Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Begrippenlijst Economie

Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.

Chapter A: Het Bedrijf

Stakeholders Partijen die allen belang hebben bij of een relatie hebben met het bedrijf. Voorbeelden hiervan zijn eigenaren, vermogenverschaffers, klanten, etc.

Productieproces Het bedrijf koopt inputs (grondstoffen, arbeid, etc.), gebruikt deze inputs om producten en/of diensten te produceren en te verkopen.

Publieke bedrijven Deze leveren goederen of diensten waarvan de overheid of de maatschappij het van belang vindt om deze niet door een op winst gericht bedrijf te laten produceren.

Private bedrijven Deze bedrijven zijn eigendom van personen of andere bedrijven die eigen vermogen in het bedrijf hebben geïnvesteerd.

Ondernemingen Private profitorganisaties noemen we ondernemingen.

Product-marktcombinatie Wat bedrijven in eerste instantie van elkaar onderscheidt is de keuze welke goederen en/of diensten worden geproduceerd en aan welke afnemers deze worden geleverd. Dit worden product-marktcombinaties genoemd.

Missie Het leveren van de gekozen producten aan de beoogde afnemers kan betiteld worden als de belangrijkste doelstelling, de missie van een bedrijf. De missie beschrijft concreet wat het bedrijf doet.

Visie De missie van het bedrijf wordt gecomplementeerd door de visie. De visie gaat meer over het beeld dat het bedrijf wil uitstralen. De visie geeft antwoord op de vraag hoe het bedrijf zichzelf ziet in de maatschappij, nu en in de toekomst.

Bedrijfsdoelstellingen Een bedrijf heeft naast de missie ook doelstellingen om aan de wensen van de verschillende partijen tegemoet te komen. De mate waarin de stakeholders erin slagen van hun eigen doelstellingen ook bedrijfsdoelstellingen te maken, is afhankelijk van hun machtpositie binnen het bedrijf.

Continuïteit Dit houdt in dat de onderneming blijvend moet kunnen voorzien in een maatschappelijke behoefte door het leveren van een product of een dienst.

SMART Om achteraf te kunnen beoordelen of de nagestreefde doelstellingen zijn behaald, is het noodzakelijk om ze zo concreet mogelijk te formuleren. Doelstellingen moeten SMART worden gemaakt (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden).

Specifiek (SMART) De doelen geven nauwkeurig de personen of instellingen aan.

Meetbaar (SMART) De voortgang is objectief vast te stellen. Dit houdt in dat er overeenstemming is over de instrumenten, de procedure en het moment van het vaststellen en de wijze waarop hiervan verslag wordt gedaan.

Acceptabel (SMART) De doelen zijn nastrevenswaardig. Ze passen bij de visie, de missie en de taken van de organisatie.

Realistisch (SMART) De doelen zijn haalbaar. Het doel is te bereiken, het is haalbaar voor de organisatie.

Tijdgebonden (SMART) Het is helder wanneer het doel bereikt moet zijn. Dit kan een tijdstip zijn, een periode, of verwoord zijn in een tijdpad.

Gedragscode Veel bedrijven hanteren een gedragscode, waarin beschreven wordt welke waarden leidend zijn voor het handelen van het bedrijf en zijn medewerkers.

Bedrijfscultuur De gedragscode is een weerspiegeling van de bedrijfscultuur: de overtuigingen en waarden die gedeeld worden door de mensen die werken in het bedrijf. De bedrijfscultuur kan onder andere tot uiting komen in de organisatie van werkprocessen, het bedrijfslogo en hoe het bedrijf met veranderingen omgaat.

Beleid De geformuleerde doelstellingen moeten worden uitgewerkt in het beleid. Hierin wordt geconcretiseerd hoe en met welke middelen de doelstellingen van het bedrijf als geheel en de onderdelen ervan worden nagestreefd.

Algemeen beleid Dit wordt door het topmanagement geformuleerd. Het geeft de kaders waarbinnen het afdelingsgebied wordt vormgegeven. Op basis van het algemeen beleid kunnen de verschillende afdelingen hun eigen beleid formuleren.

Strategieformulering Dit houdt in het vaststellen van de doelstellingen alsmede het aangeven van de wegen waarlangs en de voornaamste middelen waarmee de organisatie zal trachten haar doelstellingen te verwezenlijken.

Ondernemingsstrategie Dit schept een kader waarbinnen de ondernemingsactiviteiten voor een langere periode worden uitgevoerd. Het geeft dus de richting aan die men met het bedrijf wil inslaan. De ondernemingsstrategie wordt dan ook vastgesteld door het topmanagement.

Interne analyse Deze analyse gebruikt gegevens en informatie die in het bedrijf zelf worden gegenereerd zoals productiviteit, efficiency, klanttevredenheid en financieel resultaat.

Externe analyse Deze analyse gebruikt gegevens en informatie van buiten het bedrijf, die het bedrijf niet kan beïnvloeden maar die wel van belang zijn voor de besluitvorming over de te volgen strategie.

Scenario Een scenario is een samenhangende, consistente en geloofwaardige beschrijving van een mogelijke toekomst. Het is geen voorspelling, ieder scenario is een alternatief beeld van hoe de toekomst eruit kan zien.

Planning Dit refereert naar het vaststellen ban de in de toekomst te bereiken doelen, alsmede het aangeven van de activiteiten die nodig zijn om de doelen te bereiken.

Beheersing Dit houdt in dat de geplande activiteiten worden gemeten, vergeleken met de beoogde doelen en zo nodig worden bijgestuurd.

Feedback De terugkoppeling (feedback) vindt plaats door na afloop van het proces de uitkomsten te meten en deze te vergelijken met een norm. Bij een afwijking kan het proces worden bijgesteld.

Feedforward De voorwaartse koppeling (feedforward) is een vorm van procesbeheersing waarbij meting gedurende het proces plaatsvindt en nog tijdens de uitvoering van het proces bijsturing plaatsvindt.

Management control Verzameling procedures en technieken waarmee geprobeerd wordt een effectieve en efficiënte inzet van mensen en middelen te realiseren.

Kritieke succesfactor Factor die van essentiële betekenis is voor de resultaten, de verdere ontwikkeling en het voortbestaan van het bedrijf. De kritieke succesfactoren geven aan op welke punten een bedrijf goed moet presteren om succesvol te zijn.

Klantperspectief Hierbij gaat het om de bepalende factoren ten aanzien van klanttevredenheid, ofwel wat nu daadwerkelijk van belang is in de ogen van de huidige en potentiële klanten.

Interneprocessenperspectief De interne processen moeten optimaal bijdragen aan de ondernemingsdoelstellingen. Dit betekent dat er op een efficiënte en effectieve manier moet worden gewerkt.

Financieel perspectief Maatstaven in het financiële perspectief zijn traditioneel gericht op het verleden, niet op de toekomst en geven bijvoorbeeld inzicht in de winstgevendheid in de afgelopen periode.

Innovatieperspectief Het perspectief van innovatie en lerend vermogen is sterk toekomstgericht. De dynamische omgeving waarbinnen ondernemingen opereren die zich bijvoorbeeld uit in snelle technologische ontwikkelingen, maakt het noodzakelijk dat de onderneming voortdurend bezig is met vernieuwen van producten en processen om ook in de toekomst concurrerend te kunnen blijven werken.

Prestatie-indicator Meeteenheid die een indicatie geeft van de mate waarin aan een kritieke succesfactor wordt voldaan en wordt meestal uitgedrukt in een getal of een percentage.

Norm Door elke prestatie-indicator ook nog te voorzien van een norm wordt het mogelijk om de geleverde prestaties te beoordelen. Daarmee wordt een goede stap gezet richting prestatiemanagement.

Managementdashboard De prestatie-indicatoren samen het managementdashboard. Die informatie wordt getoond die het meest relevant is.

Benchmarking Systematisch proces om de prestaties te verbeteren door de eigen bedrijfsfuncties, procedures of werkwijzen te vergelijken met die van andere bedrijven, die op het desbetreffende gebied het best weten te presteren.

Compliance Een organisatie werkt in overeenstemming met de vigerende wet- en regelgeving.

In control statement Via een in control statement kan de hoogste leiding verklaren dat zij in control is. In control betekent dat de wijze van sturen, beheersen en toezicht houden, gericht op een effectieve en efficiënte realisatie van strategische en operationele doelstellingen alsmede hierover op een open wijze communiceren en verantwoording afleggen ten behoeve van belanghebbenden.

Risicomanagement Het identificeren, kwantificeren en het beheersen van risico’s. Het is dus een continu proces.

Risicocontrolmatrix Via het opstellen van een risicocontrolmatrix kan een bedrijf relevante risico’s opsporen en adequate beheersmaatregelen treffen.

RISMAN-methodiek Bij risicomanagement in projecten wordt nogal eens de RISMAN-methodiek toegepast. De RISMAN-methode bestaat uit vier stappen: het vaststellen van het doel van het project, in kaart brengen van risico’s, vaststellen van de belangrijkste risico’s, in kaart brengen van beheersmaatregelen.

 

Chapter B: Kosten en Kostensoorten

 

Afschrijvingskosten Kosten die verband houden met de waardedaling van duurzame productiemiddelen, noemen we afschrijvingskosten.

Kostprijs Gelduitgaven die met het voortbrengen van een product of dienst samenhangen, moeten aan het product toegerekend worden. We krijgen dan de kostprijs van het product of de dienst.

Kosten Aan perioden, functies of producten toegerekende (toekomstige) gelduitgaven, die verband houden met de opoffering van productiemiddelen.

Realisatieprincipe Volgens het realisatieprincipe wordt de opbrengst van een verkooptransactie toegerekend aan de periode waarin de goederen worden verkocht, ook al vindt de betaling ervan later plaats.

Opbrengsten Aan perioden, functies of producten toegerekende (toekomstige) geldontvangsten die verband houden met de verkoop van producten of levering van diensten.

Stuurinformatie Informatie over het ontstaan en de samenstelling van de kosten en opbrengsten is belangrijk voor de managers binnen een organisatie. Deze informatie noemen we stuurinformatie omdat managers dit gebruiken voor het besturen van de organisatie.

Historische uitgaafprijs De prijs die betaald is bij aanschaf van het productiemiddel.

Vervangingswaarde De prijs die betaald zou moeten worden als de productiemiddelen aangeschaft zouden worden op het moment waarop de kosten van het product worden berekend.

Opbrengstwaarde De prijs die ontvangen zou worden als het productiemiddel op het moment waarop de kosten worden berekend, zou worden verkocht.

Minimumwaarderingsregel In het algemeen wordt de laagste van de drie hiervoor genoemde prijzen gebruikt om de geldswaarde van de opgeofferde productiemiddelen te berekenen. Deze berekingswijze staat bekend als de minimumwaarderingsregel.

Directe kosten We spreken van directe kosten als er een duidelijk aanwijsbaar verband kan worden vastgestd tussen het ontstaan van de kosten en een bepaald product of dienst. De directe kosten kunnen we rechtstreeks aan het product toerekenen.

Indirecte kosten Indien dit duidelijke aanwijsbare verband niet kan worden aangetoond, spreken we van indirecte kosten.

Enge kostenbegrip Volgens het enge kostenbegrip leiden uitsluitend de gelduitgaven in verband metde doelmatig opgeofferde productiemiddelen tot kosten.

Ruime ksotenbegrip Volgens het ruime kostenbegrip worden zowel de uitgaven in verband met doelmatig als de uitgaven in verband met ondoelmatig opgeofferde productiemiddelen tot de kosten gerekend.

Toegestane kosten Kosten die voor een bepaalde productie onvermijdelijk zijn.

Werkelijke kosten Na afloop van het productieproces kunnen we vaststellen welke kosten in werkelijkheid zijn gemaakt voor de betreffende productie. Dit noemen we werkelijke kosten.

Afval In de meeste gevallen is er sprake van afval, omdat tijdens het productieproces grondstof verloren gaat. Als dit grondstofverlies economisch gezien onvermijdbaar is, moeten de kosten in verband met afval in de standaardprijs worden opgenomen.

Uitval Ook kan het voorkomen dat na afloop van een fase in het productieproces het eindproduct of halffabrikaat niet aan de eisen voldoet en wordt afgekeurd. In dat geval spreken we van uitval.

Technische voorraad De werkelijk in de onderneming aanwezige voorraad.

Economische voorraad Voorraad waarover de onderneming risico loopt.

Kosten van arbeid De kosten die verband houden met (ex-)werknemers van de onderneming vormen de categorie kosten van arbeid.

Stukloon We spreken van stukloon als de werknemer per geleverde prestatie een vast bedrag ontvangt.

Tijdloon Bij tijdloon ontvangt de werknemer een vaste vergoeding per periode, meestal per week of per maand.

Premieloonstelsel Een combinatie van tijdloon en stukloon. Bij dit stelsel ontvangt de werknemer een vast basisuurloon. Daarnaast betaalt de werkgever een premie als de geleverde prestatie een bepaalde norm overtreft.

Profit sharing Bij een winstdelingsregeling (profit sharing) ontvangt de werknemer naast een tijdloon een deel van de winst van de onderneming.

Human resource management Veel bedrijven voeren een beleid dat erop gericht is de kwaliteit van hun medewerkers te vergroten. Dit beleid staat bekend als human resource management.

Beschikbare uren Het aantal uren dat de werknemer in principe voor de organisatie kan worden ingezet.

Productieve uren Uren die in rekening kunnen worden gebracht aan de afnemer van het product of aan andere afdelingen binnen de eigen organisatie.

Niet-productieve uren Dit ontstaat door bijvoorbeeld vakantie, ziekte, pauze, inwerktijd, overleg, studies, etc.

Primaire arbeidsvoorwaarden De volgende kosten hangen samen met de primaire arbeidsvoorwaarden: brutobeloning, werkgeverslasten in verband met (wettelijke) sociale verzekeringen.

Secundaire arbeidsvoorwaarden De volgende kosten houden verband met de secundaire arbeidsvoorwaarden: reis- en verblijfkosten, studiekostenvergoeding, kinderopvang, kosten van auto van de zaak, overige vergoedingen.

Duurzaam productiemiddel (dpm) Productiemiddel dat meer dan één productieproces (langer dan één jaar) meegaat. Dit zijn bijvoorbeeld gebouwen en machines.

Complementaire kosten Aanvullende kosten die gemaakt worden noemen we complementaire kosten.

Absolute technische levensduur Deze wordt bereikt op het moment waarop het dpm technisch niet meer in staat is producten voort te brengen.

Relatieve technische levensduur Deze wordt bereikt op het moment waarop het dpm niet meer in staat is producten te maken in de gewenste hoeveelheid en/of kwaliteit.

Economische levensduur Waarbij de kosten per werkeenheid minimaal zijn.

Indirecte opbrengstwaarde Nettowaarde van de werkeenheden van een dpm plus de restwaarde van een dpm.

Directe opbrengstwaarde Waarde van het dpm bij verkoop van het dpm op de tweedehandsmarkt.

Annuïteit De annuïteitenmethode met gelijkblijvende annuïteiten leidt tot een vast bedrag voor afschrijvingen en vermogenskosten per jaar.

Kosten van diensten van derden Kosten die verband houden met werkzaamheden die door derden ten behoeve van de onderneming worden gemaakt, zijn kosten van diensten van derden.

Outsourcing Het uitbesteden van werk.

Vermogenskosten Verschaffers van het eigen en vreemd vermogen wensen van de onderneming een vergoeding voor het beschikbaar gestelde vermogen. Deze vergoedingen noemen we vermogenskosten en moeten in de kostprijs van een product worden opgenomen.

Onzelfstandige kostensoort Kosten van vermogen noemen we ook wel een onzelfstandige kostensoort. Hiermee bedoelen we dat er vermogen in activa moet zijn vastgelegd voordat er sprake kan zijn van vermogenskosten.

Zelfstandige kostensoort Alle overige kostensoorten zijn zelfstandige kostensoorten.

 

 

Chapter C: Kostprijsberekening

 

Activity-based costing Methode om de indirecte kosten aan de producten toe te rekenen waarbij uitgegaan wordt van de activiteiten die verricht moeten worden om het product te produceren en te verkopen.

Cost driver Iedere factor (handeling, activiteit) die invloed heeft op de kosten.

Delingscalculatie Kostprijsberekening waarbij de totale kosten gedeeld worden door de totale productie.

Degressief stijgende variabele kosten Kosten waarbij de variabele kosten per eenheid afnemen naarmate de bedrijfsdrukte toeneemt.

Directe kosten Kosten waarbij een oorzakelijk verband bestaat tussen het ontstaan van de kosten en het product, en waarvoor het economisch verantwoor is om dit verband vast te stellen.

Doorbelaste kosten Kosten die door een kostenplaats aan een andere kostenplaats doorberekend zijn.

Eerstverdeelde kosten Kosten die rechtstreeks ten laste van een kostenplaats gebracht worden.

Eng kostenbegrip Alleen de gelduitgaven in verband met doelmatig opgeofferde productiemiddelen leiden tot kosten.

Enkelvoudige opslagmethode Opslagmethode waarbij de indirecte kosten worden doorbelast op basis van een opslag op (een deel van) de directe kosten.

Equivalentiecijfermethode Kostprijsberekening waarbij de delingscalculatie toegepast wordt nadat soortgelijke producten tot elkaar herleid zijn.

Gemengde kosten Kosten die voor een deel uit vaste kosten en voor een deel uit variabele kosten bestaan.

Homogene massaproductie Grootschalige productie van gelijke producten, waarbij geen rekening gehouden wordt met de individuele wensen van de afnemers.

Hoofdkostenplaats Kostenplaats die rechtstreeks prestaties levert aan de eindproducten.

Hulpkostenplaats Kostenplaats die werkzaamheden verricht voor andere kostenplaatsen.

Indirect cost pool Som van de indirecte kosten die ten laste komen van een bepaalde activiteit.

Indirecte kosten Kosten waarbij er geen direct aanwijsbaar verband is tussen het ontstaan van de kosten en het product, of waarbij dit verband niet op een economisch verantwoorde wijze kan worden vastgesteld.

Initiële kosten Kosten in verband met de ontwikkeling, productie en verkoop van een nieuw product of met de invoering van een nieuwe productie- of verkoopmethode.

Integrale kosten De som van variabele en vaste kosten.

Irrationele overcapaciteit Het verschil tussen de werkelijk beschikbare capaciteit en de rationele capaciteit.

Kosten Aan perioden, producten enzovoort toegerekende (toekomstige) gelduitgaven in verband met doelmatig opgeofferde productiemiddelen.

Kostendrager Producten die door een onderneming worden gemaakt.

Kostenplaats Functie binnen de onderneming waaraan directe kosten worden toegerekend.

Kostenplaatsenmethode (productiecentramethode) Methode om de indirecte kosten aan de producten toe te rekenen. Hierbij worden de indirecte kosten in eerste instantie ten laste van de kostenplaatsen gebracht (eerstverdeelde kosten) en vervolgens aan andere kostenplaatsen doorbelast (doorbelaste kosten). Uiteindelijk woren alle indirecte kosten aan de producten (kostendragers) toegerekend.

Kostenverbijzondering Het toerekenen van kosten aan producten of diensten.

Massaproductie Productie op grote schaal van exact dezelfde producten.

Meervoudige opslagmethode Opslagmethode waarbij de indirecte kosten worden doorbelast op basis van meer dan één opslag over delen van de directe kosten.

Nacalculatorische kostenverrekenstaat Kostenverrekenstaat, gebaseerd op werkelijke kosten.

Normale bezetting Gemiddelde verwachte bedrijfsdrukte over een reeks van jaren.

Onzelfstandige hulpkostenplaats Een hulpkostenplaats die niet overeenkomt met een afdeling.

Opslagmethode Methode om de kostenprijs te berekenen waarbij de indirecte kosten aan de producten toegerekend worden door de directe kosten met een bepaald percentage te verhogen.

Progressief stijgende variabele kosten Kosten waarbij de variabele kosten per eenheid toenemen, naarmate de bedrijfsdrukte toeneemt.

Proportioneel variabele kosten Kosten waarbij de variabele kosten per eenheid gelijk zijn, ongeacht de bedrijfsdrukte.

Rationele capaciteit Capaciteit die minimaal nodig is om de (normale) productie te kunnen realiseren, waarbij rekening wordt gehouden met seizoenen, reservecapaciteit en technische ondeelbaarheid.

Rationele overcapaciteit Het verschil tussen de rationele capaciteit en de normale productie.

Relevant productiegebied Het productiegebied waarbinnen de werkelijke productie van een onderneming zich in de regel bevindt.

Ruim kostenbegrip Alle gelduitgaven in verband met de opoffering van productiemiddelen leiden tot kosten. Daarbij stellen we geen eisen aan de doelmatigheid van de opgeofferde productiemiddelen.

Seriemassaproductie Productie in grote aantallen, waarbij tussen de verschillende series enige variatie in producten optreedt.

Seriestukproductie Het in grote aantallen tegelijk (in series) voortbrengen van producten die afgestemd zijn op de individuele wensen van de consument.

Standaardkostprijs Het totaal van toegestane vaste en toegestane variabele kosten per eenheid product.

Stukproductie Voortbrenging van producten waarbij de opdrachtgever bepaalt aan welke eisen het product moet voldoen.

Trapsgewijs variabele kosten Kosten waarbij de toename van de variabele kosten getrapt (met kleine sprongen) stijgen ten gevolge van een toename van de productie.

Variabele kosten Kosten die veranderen ten gevolge van een verandering in de bedrijfsdrukte.

Vaste kosten Kosten die niet vernaderen ten gevolge van een verandering in de bedrijfsdrukte (zoland de bedrijfsdrukte binnen een bepaald gebied blijft).

Verdeelsleutel Eenheid op basis waarvan de kosten van een kostenplaats worden doorbelast

Verspilling (Toekomstige) gelduitgaven in verband met ondoelmatig opgeofferde productiemiddelen.

Zelfstandige hulpkostenplaats Hulpkostenplaats die overeenkomt met een afdeling.

 

 

Chapter D: Inleiding en Algemene Begrippen

 

Bedrijfshuishouding Economisch zelfstandige duurzame organisatie van arbeid en kaptiaal, die zich richt op het leveren van goederen en/of het verlenen van diensten.

Onderneming Een bedrijfshuishouding die gericht is op het maken van winst.

Informatie Gegevens waarmee de kennis van een bepaalde persoon wordt vergroot.

Informatieanalyse Een onderzoek naar de informatiebehoeften van diverse functionarissen in een onderneming.

Bestuurlijke informatieverzorging (BIV) Het systematisch verzamelen, vastleggen en verwerken van gegevens, gericht op het vertstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het laten functioneren en het beheersen van een bedrijf en ten behoeve van de verantwoordingen die daarover moeten worden afgelegd.

Management Informatie Systeem (MIS) Systeem waarbij allerlei gegevens die zijn verzameld binnen het bedrijf en daarbuiten, worden omgezet in voor het management bruikbare informatie.

Financiële administratie Onderdeel van de administratie waarin de financiële gegevens worden vastgelegd.

Boekhouding Gedeelte van de administratie waarin gegevens over financiële feiten worden vastgelegd, die leiden tot veranderingen in de bezittingen, de schulden en het eigen vermogen.

Handelsonderneming Onderneming die goederen inkoopt met de bedoeling deze in onveranderde vorm met winst te verkopen.

Waardenkringloop Weergave van de relaties tussen geld- en goederenstromen binnen een onderneming.

Transformatieproces Omvormingsproces van grondstoffen naar eindproducten binnen een industriële onderneming. Door dit transformatieproces onderscheidt de industriële onderneming zich van de handelsonderneming. Ook bij sommige dienstverlenende ondernemingen zien we zo’n omvormingsproces.

Administratieve organisatie (AO) Het geheel van organisatorische maatregelen de in een onderneming worden genomen om de bestuurlijke informatieverzorging op de juiste wijze te laten plaatsvinden.

Bestuurlijke informatiekunde (BIK) Studiegebied van de bestuurlijke informatieverzorging dat zich richt op het opzetten van een geautomatiseerd informatiesysteem.

Informatie- en communicatietechnologie (ICT) Technologie die wordt ingeschakeld bij het opzetten van een geautomatiseerd informatiesysteem.

Verbandscontrole Controle-aanpak die gebaseerd is op toetsing van de onderlinge relatie tussen twee grootheden.

Jaarrekening Jaarlijks opgemaakt financieel verslag dat bestaat uit de winst-en-verliesrekening, de balans en een toelichting op deze overzichten.

Interne jaarrekening Jaarrekening die informatie bevat ter ondersteuning van besluitvormingsprocessen en ter bijsturing van de uitvoering binnen de onderneming. Dit cijfermateriaal wordt overigens meestal vaken dan éénmaal per jaar samengesteld.

Fiscale jaarrekening Jaarrekening die is opgesteld volgens voorschriften die zijn vastgesteld in belastingwetten en die de bedoeling heeft de belastingdienst te informeren over het belastbaar bedrag in een bepaald boekjaar.

Externe jaarrekening Jaarrekening die is opgesteld volgens wettelijke eisen (uit het BW) en andere regelgeving, bestemd voor het afleggen van verantwoording aan de aandeelhouders bij een bv/nv.

Gepubliceerde jaarrrekening Jaarrekening waarmee financiële informatie wordt verstrekt aan geïnteresseerde derden in het algemeen. Deze jaarrekening moet ter inzage worden gelegd bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.

Geïntegreerd informatiesysteem Informatiesysteem dat alle aspecten van een transactie in verschillende deelsystemen tegelijkertijd registreert.

Externe integratie van informatiesystemen Integratie van het interne informatiesysteem met een of meer externe informatiesystemen.

 

 

Chapter E: De Inventaris, de Balans en de Winst-en-verliesrekening

 

Inventaris Een lijst van alle bezittingen en schulden op een bepaalde datum met vermelding van de hoeveelheden (waar mogelijk) en de waarden.

Inventariseren Dit zijn de werkzaamheden die nodig zijn voor het samenstellen van de inventaris.

Debiteuren Dit zijn afnemers, oftewel klanten, van wie een onderneming nog geld te vorderen heeft. Dit gaat over de korte termijn.

Crediteuren Dit zijn leveranciers aan wie een onderneming nog geld schuldig is. Over het algemeen zijn dit schulden op korte termijn.

Hypothecaire lening Lening met een onroerende zaak als onderpand. Dit behoort tot de langlopende schulden.

Scontrovorm Presentatievorm met naast elkaar een linkerkant (debetzijde) en een rechterkant (creditzijde)

Verticale vorm Presentaitevorm waarbij de bij de scontrovorm naast elkaar geplaatste overzichten onder elkaar worden gezet.

Balans Een overzicht van de bezittingen, de schulden en het eigen vermogen op een bepaald moment.

Toenemende liquiditeitsvolgorde Bij het opstellen van de bezittingen op de balans gehanteerde volgorde in toenemende mate van liquiditeit.

Schulden op lange termijn Schulden met een resterende looptijd langer dan één jaar.

Schulden op korte termijn Schulden met een resterende looptijd van ten hoogste één jaar.

Financieel feit Gebeurtenis waardoor veranderingen ontstaan in de posten op de balans en/of de winst-en-verliesrekening.

Boekingstuk Document dat een financieel feit weergeeft; ook wel genoemd boekingsdocument of boekingsbescheid.

Kwitantie Boekinsgsstuk van een betaling per kas.

Winst-en-verliesrekening Een overzicht dat de oorzaken aangeeft waardoor het eigen vermogen in een bepaalde periode als gevolg van bedrijfsactiviteiten is toegenomen respectievelijk afgenomen.

Opbrengst verkopen Omzet; verkoopprijs van de verkopen.

Brutowinst als transactiewinst Opbrengst van de verkopen van een bepaalde transactie verminderd met de inkoopprijs van de verkopen van die transactie.

Brutowinst als periodewinst Opbrengst van de verkopen in een bepaalde periode verminderd met de inkoopprijs van de verkopen in die periode.

Nettowinst Brutowinst van de verkopen in een bepaalde periode verminderd met de kosten van die periode. De nettowinst is een periodewinst.

Vermogensvergelijking Het berekenen van de nettowinst over een bepaalde periode door vergelijking van het eigen vermogen aan het begin en aan het einde van die periode.

 

Chapter F: Het Grootboek

 

Boekhoudkundig model Model dat de volgorde van handelingen aangeeft om met behulp van een beginbalans + nieuwe financiële feiten te komen tot een winst-en-verliesrekening en een eindbalans.

Grootboekrekening Overzicht van de beginstand en de wijzigingen die zich in een bepaalde periode voordeon in een bezitting, in een schuld op in het eigen vermogen.

Grootboek De verzameling van alle grootboekrekeningen.

Debiteren Het maken van een aantekening op de debetkant van een bepaalde grootboekrekening.

Crediteren Het maken van een aantekening op de creditkant van een bepaalde grootboekrekening.

Boekingsregels Regels die aangeven hoe een financieel feit in het grootboek moet worden verwerkt.

Hulprekeningen van het eigen vermogen Grootboekrekeningen die per oorzaak de mutaties in het eigen vermogen gedurende de lopende periode weergeven.

Vaste grootboekrekening Grootboekrekening die bij het verwerken van bepaalde ingevoerde financiële feiten door de boekhoudsoftware automatisch wordt bijgewerkt.

 

Chapter G: De Kollommenbalans

 

Proefbalans Een staat waarop periodiek van elke grootboekrekening de debet- en de credittelling wordt opgenomen.

Saldibalans Een staat waarop periodiek van elke grootboekrekening het saldo wordt opgenomen.

Kolommenbalans Overzicht dat bestaat uit achtereenvolgens de proefbalans, saldibalans, winst-en-verliesrekening en de (eind)balans.

Balansrekeningen Rekeningen van bezit, schuld en eigen vermogen.

Dubbel boekhouden Een methode van boekhouden waarbij de wijzigingen die plaatsvinden met betrekking tot het eigen vermogen op twee verschillende manieren worden geadministreerd.

Omzet Opbrengst van de verkopen in een bepaalde periode.

Brutowinstmarge Verhoudingsgetal waarmee de brutowinst wordt uitgedrukt in procenten van de omzet.

Administratieve correlatie Samenhang tussen cijfers die op verschillende plaatsen in de administratie zijn vastgelegd.

Materiële bezittingen Tastbare bezittingen (machines, gebouwen, etc.)

Immateriële bezittingen Niet tastbare bezittingen (goodwill, effecten, etc.)

Inventarisatie Het vaststellen van de werkelijke voorraden goederen, kasgeld, enz. op een bepaald moment.

Controltechnische functiescheiding Het zodanig indelen van functies naar aard van de activiteiten in een onderneming dat belangentegenstellingen worden gecreëerd om daarmee te komen tot een betrouwbaar informatiesysteem. De te scheiden functies zijn: beschikken, bewaren, registreren en controleren.

Beschikkende functie Functie die de bevoegdheid bezit de onderneming tegenover derden te binden.

Bewarende functie Functie die tot taak heeft om zorg te dragen voor het bewaren van de voorraden.

Regristrerende functie Functie die belast is met het vastleggen van alle (financiële) feiten die voor de onderneming van belang zijn.

Controlerende functie Functie die overeenstemming tussen de registraties en de werkelijkheid controleert.

Functievermenging Een ongewenste combinatie van eerdergenoemde controletechnische functies.

Controleverslag Rapportage door boekhoudsoftware over de ingevoerde financiële feiten.

 

Chapter H: De Rangschikking van de Rekeningen in het Grootboek

 

Activa Posten die aan de debetkant van de balans zijn opgenomen; dit zijn dus de bezittingen.

Passiva Posten die aan de creditkant van de balans zijn opgenomen; hiertoe worden gerekend hete eigen vermogen en de schulden.

Vaste activa (vaste kapitaalgoederen) Productiemiddelen die in een reeks productieprocessen kunnen worden ingeschakeld.

Vlottende activa (vlottende kapitaalgoederen) Productiemiddelen die maar in één productieproces kunnen worden ingeschakeld.

Liquide middelen Vlottende activa die aanwezig zijn in de vorm van geld.

Vreemd vermogen Vermogen dat door derden tijdelijk aan de onderneming is verstrekt; vreemd vermogen is een andere benaming voor schulden.

Vreemd vermogen op lange termijn Vreemd vermogen met een looptijd van langer dan één jaar.

Vreemd vermogen op korte termijn Vreemd vermogen met een looptijd van ten hoogste één jaar.

Rekeningenstelsel Een geheel van doelmatig gekozen en logisch geordende grootboekrekeningen.

Decimale rekeningenstelsel Rekeningstelsel waarbij gelijksoortige rekeningen bij elkaar kunnen worden geplaatst in maximaal 10 rubrieken. Deze rubrieken worden genummder van 0 t/m 9.

Lening o/g Lening waarbij de toevoeging ‘o/g’ betekent ‘opgenomen geld’; het betreft hier dus een verkregen lening.

Stamgegevens Gegevens van een min of meer permanent karakter, waarvan bij het invoeren van de gegevens van de financiële feiten kan worden gebruikgemaakt.

Verdichtingen Bedragen op een aantal grootboekrekeningen die tot een zelfde groep behoren, worden overgenomen op één ‘groepsrekening’.

Hoofdverdichtingen Bedragen op een aantal ‘groepsrekeningen’ worden op één ‘hoofdrekening’ gebundeld.

Subtotaalrekeningen Grootboekrekeningen waarop geen boekingen worden gemaakt, maar die uitsluitend dienen om op overzichten tot een fraaiere presentatie te komen.

 

 

Chapter I: Journaliseren

 

Journaalpost De vastlegging van een financieel feit, waarbij wordt aangegeven welke grootboekrekening(en) moet(en) worden gedebiteerd en voor welk(e) bedrag(en) en welke grootboekrekening(en) moet(en) worden gecreiteerd en voor welk(e) bedrag(en).

Journaliseren Het maken van journaalposten.

Journaal Een chronologisch overzicht van de balanstellingen aan het begin van een periode en de gezamenlijke journaalposten in die periode.

Afvinken Een regel of bedrag voorzien van een ✔-teken, om aan te geven dat een bepaalde handeling is verricht.

 

Chapter J: Budgettering en Prestatiemanagement

 

Budgettering Het vertalen van de planningactiviteiten van de onderneming in geld met de daaraan verbonden taakstelling.

Budget Taakstellende begrotingen waarvoor afdelingen of functionarissen verantwoordelijk kunnen worden gesteld.

Vast budget Zijn de kosten van een afdeling onafhankelijk van de bedrijfsdrukte, dan wordt een vast kostenbudget vastgesteld.

Variabel budget Bij proportioneel variabele kosten wordt een variabel kostenbudget vastgesteld.

Gemend budget Als de ksoten van een afdeling bestaan uit zowel een vast als een proportioneel variabel gedeelte, dan is er sprake van een gemengd budget.

Flexibel budget Er wordt een budgettabel opgesteld, waarin bij verschillende bezettingsgraden van de productiecapaciteit de toegestane kosten worden vermeld.

Masterbudget Weergave van de geplande activiteiten van de onderneming en de financiële gevolgen ervan, uitmondend in een geprojecteerde winst-en-verliesrekening en een geprojecteerde balans.

Managementrapportage Hierin wordt door de budgethouders periodiek aangegeven in welke mate de afgesproken doelen zijn behaald en met welke budgetuitputting dit gepaard is gegaan. Ook hoort een analyse van de verschillen tussen de realisatie en het budget te worden gegeven.

Efficiencyverschil De hoeveelheid activiteiten waarop budget is gebaseerd wijkt af van de gerealiseerde hoeveelheid.

Prijsverschil De prijs waartegen de activiteiten in het budget zijn gewaardeerd wijkt af van de werkelijk betaalde prijs.

Verkoopverschil Het verschil tussen de begrote en de werkelijke dekkingsbijdrage, waarbij eventuele kostenverschillen die betrekking hebben op het productieproces buiten beschouwing worden gelaten.

Verkoopomvangverschil Toont het effect op de totale dekkingsbijdrage van een, ten opzichte van de begroting, afwijkende verkoophoeveelheid. Daarbij wordt uitgegaan van de begrote verkoopprijzen en variabele standaardkosten.

Verkoopprijsverschil Geeft de invloed op de dekkingsbijdrage aan van andere dan de begrote verkoopprijzen.

Assortimentsverschil (verkoopmixverschil) Toont het effect op de dekkingsbijdrage aan van een afwijking tussen de werkelijke en de normale (vaste) verhouding waarin de producten zijn verkocht.

Verkoophoeveelheidsverschil Wordt ook wel als zuiver afzetverschil aangeduid, geeft de invloed op het resultaat aan van het verschil tussen de afzetprognose en de werkelijke afzet, bij de begrote assortimentsverhouding.

Marktomvangverschil Toont het effect aan op de dekkingsbijdrage van een afwijking tussen de werkelijke omvang van de totale markt en de verwachte (geschatte) totale marktomvang.

Marktaandeelverschil Geeft aan wat de invloe op de dekkingsbijdrage is als er een verschil blijkt tussen het werklijke marktaandeel en het marktaandeel dat in het verkoopbudget is gehanteerd.

Beyond budgeting Erop gericht een organisatie met een groot aanpassingsvermogen te creëren door een flexibele organisatiestructuur en een adaptief managementproces in te richten.

Adaptief managementproces Het managementproces moet adaptief zijn, zich steeds aanpassen aan de flexibele organisatie en veranderende externe omstandigheden.

 

Chapter K: Rapportage

 

Economische beoordeling Rapportages over winst en rendement van bedrijfsactiviteiten vinden plaats op basis van een indeling van de verschillende activiteiten naar marktaandelen of product/marktcombinaties. Deze markteenheden kunnen betrekking hebben op bijvoorbeeld producten, productgroepen, afnemerscategorieën, projecten of geografische gebieden.

Verantwoordelijkheidscentrum In verband met de coördinatie en het dagelijks management bestaat een onderneming meestal uit een aantal organisatorische eenheden met aan het hoofd van elk onderdeel een verantwoordelijk manager. Zo’n eenheid wordt een verantwoordelijkheidscentrum genoemd.

Responsibility accounting Een systeem van interne rapportage, waarbij per organisatorische eenheid de (financiële) resultaten worden weergegeven waarvoor het management van zo’n eenheid verantwoordelijk is.

Marktgerichte organisatiestructuur Hier is er primair sprake van een extern georiënteerde indeling naar product(groepen) of naar afnemerscategorieën of naar geografische afzetgebieden.

Functionele organisatiestructuur De indeling is gebaseerd op de diverse interne activiteiten/functies zoals inkoop, productie, verkoop en administratie.

Kostencentrum Geleverde prestaties worden nauwkeurig gemeten en er zijn betrouwbare normen voor de per prestatie toegestane hoeveelheid productiemiddelen.

Efficiency Hierbij gaat het om de input/output-relatie, die tot uitdrukking komt in een eventueel verschil tussen de werkelijke kosten en de standaardkosten van een bepaalde hoeveelheid product.

Effectiviteit Hierbij gaat het om de vraag of de productiedoelstelling kwantitatief en kwalitatief is gehaald.

Uitgavencentrum Bedrijfsonderdelen worden aangemerkt waarvan de prestaties moeilijk meetbaar zijn, of waarbij geen directe relatie (norm) gelegd kan worden tussen de bereikte resultaten en de daarvoor benodigde middelen.

Opbrengstencentrum De manager van een opbrengstencentrum is verantwoordelijk voor de resultaten van activiteiten met betrekking tot de verkopen. In het algemeen worden verkoopafdelingen als een opbrengsencentrum bestuurd.

Winstcentrum Hiervan is sprake als een manager van een organisatorische eenheid verantwoordelijk is voor zowel productie als verkoop. Een winstcentrum is in feite een combinatie van een kostencentrum en een opbrengstencentrum.

Return on asles De winstmarge (winst gedeeld door de omzet) wordt ook wel aangeduid als return on sales (ROS). De ROS wordt vaak gebruikt als beoordelingsmaatstaaf bij ondernemingen waar sprake is van een geringe investeringsbasis.

Transfer pricing Het vaststellen van prijzen voor goederen en diensten die door resultaatverantwoordelijke onderdelen van een organisatie aan elkaar worden geleverd.

Optimale transferprijs Bestaat uit de variabele kosten plus de opportunitykosten.

 

Chapter L: Integralekostprijsmethode en Variabelekostencalculatie

 

Afzet Verkoopomvang in aantallen (producten).

Bezettingsgraad De mate waarin de maximaal beschikbare capaciteit wordt benut.

Bezettingsresultaat Het bezettingsresultaat is gelijk aan (werkelijke productie – normale productie) x vaste productiekosten per eenheid product.

Break-evenpunt De productieomvang (verkoopomvang) waarbij de onderneming geen winst en geen verlies heeft.

Dekkingsbijdrage Verkochte hoeveelheid x (verkoopprijs excl. btw – variabele kosten). De dekkingsbijdrage is beschikbaar om de vaste kosten te dekken.

Homogene producten Producten die onderling geen verschillen vertonen.

Integrale kostprijs Kostprijs waarin zowel de variabele als de vaste koste opgenomen zijn.

Integralekostrpijsmethode (absoroption costing) Kostprijsberekening waarbij de kosten op basis van de integrale kostprijs worden doorberekend.

Normale productie Gemiddelde verwachte productie over een reeks van toekomstige jaren.

Omzet (opbrangst verkopen) Opbrengst van de verkopen = afzet x verkoopprijs excl. btw.

Proportioneel variabele kosten Kosten waarbij de variabele kosten per eenheid gelijk zijn, ongeacht de bedrijfsdrukte.

Transactieresultaat Verkochte hoeveelheid x (verkoopprijs excl. btw – integrale standaardkostprijs).

Veiligheidsmarge De veiligheidsmarge geeft weer hoeveel procent de werkelijk afzet onder de begrote afzet mag liggen voordat de onderneming verlies gaat lijden.

Variabelekostencalculatie (direct costing) Kostenberekening waarbij de variabele productiekosten aan de producten worden toegerekend en de vaste productiekosten in een bedrag ten laste van het resultaat worden gebracht.

Vaste kosten Kosten die niet veranderen ten gevolge van een verandering in de bedrijfsdrukte, zolang de bedrijfsdrukte binnen een bepaald gebied blijft.

 

Chapter M: Budgettering en Verschillenanalyse

 

Budgettarief Kosten die volgens het budget zijn toegestaan per eenheid product.

Budgetverschil Verschil tussen de gebugetteerde (vaste) kosten en de werkelijke (vaste) kosten.

Efficiency Het doelmatig aanwenden van productiemiddelen.

Efficiencyverschil Het verschil tussen de standaardhoeveelheid en de werkelijke hoeveelheid vermenigvuldigd met de standaardprijs. (SH – WH) x SP.

Ex ante-budget Budget dat voorafgaand (ex ante) aan de productie en/of verkoop wordt opgesteld op basis van de verwachte productie en/of verkoop.

Ex postproductiebudget Budget dat na afloop (ex post) van de productie wordt opgesteld op basis van de werkelijke productieomvang.

Extern budget Het totaal bedrag (budget) dat zorgverzekeraars voor het komende budgetjaar met een bepaald ziekenhuis afspreken als vergoeding voor de door het ziekenhuis te verrichten medische handelingen.

Flexibel budget Budget waarbij voor ieder productie-interval de toegestane kosten worden vermeld.

Gemengd budget Budget dat voor een deel uit een vast en voor een deel uit een variabele bedrag bestaat.

Management by exception Wijze van leidinggeven waarbij het management van een organisatie het algemene beleid uitstippelt en alleen ingrijpt als de werkelijke resultaten afwijken in negatieve zin van de verwachte resultaten.

Management control Het vergelijken van budgetten met de werkelijke resultaten de analyse van de verschillen en het bijstellen van het beleid op basis van deze analyse.

Masterbudget Het geheel van met elkaar samenhangende deelbudgetten van een onderneming.

 

 

Chapter N: Beslissingsondersteunende calculaties

 

Bedrijfsrisico Mate van fluctuaties in de EBIT en daardoor in de RTV.

Boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP) Tijd die nodig is om door middel van de nettogeldontvangsten het geïnvesteerde bedrag terug te verdienen.

Brutowinst Verkoopprijs exclusief de btw verminderd met de variabele kosten van het product.

Cashflow (kasoverschot) Het verschil tussen de geldontvangsten en gelduitgaven gedurende een bepaalde periode. In sommige situaties geldt cashflow = winst na belasting + afschrijvingen.

Contante waarde Waarde, op dit moment, van een in de toekomst te ontvangen bedrag.

Differentiële calculatie Een berekening waarbij alleen rekening gehouden wordt met de extra kosten en de extra opbrengsten die het gevolg zijn van een bepaalde (te nemen) beslissing.

Economische terugverdienperiode (ETP) Tijd die nodig is om door middel van de contante waarde van de netto-geldontvangsten het geïnvesteerde bedrag terug te verdienen.

Eindwaarde Waarde, op een bepaald toekomstig tijdstip, van een bedrag of van een aantal bedragen dat voor dat toekomstige tijdstip worden ontvangen.

Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit GBR = gemiddelde EBIT na belasting / gemiddeld geïnvesteerd vermogen.

Indifferentiepunt Productieomvang waarbij de kosten van de kapitaalintensieve productiemhetode gelijk zijn aan de0 kosten van de zogenaamde niet-kaptiaalintensieve productiemethode.

Investeren Het aanschaffen van vaste en vlottende activa door organisaties.

Investeringsproject Het totaal van investeringen in vaste en vlottende activa dat nodig is om een bepaalde investeringsbeslissing uit te voeren.

Kaptiaalintensieve productiemethode Productiemethode met relatief veel vaste kosten en weinig variabele kosten.

Kortetermijnbeslissing Beslissing waarbij de beschikbare productiecapaciteit van de onderneming als gegeven wordt beschouwd.

Langetermijnbeslissing Beslissing die gevolgen heeft voor de productiecapaciteit van de organisatie.

Netto contante waarde (NCW) Contante waarde (op moment van investeren) van alle nettogeldontvangsten van een investeringsproject minus het investeringsbedrag.

Nettogeldontvangst Alle primaire geldontvangsten ten gevolge van een investering na aftrek van de primaire gelduitgaven die noodzakelijk zijn om deze geldontvangsten voort te brengen. Het investeringsbedrag zelf wordt daarbij niet tot gelduitgaven gerekend.

Niet-kapitaalintensieve productiemethode Productiemethode met relatief weinig vaste kosten en veel variabele kosten.

Tijdvoorkeur Aan een bedrag dat op een bepaald tijdstip ontvangen wordt, wordt op een hogere (contante) waarde toegekend dan aan eenzelfde bedrag dat op een later tijdstip wordt ontvangen.

Tijdvoorkeurvoet Vergoeding die de mate van tijdvoorkeur tot uitdrukking brengt.

Uitbesteding Het door een andere onderneming laten uitvoeren van een deel van het productieproces. Dit wordt ook wel outsourcen genoemd.

Uitbreidingsinvestering Investering die leidt tot een uitbreiding van de productiecapaciteit.

Vervangingsinvestering Investering die dient om een productiemiddel te vervangen en die niet tot een wijziging in de productiecapaciteit leidt.

 

 

Chapter O: De Informatie over de Resultaten in de Onderneming

 

Winst-en-verliesrekening op korte termijn Winst-en-verliesrekening die is opgemaakt over een korte periode (bijvoorbeeld een maand) en die gereed is kort na afloop van de betrokken periode. Het overzicht is bestemd voor de ondernemingsleiding.

Overboekingsrekening Grootboekrekening die uitsluitend wordt gebruikt om het saldoresultaat uit rubriek 4 respectievelijk 8 over te boeken naar rubriek 9 en het resultaat uit rubriek 9 naar rubriek 0.

Verticale opstelling van de winst-en-verliesrekening. Presentatievorm waarbij de diverse posten op de winst-en-verliesrekening onder elkaar worden weergegeven, met achtereenvolgens als componenten:

Opbrengst verkopen (= omzet)

Inkoopprijs verkopen                          -

Brutowinst op verkopen

Bedrijfskosten (gespecificeerd)         -

Nettowinst

 

Chapter P: De Fabrieksboekhouding

 

Handelsonderneming Onderneming die goederen inkoopt met de bedoeling deze zonder belangrijke vormverandering met winst te verkopen.

Industriële onderneming Onderneming die grondstoggen inkoopt, deze verwerkt tot producten en deze met winst probeert te verkopen. Bij dit transformatieproces worden diverse productiemiddelen opgeofferd.

Nagecalculeerde kosten (werkelijke kosten) Kosten die worden berekend door de werkelijk verbruikte hoeveelheden van de verschillende productiemiddelen te vermenigvuldigen met de toegestane prijzen (= standaardprijzen).

Voorgecalculeerde kosten (standaardkosten) Kosten die worden berekend door de toegestane hoeveelheden van de verschillende productiemiddelen te vermenigvuldigen met de toegestane prijzen (= standaardprijzen). Dezen kosten worden daarom ook wel toegestane kosten genoemd.

Directe kosten Kosten waarvan rechtstreeks kan worden vastgesteld voor welk product ze zijn gemaakt.

Indirecte kosten Kosten waarvan niet rechtstreeks kan worden vastgesteld voor welk product ze zijn gemaakt.

Stukproductie Productiewijze waarbij de onderneming uitgaat van de speciale wensen van individuele afnemers.

Massaproductie Productiewijze waarbij de onderneming uitgaat van de doorsnee wensen van de afnemers.

 

 

Chapter Q: De Fabrieksboekhouding op Basis van Nagecalculeerde Kosten

 

Fabrieksboekhouding Boekhouding die is gericht op de industriële onderneming en die het omvormingsproces op de voet volgt.

Controlerende tussenrekening Tussenrekening die aan het eind van de boekingsperiode moet gladlopen.

Kostprijskaart Kaart in de subadministratie, waarop de kosten van een individuele order worden vastgelegd.

Opslagmethode Kostenverbijzonderingsmethode waarbij de indirecte kosten worden uitgedrukt in een percentage van de directe kosten, óf in een percentage van de omzet exclusief omzetbelasting.

Kostprijs van de verkopen Het totaal van de aan de afgeleverde en gefactureerde orders bestede directe en doorbelaste indirecte fabricagekosten.

Verkoopresultaat Opbrengst van de verkopen verminderd met (kostprijs verkopen + directe verkoopkosten + toeslag indirecte verkoopkosten).

Resultaat op indirecte kosten Het verschil tussen werkelijke en doorberekend indirecte kosten.

Nettoresultaat (perioderesultaat) De algebraïsche som van het verkoopresultaat en het resultaat op indirecte kosten.

Nacalculatie per order Totaal van de werkelijke kosten die gemaakt zijn bij het fabriceren van een order.

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
5261