specialisatie in de landbouwproductie niet de beste uitkomst voor de VS was. Dit zou ze minder invloedrijk en machtig maken. Hamilton vond dat de infant industry van de VS moest worden beschermd en wou exportsubsidies om de Amerikaanse goederen competitief te maken. Het was belangrijker om aan de toekomstige productie dan aan het consumeren op dat moment te denken.

Mercantilisten focussen op een combinatie van politiek-economische thema’s die instituties bijstaan. De Bretton Woods instituties waren zowel economisch als politiek door het kapitalisme te verspreiden en het communisme tegen te houden.

Neomercantilisme

In de jaren ’70 was er een verandering in de structuur van de IPE door een nieuw multipolair systeem en een minder sterke focus op het Keynesiaans denken, daarvoor in de plaats juist meer marktgeleide economische groeistrategieën.

Het neomercantilisme is beleid dat minder hard is dan het mercantilisme, waarbij economieën minder bloot werden gesteld aan internationale competitie maar ze alsnog voldeden aan de eisen van de GATT over vrijhandel. Industrieën werden gereguleerd om economische groei te krijgen. Er werden meer nontariff barrières (NTB’s) en importquota ingesteld. Daarnaast was er een Voluntary Export Agreement  (VEA) om import te limiteren.

Globalisering

Politiek econoom Robert Gilpin maakte een onderscheid tussen malevolent (kwaadwillig) en benign (goedaardig) mercantilisme. Het eerste is een vijandige versie van economische strategieën waarbij uitbreiding van de invloed over andere staten belangrijk was. Het tweede gaat meer om het beschermen van de eigen economie.

De Reagan Doctrine leidde ertoe dat veel ontwikkelingslanden anticommunistisch werden en het economische liberale beleid van o.a. het IMF, de Wereldbank en de GATT overnamen. Reagan combineerde economisch liberale en mercantilistische ideeën. De NTB’s werden ingekort, zodat staten competitiever werden en eenzelfde beleid konden volgen.

Financiële crisis

Politieke en economische competitie tussen staten is niet geëindigd sinds de financiële crisis. Door globalisering is deze zelfs toegenomen. Handel is internationaal gegaan en bedrijven zijn naar efficiëntere en goedkopere productiemogelijkheden in het buitenland zijn gaan zoeken. Dit leidt er, volgens de neomercantilisten, toe dat men ofwel gaat investeren in bescherming voor de negatieve effecten van de globalisatie ofwel de voordelen van globalisering juist aanpakt. In beide gevallen is er behoefte aan macht en instrumenten vanuit de staat. 

De financiële crisis is een voorbeeld van hoe de laissez-faire ideeën en globalisatie zichzelf hebben onderschat. De crisis heeft voor hevigere onderlinge strijd gezorgd, waardoor er hernieuwde interesse is gekomen voor protectionistische maatregelen.

Neomercantilistisch beleid in ontwikkelingslanden

Ontwikkelingslanden hebben altijd al willen meegaan met de rijkere en technologisch ontwikkeldere landen. Er zijn internationale organisaties opgericht om de protectionistische maatregelen van grote landen te verkleinen, maar de kleine industrieën moeten juist worden beschermd.

De structural Adjustment Policies van het IMF en de Wereldbank waren vergelijkbaar met malevolent mercantilisme. Ook de pogingen van de WTO in de Doha ronde hebben niet veel bijgedragen in de opkomst van de ontwikkelingslanden.

Neomercantilisme tegenwoordig

Elk land heeft een eigen beleid in het overnemen van neomercantilistische ideeën, afhankelijk van de eigen situatie. Armere landen willen meedoen met rijke landen maar moeten tegelijkertijd opboksen tegen het WTO, de Wereldbank en het IMF. Ontwikkelde landden willen tegen elkaar strijden en tegelijk armere landen steunen.

Veel staten beperken de buitenlandse investeringen tegen bedreigingen van hun onafhankelijkheid en nationale soevereiniteit. Nationale bedrijven hebben hierbij baat. Daarnaast is beleid vaak gericht op het verbeteren van de competitiviteit zonder malevolent te worden.

Er is een constante strijd in de globale politieke economie omdat zowel commerciële ontwikkeling als de nationale veiligheid de beleidsvormers evenzeer naar het hart gaat.

Hoofdstuk 4 – economisch determinisme en exploitatie: het structuralistisch perspectief

Het structuralisme komt voort uit het Marxisme. Structuralisten menen dat het huidige kapitalistische systeem oneerlijk is en moet worden veranderd. Het belangrijkste van deze theorie is dan ook de structuur van het subject. De kapitalistische economie vormt een basis voor de maatschappij. Het vormt economische, politieke en sociale instituties maar legt hen ook gebreken op.

Marx

Karl Marx is één van de grondleggers van de structurele benadering van de politieke economie. Hij geloofde dat het historisch materialisme de geschiedenis kon verklaren, door ervan uit te gaan dat de productiekrachten in de maatschappij (de som van de kennis en technologie in een staat) de beslissende factoren van het politiek-economische systeem waren.

In elke productie komt een dialectisch proces tot stand: onstabiele economische krachten kunnen leiden tot een crisis en revolutie en daarmee een nieuwe stap in de geschiedenis. Dit gebeurt door een uitbreiding van kennis en verbetering van de technologie.

Volgens Marx zou het kapitalisme door drie effecten van binnenuit worden verwoest:

Wet van de dalende winstmarge: arbeiders worden vervangen door machines na investeringen, waardoor de winst daalt en zelfs verdwijnt

Wet van disproportionaliteit/probleem van onderconsumptie: het kapitalisme is onstabiel, waardoor een goed niet altijd kan worden geconsumeerd als arbeiders er het geld niet voor over hebben. De arbeidstheorie van waarde van Marx gaat ervan uit dat een goed evenveel waard is als de arbeidsuren die erin zitten.

Wet van concentratie/accumulatie van kapitaal: door het kapitalisme ontstaat grotere ongelijkheid in de verdeling van inkomen en rijkdom.

Marx meende dat het kapitalisme een onderdeel was van het proces naar het socialisme. Het verandert de wereld en breekt daardoor met het feudalisme en de geschiedenis en het creëert de sociale en economische funderingen voor de stap naar het hogere niveau van sociale ontwikkeling.

Marxistische ideeën

Volgens Marx moesten vier dingen bijdragen aan het structuralisme om de IPE te analyseren:

definitie van klasse: je klasse wordt bepaald door eigendom van kapitaal

klassenconflict en de uitbuiting van arbeiders: arbeiders hebben weinig of geen kapitaal en moeten daarom voor kapitalisten werken. Werkloosheid geeft kapitalisten de kans om de arbeiders te domineren. Klassenconflicten geeft één partij de kans om de ander te domineren. Hierbij kan echter wel een compromis worden gevonden. Omdat arbeiders worden uitgebuit, delen ze het belang om het economische systeem te veranderen

kapitalistische controle over de staat: de kapitalistische klasse heeft veel financiële bronnen en kan daarmee vaak invloed op de politiek uitoefenen. De arbeiders zijn afhankelijk van democratische instituties om macht te krijgen, of zullen protesten en stakingen beginnen.

Ideologische manipulatie: men kan gedachten aan anderen opleggen en daardoor aanhang krijgen voor het kapitalisme. Het geloof in de legitimiteit van het kapitalisme door arbeiders is false consciousness, ze worden voor de gek gehouden op een manipulatieve manier.

Lenin

V.I. Lenin is aanhanger van het neo-imperialisme. Gevorderde kapitalistische staten zullen controle over anderen uitoefenen en daardoor onderontwikkelde landen overheersen. Daar zullen klassen verbeteren maar vaak juist ook in armoede vervallen. Kapitalisme leidt tot monopolies, waardoor het moeilijk was om een juiste afzetmarkt voor de eigen goederen te vinden. Imperialisme was daarom nodig om het surplus kwijt te kunnen. Deze imperialistische tijd was ook deel van de ontwikkeling van kapitalisme naar structuralisme.

Dependency theory

Dit is een structuralistisch perspectief dat ervan uit gaat dat er core en peripheral landen zijn (centrum en periferische landen). De onderontwikkelde landen worden afhankelijk van de rijkere landen door het historische kolonialisme, financieel-industriële afhankelijkheid en door de multinationale corporaties van tegenwoordig. Imperialisme produceert de onderontwikkeling. Daarom moet er een NIEO (nieuwe internationale economische orde) worden ontwikkeld.

Moderne wereld systeemtheorie

De grondlegger hiervan is Immanuel Wallerstein, die geloofde dat de moderne wereld drie dingen verschaft: een verdeling van arbeid waardoor landen afhankelijk zijn van uitwisseling; de verkoop van producten en goederen voor winst; de verdeling van de wereld in drie functionele gebieden die samengaan met de rol van naties binnen deze regio’s. Theoristen maakten duidelijk verschil tussen de core en peripheral staten. De core staten domineren de peripherale staten door ongelijke uitwisseling of voor het dumpen van de surplus. Ze gebruiken de semiperiferie en periferie om het kapitalisme te verspreiden.

Neo-imperialisme

Het neo-imperialisme verschilt van het klassiek imperialisme om het feit dat staten niet langer andere landen moeten bezetten om er macht over uit te oefenen. De motieven van staten om anderen te overheersen komen niet alleen voort uit globale belangen, maar worden ook gevormd door nationale en veiligheidsbelangen.

De financiële crisis

De oorzaak hiervan ligt volgens de structuralisten bij de ongelijke verdeling van het inkomen binnen naties, die ervoor zorgen dat consumenten ervan worden weerhouden om meer goederen en diensten aan te schaffen. Op globaal niveau menen ze dat de core naties sinds de Tweede Wereldoorlog neoliberaal beleid hebben verspreid over ontwikkelingslanden, door instituties als het IMF en de Wereldbank. Daarnaast is een oorzaak voor de crisis het slechte gedrag van bankiers, officials en de individuele kiezer.

Het belangrijkste punt van structuralisten is dat de financiële crisis is ontstaan door de tekortkomingen van de laissez-faire theorie.

Hoofdstuk 5 – alternatieve perspectieven op IPE

Het constructivisme focust op ideeën, normen en geloofsovertuigingen die het gedrag van officials, staten en internationale organisaties in het globale systeem beïnvloeden. Het feminisme houdt zich bezig met de status van vrouwen en de rol die zij spelen in relatie met een aantal IPE thema’s, met name mensenrechten en ontwikkeling. Beide theorieën richten zich op de connectie tussen gender en rijkdom, macht en autoriteit.

Constructivisme

Instituties zoals de staat en de markt zijn sociaal geconstrueerd, wij hebben ze zelf een doel en gedrag gegeven. Conflict en coöperatie tussen twee of meer actoren is een product van de overtuigingen en belangen van de actoren.

Constructivist Alexander Wendt is beroemd om zijn uitspraak dat anarchie is wat de staten er zelf van maken. Het bestaan van potentiële anarchie is dus niet genoeg om een anarchistische wereld te vormen. Staten zijn verder niet slechts politieke actoren, maar ook sociale actoren, die normen en waarden scheppen, en institutionele constructen, die de waarden en overtuigingen van de maatschappij reflecteren.

Door de security community  kan het volgens constructivisten best voorkomen dat lijkende rivalen juist met elkaar gaan samenwerken, omdat ze in eenzelfde schuitje qua veiligheid zitten. Daarnaast observeren en analyseren constructivisten het gedrag van staten als ze niet een kosten-baten analyse volgen of puur rationeel handelen.

Actoren

Constructivisten zijn belangrijk voor de IPE, omdat ze ook niet-statelijke actoren betrekken in hun niveau-analyses. Drie van zulke actoren zijn hier onderdeel van.

Transnational advocacy networks (TAN’s): “actoren die internationaal werken aan een thema, die gebonden zijn door gedeelde waarden, een gedeelde discours en een sterke uitwisseling van informatie en diensten hebben”. Ze handelen als norm-entrepreneurs, met getuigenissen, symbolisme en name-and-shame campagnes, om een gedeelde overtuiging tussen politieke elites te creëren.

Epistemic communities: “professionals met erkende expertise en competenties op een specifiek domein en met een autoritaire claim van beleidsrelevante kennis binnen het domein of thema”. Het zijn globale netwerken die een gedetailleerde kennis hebben van complexe thema’s.

Internationale organisaties: dit zijn ook norm-entrepreneurs, omdat ze staten leren hoe ze het best met normen om moeten gaan. Ze hebben een rol in wat de staat is, wil en doet.

Aannames van het constructivisme

De vier basisaannames van het constructivisme in de IPE zijn:

Ideeën, waarden, normen en identiteiten van individuen, groepen en staten zijn sociaal geconstrueerd

Ideeën en waarden zijn sociale krachten die even belangrijk als militaire of economische factoren zijn

Conflict en coöperatie zijn het product van waarden en overtuigingen

Verandering kan worden verklaard door veranderingen in de waarden en overtuigingen van actoren op lange termijn te bekijken.

Daarnaast hebben ze een aantal analytische trucjes om te onderzoeken hoe belangrijk normen en waarden zijn voor de globale politieke economie:

Framing: de mogelijkheid om te definiëren wat de essentie van een globaal probleem is. Wie is erbij betrokken, wat zijn consequenties, wie veroorzaakt het – hierdoor hebben ze de kracht om het probleem soms op te lossen

Problematisering: staten en TAN’s construeren een probleem dat een bepaalde gecoördineerde, internationale reactie nodig heeft. Probleem ontstaan namelijk omdat we ze zelf als ‘probleem’ benoemen

Discourse analyse: handig om te begrijpen waar belangrijke concepten en termen zijn ontstaan en hoe ze statelijk beleid vormen

Levenscyclus van ideeën: de bedoeling is om erachter te komen waar ideeën en normen vandaan komen, hoe ze verspreiden, waarmee ze in conflict komen en hoe ze worden geaccepteerd door andere actoren.

Feminisme

Feministen beargumenteren dat op gebied in de IPE het genderproces van invloed is. Hierbij is niet alleen sekse belangrijk, maar juist gender als sociaal geconstrueerde normen die bepaalt wat mannelijk of vrouwelijk is. Het feminisme is gebaseerd op de overtuiging dat man en vrouw gelijkwaardig zijn. Een effectief beleidsresponse op feministische klachten is het Joint Forestry Management (JFM), waarbij overheden met lokale gemeenschappen samenwerken.

Gender is niet alleen belangrijk om het het beleid aantast. Het bepaalt ook hoe en wat we consumeren, hoe we leven, wat voor beslissingen we maken. Dit vormt de markten en beïnvloed de machtsverdeling en hulpbronnenverdeling in de maatschappij.

Liberaal feminisme

Klassiek liberale feministen houden zich het meest bezig met de gelijke vrijheid van de vrouw, zowel individueel als economisch. Daarnaast beïnvloeden ze potentieel discriminerende wetten, zoals het recht om te stemmen. Andere liberale feministen steunen individuele rechten en vrije markten, maar beargumenteren dat vrouwen een ongelijk aandeel in de economie hebben. Zij willen zowel juridische als sociale verandering. Verder benadrukken ze dat het de waarde van politieke rechten van de vrouw in een land de economie van die staat kan veranderen.

Mercantilistisch kritiek

Omdat mannen en vrouwen andere genderverplichtingen hebben, spelen ze ook een andere rol in globale processen. Feministische onderzoekers hebben de rol van de vrouw in internationale relaties meer op de voorgrond gezet. De vrouw wordt niet alleen uitgesloten van belangrijke posities, maar hun rol wordt ook nog eens onbelangrijk gevonden. Een staat moet dus niet alleen maar uit zijn op rijkdom en macht, zoals de mercantilistische theorie luidt, maar moet ook denken aan andere factoren.

Structuralistisch feminisme

Marxistische feministen geloven niet in het idee dat het kapitalisme vrouwen een gunstigere positie geeft. Gender is namelijk niet de basis van uitbuiting maar een bron van oppressie die wordt verkregen door het kapitalisme. De patriarchie is daarnaast deel van een systeem van uitbuiting die naar een verandering van het systeem verlangt. De uitbuiting zal echter niet per se worden gestopt als het kapitalisme verandert. 

Hoofdstuk 6 – de structuur van productie en handel

De internationale productie- en handelsstructuur bestaat uit de relaties tussen staten, internationale organisaties, internationale ondernemingen en NGO’s, die elkaar beïnvloeden en internationale regels en normen opstaan die gerelateerd zijn met wat er wordt geproduceerd, waar, voor wie, door wie en voor welke prijs.

Globale productie

het productieproces is in loop van tijd steeds meer gefragmenteerd, waardoor er nu verticale specialisatie en outsourcing voorkomt. Friedman focust in zijn boek “The World is Flat” op het continue transformatieproces van de productie waarbij het enorme globaal is geworden en individuen globaal ook zijn gaan samenwerken.

Men kan productie-uitkomsten bekijken door de buitenlandse directe investeringen (foreign direct investment, FDI) te onderzoeken. Dit is vaak een investering in fabrieken, land, aandelen of lokale ondernemingen. De patronen van investeringen hebben geleid tot een grotere  mobiliteit van kapitaal en tot industrieën die meer in het buitenland gingen zoeken naar efficiëntere en goedkopere productiemogelijkheden. Hierdoor is, volgens structuralisten en mercantilisten, de globale verdeling van rijkdom en hulpbronnen helemaal veranderd.

Internationale handel

Internationale handel ontstaat als goederen en diensten nationale grenzen overschrijven in ruil voor geld of de goederen en diensten van een andere natie. Handel bindt landen samen en creëert economische, politieke en sociale interdependentie. Door internationale handel kan makkelijk voor inkomen en werkgelegenheid worden gezorgd, maar het kan – bij ontwikkelingslanden – ook tot problemen leiden.

Economisch liberalisme

Deze theoristen baseren zich op Adam Smith en Ricardo en het principe van laissez-faire en comparatieve kostenvoordelen. De uitwisseling van handel leidt tot opportunity kosten, die gunstig genoeg voor een land moeten zijn om aan de internationale handel mee te doen. Iedereen kan meedoen aan het economische stelsel en iedereen kan daarbij profiteren van de onzichtbare hand.

Mercantilistisch perspectief

Hamilton en List vonden internationale handel voor een aantal landen voordelig, zoals Europese landen die samen konden werken tegen grootmachten om hun jonge industrieën te beschermen. Ook voor de hegemoniale machten was het handig, omdat ze zo hun dominante positie in de samenleving kon zetten. Er werden echter wel vaak protectionistische maatregelen genomen. Neomercantilisten betwijfelen of de comparatieve kostenvoordelen wel altijd tot een voordeel voor iedereen leidt. Ook de protectionistische maatregelen van samenwerkingsverdragen zoals de NAFTA en de EU kunnen leiden tot het afbreken van economische groei in ‘buitengesloten’ landen.

Structuralisten

Internationale handel werd, ten tijden van het kolonialisme, gebruikt om het surplus van ontwikkelde landen bij de onderontwikkelde landen te dumpen, of een nieuwe, goedkope en onevenwichtige afzet- en productiemarkt te vinden. Het nieuwe handelsbeleid was het meest voordelig voor de dominante klasse in de maatschappij, de bourgeoisie. Sinds het kolonialistisch contact van arme landen, wordt beargumenteerd dat ze daardoor onderontwikkeld zijn geworden.

GATT

Tijdens de Bretton Woodsconferentie werd besloten dat er een International Trade Organization (ITO) zou worden opgericht. Deze bleek echter geen succes te zijn en is later opgegaan in de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT). Deze economische organisatie was verantwoordelijk voor de liberalisatie van de internationale handel, door multilaterale onderhandelingen (rondes), waarbij de handelsnaties met elkaar in overeenstemming konden komen over barrières en andere protectionistische maatregelen. Daarvoor in de ruil kon men makkelijker toegang krijgen tot andermans binnenlandse markt.

De twee basisprincipes van de GATT waren reciprociteit en non-discriminatie. Rectiprociteit wil zeggen dat alle landen het erover eens waren om de handelsbarrières te verminderen. Het principe van non-discriminatie en de Most-Favored Nation (MFN) bepaalde dat importen van elk land hetzelfde moest worden behandeld, dus zonder bepaalde grensvoorwaarden en preferenties te stellen. 

Landen richtten zich vervolgens op de economische groei, waardoor handelstarieven en –barrières reduceerden. Toch werd import op andere manieren, zoals non-tarief barrières (NTB’s) gelimiteerd. Vrije handel werd uiteindelijk langzaamaan doorgevoerd en eerlijke handel was belangrijk.

De Uruguay ronde

In de 8e ronde van de GATT onderhandelingen in Uruguay werd besloten dat er nieuwe regels en reguleringen moesten worden gemaakt om protectionistische maatregelen te limiteren. Amerika was groot voorstander van deze nieuwe onderhandelingsronde, omdat ze zo het kapitalisme wat verder konden verspreiden en de USSR weerstand wisten te bieden. Uiteindelijk werden importquota’s verwijderd en exportsubsidies werden gecontroleerd. Er werden verschillende blokken tussen staten en regio’s gevormd om makkelijker tot een consensus te komen. Alle landen moesten hun landbouwexportsubsidies en nationale bijstand verminderen.

WTO

De Wereldhandelsorganisatie (WTO) is met de Uruguay ronde gevormd. Het moest de laatste beslissingen van de GATT implementeren en handelen als een forum waar onderhandelingen op wereldtoneel konden plaatsvinden. Daarnaast was het een manier om handelsdisputen op te lossen. Hiervoor is het Dispute Settlement Panel (DSP), dat op disputen en klachten regels loslaat. De WTO is hierdoor machtiger dan de GATT.

De Doha ontwikkelingsronde

In Doha was het belangrijkste doel om veel aandacht aan de ontwikkelingslanden te besteden, die inmiddels steeds vaker op de voorgrond traden. Hier kon echter geen consensus over worden gevormd, en vooral het landbouwbeleid was lastig. Landen moesten landbouwsteun afschaffen, maar dit zou ten koste gaan van economische groei in de ontwikkelingslanden.

Regionale handelsblokken

Landen gaan steeds vaker samenwerken via regionale handelsovereenkomsten (regional trade agreements, RTA’s), zoals de NAFTA. Daardoor is het makkelijker om onder druk uit te komen en alsnog van de voordelen van onderhandeling te genieten, het is dus minder zwaar dan de Doha ronde.

Regionale handelsblokken zijn gedefinieerd als “formele intergouvernementele collaboratie tussen twee of meer staten in een geografisch gebied”. Ze promoten een mix van economisch liberaal en mercantilistisch handelsbeleid, waarbij barrières worden afgeschaft binnen het handelsblok, terwijl de barrières voor niet-leden wel blijven staan.

De RTA’s leveren een efficiëntere productie op, soms omdat infant industrieën zo goed tot ontwikkeling kunnen komen of omdat er een betere reactie op buitenstaande competitieve industrieën kan worden gegeven. Daarnaast kan het ook zijn dat ze foreign direct investment aantrekken, als regels zijn versimpeld. Het leidt tot een diepere economische integratie.

Noordelijke en zuidelijke handelsthema’s

De Group of 77 (G77) is een handelsblok dat met name zuidelijke landen bevat, die een nieuwe internationale economische orde (NIEO) willen bewerkstelligen. Daarbij horen enorme veranderingen handelsbeleid die toegang tot de noordelijke markten makkelijker maken. Deze noordelijke staten, met name de VS, vinden echter dat ontwikkelingslanden meer geïntegreerd in de internationale economie moeten raken, omdat ze dan al prima mee zouden kunnen komen. Ontwikkelingslanden moeten uit de schulden groeien en hun markten openzetten voor FDI. Dit is ook een rechtvaardiging voor structural adjustment policies (SAP’s), eisen waaraan landen moeten voldoen om bij de Wereldbank en het IMF om steun mogen vragen.

Kritiek op globalisering

Een aantal NGO’s hebben de aandacht gevestigd op de relatie tussen handel en belangrijke thema’s als het milieu, drugs en terrorisme. Enkele constructivisten menen daarnaast dat burgergroepen verantwoordelijk zijn voor de vernieuwde gedachte in ontwikkelingslanden over globalisering en vrije handel. In Amerika heerst echter ook onvrede over de globalisering, omdat veel werkgelegenheid naar China is gegaan en daardoor meer mensen geen banen kunnen vinden. Daarnaast heeft de financiële crisis de vraag op doen komen of liberalisering van de handel  wel positief is.

Toch blijkt handel ook een politiek sterk middel te zijn. Sancties worden bijvoorbeeld niet altijd vastgesteld, omdat ze de politieke verhoudingen zouden kunnen aantasten.

Hoofdstuk 7 – de internationale monetaire en financiële structuur

Handel

Buitenlandse handel, zowel in goederen en in kapitaal, beïnvloedt onder andere de wisselkoers van een munteenheid, de vraag en het aanbod van een land en de kosten van staatsleningen. Wisselkoersen zijn één van de belangrijkste onderdelen van deze onderlinge handel. Hard currency is hierbij leidend, namelijk de munteenheid van landen die een betrouwbare en politiek stabiele economie hebben. Soft currency is de munteenheid van een land met een minder stabiel en betrouwbaar klimaat, zoals in minder ontwikkelde landen. De wisselkoers is een manier om de waarde van een munteenheid van een land op een duidelijke manier uit te drukken. Deze wordt bepaald door:

Muntappreciatie en –depreciatie

Wisselkoersmanipulatie

Of een munt vastgezet is aan de waarde van een andere munt

Rentetarieven en inflatie

Speculatie

Als de prijs van een munt duurder wordt, apprecieert de munt. Als de prijs daalt en het relatief minder waard wordt ten opzichte van andere munteenheden, deprecieert de munt. Deze veranderingen hebben vaak politieke en sociale gevolgen. Daarom kan het gebeuren dat staten hun eigen munt opkopen of verkopen om de wisselkoers in stand te houden. Dit is eigenlijk de taak van de centrale bank. Een ondergewaardeerde munt vermindert import en vergroot de export, en andersom gebeurt hetzelfde bij een overgewaardeerde munt.

De munteenheid van een staat deprecieert als de inflatie stijgt. Inflatie betekent dat de prijzen stijgen en de munt dus minder sterk staat. Daarnaast heeft Keynes speculatie een belangrijke rol toebedeeld, want door de toekomst van een munt in te schatten, kan de vraag en aanbod veranderen.

Drie wisselkoerssystemen

De klassieke goudstandaard: de eerste fase

Van eind 19e eeuw tot het einde van de Eerste Wereldoorlog werd de munt gewaardeerd op basis van de goudwaarde.  Er was een vaste wisselkoers met een zelfregulerend internationaal monetair systeem. Deze goudstandaard had een stabiliserend effect op het systeem en bracht evenwicht. Volgens hegemonische stabiliteitstheoristen werkte de goudstandaard uiteindelijk niet, omdat de Verenigde Staten na de Eerste Wereldoorlog meer uit eigenbelang handelde, in plaats van uit internationaal belang. De VS nam niet de internationale verantwoordelijkheid die nodig was met hun economische en militaire macht.

Het Bretton Woodssysteem: de gekwalificeerde goudstandaard en vaste wisselkoersen, fase twee

Na de Great Depression was de monetaire structuur sterk aangetast en was er geen vertrouwen meer in het oude beleid waarbij nationale belangen de internationale belangen overstegen. Keynes geloofde dat staten moesten samenwerken om tot een beter economisch systeem te komen. De Wereldbank en het IMF werden opgericht. Het IMF nam een vaste wisselkoers, volgens de oude goudstandaard, over. Dit was meer gericht op marktkrachten en –veranderingen en niet afgescheiden was van de politiek. Het systeem was quasi-zelfregulerend waardoor groei redelijk werd losgelaten in verschillende nationale economieën. Het probleem was echter dat kapitaalstromen gelimiteerd waren in en uit communistische landen. Daarnaast was de dollar een reserve munt.

Het IMF

Het IMF was bedoeld om stabiele internationale financiële relaties te creëren. De betalingsbalans (balance of payments) registreert alle internationale monetaire transacties tussen de residenten van een natie en degenen van andere naties in een bepaald jaar. Het reflecteert de productie, consumptie en verkoop van een land. De current account houdt bij hoeveel geld het land binnenstroomt door bijvoorbeeld de verkoop van goederen en diensten in het buitenland. Als hierop een surplus is, zijn de inkomsten hoger dan de uitgaven waardoor het netto nationale inkomen is gestegen. Andersom geldt dat een tekort leidt tot een verkleining van het nationale inkomen is.

De handelsbalans of balance of trade registreert de betalingen en ontvangsten van een natie voor de uitwisselingen van alleen goederen en diensten (dus export min importbetalingen). Deze balans heeft een direct effect op de werkgelegenheid.

De kapitaalsbalans (capita land financial account) bevat geld dat is geleend of verkregen uit rentebetalingen op een investering. Dit zijn lange termijn economische transacties die afhangen van buitenlandse investeringen, lenen en aandelenverkoop en –aankom.

Daarnaast is er het sovereign wealth funds (SWF’s) in enkele economieën, wat inkomen is dat staten van internationale transacties (met name olie-export) verkrijgt, wat gebruikt kan worden om buitenlandse schulden af te betalen.

Het flexibele wisselkoers systeem: de derde fase en een veranderende economische structuur

In 1973 is er een nieuw systeem ingesteld met een flexibele wisselkoers. De IMF werd geautoriseerd om handelsbanden te versterken zodat de waarden van munteenheden ook na veranderingen nog makkelijk konden worden bepaald door marktkrachten. Dit gebeurde vaak door regionale coördinatie van economisch beleid, zoals door de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Door de aanname van de flexibele wisselkoers werden politieke en economische ontwikkelingen duidelijk:

Er was een groeiende invloed van Japanse en West-Europese economieën

De OPEC (organisatie van de Petroleum Exporterende Landen) kwam op

Men ging richting een multipolaire veiligheidsstructuur.

De jaren ’90: globalisatie en de dollar die afzwakt

In de jaren ’90 waren economisch liberaal beleid en ontwikkelingsstrategieën de basis voor de “Washington Consensus” en de globalisatiecampagne. Hierdoor werd de controle op kapitaalstromen verminderd. Ook leidde de vele technologische uitvindingen tot een integratie van nationale economieën en een verdere geglobaliseerde monetaire en financiële structuur. De internationale handel nam enorm toe.

De beleidsveranderingen laten duidelijk de problemen van tegenstrijdige staatsbelangen zien. Dit wordt ook verwoordt in het Mundell Trilemma. Staten willen eigenlijk drie dingen tegelijk:

De mogelijkheid om op binnenlandse politieke krachten te reageren (monetaire autonomie)

Internationale kapitale mobiliteit (nodig voor efficiënte internationale financieringen)

Stabiele wisselkoersen (voor internationale handel en investeringen).

Het probleem is dat slechts twee van deze doelen tegelijk bereikt kunnen worden.

De globale financiële crisis

De financiële crisis van de afgelopen jaren heeft ervoor gezorgd dat er naar alternatieven voor de dollar worden gezocht. Men vraagt zich af of de Keynesiaanse methode wel effectief is, want constant geld bij printen leidt ook tot inflatie. Vaak is de VS betrokken geraakt bij economische disputen en door de opkomst van de Chinese yuan was er een kleinere vraag naar de dollar.

De veiligheidskosten van Amerika zijn enorm gestegen, door bijvoorbeeld de oorlog in Afghanistan. Het imperiaal beleid en de hegemonische positie van Amerika heeft wel een nationaal voordeel: ze hebben de grootste voorraad aan munteenheden en kunnen dus internationale schulden terugbetalen door meer nationaal geld te maken.

Ondanks dit alles, is het komende probleem niet een zwakke dollar, volgens Paul Krugman. Een zwakkere dollar is goed voor de export en daarmee voor het handelstekort.

Alternatieven

Vaak wordt er nagedacht over een alternatief voor de dollar, zoals de Euro of de Chinese yuan. Het probleem met de yuan is echter dat de Chinese markt slechts open is voor de eigen producten, maar niet voor enorme internationale handel. Daarnaast hebben enkele Europese landen grote financiële problemen. Een ander alternatief is om een supranationale munteenheid te creëren, zoals Special Drawing Rights (SDR’s) die de dollar vervangen, maar deze worden nog niet voor buitenlandse handel geaccepteerd.

Hoofdstuk 17 – transnationale corporaties, het beleid achter buitenlandse investeringen

Transnationale corporaties (TNC’s) zijn de afgelopen jaren door de globalisering enorm belangrijk geworden. Ze staan direct in verband met foreign direct investments (FDI).

TNC’s zijn al eeuwenlang bekend. Eerst waren het internationale bedrijven, om ze te kunnen onderscheiden van lokale of nationale bedrijven. Later werden dit multinationale corporaties (MNC’s) genoemd, omdat ze opereerden in verschillende nationale markten. Met de globale markten is de naam veranderd naar TNC’s. Het zijn private ondernemingen die op transnationaal, regionaal en globale marktniveau opereren. Het FDI is deel van hun werkzaamheden. TNC’s moeten wel investeren in productie, onderzoek en distributie om de nationale grenzen te overschrijven en competitief te blijven. TNC’s:

Zijn enorme businessorganisaties die de productie, investeringen en werkgelegenheid wereldwijd handhaven en daarmee de globale markt domineren en controleren.

Investeren in minder ontwikkelde landen voor goedkopere arbeid en natuurlijke bronnen.

Zijn zo groot dat ze tegenwoordig de meest machtige actoren zijn.

UNCTAD

De United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD) geeft jaarlijks lijsten en schema’s over TNC’s uit. Dit doen ze op basis van wereldaandeel, buitenlandse aandelen of werkgelegenheid in het buitenland. De UNCTAD identificeerde daarnaast drie krachten die transnationale marktgroei bevordert: beleidsliberalisatie, technologische veranderingen en een vergrootte competitie.

FDI is daarnaast enorm belangrijk voor een land, omdat het TNC’s aantrekt die ook weer de economische groei kunnen bevorderen. Staten streven dus naar het aantrekken van DFI om werkgelegenheid te creëren en economische ontwikkelingen aan te moedigen.

Verkeerde opvattingen

Veel mensen denken dat TNC’s vaak noordelijke ondernemingen zijn die hun productie naar het Zuiden hebben verplaatst, om gebruik te maken van de goedkopere arbeidsvoorwaarden en de natuurlijke hulpbronnen. Dit blijkt echter niet waar te zijn. De meeste investeringen van TNC’s zijn gericht op het noorden, vanuit een noordelijke onderneming. Daarnaast veranderen zuidelijke TNC’s hun productie vaak naar het Noorden om de globale markt makkelijker te kunnen betreden. Noordelijke landen zijn aantrekkelijk vanwege de transnationale markten, goede technologie en hoger opgeleide arbeiders.

Wat bepaalt waar de TNC’s zich vestigen?

TNC’s investeren niet slechts op plaatsen waar arbeid goedkoop is en natuurlijke hulpbronnen makkelijke kunnen worden verkregen.

Product Cycle Theory

Volgens Raymond Vernon verklaart de product cycle theory het gedrag van TNC’s investeringen. In het eerste stadium van de productcyclus ontdekt een bedrijf in een hoger-inkomensland dat er behoefte is aan een bepaald product, zoals een mobiele telefoon. Als dit product is ontwikkeld en er een markt voor is gecreëerd, kan men beginnen met exporteren naar landen met een gelijk inkomen. De bedrijven worden in dit stadium multinationaal of transnationaal. Daarna wordt de technologie gestandaardiseerd en wordt er naar efficiëntere productiemogelijkheden gezocht in nieuw geïndustrialiseerde landen gezocht.

Technologie en marktkrachten zijn dus belangrijke onderdelen van de productcyclus. Producten worden ontwikkeld in rijke landen met goede technologische mogelijkheden. Daarna worden ze geëxporteerd en later wordt er naar efficiënte productiemogelijkheden in lager ontwikkelde landen gezocht.

Appropriability theory

Deze theorie van Richard Caves e.a. verklaart waarom er volgens de productcyclus in het besluitenland geïnvesteerd in plaats van de productie naar een lokaal bedrijf of lokale partner te verplaatsen. Sommige bedrijven worden TNC’s omdat ze te veel te verliezen hebben als ze een partnerschap aan gaan met lokale of ontwikkelde zaken. Deze zouden door hun gespecialiseerde kennis het competitieve voordeel van de bedenker kunnen verminderen. Deze laatste moet dus volledige controle over het proces houden.

TNC’s en onderontwikkeling

TNC’s bestaan soms slechts om hun voordelen te beschermen en exploiteren in het buitenland. Stephen Hymer beargumenteerde dat TNC’s van FDI gebruik willen maken om monopolistische macht te verkrijgen. FDI wordt daarmee zelfs gebruikt om “onderontwikkeling te ontwikkelen”. Dit is ook onderdeel van de branch factory syndrome, waarbij de belangrijkste productieprocessen intern blijven, maar de andere onderdelen goedkoop en effectief in het buitenland worden gemaakt.

FDI wordt bij de appropriability theory en door Hymer gezien als een verdedigend mechanisme om de voordelen van een TNC te beschermen.

Beleidsbarrières en protectionistische barrières

TNC’s zijn afhankelijk van de internationale markten. Ze moeten de mogelijkheid hebben om internationaal te investeren, maar ook om te kunnen importeren en exporteren. Handelsbarrières maken hun productie minder efficiënt, dus een land waarbij deze zo laag mogelijk zijn, is aantrekkelijker voor TNC’s dan een land met zeer protectionistische maatregelen. Dit is echter wel te omzeilen door je als bedrijf officieel in een bepaald land te vestigen.

Daarnaast kan de politiek de keuze van TNC’s om zich ergens te vestigen ook beïnvloeden. Soms worden TNC’s zulke grote en belangrijke actoren dat ze een diplomatieke functie krijgen en een belangrijke rol spelen in de internationale politiek. Een land moet dit wel accepteren of hiervoor veilig genoeg zijn.

Wisselkoersinstabiliteit

Een land moet een betrouwbare wisselkoers hebben om TNC’s en FDI aan te trekken. Een plotselinge verandering in de koers kan namelijk leiden tot enorme verliezen voor bedrijven of een hele buitenlandse markt die wordt opgeheven. Het is voor TNC’s dus voordelig om zich in een nationale markt te vestigen of bij een bekende munteenheid.

Locatievoordelen

Soms is FDI gericht op bedrijfsspecifieke voordelen, maar vaak gaat het om locatievoordelen, zoals natuurlijke hulpbronnen of kennis. Hierbij kan het ook om de juist technologie en menselijke omgeving gaan om je als bedrijf competitief te kunnen opstellen.

Competitie

Als laatste is het uiteraard belangrijk dat ze competitief zijn ten opzichte van soortgelijke TNC’s. Hierdoor kan men bijvoorbeeld in een bepaald land gaan investeren om het voordeel te krijgen dat een ander anders zou hebben.

Macht

Vaak wordt de macht van TNC’s vergeleken met staten, maar dit kan eigenlijk niet. Het gaat namelijk niet alleen maar om cijfers die dingen bewijzen, maar ook wat een staat kan waarmaken ten opzichte van haar burgers. Staten zijn fundamenteel verschillend van TNC’s. Ze hebben allebei veel macht en zullen dus wel soms samen moeten onderhandelen en diplomatie moeten voeren. 

Reacties op TNC’s

Kapitalistisch imperialisme

TNC’s werden door kapitalistisch imperialisten zoals Lenin gezien als een nieuwe vorm van het koloniale imperialisme, namelijk het economisch imperialisme. Buitenlandse legers en bezettingen zijn nu niet meer nodig, omdat het zelfde resultaat kan worden bereikt door buitenlandse investeringen en bedrijven. Daarnaast menen de theoristen dat TNC’s van FDI gebruikmaken om een monopoliepositie te verkrijgen om hun voordelen te beschermen.

Amerikaanse hegemonie

TNC’s worden door velen sinds de Koude Oorlog gezien als een manier van Amerika om hun hegemoniale positie in de wereld te bevestigen. Ze waren namelijk met name actief en gefocust op buitenlandse uitbreiding in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Ook was het beleid gericht op het creëren van mogelijkheden voor TNC’s om zich in het buitenland te vestigen. Daarnaast vonden investeringen vaak plaats in het belang van het Amerikaans beleid.

Actoren op statelijk niveau

Sinds de jaren ’90 en het einde van het communisme is het aantal landen waar TNC’s zijn gevestigd enorm gestegen. Veel landen staan open voor de technologische ontwikkelingen en bronnen die FDI brengt. Inmiddels hebben de TNC dus meer macht dan staten en competitieve markten. TNC’s handelden gelijk aan staten, door het firm-to-firm diplomacy.

Staten en TNC’s hebben elkaar wel nodig, door de belangrijke bronnen van beide kanten. Als een TNC unieke bronnen kan aanbieden aan een staat en de staat slechts weinig kan teruggeven, is er niet veel om over te onderhandelen en zal de TNC duidelijke voorwaarden stellen. Als de staat echter veel weet te bieden daar eigen investeringen, kan de staat diplomatiek belangrijker zijn. Daarnaast kan het ook zijn dat TNC’s door competitie sneller concessies zullen doen.

FDI globaal

TNC’s nemen nu zo’n belangrijke rol in de economie en markt in, dat men zich afvraagt of zij bepalend zijn voor de toekomst van globaal beleid. Daarmee zou FDI nationaal moeten worden geleid. Dit kan betekenen dat investeringen moeten voldoen aan de nationale wetgeving en toepassingen en hetzelfde worden behandeld als lokale investeringen. TNC’s zouden profijt kunnen hebben van internationale overeenkomsten als landen hun reguleringen zouden kunnen coördineren of harmoniseren.

Daarnaast weet een TNC vaak een marktprijs te bepalen, door de transfer price. Deze berekend de winsten en kan daarmee ook de belasting in een bepaald land bepalen. Deze transfer prijs kan wel worden gemanipuleerd.

Een multilaterale overeenkomst over FDI zou handig zijn als het regels stelt om staten te beschermen tegen de competitie tussen TNC’s op internationaal niveau. Dit is uiteraard nadelig voor de TNC’s. Daarnaast zijn laag ontwikkelde landen vaak tegen internationale overeenkomsten omdat ze bang zijn dat de regels tegen hen zijn gekeerd.

Hoofdstuk 8 – internationale schulden- en financiële crises

De schuldencrisis van de jaren ‘80

De eerst ‘ontwikkelingslandencrisis’ begon in 1982 in Mexico, toen het land aankondigde dat ze niet aan haar bankschulden kon voldoen.  Onderontwikkelde landen, of ook wel lower developed countries/LDC’s, werden aangemoedigd door noordelijke staten om veel geld te lenen. Zo werden lage rentekosten gecreëerd, die voordelig waren voor buitenlandse leners. Dit zorgde echter juist voor een ‘debt trap’. Er werd te veel uitgeleend aan te veel mensen.

De schulden bleven groeien en de LDC’s bleven geld lenen om de korte termijn obligaties af te kunnen betalen. Amerika kwam dus met het Baker Plan: er werden markt-georiënteerde structurele veranderingen geïmplementeerd, in combinatie met 20 miljoen dollar in leningen, waardoor de schuldenlanden uit de schulden zouden kunnen groeien. Dit werkte echter niet: de landen probeerden hun export te vergroten maar goederen en olieprijzen daalden waardoor de landen bijna slechter af waren. Daarnaast was de timing van hulp vanuit het IMF en de Wereldbank slecht en langzaam.

De banken zaten in een ‘prisoner’s dilemma’. Ze wilden wel de schulden opheffen maar liepen daarmee het risico dat de andere banken hiervan voordeel hadden, ten koste van hun eigen voordeel dat ze er in hadden geïnvesteerd.

In 1989 kwam President Bush met het Brady Plan. Oude schulden werden vervangen voor obligaties die weer voor nieuwe bankleningen konden worden ingeruild.

Rol van het IMF

Het IMF had na de Washington Consensus een andere rol gekregen, namelijk de laatste mogelijkheid om geld te lenen om de schulden in armere landen te overkomen. Dit ging samen met de structural adjustment policies (SAP’s), namelijk een aantal voorwaarden waar een overheid aan moest voldoen om aanspraak te kunnen maken op de leningen van het IMF.

Het beleid van het IMF was erop gericht om export te vergroten en import te verkleinen en zo de kapitaalrekening te verbeteren. Op lange termijn zou het ook tot economische groei leiden.

Betalingsbalanscrises

Een betalingsbalans (BoP, Balance of Payments) en de crisis die daarbij kan ontstaan komt voort uit het probleem dat staten te veel geld lenen voor ontwikkelingsprojecten of importkosten. De transacties komen op de BoP. Een slechte BoP kan leiden tot een kapitaalvlucht waarbij investeerders hun geld uit het land halen en in een stabielere en veiligere omgeving investeren.

De Aziatische financiële crisis

Deze crisis startte in 1997 in Thailand, toen hun nationale munteenheid – de baht, opeens enorm sterk devalueerde. De wisselkoers was door de overheid vastgesteld op 25 baht per dollar, om zo handel met het buitenland, met name met Amerika, aan te moedigen. De banken gingen daarop veel dollars lenen, waardoor winst en investeringen werden gestimuleerd. Daardoor ontstond er echter een business bubbel.

Problemen in Thailand waren ontstaan doordat de banken te veel slechte leningen hadden uitgegeven en de kans dat die op tijd werden terugbetaald maar klein was. Dit was deels door “crony kapitalisme”, wat betekent dat er aan een soort vriendjespolitiek op kapitalistisch niveau over financieel beleid en leningen werd gedaan. Daarnaast ontstond er een speculatieve aanval, een confrontatie tussen de centrale bank en internationale muntspeculanten. Deze laatsten leenden enorme hoeveelheden geld en verkochten deze op de markt. De centrale bank maakte uiteindelijk de verkeerde keuze om niks te doen.

Een hedge fund is een manier om te investeren die winst maakt als een aandeel op verschillende plekken voor verschillende prijzen wordt verhandeld. Deze hedge funds zijn mede verantwoordelijk voor de devaluering van de baht tot 50 baht per dollar.

De globale financiële crisis

Deze crisis begon in 2007 na de val van de huizenmarkt. Oorzaken hiervan kunnen zijn:

Een globale economische onevenwichtigheid in de betalingsbalans van Amerika

Een Amerikaanse regime dat leidde tot enorme schulden en leningen van verschillende instituties

Een ideologie voor globalisering en het geloof in de ‘magie van de markt’, waarbij de fouten niet werden gezien

Het foute gedrag van enkele individuen

Zwak global governance

Het begin

Tussen 1930 en 1960 werd er een streng Keynesiaans beleid gevoerd in veel Westerse landen, waarbij staten sociaaleconomisch en politieke stabiliteit nastreefden door in de economie te interveniëren. Fiscaal beleid om inflatie te controleren, recessie te minimaliseren, arbeidslonen vast te zetten en economische groei te stimuleren werd veel toegepast. In 1973 werd echter meer het beleid van Friedman ingezet, waarbij de rol van de overheid werd geminimaliseerd. Het Keynesiaans beleid werd bekritiseerd door de enorme overheidsschulden die het had veroorzaakt.

Er werd een flexibele wisselkoers ingesteld en de markt zou zelf haar problemen kunnen oplossen. Uiteindelijk leidde dit rond 2007 tot enorme problemen. De VS had een groot handelstekort, Amerikanen hadden te veel geleend en konden het niet meer terugbetalen en er waren huizen op krediet gekocht, terwijl de huizenprijzen stegen.  Subprime mortgage loans worden gezien als één van de belangrijkste oorzaken voor de irrationele beslissingen van kopers.

De crisis

In augustus 2007 werd pijnlijk duidelijk dat grote Amerikaanse investeringsbanken niet in staat waren om hun schulden terug te betalen. De overheid reageerde door ze veel geld te geven en rentetarieven te verlagen. Toch groeide de angst voor een financiële crisis, zowel bij consumenten als investeerders. Deze laatsten gingen niet meer investeren en speculanten lieten de markt voor wat het was.

Toen de banken vielen, ontstond er een desinvestering in hypotheken en een aanstekend effect naar andere Westerse landen. De grote banken op Wall Street wilden van kleinere banken lenen, maar ook deze konden het kapitaal niet leveren.

Keynes

Veel OEL’s (orthodox economic liberals, namens Friedman) wilden dat de markt door de overheid met rust werd gelaten, zodat de sterke banken vanzelf zouden overleven. De meeste HIL’s (heterodox interventionistische liberalen, namens Keynes) wilden juist een snelle injectie van geld voor de nieuwe nationale banken om de monetaire en financiële globale systemen weer op gang te brengen. Dit werd uiteindelijk gedaan met het Troubled Assets Relief Program (TARP), waarbij banken het vertrouwen in de Amerikaanse en globale financiële systemen moesten terugkrijgen.

Oplossing

In februari 2008 kwam de American Recovery and Reinvestment Act door het Congres heen, waarbij 787 miljoen dollar in de economie werd geïnvesteerd om werkgelegenheid te creëren en consumentenuitgaven werden gestimuleerd. Ook door de uitgaven in onderwijs, infrastructuur en energie programma’s werd de vraag naar de Amerikaanse economie vergroot. Toch was deze nog heel fragiel en onveilig. De structurele problemen waren immers nog steeds niet opgelost.

Lange termijnschulden in arme schuldlanden

De heavily indebted poor countries (HIPC’s) zijn arme landen met een enorm hoog schuldenbedrag, zoals Congo en Liberia. Sommigen hebben deze gekregen door slecht beleid of odious debt, en de meeste mechanismen om schulden op te lossen werkten niet voor arme landen. Ook het HIPC initiatief in 1996, van de Wereldbank, heeft niet geholpen om schulden te verminderen. Jubilee 2000 is een poging van een coalitie van ontwikkelingsgeoriënteerde NGO’s, kerken en arbeidsgroepen om druk uit te oefenen op de geïndustrialiseerde landen om de schulden op te heffen.

Na de crisis van 2007 hebben veel ontwikkelingslanden echter hun markt voor goederen verloren. Dit heeft geleid tot, in sommige landen, een slechtere betalingsbalans met nog meer schulden en problemen.

Crisis, choice, and change

Dit boek van Almond et al. beschrijft de voorwaarden voor een crisis en hoe deze door maatschappijen op verschillende manieren worden opgelost.

Zowel OEL’s als HIL’s willen meer internationale handels- en investeringsmogelijkheden, door een flexibele wisselkoers en kapitaalmobiliteit. Dit kan door de volgende aanpassingen:

Global glut: economieën met overmatig kapitaal moeten stoppen om buitenlandse munteenheden op te kopen, waardoor ze geen steun van het IMF meer kunnen krijgen. Ook voor Amerika is het niet voordelig om afhankelijk te zijn van de reserves van opkomende economieën.

Regulering van de binnenlandse economie: in plaats van interveniëren in de markt, zouden staten hun uitgaven op reddingsoperaties van banken moeten limiteren, en het juist mogelijk moeten maken dat zij failliet gaan. Het moet banken niet zijn toegestaan om groter te worden dan ze aankunnen. Structuralisten geloven dat er ook meer aandacht naar individuen in het bankleven moet gaan.

Economische theorie en ideologie: ontwikkelingslanden moeten zichzelf meer verdedigen om uiteindelijk beter te kunnen concurreren met ontwikkelde landen. HIL’s geloven dat globalisering kan goed zijn, als de schulden en ontwikkelingsthema’s maar mee in overweging worden genomen.

Slecht gedrag van individuen: OEL’s geloven dat de oorzaak van de crisis vaak corruptie is. Illegale handelingen moeten worden gereguleerd. HIL’s willen ook een strenger optreden met verbeterde onderzoeksmiddelen.

Global governance: het slechte optreden op globaal niveau heeft bijgedragen aan de crisis van 2007. OEL’s willen minder globaal optreden. HIL’s zijn niet meteen tegen het laissez-faire idee van OEL’s maar willen regionale groepen die zich inzetten voor samenwerking. Structuralisten menen dat het IMF en de Wereldbank niks kunnen veranderen.

Hoofdstuk 13 – de opkomende economieën

De opkomst van China, India en andere staten veranderd de economische relaties in de hele wereld. Ze gaan van staatsgedomineerde systemen over naar marktgeoriënteerde systemen, waardoor hun maatschappij en economieën volledig veranderen. Het marktsocialisme is een systeem waarbij de centrale macht in handen van de staat ligt, maar private economische activiteiten worden gestimuleerd.

Socialistische landen

Na de val van het communisme en de Koude Oorlog, waren de tegenstellingen in de socialistische economieën duidelijk. Producten waren van een lage kwaliteit en dus bijna waardeloos, waardoor er enorme reserves bleven. Er was een misallocatie van bronnen door een inefficiënt plansysteem. Gorbatsjov kwam met het idee van glasnost (openheid) en perstrojka (hervorming) om het socialisme niet te elimineren maar te hervormen. Hierbij was de marketization of marktvorming lastig, omdat dit volledig moest worden hervormd naar vraag en aanbod, en privatisering, omdat staatseigendommen geprivatiseerd moesten worden.

Staten vulden de hervormingen naar eigen idee in. Soms gingen veranderingen snel en plotseling, bij andere staten gebeurde het geleidelijk. Enkele staten kregen hierdoor economische groei, maar nog steeds leiden veel staten aan economische en institutionele problemen. Er zijn nu grote verschillen tussen postcommunistische landen.

De acht landen die lid zijn geworden van de EU (zoals Polen, Slowakije en Hongarije) en het economisch liberalisme en de sociale democratie hebben geaccepteerd, hebben nu een sterke markteconomie en stevige democratische hervormingen doorgemaakt. Ze gaan gelijk op met de rest van de EU qua politieke stabiliteit en de rule of law. Hun veranderingen zijn succesvol geweest door de precommunistische geschiedenis en economische ontwikkelingen, historische banden met West Europa en een snelle groei van de civil society en prodemocratische politieke partijen.

De transitie is niet zo goed verlopen in de voormalige Balkanlanden (zoals Roemenië en Bulgarije), waarbij ze hebben geleden aan etnische fragmentatie, extreem nationalisme en burgeroorlogen. De afgelopen jaren hebben ze hun regeringen verbeterd en inmiddels worden ze gezien als semi-geconsolideerde democratieën. Politiek stabiel zijn enkele landen echter nog steeds niet.

De Commonwealth of Independent States (CIS) bevat landen uit de vroegere Soviet Unie, zoals Rusland en Oekraïne. Er hebben incomplete economische hervormingen plaatsgevonden en een continue overheidsinterventie in de economie. Het resultaat was vaak crony kapitalisme. Democratie is slecht geïnstitutionaliseerd of zelfs afwezig. De nomenklatura of enkele autoritaire leiders zijn aan de macht. Het resultaat hiervan was de opkomst van oligarchen, enkele individuen met een enorme invloed in de economie, regering en media. De levensverwachting en levensomstandigheden zijn slecht. Onder Putin zijn er enkele verbeteringen ontstaan, maar economische groei in Rusland is nog steeds gebaseerd op de export van olie en ruwe materialen in plaats van de ontwikkeling van een gediversifieerde markteconomie.

India

India is een land dat, door de imperialistische overheersing van Groot-Brittannië, al veel voordelen kende, zoals een infrastructuur en eigendomsrechten. Centrale planning en een enorme bureaucratie nam na het imperialistische tijdperk echter de private sector over. Buitenlandse investeringen werd niet toegestaan om de infant industrieën te beschermen. Alle bijbehorende regels kwamen bekend te staan onder de “License Raj”.

Het Vijfjarenplan is bedacht rond dezelfde tijd en er werd een zware  nadruk gelegd op het belang van de landbouw voor India. De werkgelegenheid was hierin immers het grootst. India moest kapitaal en infrastructuur opbouwen om als globale speler mee te kunnen concurreren in het globale milieu.

Green Revolution

De Groene Revolutie is één van de grotere successen van India. Het land verminderde de hongersnood en werd een landbouwexporteur. Het land werd steeds kapitalistischer en begon zich industrieel te ontwikkelen.

De economische groei werd echter nog tegengehouden door de inefficiëntie van de publieke sector en de restricties op importsubstitutie. Industriële groei nam af en publieke uitgaven werd verminderd. Hierna werden hervormingen ingesteld in de vorm van liberalisering, publieke investering en een samengaan met de globale economie. Hiermee ontstond een bloeiende dienstensector. Kapitaal- en technologische kennis zijn gegroeid en de export van arbeidsintensieve producten is toegenomen. De dienstensector is één van de belangrijkste middelen van inkomen.

Toekomstbeeld

Zelfs tijdens de financiële crisis van 2007 is de Indische groei niet afgenomen. De binnenlandse markt is nog steeds sterk en stabiel. Ondanks de protectionistische maatregelen is de infrastructuur nog niet volledig ontwikkeld en leeft een groot deel van het volk nog in armoede, met een tekort aan water, elektriciteit en infrastructuur. Als India een globale leider wil worden, zal het de business omgeving moeten aanpassen en veranderen aan de huidige behoeften, voor meer investering en een grotere export.

China

China is een land waarvan de ontwikkeling veel paradoxen kent. Haar krachten gaan samen met sterke interne en externe moeilijkheden, door de snelle veranderingen. De Chinese regering moet de open markt en sociale vrijheden toepassen, en op buitenlands beleid beslissingen maken over internationale veiligheid en economische strategieën.

Het marktsocialisme

Tijdens de leiderschap van Mao Zedong is zijn Great Leap Forward toegepast, waarbij burgers in gemeenschappen werden gezet om industriële productie werd gelokaliseerd. Enorme hongersnood ontstond en miljoenen mensen zijn overleden. Daarna kwam de Culturele Revolutie waarbij Chinese burgers door Mao werden aangemoedigd om de staat en diens politieke partij aan te vallen, omdat het te bureaucratisch was geworden. Dit leidde tot een instabiele Chinese economie. De opvolger van Mao, Deng Xiaoping, was gematigder en combineerde socialistische elementen met een grotere rol voor markten en privaat eigendom. Handelsbarrières werden verlaagd en boeren mochten zelf bepalen wat ze met hun land gingen doen. De Communistische Partij behield echter haar macht.

Inmiddels heeft de Communistische Partij meer de focus gelegd op mensenrechten en sociale diensten. Daardoor zijn ze internationaal beter ontvangen. Er zijn echter drie paradoxen duidelijk in het Chinese beleid. Ze moeten immers internationale voorwaarden combineren met het marktsocialisme en de eigen historie.

De eerste paradox: mercantilisme en globale interdependentie

Het beleid van Peking om de munt te devalueren en oneerlijke exportsubsidies te geven, gaat in tegen de economische en veiligheidsbelangen van Amerika. De enorme Chinese rijkdom is een tegengewicht voor de Amerikaanse macht in regionale affaires. Men wil liever geen sterker China, omdat dit hoogstwaarschijnlijk samengaat met een agressiever China. De rol van het land is echter steeds groter geworden in regionale zaken.

Toch zijn de belangen van China sterk verbonden met de belangen van de rest van de wereld. De economie is enorm en export en import van Chinese goederen bepalen deels de marktprijs op globaal niveau. De globale economische interdependentie gaat dus in tegen de Chinese mogelijkheid om slechts te handelen uit eigenbelang, zoals in de geschiedenis vaak genoeg is gebeurd.

De tweede paradox: liberaal economische welvaart als sociale controle

De Chinese overheid gelooft dat economische groei gepaard gaat met sociale controle. Daarom wil de staat graag de groei stimuleren en was de Aziatische financiële crisis van 1997 een groot risico voor de sociale controle en welvaart. Deel hiervan was ook de controle op de media. De welvaart kan echter niet altijd de sociale controle handhaven, omdat economische groei sterk bepaald wordt door de globale markt.

De derde paradox: een consumentencultuur bevorderen met een structuralistische retorica

Door de liberale globale economie aan te nemen, heeft de leiding van China een exponentiële groei doorgemaakt. Daarnaast is het land enorm afhankelijk geworden van de exporteconomie en handelsoverschotten. Dit brengt risico’s met zich mee. De interne economische groei is daardoor meer aandacht gaan krijgen, omdat dit een stabieler economisch model met zich meebrengt en een sterke consumenteneconomie een globale recessie kan voorkomen.

De consumentencultuur die zich nu in China ontwikkeld, kan worden gezien als de retorica en het beleid van de Communistische Partij. Men wil een beter geloof in de basis sociale diensten, wat op lange termijn kan leiden tot een grotere uitgaven van consumenten. Dit leidt tot een constante vraag op de markteconomie.

Het mercantilistische monetaire beleid van China en haar handelsbeslissingen zijn dus gebonden en gelimiteerd aan de export en afhankelijkheid van internationale markten.

Hoofdstuk 15 – illegale handel en globalisering

Geschiedenis

Illegale handel komt al eeuwenlang op vele verschillende manieren voor. Zelfs het zwart uitbetalen van werknemers en daardoor belasting ontduiken, is een voorbeeld van een illegale handeling. Primitieve accumulatie is een begrip dat Marxisten erkennen, waarbij men vijandig een goed van een andere actor afpakt. Het probleem van de illegale handel is dat er enorm veel mensen bij betrokken zijn, zelfs de meest onschuldige burger blijkt op een bepaalde manier wel met dit circuit in aanraking te komen.

De illegale handel heeft wel belangrijke consequenties voor ontwikkeling, democratie en veiligheid. Moisés Naím, redacteur bij het Foreign Policy magazine, gelooft bijvoorbeeld dat een democratie niet kan ontstaan in een land met machtige criminele netwerken. Daarnaast kan de illegale economie nieuwe democratieën in de weg staan door geld te geven aan de verkeerde personen. Daarnaast is het probleem met de illegale economie dat er soms geen groot verschil is met de legale handel.

Belangrijke aannames

Betrokkenheid

Het blijkt dat niemand compleet afgescheiden is van de illegale wereld. Soms is onze rol duidelijk, andere keren ook weer minder duidelijk en denk je een onschuldige daad te doen. Men is hier zich echter steeds vaker van bewust en multinational corporations spelen hier op in door anti-sweatshops en fair-trade productie en marketing aan te bieden.

Ook is er de nieuwe trend om sociaal verantwoordelijk te investeren, wat wil zeggen dat normale burgers hun geld in fondsen kunnen investeren die bedrijven of landen vermijden die sociaal of milieutechnisch onethisch zijn. Er zijn ook bewegingen uit o.a. lokale overheden en pensioenfondsen die investeringen bij de verkeerde regimes en landen willen tegengaan.

Consequenties van oplossingen

Overheden proberen de illegale handel op te lossen door het probleem bij de aanbodkant op te zoeken. De aanbieden in plaats van de vrager of koper wordt dus gestraft. Dit doen ze door middel van interdictie, repressie en uitroeiing. De overheden moeten vaak een evenwicht zien te vinden tussen speciale belangen en het publieke belang. Als men de vraagkant wil straffen, is het probleem van privacy te groot.

Het probleem van het beleid op de aanbodskant is echter dat de handel zich makkelijk naar een andere plek verplaatst, waar de controle minder streng is. Ook kan een mislukte poging tegen de illegale handel leiden tot handel in de ‘underground’, waardoor het nog moeilijker te pakken wordt.

Volgens Phil Williams is er sprake van een restrictie-opportunity dilemma, hoe meer de landen wapenembargo’s en anti-drugsbeleid voeren, hoe meer ze de kans geven om nieuwe criminele markten op te zetten. Dit wordt door Eva Bertram ook betiteld als de profit paradox: als staten juridische stappen tegen drugs ondernemen, gaat de prijs van drugs omhoog en trekt het juist drugshandelaren aan. Zij zijn bereid om, ondanks het verhoogde nieuwe risico, wel hun goederen op de markt aan te bieden.

Globalisatie

Open markten kunnen globale efficiëntie verbeteren, maar geven ook meer macht aan de illegale handelaren. Zo heeft de val van de Soviet Unie en het einde van de Koude Oorlog nieuwe afzetmarkten geopend voor illegale operaties.

Samenwerking tussen staten

Vaak speelt illegale handel zich af tussen twee of meerdere staten. Dan komt het probleem voor dat een staat een goed niet als illegaal ziet, terwijl de andere dit misschien wel doet, of de soevereiniteit van staten wordt aangetast door de illegale handel. Men wil geen invallen doen in andere staten om de onderlinge relaties niet aan te tasten.

Arme landen geven vaak een deel van hun soevereiniteit op, door middel van flags of convenience. Dit zijn plaatsen waar schepen en vluchtmaatschappijen zich mogen registreren om op een andere plek internationale handelingen te doen, waardoor ze een legalere achtergrond krijgen. Ook gaan staten soms akkoord met een commercialisering van de soevereiniteit, door commerciële privileges uit te handelen met andere landen.

Het heeft vaak weinig nut om tegen deze ‘pariah landen’ in te gaan en hun handel te belemmeren, omdat leiders niet altijd tegen de illegale handel zijn. Soms hebben ze echter niet de capaciteit maar wel de goede bedoelingen om ertegen in te gaan, maar dan kan het gevolg zijn dat een stabiele democratie wordt omgeworpen.

Er zijn verschillende redenen om niet tegen de illegale handel in een bepaald land te strijden:

Illegale handel gebeurt vaak op plekken waar het juridische stelsel verschilt. Om dit op te lossen, moeten landen hun beleid structureel veranderen.

Daarnaast kan een staat wel dingen beloven maar deze niet per se waarmaken – hoe moet je daar dan mee omgaan?

Derde punt is dat er gevoelige informatie moet worden gedeeld over de gegevens van handelaren en bedrijven, waar staten vaak tegen zijn.

Soms worden zwarte markten aangemoedigd door staten om hun vijanden tegen te zitten.

Het is lastig om serieus samen te werken met politieke en overheid als ze zelf betrokken zijn bij de illegale handel.

Er zijn de afgelopen jaren twee campagnes gestart door verschillende instanties, zoals bedrijven en overheden. De know-thy-customer principes en name-and-shame campagnes willen allebei de illegale handel tegengaan.

Oorlog en natuurlijke bronnen

Oorlog heeft vaak invloed gehad op de illegale handel, omdat er een tekort aan producten ontstond of de controle slecht was. Ook weten lokaal actieve handelaren dat als zij natuurlijke hulpbronnen in handen krijgen, zij de regering kunnen beïnvloeden en belangrijke politieke doelen kunnen behalen.

Corruptie

In vele arme landen waar de illegale handel het grootst is, is corruptie een alledaags geval – soms is ook de regering corrupt. Dit houdt ook weer ontwikkeling tegen. Het leidt tot sociale onrust en ongelijkheid. Het is echter een transnationaal proces waarin zowel legale als illegale actoren meespelen.

Case studies

Smokkelen

Smokkelen is één van de oudste gebruiken ter wereld. Individuen streven winst na door een zo goed mogelijke afzetmarkt te vinden. Ze zijn bereid om risico’s te aanvaarden. Soms is echter niet eens duidelijk dat ze smokkelen, omdat het een schijnbaar legale actie is. Zo kan het voorkomen dat een doodgewone toerist dingen meesmokkelt.

Tabak is één van de meest gesmokkelde producten, erkend door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Grote Europese en Amerikaanse bedrijven staan er echter vrijwel open tegenover, omdat het nieuwe markten opent. Ook worden antieke goederen vaak gesmokkeld, uit bijvoorbeeld Griekenland en Italië.

Drugs

Drugs wordt vaak over grenzen heen gebracht of illegaal verbouwd en wordt niet makkelijk tegengehouden. Zo blijkt het plan Colombia, een plan om met 4.7 miljard dollar de cocaïneverbouwing in Colombia te reduceren, niet geslaagd te zijn. Het hydra effect meent dat een verlaging van de drugsproductie op een bepaalde plek automatisch tot een nieuwe drugsverhoging op een andere plek leidt.

De productie en verhandeling hebben een slechte invloed op de maatschappij, de veiligheid en de overheid in ontwikkelingslanden. Er ontstaan verkeerde investeringen en speculaties, een vermindering van het sociale vertrouwen en een vergrootte import van onder andere wapens. Ook wordt het milieu aangetast omdat regenwouden worden weggekapt. Multilaterale politiesamenwerking, grenzencontroles en anticorruptieprogramma’s brengen slechts een marginale verandering teweeg.

Mensenhandel

Minstens een half miljoen mensen worden verhandeld elk jaar, waarbij met name vrouwen en kinderen in de prostitutie worden gedwongen. Dit gebeurt vaak vanuit landen waar vrouwen en minderheden weinig politieke rechten, educatie en legale bescherming ondervinden. Daarnaast is illegale migratie een groot probleem. Machtige bedrijven willen goedkope arbeid en bemoedigen daarvoor de migratie, ook al betreden ze daarmee soms regels.

Hoofdstuk 19 – olie en energie

De Organization of Petroleum Exporting Countries (OPEC) is een oliekartel waarbij een groep landen en bedrijven samenwerken om het aanbod en de prijs van de export van petroleum naar Amerika en andere bondgenoten van Israël te controleren. Zij domineerden lange tijd de wereldoliemarkt.

OPEC

In de jaren ’70 probeerde het kartel om de olieproductie op een zo winstgevende manier in stand te houden voor haar 13 leden. Er werd een outputquota vastgesteld op minder dan het geproduceerde aantal. Sceptici geloven dat naast winst ook de inbedding van het kolonialisme en de westerse dominante van de internationale politieke economie als doel werden gesteld. De leden streefden rijkdom, politieke macht en nationale veiligheid na.

OPEC is in 1960 gevormd tussen de grootste olie-exporterende naties, veelal uit het Midden-Oosten, om meer controle en winst over de olie te krijgen. Ze werden op dat moment nog overheerst door Westerse bedrijven, waardoor ze zich gebruikt en gedomineerd voelden en hun gemeenschappelijke belangen makkelijk samen konden voegen. De macht van OPEC ontstond door de wereldwijde afhankelijkheid van olie-importen uit de betrokken naties.

De oliecrises

De eerste crisis ontstond in 1973, toen Arabische staten in de OPEC een succesvol embargo tegen de VS en Nederland wisten te plaatsen, voor hun steun aan Israël in de oktober oorlog van dat jaar. Er werd een ‘countercartel’ opgesteld maar dit had geen uitwerking. De oliebedrijven namen de nieuwe prijzen (die bijna 400% duurder waren) met gemak over, omdat de consumenten het toch wel zouden betalen. Saudi-Arabië speelde een belangrijke rol in de OPEC en de prijsverhogingen, omdat zij enorme reserves hadden en maar een kleine populatie.

De tweede globale olieschok ontstond in 1979 toen Shah van Iran werd neergehaald, ook al werd deze door de Amerikanen gesteund. Dit leidde ook tot de Iran-Irak Oorlog in 1980, en de prijsverhoging van een olievat werd 2,5 keer zo hoog.

Oliehandelaren hebben twee afzetmarkten: de normale lange-termijn markt, waar de meeste handelingen plaats vinden, en de internationale spotmarkt, met verhoogde prijzen voor olie die niet op de normale afzetmarkt wordt verkocht. OPEC-landen begonnen hun lange-termijn contracten te stoppen om hun producten op de duurdere markt te verkopen.

De tweede oliecrisis leidde de aandacht af van de Koude Oorlog en het oost- en westelijk conflict en maakte het voor olie-importerende staten moeilijker om mee te gaan in de IPE. Daarnaast werden staten zich bewust van de afhankelijkheid van de toegang tot natuurlijke hulpbronnen en ruwe materialen om de industriële kant van de economie te voeden. Verder was er een enorme verandering in de wereldfinanciering. Door petrodollar recycling werden dollars uit de OPEC-landen opgevraagd door importerende landen die deze weer uitleenden of doorverkochten aan armere consumenten.

Jaren ’80 en de Golfoorlog

In de jaren ’80 kregen de OPEC landen problemen door de verhoogde prijzen in de jaren ’70. Er was een verminderde vraag naar olie en een vergroting in de productie van niet-OPEC landen. Er ontstond een prisoner’s dilemma: de OPEC-landen hadden het gemeenschappelijke belang om prijzen te verhogen, maar het individuele belang om een zo groot mogelijke output te creëren – waardoor de prijs weer zou verlagen. Saudi-Arabië stelde hierna quota’s in, waardoor de prijzen snel daalden en er economische problemen in belangrijke olieproduceren landen ontstonden.

Belangrijk hierbij is dat de jaren ’70 duidelijk lieten zien hoe een klein aantal landen een enorme economische en politieke macht hadden, omdat ze de controle hadden over een schaars goed. Ook blijkt dat het door de enorme interdependentie voor elk land ter wereld moeilijk was om de wereldlijke olieprijzen compleet te beheersen.

In het Irak-Koeweit conflict van augustus 1990, de eerste Golfoorlog, was de olie zowel een aanleiding als een oplossing in het conflict. Het economische impact van de Golfoorlog op de olieprijzen was echter niet van lange duur.

Recentere jaren

Met nieuwe technologische ontwikkelingen sinds de jaren ’90 is de vraag naar petroleum gedaald. Daarnaast is er onder leiding van de Amerikaanse president Clinton een deregulering ontstaan en zijn meer markten geopend om meer economische groei in de VS en de rest van de wereld te waarborgen. Door de lagere olieprijzen, werd Amerika echter weer afhankelijker. OPEC-staten hebben geprobeerd om de prijzen stabiel te houden door niet-OPEC olieproducerende landen zoals Rusland en Mexico te vragen om hun productie laag te houden, zodat prijzen weer konden worden opgevoerd.

Er is een grotere speculatie in de olieprijzen ontstaan door de verschillende belangen van grootmachten. Amerika wil bijvoorbeeld meer invloed in de regio waar olievelden en pijpleidingen Centraal-Azië met Europa verbinden. Putin wil juist een grotere invloed van Rusland over de regio.

De financiële crisis

Olie wordt als één van de oorzaken van de financiële crisis van 2007 gezien. Daarnaast is er een enorme vraag ontstaan uit China, door de grotere wereldconsumptie. De hogere olieprijzen leidden in Amerika tot hogere schulden, zowel publiekelijk als privaat. De verhoogde kosten van transport werden op de consument afgeschoven. Ook de prijzen voor veel landbouwgoederen stegen hierdoor.

Rusland was daarentegen wel bezig met een goede samenwerking met de OPEC-landen, door afgevaardigden te sturen en in gesprek te gaan om productielimieten te coördineren. Petrostaten zijn olieproducerende landen met autoritaire regimes die hun olie als een politiek wapen inzetten.

Toekomst

De olieconsumptie daalt geleidelijk, en daarmee ook de invloed van de OPEC-landen. Er ontstaan nieuwe olieproducerende landen en de relatie hiermee bepaalt het toekomstige belang van de OPEC. Het kan gebeuren dat Rusland de controle over de olieproductie in de Kaspiaanse regio krijgt. Ook kan de Golfoorlog beslissend zijn geweest voor het toekomstige beeld van de OPEC, door de verslechterde relatie tussen Irak en Saoudi-Arabië. Daarnaast is olie vervangbaar gebleken en zullen de quota’s van OPEC-ministers niet voor altijd stand kunnen blijven houden.

Kyoto

Het Kyoto protocol is in 2012 door ontwikkelde staten getekend, en geeft aandacht aan klimaatverandering. Olieproducerende landen zijn bang voor het effect van zo’n overeenkomst, door de restricties op emissies die hun economieën en overheden zouden kunnen verzwakken.Als landen een overeenstemming kunnen bereiken over de greenhouse gassen, zijn de olieproducerende landen de eersten die moeten compenseren.

Hoofdstuk 20 – het milieu en een globale ramp

Het milieu-thema is iets dat de politiek pas sinds kort bezighoudt, maar wat wel tot een globale ramp kan leiden. Statelijke en regionale belangen verschillen en maken het daardoor moeilijk om tot een overeenkomst te komen. Er bestaan twee dilemma’s: men wil zowel de economische recessie overkomen door economische groei te waarborgen, maar ook globale opwarming tegengaan. Daarnaast wil men een welvaart creëren voor toekomstige generaties, zonder een verpest milieu.

Geschiedenis

Met de Industriële Revolutie en de verspreiding hiervan over Europa en Amerika, is de milieuvervuiling enorm toegenomen en een groot internationaal probleem geworden. Tot de jaren ’60 besefte men dit echter niet, tot het een onderwerp werd van de studentenopstanden. De United Nations Environment Program (UNEP) is in 1972 ontstaan om verdragen te tekenen, een forum voor coöperatie te vormen en databases voor wetenschappelijke bronnen over het milieu te geven. Het bestaat uit vele onderliggende organisaties en NGO’s.

Er was echter ook weerstand tegen de nieuwe milieu-ontwikkelingen. De maatregelen zouden te kostbaar zijn en het neoliberale perspectief, dat markten het zelf konden oplossingen, werd algemeen aanvaard. Toch is de chlorofluorocarbon (CFC) productie niet echt verminderd, waardoor we het gevaar van het ozon-gat oplopen. Hierdoor ontstaat onder andere huidkanker.

Betrokken actoren

De milieuproblemen leiden in onderontwikkelde landen tussen een scheiding van aanhangers van milieuthema’s en mensen die een combinatie willen van een betere inkomensverdeling, conservatie en ontwikkeling. Daarnaast zijn NGO’s belangrijke actoren. De grootste NGO’s werken in de humanitaire hulp sector, waar vaak de milieuthema’s aan bod komen. Ook zijn bijvoorbeeld Greenpeace en World Wildlife Fund actief op dit onderwerp.

Internationale organisaties hebben staten geholpen om hun free-rider probleem op te lossen, door samenwerking te promoten en kosten te splitsen. Ook de VN is een zeer actieve organisatie die zich met het thema bezighoudt. Daarnaast is de connectie tussen milieu en handel en investeringen vaak besproken bij bijvoorbeeld de GATT en de WTO.

Wetenschap

Veel wetenschappers geloven dat de grootste oorzak van het gat in de ozonlaag ligt bij de consumenten. De greenhouse gassen, fossiele brandstoffen en het verminderde aantal regenwouden en bossen leiden tot globale opwarming van de aarde. Dit brengt echter ook andere problemen met zich mee, zoals meer dan 300,000 doden, extreme weercondities, en orkanen.

De extreme weercondities kunnen de maatschappij op meerdere manieren weer beïnvloeden: vergrootte regenval en droogten veranderen de landbouwproductie, hittegolven en brandhaarden nemen levens en natuur in.

Sceptici

Er zijn ook sceptici die tegen het idee van globale opwarming ingaan. De grafieken weerspiegelen slechts de variatie in de natuur. Andere beargumenteren dat carbon dioxide niet zo belangrijk is als andere greenhouse gassen, omdat de helft ervan wordt geabsorbeerd door de oceaan en de bossen (carbon-sinks). De ontbossing leidt echter tot minder vegetatie om de dioxide te absorberen.

Ontbossing komt voornamelijk in onderontwikkelde landen voor, waar de economie afhankelijk is van inkomen en productie op ontbost land. Ook verslechtert ontbossing de biodiversiteit van planten en dieren. Daarnaast zorgen opwarmende oceaantemperaturen voor een verminderde mogelijkheid om de dioxides te absorberen.

Globaal management

Met de Earth Summit in 1992 in Rio de Janeiro zijn internationale afspraken gemaakt over duurzame ontwikkeling en rijkdom en ontwikkeling krijgen terwijl het milieu wordt beschermd. Hier hoorde onder andere het Kyoto-protocol bij. Deze gaf geïndustrialiseerde landen de kans om hun greenhouse gassen uitstond te verminderen door een cap and trade systeem, waarbij de gassen konden worden verhandeld. Hiervoor werden emission credits gebruikt. De niet-geïndustrialiseerde landen werd de kans gegeven om zich te ontwikkelen en eigen doelen te stellen. Het verdrag werd echter niet door de grootste uitstoters, zoals China, Rusland en Amerika, ondertekend – tot 2002. Toch trok Amerika zich later terug.

Kopenhagen

In 2009 werd in Kopenhagen weer een vergadering gehouden over concrete uitvoering van het Kyoto verdrag. Met een nieuwe overeenkomst moesten ook Amerika, China en andere grootverbruikers akkoord gaan. Daarbij kregen ook ontwikkelingslanden een limiet aan hun emissies en werden ze geboden aan het internationale regime. Ontwikkelde landen moesten de voorgenoemde bijstaan met hulp en kennis om ontbossing tegen te gaan en emissie-uitstoot te verminderen.

Bij de Kopenhagen onderhandelingen werden coalities gevormd die dezelfde politieke, economische en sociale waarden hadden. Één hiervan was de “Basic Group”, met China, India, Zuid-Afrika en Brazilië, die de ontwikkelde wereld beschuldigde van de huidige situatie omdat ze jarenlang te veel greenhouse gassen hebben uitgestoten. Ook ontstond de “Umbrella Group”, met onder andere Amerika, Canada, Australië en Japan. Zij wilden maatregelen niet zo makkelijk aannemen en hadden al een eigen plan gemaakt om de uitstoot te verminderen.

Verloop

De belangrijkste punten in de Kopenhagen overeenkomst zijn:

Ontwikkelde landen verminderen de emissieniveaus individueel of samen, gebaseerd op vooraf gemaakt afspraken

Ontwikkelingslanden moeten emissies monitoren en data bijhouden met hulp van internationale consultaties en analyses

Ontwikkelde landen zullen 100 miljard dollar per jaar per 2020 bij elkaar verzamelen om arme landen de klimaatverandering te helpen overkomen

Er komen nieuwe fondsen om landen te helpen bossen te houden

De verhoging van de globale temperatuur moet minder dan 2 graden Celsius zijn.

Er zijn meerdere voorstellen geweest om de overeenkomst aan te passen en klimaatverandering tegen te gaan, zoals het cap and trade systeem, operationele regels voor carbon handel en een carbon belasting.

Oplossingen

De belangrijkste, meest populaire oplossingen zijn als volgt:

Verminder de groei van de populatie

Ontwikkel en word afhankelijk van nieuwe technologieën

Laat markten milieu-problemen oplossen

Creëer een nieuwe wereldorde.

Populatiegroei

(over)populatie kan een rol spelen in de verwoesting van het lokale milieu. Er is echter geen bewijs dat de overpopulatie het probleem is van globale verhoudingen. Inkomen kan  juist een sterkere invloed uitoefenen op de milieu degradatie dan populatie. De demografische transitie kan het populatiegroei verminderen, waardoor inkomen daalt en de levensstijl verbetert. Het probleem is dus een ongelijkwaardige distributie van rijkdom en inkomen.

Landen moeten echter wel proberen om populatiegroei te verminderen, maar we moeten wel oppassen dat het slechts tot een verbeterde verdeling van het inkomen leidt en niet tot een groei van het inkomen. Dat zou het milieuprobleem namelijk weer verergeren.

Nieuwe technologieën

Nieuwe technologieën veranderen de manier waarop mensen consumeren. Er zijn al enkele voorbeelden, zoals vervangbare energie en technische netwerken die elektriciteit kunnen verplaatsen. Ook kan men gebruik maken van carbon sequestration, waarbij carbon onder de grond wordt opgeslagen. Technologie beïnvloedt ook het gebruik van gevaarlijke chemicaliën en zorgt voor een vermindering in de milieuvervuiling.

Markten

De vraag rijst of markten wel de ecologische problemen kunnen oplossen. Kyoto leidde tot een systeem waarbij op de markt werd gefocust, maar het cap and trade systeem was niet zeer effectief. Vrije markten zijn niet de oplossing voor milieuproblemen: economische vervuilingskosten zijn vaak moeilijk te berekenen, sommige autoriteiten moeten sancties op overtreders laten gelden, de financiële crisis heeft tot een vermindering in investeringen voor hernieuwbare energie geleid en door het cap and trade systeem ontstaat een grote speculatie.

Wereldorde

Critici zijn altijd cynisch geweest op het kapitalistische systeem en het vrije-markt gebaseerde Kyoto-protocol. Duurzame ontwikkeling is daarvoor een betere oplossing, hoewel het moeilijk is om te krijgen. Er is slechts een kleine verandering in deze richting ontstaan, maar (nog) geen volledige transformatie. Het is namelijk niet mogelijk om zo snel al een nieuw idee te ontwikkelen dat met succes wordt afgesloten. De geïndustrialiseerde staten zouden prioriteiten aan hun doelen moeten stellen en zo emissieproblemen aan kunnen pakken, waarbij nog wel de ontwikkelingslanden hulp wordt aangeboden.

Hoofdstuk 9 – Globale veiligheid

Veiligheid is altijd al een begrip geweest dat bepalend was voor het buitenlands beleid en relaties tussen landen. Tijdens de Koude Oorlog (1947 – 1990) waren de veiligheidskwesties vooral gericht op nationale bescherming. De laatste 20 jaar gaat het ook meer over niet-traditionele veiligheidsonderwerpen, zoals armoede en onderontwikkeling – omdat deze ook een bedreiging vormen voor de internationale vrede en veiligheid. Hierbij zijn niet alleen staten, maar ook specifieke groepen mensen en individuen in verschillende maatschappijen betrokken.

Actoren en belangen

Volgens realisten, laat de hiërarchie van natie-staten de verdeling van macht in de globale politieke economie zien. Aan de top staat de hegemoon Amerika, samen met enkele andere grootmachten zoals Groot-Brittannië en Japan. Zij denken met name aan ‘grote macht’, waarbij het gaat om legers en bronnen in staten die conventioneel of zelfs nucleair in beslag worden genomen.

Daarna komen de zwakkere machten van onder andere West-Europa en Azië, zoals China en Brazilië. Zij focussen op traditionele veiligheidsbelangen, waarbij de voorbereiding voor een oorlog belangrijk is om hun landsgrenzen en bevolking te beschermen.

Onderaan de hiërarchie staan de onderontwikkelde landen en zwakke staten, die vaak niet de hard- en soft power hebben om met interne en externe veiligheidsproblemen om te gaan. Hier horen ook epidemieën en milieuproblemen bij. 

Staten

Volgens realisten moeten veiligheid de hoogste prioriteit van een staat innemen. Vrede ontstaat als macht gebalanceerd is of verdeeld tussen twee of meer naties. Daarom was de Koude Oorlog relatief veilig: er was sprake van een machtsevenwicht tussen Amerika en de Sovjet Unie (SU). Na de val van de SU, streefde de Amerikaanse president Clinton een multilaterale benadering van de wereld na, waarbij de internationale verdeling van macht over meerdere staten, in plaats van maar twee, was verdeeld.

Bush en de Irakoorlog

de neoconservatieve Amerikanen wilden graag na de 9/11 aanvallen dat Amerika hard optrad tegen het terrorisme. De rogue states, landen die niet voldeden aan de normen van het internationale systeem, mochten geen massavernietigingswapens (WMD) ontwikkelen of gebruiken, omdat deze de veiligheid van het systeem zouden aantasten.

Daarnaast maakte de Amerikaanse politiek onder leiding van president Bush een verschil tussen ‘oud’ Europa, zoals Duitsland en Frankrijk, die een potentiële invasie niet steunden en daarom zwak waren, en ‘nieuw’ Europa, met naties uit het vroegere Sovjet-blok, die wel in een coalitie met de VS tegen Irak en het terrorisme zouden strijden.

Critici beargumenteerden dat het beleid met voorzorgsmaatregelen zonder daadwerkelijke bedreigingen in conflict zouden zijn met internationale normen en belangen van Amerikaanse bondgenoten. De voordelen van het unilateralisme werden dan ook kleiner ten opzichte van het multilateralisme.

Met het tekenen van de nieuwe Iraakse Constitutie in 2005, waren veel Irakezen het ermee eens dat rechten van groepen voor religieuze vrijheid moesten worden beschermd. Niet veel hadden echter zien aankomen dat deze rechten werden uitgebreid tot het individuele niveau.

De Amerikaanse reputatie over de hele wereld daalde wel na de gebeurtenissen in Irak en Rusland bleef tegendruk uitvoeren. Daarop trok Bush zich terug uit de Antiballistic Missile (ABM) Treaty, dat de ontwikkeling van een ruimtelijk verdedigingssysteem aankaartte, hoewel deze al in 1972 was getekend. De VS stelden een nieuwe versie van het National Missile Defense (NMD) programma voor.

Kritiek op Bush en zijn veiligheidsbeleid

Critici richtten zich op vier beleidsdoelen:

De Empire thesis

De nieuwe ‘kruistocht’ tegen de Islam

Het militair-industriële complex

De relatie tussen globalisering en veiligheid.

Volgens critici onderhield Bush en zijn regering een beleid dat erg leek op de imperiale  machtsuitbreiding van de Romeinen, ondanks dat ze zelf zeiden dat ze de Iraakse olie wilden redden. Johnson beargumenteert dat dit imperialistisch gedrag voortkomt uit het militaire industriële complex, waarbij militaire wapens werden verkocht en er tegelijkertijd enorm veel geld een Amerikaanse verdediging werd uitgegeven. De Amerikanen zouden echter veel verdienen aan een oorlog.

Globalisering, de Financiële Crisis en Globale veiligheid

Realist-mercantilisten menen dat rijkdom en macht altijd elkaar aanvullen. Globalisering helpt de macht van Amerika verbeteren en daarmee ook de hegemonische rol. Aan de andere kant hebben de nieuwe vrije handel, open grenzen etc. ook de economieën van minder ontwikkelde landen laten groeien. Geïntegreerde financiële markten en neoliberaal beleid hebben bijgedragen aan twee aan elkaar gerelateerde politieke en economische thema’s:

Verlaging van buitenlandse hulp en het gebruik van sancties hebben de vijandigheid tegen de VS en haar bondgenoten vergroot, door de impact die ze hadden op de armeren in de landen die last hadden van de maatregelen

De schuld die de VS opbouwden, bleef maar groeien ten opzichte van de rest van de wereld, waardoor buitenlandse bedrijven in Amerikaanse bedrijven gingen investeren en het land afhankelijk werd van anderen.

Obama en multilateralisme

Amerika richt zich onder Obama steeds meer op het multilateralisme, gebaseerd op het geloof dat de globale veiligheidsstructuur de beste multipolaire verdeling van rijkdom en macht meebrengt. Daarnaast zouden veel officials van Amerika het unilateralisme hebben verworpen. Dit betekent onder andere dat de NAVO en de VS een militair plan hebben opgesteld met een ‘hearts and minds’ strategie. Daarnaast gaat de focus naar een combinatie van hard en soft power in plaats van alleen het gebruik van hard power.

Joseph Nye gelooft dat Amerika, door haar vele belangen, verantwoordelijkheden en internationale economische afhankelijkheid, meer aandacht moet geven aan soft power instrumenten, zoals de verbeterde informatie en communicatiesystemen, de voordelen van globalisering en multilaterale samenwerking. Daarnaast is ook diplomatie belangrijk.

Veel experts geloven dat dit goed is, omdat de meeste economische sancties niet hebben gewerkt. Ook is de rol van Rusland veranderd tot vrijwel onvoorspelbaar in het globale veiligheidssysteem. Daarnaast zijn experts bang dat de financiële crisis in China het einde kan betekenen voor de Amerikaanse hegemonie, omdat ze investeringen goed weten aan te pakken en dollars opsparen.

Internationale organisaties

De Verenigde Naties

Tot de jaren ’70, had de VN een gebrek aan veiligheidsovereenkomsten en –verdragen, wat voortkwam uit de Koude Oorlog en Amerika en de Sovjet Unie die wel de macht maar niet de wil hadden om een oorlog te starten. Inmiddels is dit veranderd, en hebben niet alleen de grootmachten invloed in de VN, maar ook de kleinere landen. Zij hebben vaak wel bepaalde mogelijkheden voor hard power, maar dit is niet genoeg om zichzelf te beschermen.

In 1968 het Treaty on the Nonproliferation of Nuclear Weapons (NPT) getekend, waarin staten warden verplicht om nucleaire wapens niet meer te verplaatsen naar andere staten, en niet-nucleaire staten geen wapens meer mochten ontvangen. Daarnaast is in 1972 het Biological and Toxic Weapons Convention (BTWC) getekend, met onder andere Amerika en de SU als ondertekenden, waarin onderzoek naar biologische wapens als verdedigingsmaatregel niet meer voor mag komen. Ook werd in 1996 de Comprehensive Test Ban Treaty (CTBT) getekend, waarin staat dat nucleaire wapens niet meer mogen getest. De Chemical Weapons Convention (CWC) van 1992 verbande de productie, ontwikkeling en onderzoek naar chemische wapens. In 1987 ging het Missile Technology Control Regime (MTCR) in, waarmee de export van wapens en gerelateerde technologie werden verboden.

NAVO peacekeeping

De NAVO heeft een Partnerschap voor Vrede (PfP) programma opgericht, om stabiliteit in Europa te waarborgen. Toch zijn er veel critici die zich afvragen of NAVO wel effectief is. Ze hadden bij de inval van Kosovo (1990) geen duidelijke militaire strategie of politieke objecten. Publieke opinie leek de strategie te sturen. Veel leden zijn het in de NAVO met elkaar oneens door conflicterende belangen.

VN peacekeeping

De VN peacekeeping is een deel van de globale veiligheidsstructuur, waarbij lidstaten disputen en conflicten moeten oplossen. Het heeft vaak een kritieke managementfunctie als staten niet mee participeren of niet effectief handelen. Ze creëerden een mechanisme om om te gaan met agressie en conflicten in staten die niet direct de supermachten of andere permanente leden van de Veiligheidsraad zouden beïnvloeden. Dit werden later de peacekeeping operaties (PKOs).

Critici vragen zich af hoe groot de capaciteiten van de VN zijn om vrede tijdens een burgeroorlog te creëren. Daarnaast zijn de kosten van operaties vaak heel hoog en zijn er geen duidelijke politieke en militaire oplossingen voor conflicten waarbij ze betrokken raken. Ook zijn ze ineffectief met terrorisme.

Mensenrechten en de ICC

De connectie tussen veiligheid en mensenrechten is sterker geworden in de nieuwe globale veiligheidsstructuur. De ‘war crimes’ en ‘crimes against humanity’ moesten volgens VN-lidstaten beter worden aangepakt en hierop werd het permanenten International Criminal Court (ICC) in Den Haag opgericht. Cases over genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid werden hier beoordeeld. Realisten bekritiseren de nieuwe tribunalen echter, omdat ze de autoriteit missen om naties of groepen die internationale wetten en conventies overtreden te kunnen straffen. Toch geven de tribunalen blijk van het belang van de issues op de internationale agenda.

Arme en ‘failed’ staten

De zwakke staten leiden aan armoede en de onmogelijkheid om om te gaan met interne en externe bedreigingen van hun vrede. Enkele Westerse ontwikkelingsexperts geloven dat handel, buitenlandse investeringen en de ontwikkeling van nieuwe technologieën conflicten kunnen reduceren, omdat economische groei wordt gestimuleerd.

Structuralisten geloven dat de zoektocht naar olie door ontwikkelde naties en transnational corporations in het verleden en het het heden hebben geleid tot de uitbuiting, armoede, imperialisme en neocolonialisme waar de ontwikkelende regio’s nu aan leiden.

Hoofstuk 14 – Het Midden Oosten en ontwikkeling en democratie

Overzicht

Het Midden Oosten is een heel uitgebreide term, maar een betere benaming is Midden Oosten en Noord-Afrika (MENA). Landen zijn hierin verbonden door geschiedenis, identificatie en economisch-politieke interacties. Arabisch is de meest gesproken taal en de meerderheid is Moslim. MENA landen delen economische uitdagingen maar verschillen wel in ontwikkelingstermen en de relatie met de globale economie. Je hebt namelijk vier groepen:

De grote olie-exporteurs (Libië en Gulf Cooperation Council), met een kleine populatie en hoge inkomens

Grote olie-exporteurs (Iran, Irak, Algerije) met een grote populatie en historische hoge protectionistische economieën

Niet-olie-exporterende landen zoals Israël, Turkije, Jordanië, met belangrijke landbouw, industriële export, toerisme en openheid voor buitenlandse directe investeringen (FDIs)

Landen zoals Egypte, Marokko, Syrië, met vaak een grote bevolking, laag inkomen en grote armoede.

Freedom House is een onafhankelijke organisatie die jaarlijks de politieke rechten en burgerlijke vrijheden opmeet, waarbij Israël ‘vrij’ is, maar genoeg andere MENA-landen slechts gedeeltelijk of helemaal niet vrij zijn.

Geschiedenis

Veel van de landen uit het Midden Oosten vormden vroeger deel van het Ottomaanse rijk. Europese imperiale machten breidden hun militaire en economische invloed uit, waarbij commerciële concessies door het hele rijk moesten worden gedaan. De Ottomanen probeerden dit bij te houden door defensive modernization, namelijk hun regering te herorganiseren, Europese militaire technologie over te nemen en door de staat beheerde fabrieken te bouwen.

20e eeuw kolonialisme

De Westerse machten namen al snel de olielanden over en maakten eigen landsgrenzen. Ze gebruikten geweld tegen inwoners die naar onafhankelijkheid streefden, waardoor de economische groei voor lange tijd stagneerde. Nadat veel landen onafhankelijk werden rond de jaren ’50, moesten ze nog wel omgaan met de koloniale uitbuiting en aanwezigheid van Europese machten. De olie-industrieën werden gedomineerd door de “Zeven Gezusters” uit het Westen, die de olie-opbrengsten verdeelden. Er was slechts een kleine rol weggelegd voor de normale burger.

Koude Oorlog

De regimes waren afhankelijk van de Westerse hulp en aanbreng van wapens. De Koude Oorlog had echter twee effecten: de OPEC werd opgericht om controle te krijgen over olieproductie en beprijzing; en de Amerikanen keerden zich steeds vaker tegen de conservatieve Islamitische bewegingen, waarbij de mujahideen uit Afghanistan werden gesteund.

Daarnaast werden ook sociale en politieke groepen steeds belangrijker, zoals de Shi’iten in Irak en Hezbollah in Libanon. Iran heeft haar nucleaire wapenarsenaal weten op te bouwen.

Conflict en samenwerking

De buitenwereld

Niet-Midden Oostenlanden hebben constant gestreefd naar controle over de MENA. Dit heeft veel consequenties gehad. Landen werden samengevoegd en culturen moesten het met elkaar doen, wat beiden de basis voor latere conflicten. Ook was er een Pax Americana gevormd, waarbij landen werden verwacht om vrede te krijgen met Israël, terrorisme te beëindigen en Amerikaanse militaire bases te bouwen. Bij overtreding werden sancties economische sancties tegen de MENA landen gesteld.

Er zijn drie maatregelen waardoor mensen uit het Midden Oosten de buitenwereld beschuldigen voor hun regionale geweld:

Daniel Pipes beargumenteert dat er een politieke cultuur van conspiracisme heerst in Iran en Arabische landen, waarin de hand van het Westen of Israël de oorlogen uit de regio kan verklaren. Extremisme wordt hierdoor aangemoedigd.

er is een discourse die door Moslimse wetenschappers wordt gedeeld over schandelijke rol van het Westen in de regio

de publieke opinie is bang voor de Verenigde Staten.

Agressieve regionale leiders

Ook zij kunnen worden beschuldigd van de constante conflicten in de regio. Er is sinds 1980 sprake van advontuurisme, waarbij leiders territoriale agressie vertoonden of met invasie dreigden. Daarmee zouden politieke rivalen moeten destabiliseren.

Oppressie

Regionale conflicten bevatten oppressie-terrorisme-counterinsurgency (tegenopstanden), waardoor conflicten al snel alleen maar erger worden. Westoxicatie wordt daarbij vaak aangedragen als reden. Veel geweld komt voort uit de strijd voor macht over een staat: de Palestijnen vechten om onafhankelijkheid in een regio waar politieke oppressie is.

Islamieten

Extremistische Islamitische bewegingen en terroristengroepen gebruiken religie als een politiek instrument. Veel Moslims zijn vroeger voedsoldaten geweest, door de armoede en werkeloosheid. De bewegingen komen hier voor op. Ze gebruiken moderne technologie voor erge doeleinden.

Misopvattingen

Allereerst zijn de Islamitische terroristen niet de voornaamste groep die geweld gebruikt. Dit zijn juist ook vaak de politieke en sociale groepen die zijn onderdrukt of naar onafhankelijkheid streven.

Ook is de MENA niet de enige regio in de wereld waarbij groepen religie instrumentaliseren om politieke doelen te bereiken.

Als derde geldt dat geweld door bewegingen wordt gebruikt om onafhankelijkheid na te streven of vrijheid na oppressie te krijgen, maar dit is niet altijd het geval in de MENA.

De massavernietigingswapens komen niet alleen uit regionale regimes, maar zijn ook door Westerse staten gebruikt.

De meeste inwoners van MENA-staten leiden niet onder dagelijks geweld. Er zijn zelfs maar lage misdaadcijfers.

Interstatelijke samenwerking

Op interstatelijk niveau blijkt dat er wel samenwerking is tussen MENA-landen en ze ook een positieve relatie onderhouden met Westerse machten. Bijna alle landen hebben ooit wel eens voordeel gehad van hun veiligheidsrelatie met Amerika. Samenwerking tussen Midden Oosten staten is nog niet goed geïnstutionaliseerd, wat voortkomt uit de geschiedenis.

Samenwerking op menselijk niveau

Er zijn veel grensoverschrijvende menselijke netwerken, die tot interacties tussen mensen en niet-statelijke actoren leiden. Op individueel niveau, verbinden emigratie en dubbel burgerschap Europa en Amerika sterk met het Midden Oosten, omdat er veel emigranten in deze landen wonen.

Integratie of marginalisatie?

Men kan zowel beargumenteren dat de MENA landen goed kunnen meekomen met de globalisering, als dat ze hierin juist achterblijven.

Olie, industrie en groei

Hydrocarbons bepalen in veel MENA-landen de economische groei. De opbrengst kan worden gebruikt voor investeringen in de infrastructuur en werkgelegenheid. De olie-exporteurs hebben de financiële crisis goed overleefd. Saudi-Arabië heeft bijvoorbeeld energie intensieve industrieën uitgebreid die profiteren van gesubsidieerde binnenlandse olie. Daardoor is het een land geworden wat nog veel meer naast olie exporteert.

Niet-olie exporterende landen hebben andere manieren voor economische groei gevonden, maar de financiële crisis heeft hierbij wel tot verminderde export, toerisme en buitenlandse directe investeringen geleid. Toch was het niet heel ernstig, omdat de landen niet diep geïntegreerd zijn in onder andere de globale kapitaalmarkt. Israël is wel goed ontwikkeld, met een belangrijke rol in de export van informatie van technologie en wapens.

Handel en investeringen met Europa en de VS

MENA-landen zijn geïntegreerd in de globale economie door de Wereldhandelsorganisatie en bilaterale overeenkomsten met Europa en de VS. er is een Euro-Mediterraan Partnerschap (EMP), de Unie voor de Mediterraan. In ruil van verlaagde handelsbarrières en hervorming van de economieën, krijgen Arabisch-Mediterrane landen meer hulp, leningen en markttoegang van Europa. Ook leidt het tot betere veiligheidssamenwerking en cultureel begrip. 

Ook door petrodollar recycling weten veel MENA-landen een economische groei te creëren. Westerse bedrijven gaan hierop investeren via sovereing wealth funds (SWFs). Ook zijn remittances goed voor de economie en integratie van het Midden Oosten in het Westen.

Gulf Cooperation Council

Onder deze Gulf Cooperation Council (GCC) vallen zes landen, die diep geïntegreerd zijn in de globale economie, door zowel de arbeidsmarkt als de olie-export en SWFs. Er zijn lage arbeidslonen, maar men loop t wel politieke en culturele gevaren. Dit heeft tot enkele opstanden geleid.

Achterblijven

In de regio erkent men zelf dat er maar weinig technologische en industriële dynamiek plaatsvindt. Politiek gezien, kan de regio ook niet makkelijk bij de rest van de wereld aansluiten, door de constante overheersing van monarchen en dictators.

De kolonisten hebben wel veel nadelen overgelaten, waardoor men heel afhankelijk is geworden en er weinig economische diversificatie tot stand kwam. De ontwikkelingspolitiek die over werd genomen was gunstig op de korte termijn, maar niet op de lange termijn.

Een aantal landen uit het Midden Oosten moeten zich nog aansluiten bij de WTO. De regio heeft lage tariefniveaus en de landen zullen dus niet snel hun protectionistische maatregelen aanpassen. De export is daarnaast niet zeer gediversifieerd. Er vindt maar weinig investering plaats tussen MENA landen, hoewel het wel meer naar geïndustrialiseerde landen plaatsvindt.

Er zijn ook maatschappelijke problemen: Arabische elites willen staatsbedrijven overnemen, Iran heeft enorme conglomeraten (genaamd bonyads) waardoor de economie wordt gedomineerd.

De slechtste landen uit de regio zijn Irak, Jemen en de Palestijnse gebieden. Internationale economische sancties van de VN in 1992 hebben bijgedragen aan de verwoestte economie van Irak. Alleen een einde van de oorlog en groeiende olie-exporten kunnen de economie helpen. Jemen heeft een grote bevolking maar geen regering met volledige controle. De Palestijnse gebieden hebben te lijden gehad onder Israëlisch beleid, waardoor er geen werkgelegenheid was.

Uitdaging voor democratie

Zowel Europa als de VS zijn deels schuldig aan de slechte economieën, door hun kolonialistische overmeestering. De landen moeten minder afhankelijk worden van olie om politieke verandering te kunnen beheersen. Op dit moment zijn het rentier states. Ook is de civil society zwak. Religieuze en culturele uitingen moeten voorzichtiger worden behandeld. Er heerst de gedachte dat als vrij verkiezingen de regering helpt, ze ze houden, maar als ze eenmaal gekozen zijn, worden de verkiezingen afgeschaft.

Er heerst een wijd begrip van geweld en een anti-Westers klimaat. Charismatische Islamitische leiders zijn bedreigd, gevangen gezet en mishandeld door Amerika. Het Westen heeft hen dus vernederd. Toch worden de fundamentele democratische waarden wel door de meerderheid van de bevolking overgenomen, en economische ontwikkeling en sociale mobiliteit kunnen leiden tot meer democratische druk.

 

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Statistics
1489