Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Eerste tussentoets 2015


MC-vragen

Vraag 1

U begint een handeltje in bijzondere theaterteksten. Bij aanvang beschikt u nergens over: geen bezittingen, geen vermogen. De volgende financiële feiten doen zich in de eerste maand van uw ondernemerschap voor (uiteraard voor rekening van uw onderneming):

  1. U neemt € 200 op bij de RABO-bank door te pinnen.

  2. U betaalt € 15 per RABO-bank voor uw maandelijkse contributie van de vereniging Theaterliefhebbers.

  3. U koopt per kas en ontvangt een zeldzame druk van handgeschreven theatertekst van het theaterstuk Hamlet voor € 130.

  4. U verkoopt en levert diezelfde theatertekst voor € 190. Het geld ontvangt u per RABO-bank.

  5. U betaalt € 25 per kas voor uw maandelijkse telefoonrekening i.v.m. inkoop- en verkoopactiviteiten.

  6. U koopt per RABO en ontvangt de theatertekst van de voorstelling Les Misèrables voor € 80.

Wat is uw resultaat na afhandeling van alle 6 punten?

  1. € 95 verlies
  2. € 60 verlies
  3. € 20 verlies
  4. € 20 winst

Vraag 2

U handelt in waterkokers. Een maand geleden heeft u voor € 150 ingekocht op rekening. De leverancier dringt aan dat hij zijn geld wilt hebben. U betaalt die per ING-bank, waar uw tekort vlak voor de betaling € 100 was.
Als gevolg van deze betaling:

  1. veranderen zowel de debetzijde van de balans als de resultatenrekening
  2. veranderen zowel de creditzijde van de balans als de resultatenrekening
  3. verandert alleen de creditzijde van de balans
  4. veranderen zowel de debetzijde als de creditzijde van de balans

Vraag 3

De administratieve verwerking van het onttrekken van waterkokers aan uw onderneming voor privégebruik heeft:

  1. invloed op de balans en de resultatenrekening van uw onderneming
  2. alleen invloed op de balans van uw onderneming
  3. alleen invloed op de resultatenrekening van uw onderneming
  4. geen enkele invloed op de balans en/of de resultatenrekening van uw onderneming

Vraag 4

Het Nederlandse boekhoudstelsel deelt grootboekrekeningen in met behulp van rubrieken. Het eerste nummer van een grootboekrekening verwijst naar de rubriek waarin die thuis hoort. Hoeveel van de volgende rubrieken bevatten resultatenrekeningen:

  • rubriek 1

  • rubriek 4

  • rubriek 7

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. geen een

Vraag 5

Zowel de post Eigen Vermogen, als posten behorend tot het lang vreemd vermogen, worden vermeld in rubriek 0.

Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 6

Een positief verkoopresultaat wordt overgeboekt naar rubriek 9 met behulp van de volgende journaalpost (waarbij xxx een fictief bedrag voorstelt):

  1. 499 Overboekingsrekening xxx, aan 920 Verkoopresultaat xxx
  2. 920 Verkoopresultaat xxx, aan 499 Overboekingsrekening xxx
  3. 899 Overboekingsrekening xxx, aan 920 Verkoopresultaat xxx
  4. 920 Verkoopresultaat xxx, aan 899 Overboekingsrekening xxx

Vraag 7

Planning kan zonder beheersing, maar beheersing kan niet zonder planning.

Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 8

De balanced scorecard is een instrument om planning en control mee uit te oefenen. Op hoeveel van de volgende grootheden kan de term ‘balanced’ betrekking hebben in de zin dat er een balans moet worden gevonden in het rapporteren over:

  • kortetermijn versus langetermijndoelen

  • financiële versus niet-financiële maatstaven

  • leidende versus volgende prestatie-indicatoren

  • interne versus externe prestatieperspectieven

  1. 1
  2.  2
  3. 3
  4. 4

Vraag 9

Een vorm van operationele planning is:

  1. het vaststellen van de organisatiestructuur
  2. het bepalen van de machines benodigd voor productie
  3. het opstellen van een productieplan
  4. het definiëren van interessante product-marktcombinaties

Vraag 10

De PDCA-cyclus van Deming is een bekend concept in de managementliteratuur voor het uitoefenen van management control, een concept dat u in uw onderneming in het verkopen van waterkokers toepast voor dat doel. Bij het toepassen van die PDCA-cyclus maakt u gebruik van best practice benchmarking, i.c. u maakt gebruik van gegevens over concurrenten die uitblinken in uw sector.
Bij welke van de vier letters PDCA en het daar achter schuil gaande concept zullen die gegevens in eerste instantie tot uitdrukking komen:

  1. P
  2. D
  3. C
  4. A

Vraag 11

Zwarte bonen worden verwerkt in quesadilla's die veel gegeten worden door Mexicanen (voorbeeld 1). Een andere aanwending van zwarte bonen is het verwerken ervan tot biodiesel, een brandstof voor motoren (voorbeeld 2).
Zwarte bonen zijn:

  1. in beide voorbeelden een hulpstof
  2. in voorbeeld 1 een hulpstof en in voorbeeld 2 een grondstof
  3. in voorbeeld 1 een grondstof en in voorbeeld 2 een hulpstof
  4. in beide voorbeelden een grondstof

Vraag 12

Rente speelt in de economie een belangrijke rol. We gaan er vanuit dat bij alle onderstaande toepassingen rente een rol speelt.
Bij hoeveel van die toepassingen is de rente te beschouwen als dicontopercentage:

  • de waardering van aandelen

  • als kosten van vermogen bij de fiscale winstberekening

  • als kosten van vermogen bij de bedrijfseconomische winstberekening

  • als opbrengsten van uitgeleend vermogen

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4

Vraag 13

Een maker van cello's heeft in de afgelopen maand € 10.000 aan kosten gemaakt voor het vervaardigen van een aantal identieke cello's. De kosten van uitval zijn € 1.000. Het verbruik van grondstoffen leidt tot kosten van afval; deze zijn eveneens € 1.000. Beide kosten maken deel uit van de eerder genoemde € 10.000. De overige € 8.000 aan kosten zijn onvermijdbaar, hetgeen de vraag is voor de kosten van uitval en/of afval.

Afval en uitval leveren geen opbrengsten op.

De maker van cello's past bedrijfseconomische principes toe in zijn bedrijfsvoering. Op grond daarvan berekent hij dat de kosten per cello € 850 zijn. Er zijn 10 cello's goedgekeurd.

De kosten van uitval zijn in ieder geval gedeeltelijk vermijdbaar, hetgeen ook geldt voor de kosten van afval. Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 14

Een fabrikant van kettingsloten voor fietsen wil een nieuwe machine aanschaffen. Technisch gaat de machine zo’n 10 jaar mee, is de verwachting. De fabrikant is bereid in de loop der tijd een goede inruilprijs te bieden als de onderneming in de toekomst opnieuw een machine wenst af te nemen. Overigens zal de machine ook een behoorlijke waarde hebben op de tweedehandsmarkt. Desalniettemin kiest de fabrikant voor zekerheid: hij wil de machine in 7 jaar volledig hebben afgeschreven (restwaarde 0). De volgende gegevens die met deze investering te maken hebben, zijn begroot:

  • zie de bijlage.

De economische levensduur van de machine is:

  1. 3 jaar
  2. 4 jaar
  3. 5 jaar
  4. 6 jaar

Vraag 15

In het leerboek worden onderstaande beloningssystemen besproken:

  • stukloon
  • tijdloon
  • premieloonstelsel
  • winstdelingsregeling
  • bonusregeling

Hoeveel van deze systemen hebben normaalgesproken als uitkomst alleen het extra loon van de werknemer (in tegenstelling tot een beloningssysteem dat het totale loon berekent):

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4

Vraag 16

Docent Groenenbeek verzorgt colleges van het vak Keltische talen voor 1e jaars studenten van de bachelor Keltische talen en culturen. De productie van de heer Groenenbeek wordt door het faculteitsbestuur gemeten in het aantal voor het vak geslaagde studenten, welk aantal jaarlijks 300 bedraagt. Het aantal werkeenheden bedraagt 100 door de heer Groenenbeek bestede uren dat benodigd is voor het verzorgen van het vak. Het uurloon van de heer Groenenbeek bedraagt € 75.
Bij de Bachelor Geschiedenis verzorgt docent Springinhetveld colleges van het identieke vak Keltische talen voor 1e jaars geschiedenisstudenten. De productie van de heer Sprininhetveld wordt ook door dit faculteitsbestuur gemeten in het aantal voor het vak geslaagde studenten, welk aantal jaarlijks 200 bedraagt (we gaan er vanuit dat de tentaminering even zwaar is als bij Keltische talen en culturen). Het aantal werkeenheden bedraagt 100 door de heer Sprininghetveld bestede uren dat benodigd is voor het verzorgen van het vak. Het uurloon van de heer Sprininhetveld bedraagt € 60.
Uit het oogpunt van efficiencyverbetering en bezuiniging besluit het faculteitsbestuur dat de heer Groenenbeek eveneens de studenten van de bachelor Geschiedenis het vak Keltische talen kan doceren. Docent Springinhetveld wordt ontslagen. Het aantal geslaagde studenten (van de bachelor Keltische talen en culturen en de bachelor Geschiedenis tezamen) blijft jaarlijks gelijk. Het aantal bestede uren van de heer Groenenbeek neemt wel toe met 25%.
 

De heer Groenenbeek ervaart zijn beroep door de genomen maatregel als veel intensiever. Hij eist een loonstijging die gelijk is aan zijn productiviteitsstijging ten opzichte van de uitgangssituatie. Het faculteitsbestuur gaat akkoord.

Als gevolg van al deze maatregelen is de verandering in totale kosten voor de faculteit ten opzichte van de uitgangssituatie:

  1. € 0 (geen verandering)
  2. -/- € 1.000 (dus een afname)
  3. + € 1.000
  4. + € 5.250

Vraag 17

Bij activity based costing worden kosten toegerekend aan activiteiten, waarna vervolgens een relatie wordt gelegd tussen de activiteiten (en hun kosten) en de producten (kostendragers). Om welke toegerekende kosten gaat het hier?

  1. alleen de directe kosten
  2. zowel directe als indirecte kosten
  3. alleen de indirecte kosten
  4. alleen de constante kosten

De volgende vijf vragen gaan over uw onderneming op de Grote Markt in Den Haag.

In de maand maart beschikt u over de volgende gegevens:

U bakt en verkoopt pannenkoeken op de Grote Markt. Daarvoor gebruikt u € 0,40 beslag per pannenkoek (kostenpost 1).
Verder beschikt u over een bakplaat waarop u elke maand € 250 afschrijft (kostenpost 2).
Naarmate u meer bakt, verbruikt u meer bakboter (kostenpost 3). In de maand maart bedroegen de kosten van boter € 75.
Tenslotte heeft u nog een student met reclameborden in het centrum rondlopen waarop uw koopwaar wordt aangeprezen. U betaalt hem € 8,00 per uur voor 70 uur rondlopen in het centrum in de maand mei (kostenpost 4).
U bakte en verkocht in mei 5.000 pannenkoeken voor € 1,00 per stuk.
Wat u bakt, verkoopt u direct. U heeft dus geen begin- of eindvoorraden.

Elk van de genoemde kostensoorten kunt u onderbrengen in onderstaande kwadrant waar het gaat om het karakter van de kosten:

 directindirect
variabelX 
constant X

In de maand juni voert u de volgende veranderingen door:

  • U produceert en verkoopt nog slechts de helft van het oorspronkelijke aantal pannenkoeken. De productie / omzet die wegvalt, vervangt u door de productie en verkoop van 2.500 gehaktballen.
    U houdt van overzichtelijkheid: u verkoopt gehaktballen net als pannenkoeken voor € 1,00 per stuk.
    U neemt het niet zo nauw met de hygiëne (en uw klanten trouwens ook niet) en u bakt gehaktballen en pannenkoeken vrolijk door elkaar, naast elkaar, waar maar een plekje is op de bakplaat.
    U gebruikt € 0,25 gehakt per bal (kostenpost 5).

  • U betaalt de student, die nu reclame maakt voor beide productgroepen, niet langer € 8,00 per uur voor 70 uur rondlopen in het centrum, maar u betaalt hem 10% van de omzet van beide productgroepen.

Vraag 18

In beide maanden zijn er indirecte kosten.

Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 19

De omvang van de constante kosten is in beide maanden gelijk.

Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 20

In mei zijn er in totaal 4 kostenposten, in juni zijn dat er 5 geworden. In ogenschouw nemend hoeveel van die kostenposten direct zijn, dan is het aantal directe kostenposten in juni ten opzichte van het aantal in mei:

  1. twee lager
  2. één lager
  3. gelijk gebleven
  4. één hoger

Vraag 21

De omvang van variabele kosten is in juni hoger dan in mei.

Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 22

De winst is in juni ten opzichte van mei gestegen met:

  1. € 60
  2. € 315
  3. € 435
  4. € 2.550

Vraag 23

Een ondernemer heeft bij de aanschaf van een machine ook geïnvesteerd in capaciteit die hij niet benut voor zijn normale productie en ook niet voor het opvangen van seizoenpieken. De betreffende capaciteit heeft namelijk betrekking op (I) reservecapaciteit, benodigd voor het verrichten van het noodzakelijke onderhoud van de machine en (II) capaciteit als gevolg van technische ondeelbaarheid.
Welke kosten dienen rechtstreeks ten laste van de resultatenrekening te worden gebracht (in plaats van te worden opgenomen in de standaardkostprijs)?

  1. Zowel de kosten van capaciteit (I) als (II)
  2. Wel de kosten van capaciteit (I), niet die van (II)
  3. Niet de kosten van capaciteit (I), wel die van (II)
  4. Niet de kosten van capaciteit (I) en niet die van (II)

Vraag 24

Een onderneming heeft de volgende kosten begroot:

  • zie de bijlage

De kostprijs van product X volgende primitieve opslagmethode is:

  1. € 290,25
  2. € 306,00
  3. € 576,00
  4. € 597,00

Antwoordindicatie

Vraag 1

Antwoord d. is juist. Op de resultatenrekening worden kosten en opbrengsten vermeld, dus af- en toenames van het eigen vermogen als gevolg van bedrijfsactiviteiten. Het saldo van kosten en opbrengsten is winst (of verlies). Stortingen en onttrekkingen van eigen vermogen (uit respectievelijk naar privé) zijn weliswaar veranderingen in het eigen vermogen, maar geen opbrengsten of kosten; overigens doen die zich niet voor. Bij de punten 2 (€ 15) en 5 (€ 25) ontstaan kosten, bij punt 4 kosten (€ 130) en opbrengsten (€ 190).

Vraag 2

Antwoord c. is juist. Er vindt een substitutie plaats aan de creditzijde van de balans: uw tekort bij de ING-bank wordt hoger (toename schuld) en een lagere omvang van uw crediteurenpost (afname schuld). Hieruit blijkt tevens dat het eigen vermogen niet verandert.

NB: bij deze vraag was in de antwoordalternatieven de reeks b. t/m e. vermeld in versie 2 van het tentamen; zowel antwoord c. als d. zijn daarom goedgerekend (beide mogelijke interpretaties van het 3e antwoordalternatief) en wel voor alle versies om rechtsongelijkheid te voorkomen

Vraag 3

Antwoord b. is juist. Het onttrekken van goederen voor privégebruik is een uitkering van eigen vermogen aan de eigenaar. Die wordt niet vermeld op de resultatenrekening: de belastingdienst wil niet dat u op dergelijke wijze uw winst (en winstbelasting) zou verminderen.

Vraag 4

Antwoord a. is juist. Zie het rekeningschema in het boek.

Vraag 5

Antwoord a. is juist. Zie het rekeningschema in het boek.

Vraag 6

Antwoord c. is juist. Zie het rekeningschema in het boek. Verkoopresultaten staan in rubriek 8. Een positief verkoopresultaat impliceert dat rubriek 8 een creditsaldo vertoont. Om dat weg te boeken, moet rubriek 8 worden gedebiteerd met de overboekingsrekening.

Vraag 7

Antwoord a. is juist. Het is heel goed mogelijk een plan op te stellen zonder daar bij de realisatie op terug te komen (of dat verstandig is, is een tweede). Een wezenlijk onderdeel van beheersing is het vergelijken van de realisatie met de planning, dus dat vereist een plan.

Vraag 8

Antwoord d. is juist. Zie de toelichting in het boek.

Vraag 9

Antwoord c. is juist. Zie de typologie in het betreffende hoofdstuk.

Vraag 10

Antwoord a. is juist. Gegevens van concurrenten zult u gebruiken als norm: wat uw concurrent kan, daar wilt u ook naar streven. Eerst en vooral hebben we het dan over het stellen van normen = het plannen van streefwaarden = P = ‘Plan’. Vervolgens zult u in uw rapportage aan willen geven in hoeverre de realisatie (‘Do’) uw eigen bedrijf afwijkt van die norm en dan komen die normen bij C = ‘Check’ aan de orde.

Vraag 11

Antwoord d. is juist. In beide gevallen worden zwarte bonen opgenomen in het product zelf en zijn ze dus een grondstof. Het ene product (biodiesel) is zelf weliswaar een hulpstof, maar dat is niet de vraag.

Vraag 12

Antwoord a. is juist. Bij de waardering van aandelen worden toekomstige winsten contant gemaakt (gedisconteerd naar ‘nu’) m.b.v. een rentepercentage dat we in dergelijke situaties van terugrekenen een discontopercentage noemen. Als toekomstige rente wordt berekend over vermogen dat nu uitstaat, noemen we het interest. Dat zien we bij de berekening van kosten over vermogen, of het nu fiscaal of bedrijfseconomisch is: uitgaande van het uitgangsvermogen wordt bepaald welke toekomstige vermogenskosten worden gemaakt. Die zelfde benadering geldt bij een tegoed (uitgeleend vermogen): welke renteopbrengsten krijg ik over het vermogen dat ik nu uit heb staan.

Vraag 13

Antwoord a. is juist. In de kostprijs worden geen verspillingen opgenomen (die gaan rechtstreeks naar de resultatenrekening). Verspillingen zijn vermijdbare kosten. Als de kostprijs € 850 is voor 10 cello's, is bij een totaal van € 10.000 aan kosten € 1.500 verspilling. Het kan niet anders dan dat die op beide posten uitval en afval betrekking hebben.

Vraag 14

Antwoord a. is juist. Zie de berekening in de bijlage.

Vraag 15

Antwoord b. is juist. Stukloon, tijdloon en premieloonstelsel hebben als uitkomst het totale loon, dit op basis van beloning per stuk, per tijdseenheid of een combinatie van beide. Een winstdelingsregeling is een aanvulling op een van drie voornoemde stelsels, evenals de bonusregeling.

Vraag 16

Antwoord b. is juist. Zie onderstaande berekeningen.

 

 

 

(oud) Groenenbeek

(oud) Sprininhetveld

(oud) Totaal (gemiddeld)

(nieuw) Groenenbeek

Gegevens:

 

 

 

 

 

Geslaagde studenten

X

300

200

500

500

Uren

N

100

100

200

125

Uurloon

UL

€ 75,00

€ 60,00

€ 67,50 (gewogen)

€ 100,00

 

 

 

 

 

 

Arbeidsproductiviteit

= X / N

 

3

2

2,5

4 (stijging 33% tov (oud)

Kosten per student

= UL / (X/N)

P

€ 25,00

€ 30,00

€ 27,00 (gewogen)

€ 25,00

Totale kosten

= N * UL

 

€ 7.500,00

€ 6.000,00

€ 13.500,00

€ 12.500,00

Alternatieve berekening: P * X

 

€ 7.500,00

€ 6.000,00

€ 13.500,00

€ 12.500,00

Kostenvoordeel

(nieuw) tov (oud)

 

 

 

 

€ 1.000,00

 

 

 

 

Kosten student bachelor Keltisch oud:

€ 30,00 Springinhetveld (oud)

 

 

 

 

Kosten student bachelor Keltisch nieuw:

€ 25,00 Groenenbeek (nieuw)

 

 

 

 

Besparing per student:

€ 5,00

 

 

 

 

Aantal studenten bachelor Keltisch:

€ 200,00

 

 

 

 

Totale besparing:

€ 1.000,00

Vraag 17

Antwoord c. is juist. Alleen de indirecte kosten worden toegerekend aan activiteiten.

Vraag 18

Antwoord b. is juist. In mei is er maar één productgroep en zijn alle kosten per definitie direct.

Vraag 19

Antwoord b. is juist. Het pannenkoekenbeslag blijft variabel, evenzo de bakboter. De kosten van gehakt zijn ook variabel. De afschrijvingskosten van de bakplaat waren en blijven constant. Het studentloon was direct (één productgroep) en blijft dat ook (vanwege de procentuele relatie met de omzet waren die kosten exact toewijsbaar naar elke productgroep). Die kosten waren constant, omdat ze niet variëren met de geproduceerde / verkochte aantallen product (weliswaar wel met het aantal gewerkte uren, maar die variëren niet met de productie / verkoop). Deze verkoopkosten zijn in juni niet langer constant, maar worden variabel (meer respectievelijk minder productie / verkoop leidt tot meer respectievelijk minder kosten).

Vraag 20

Antwoord b. is juist. Het pannenkoekenbeslag blijft direct toewijsbaar aan de productgroep pannenkoeken. De bakboter verschuift van direct naar indirect: in plaats van één, zijn er nu twee productgroepen en die kosten zijn niet specifiek toe te wijzen aan beide productgroepen. De afschrijvingskosten verschuiven om dezelfde reden van direct naar indirect. Het studentloon was direct (één productgroep) en blijft dat ook (vanwege de procentuele relatie met de omzet waren die kosten exact toewijsbaar naar elke productgroep). De kosten van gehakt bestonden niet in mei; ze verschijnen in juni en zijn direct toewijsbaar aan de gehaktballen. Kortom, per saldo is het aantal directe kostenposten in juni 1 lager dan 1 mei.

Vraag 21

Antwoord a. is juist. Weliswaar zijn de variabele kosten per gehaktbal € 0,25 lager dan per pannenkoek, zijnde 2.500 * € 0,15 = € 375 lagere kosten, maar de verkoopkoopkosten veranderen van constante in variabele kosten. Die waren € 560 constant en worden 10% van € 5.000 = € 500 variabel, dus een stijging van de variabele kosten met € 500. Per saldo stijgen de variabele kosten dus met € 125.

Vraag 22

Antwoord c. is juist. De grondstofkosten dalen met € 0,15 * 2.500 = € 375. De salariskosten dalen met € 60 (waren 70 * € 8 = € 560, worden 5.000 * € 1,00 * 10% = € 500). Een per saldo verbetering van de winst met € 435.

Vraag 23

Antwoord d. is juist. Beide capaciteiten zijn onvermijdbaar, dus rationeel en dienen derhalve onderdeel uit te maken van de standaardkostprijs.

Vraag 24

Antwoord b. is juist. Zie de berekening in de bijlage.

Check page access:
Public
This content is related to:
Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Eerste tussentoets 2015
Check more or recent content:

TentamenTests bij Management accounting (Bedrijfskunde) - RUG

Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Hertentamen 2019

Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Hertentamen 2019


Tentamenvragen - Inleiding

Mc-vragen

Vraag 1

De dekkingsbijdrage is het verschil tussen de omzet en...

  1. de variabele standaardkosten van de omzet
  2. de totale constante standaardkosten van de periode
  3. de constante standaardkosten van de omzet
  4. het totaal van de variabele standaardkosten van de omzet en de totale constante standaardkosten van de periode

Vraag 2

Onderneming Toefje BV verkoopt luxe cupcakes, welke ze waardeert tegen de integrale standaardkostprijs. Over de maand maart beschikt de onderneming over de volgende gegevens:

  • Beginvoorraad: 0 stuks
  • Normale productie: 90.000 stuks
  • Werkelijke productie: 72.000 stuks
  • Verkopen: 54.000 stuks
  • Constante kosten (tevens normaal): € 144.000
  • Waarde eindvoorraad: € 63.000

Hoeveel zou de kostprijs van een cupcake bedragen als de variabelekostencalculatie was toegepast, er vanuit gaande dat de variabele kosten proportioneel variabel zijn? 

  1. € 3,50
  2. € 1,50
  3. € 2,00
  4. € 1,90

Vraag 3

Een onderneming produceert en verkoopt scheerapparaten van het type Smooth. Aan het begin van de maand april lagen er 400 op voorraad. In die maand worden er 1.000 geproduceerd en 1.100 verkocht. Om het perioderesultaat van april bij toepassing van de variabelekostencalculatie te bepalen, zou de onderneming uit kunnen gaan van het perioderesultaat bij toepassing van de integralestandaardkostprijsmethode en...

  1. daarbij af moeten trekken 100 stuks product vermenigvuldigd met de normale variabele productiekosten per product
  2. daarbij af moeten trekken 100 stuks product vermenigvuldigd met de normale constante productiekosten per product
  3. daarbij op moeten tellen 100 stuks product vermenigvuldigd met de normale constante productiekosten per product
  4. daarbij op moeten tellen 100 stuks product vermenigvuldigd met de normale variabele productiekosten per product

De volgende twee vragen gaan over onderneming Janssens. Ondernemer Janssens fabriceert vlaaien die hij verkoopt aan winkelketens. Over de afgelopen maand beschikt Janssens over de volgende gegevens:

  • Productie werkelijk: 97.200 stuks
  • Productie normaal: 81.000 stuks
  • Verkopen: 90.000 stuks
  • Constante kosten: € 243.000
  • Variabele kosten: € 1,60 per stuk (proportioneel variabel)
  • Verkoopprijs: € 4,80 per stuk We veronderstellen dat alle kosten tevens normale kosten zijn.

Aan het begin van de maand had Janssens geen voorraad. Hij past de integralestandaardkostprijsmethode toe. Stel dat de werkelijke productie van Janssens 9.000 hoger zou zijn geweest (nieuwe situatie).

Alle overige gegevens blijven gelijk.

Vraag 4

Het bezettingsresultaat in de nieuwe situatie is ten opzichte van de oorspronkelijke situatie...

  1. gelijk gebleven
  2. verslechterd
  3. verbeterd

Vraag 5

Het transactieresultaat in de nieuwe situatie is ten opzichte van de oorspronkelijke situatie...

  1. gelijk gebleven
  2. verslechterd
  3. verbeterd

Antwoordindicatie - Inleiding

Vraag 1

.....read more
Access: 
Public
Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Tussentoets 2019

Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Tussentoets 2019


Tentamenvragen - Inleiding

Mc-vragen

Vraag 1

U begint een handeltje in bijzondere boeken. Bij aanvang beschikt uw onderneming over een kas van € 500, een bedrag dat geheel met eigen vermogen is gefinancierd. Verder zijn er geen bezittingen of andere vormen van vermogen. De volgende financiële feiten doen zich in de eerste maand van uw ondernemerschap voor (uiteraard voor rekening van uw onderneming):

  1. U opent een rekening bij de ING-bank, waar u nog geen geld op stort.
  2. Per ING koopt en ontvangt u een eerste druk van De komst van Joachim Stiller van Hubert Lampo voor € 125.
  3. U betaalt € 25 per ING-bank voor uw maandelijkse contributie van boekwinkeltjes.nl.
  4. U koopt per kas en ontvangt een zeldzame druk van De avonden van Gerard Reve voor € 200.
  5. U verkoopt en levert datzelfde boek voor € 300. Het geld ontvangt u per ING-bank.
  6. U betaalt € 40 per kas voor uw maandelijkse telefoonrekening i.v.m. inkoop- en verkoopactiviteiten.
  7. Uit uw kas stort u € 100 op uw ING-rekening.
  8. De ING-bank haalt € 10 van uw rekening af als vergoeding voor het gebruik maken van de diensten van de bank.

Bij hoeveel van bovengenoemde 8 punten verandert het eigen vermogen van uw onderneming?

  1. 4
  2. 5
  3. 6
  4. 7

Vraag 2

U bent aan het eind van de maand bezig voor uw onderneming te bepalen wat het resultaat is over die periode, hoe dat is ontstaan en hoe uw balansposities zijn. Om u van dit alles een beeld te vormen, heeft u alle noodzakelijke boekingen verricht. U heeft daarbij onder andere gebruik gemaakt van overboekingsrekeningen indien dat relevant is. Kijkend naar het totaal van alle resultatenrekeningen op de saldibalans constateert u dat het totaalsaldo daarvan nul is: het debettotaal ervan is gelijk aan het credittotaal. Hetzelfde geldt voor het totaal van alle balansrekeningen op de saldibalans. Dit betekent dat uw onderneming in de betreffende maand.

  1. winst moet hebben gemaakt
  2. verlies moet hebben gemaakt
  3. geen winst of verlies heeft gemaakt: het resultaat is gelijk aan nul
  4. elk van bovengenoemde resultaten kan zijn behaald

Vraag 3

In de Nederlandse context zijn activa en passiva in een bepaalde volgorde vermeld op de balans. Bij de activa wordt die volgorde bepaald door de termijn waarop die activa liquide kunnen worden gemaakt, bij de passiva door de termijn waarop ze in de toekomst een beslag zullen leggen op de liquide middelen. Deze stelling is:

  1. juist
  2. onjuist

Vraag 4

Het Nederlandse boekhoudstelsel deelt grootboekrekeningen in met behulp van rubrieken. Het eerste nummer van een grootboekrekening verwijst naar de rubriek waarin die thuis hoort.  U verwerkt in een bepaalde periode een verkooptransactie. Ter

.....read more
Access: 
Public
Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG – Oefententamen 2017-2018 (1)

Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG – Oefententamen 2017-2018 (1)


Inleiding – Tentamen 1

MC-vragen

Vraag 1

In het kader van het maken van een opdracht voor uw studie interviewt u de controller van een onderneming over de wijze waarop management control wordt uitgeoefend. Zij praat over een door haar toegepast model dat onderscheid maakt naar aandachtsgebieden die informatie geven over twee hoofdthema’s: de organisatie en de behaalde resultaten.

Wat is het model waar deze controller het meest waarschijnlijk over spreekt?

  1. de balanced scorecard

  2. het EFQM-model

  3. de benchmark

  4. de risicocontrolmatrix

Vraag 2

Als nieuwe medewerker van het bedrijfsbureau van een divisie gaat u gelijk op uw eerste werkdag mee met het hoofd van de divisie naar een bespreking met de directie en de financieel directeur. Tijdens die bespreking komen o.a. de volgende thema’s aan de orde:

  • de vaststelling van de machines die nodig zijn voor het fabriceren van de producten die de divisie voortbrengt

  • de bepaling van de product-markt combinaties waarop de divisie zich moet richten

  • de vertaling van een verkoopplan in een productieplan

  • het vaststellen van de doelstellingen van de divisie

  • de wijze waarop die doelstellingen moeten worden bereikt

  • de bepaling van het soort klanten die de divisie moet bedienen

Hoeveel van die thema’s hebben betrekking op de strategie van de divisie?

  1. 2

  2. 3

  3. 4

  4. 5

Vraag 3

U bent als jongste medewerker van Concern Control druk bezig de integralestandaardkostprijs van een belangrijk product te berekenen. In welke fase van de zogenaamde PDCA-cyclus bevindt u zich met die activiteit?

  1. P

  2. D

  3. C

  4. A

Antwoordindicatie

Vraag 1

Antwoord b. is juist. Zie de typologie in het betreffende hoofdstuk.

Vraag 2

Antwoord c. is juist. Zowel het vaststellen van de doelen als het aangeven hoe die doelen moeten worden bereikt (bijvoorbeeld via welke product-marktcombinaties en dus ook het bedienen van welke klanten) zijn onderdeel van de strategie van een organisatie(onderdeel). Het vaststellen van de machines die nodig zijn voor het fabriceren van de producten behoort tot de tactische planning, de vertaling van een verkoopplan in een productieplan tot de operationele planning.

Vraag 3

Antwoord a. is juist. De ‘P’ staat voor ‘Plan’, i.c. het ontwikkelen van plannen en normen, waar de realisatie (‘D’= ‘Do’) mee kan worden vergeleken.

Rapportage – Tentamen 3.....read more

Access: 
Public
Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG – Oefententamen 2017-2018 (2)

Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG – Oefententamen 2017-2018 (2)


Inleiding – Tentamen 1

MC-vragen

Vraag 1

In het leerboek ‘Thema’s in Management Accounting’ blijkt management control een belangrijke rol te spelen. Het gebruik van de integrale standaardkostprijs is de toepassing van een zogenaamde management accounting techniek. Een ondernemer probeert haar voordeel te doen met hetgeen het leerboek aanreikt. Welk van onderstaande situaties kan het meest worden aangemerkt als het toepassen van kostprijzen voor het uitoefenen van management control?

  1. De niet verkochte producten worden op de balans gewaardeerd tegen de integrale standaardkostprijs.

  2. De verkoopprijs van producten wordt bepaald door de integrale standaardkostprijs te verhogen met 40%.

  3. Afwijkingen tussen de werkelijke kostprijs en de integrale standaardkostprijs leiden tot aanpassingen in het productieproces.

  4. Bij het bepalen van verkoopresultaten wordt uitgegaan van de werkelijke kostprijs van de verkochte producten.

Vraag 2

U bent benieuwd hoe innovatief uw onderneming is, omdat u dat essentieel beschouwd voor het voortbestaan voor uw onderneming. U wilt dat mede baseren op de mate van scholing, uitgedrukt in de kosten die u maakt voor scholing als percentage van de totale omzet van uw onderneming.

In dit voorbeeld:

  1. zijn de mate van scholing en de scholingskosten t.o.v. omzet beide kritische succesfactoren

  2. is de mate van scholing een kritische succesfactor en de scholingskosten t.o.v. omzet een prestatie-indicator

  3. is de mate van scholing een prestatie-indicator en de scholingskosten t.o.v. omzet een kritische succesfactor

  4. zijn de mate van scholing en de scholingskosten t.o.v. omzet beide prestatie-indicatoren

Vraag 3

Binnen een fabricageonderneming worden diverse soorten besluiten genomen en diverse soorten activiteiten verricht. Welke daarvan heeft betrekking op tactische planning?

  1. vertaling van een verkoopplan in een productieplan

  2. vaststelling van de machines die nodig zijn voor de productie van goederen

  3. bepaling van het soort producten die deel uitmaken van het productassortiment

  4. bepaling van het soort klanten waarop de verkopen zich richten

Vraag 4

De balanced scorecard is een instrument om planning en control mee uit te oefenen. De term ‘balanced’ slaat op het feit dat:

  1. aan het financieel perspectief evenveel aandacht wordt besteed als aan de drie andere perspectieven van de balanced scorecard samen

  2. evenwichtig aandacht wordt besteed aan diverse prestatiegebieden

  3. voor alle prestatiegebieden evenveel kritische succesfactoren worden benoemd

  4. aan balansposten evenveel aandacht wordt besteed als aan posten op de resultatenrekening

Antwoordindicatie

Vraag 1

Antwoord c. is juist. Management control heeft kenmerken in zich van sturen (plannen) en beheersen. Kenmerkend is het vergelijken van plan met realisatie, het determineren en analyseren van verschillen, om vervolgens.....read more

Access: 
Public
Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Eerste tussentoets 2015

Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Eerste tussentoets 2015

Image


MC-vragen

Vraag 1

U begint een handeltje in bijzondere theaterteksten. Bij aanvang beschikt u nergens over: geen bezittingen, geen vermogen. De volgende financiële feiten doen zich in de eerste maand van uw ondernemerschap voor (uiteraard voor rekening van uw onderneming):

  1. U neemt € 200 op bij de RABO-bank door te pinnen.

  2. U betaalt € 15 per RABO-bank voor uw maandelijkse contributie van de vereniging Theaterliefhebbers.

  3. U koopt per kas en ontvangt een zeldzame druk van handgeschreven theatertekst van het theaterstuk Hamlet voor € 130.

  4. U verkoopt en levert diezelfde theatertekst voor € 190. Het geld ontvangt u per RABO-bank.

  5. U betaalt € 25 per kas voor uw maandelijkse telefoonrekening i.v.m. inkoop- en verkoopactiviteiten.

  6. U koopt per RABO en ontvangt de theatertekst van de voorstelling Les Misèrables voor € 80.

Wat is uw resultaat na afhandeling van alle 6 punten?

  1. € 95 verlies
  2. € 60 verlies
  3. € 20 verlies
  4. € 20 winst

Vraag 2

U handelt in waterkokers. Een maand geleden heeft u voor € 150 ingekocht op rekening. De leverancier dringt aan dat hij zijn geld wilt hebben. U betaalt die per ING-bank, waar uw tekort vlak voor de betaling € 100 was.
Als gevolg van deze betaling:

  1. veranderen zowel de debetzijde van de balans als de resultatenrekening
  2. veranderen zowel de creditzijde van de balans als de resultatenrekening
  3. verandert alleen de creditzijde van de balans
  4. veranderen zowel de debetzijde als de creditzijde van de balans

Vraag 3

De administratieve verwerking van het onttrekken van waterkokers aan uw onderneming voor privégebruik heeft:

  1. invloed op de balans en de resultatenrekening van uw onderneming
  2. alleen invloed op de balans van uw onderneming
  3. alleen invloed op de resultatenrekening van uw onderneming
  4. geen enkele invloed op de balans en/of de resultatenrekening van uw onderneming

Vraag 4

Het Nederlandse boekhoudstelsel deelt grootboekrekeningen in met behulp van rubrieken. Het eerste nummer van een grootboekrekening verwijst naar de rubriek waarin die thuis hoort. Hoeveel van de volgende rubrieken bevatten resultatenrekeningen:

  • rubriek 1

  • rubriek 4

  • rubriek 7

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. geen een

Vraag 5

Zowel de post Eigen Vermogen, als posten behorend tot het lang vreemd vermogen, worden vermeld in rubriek 0.

Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 6

Een positief verkoopresultaat wordt overgeboekt naar rubriek 9 met behulp van de volgende journaalpost (waarbij xxx een fictief bedrag voorstelt):

  1. 499 Overboekingsrekening xxx, aan 920 Verkoopresultaat xxx
  2. 920 Verkoopresultaat xxx, aan 499 Overboekingsrekening xxx
  3. 899 Overboekingsrekening xxx, aan 920 Verkoopresultaat xxx
  4. 920 Verkoopresultaat xxx, aan 899 Overboekingsrekening xxx

Vraag 7

Planning kan zonder beheersing, maar beheersing kan.....read more

Access: 
Public
Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Tweede tussentoets 2015

Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Tweede tussentoets 2015


MC-vragen

De volgende zes vragen gaan over onderneming Fun4richpeople. De onderneming Fun4richpeople produceert en verkoopt ski-jets. De producten worden gewaardeerd tegen integralestandaardkostprijs. Over de afgelopen maand zijn de volgende gegevens bekend:

Begroot (en normaal):

  • Productie: 480
  • Verkopen: 420
  • Verkoopprijs: € 2.000
  • Manuur per product(*): 50
  • Kosten per manuur: € 24,00
  • Constante productiekosten: € 184.800

Werkelijk:

  • Productie: 528
  • Verkopen: 444
  • Verkoopprijs: € 1.900
  • Manuur per product(*): 54
  • Kosten per manuur: € 25,00
  • Constante productiekosten: € 195.360

ad. (*): we zien af van andere kosten die normaalgesproken uiteraard wel bij de productie van ski-jets komen kijken

Vraag 1

Bij onderneming Fun4richpeople is sprake van een nadelig prijsverschil op manuren van:

  1. -/- € 52.800
  2. -/- € 50.688
  3. -/- € 28.512
  4. -/- € 26.400

Vraag 2

Bij onderneming Fun4richpeople is sprake van een nadelig efficiencyverschil op manuren van:

  1. -/- € 52.800
  2. -/- € 50.688
  3. -/- € 28.512
  4. -/- € 26.400

Vraag 3

Het totale resultaat op de constante kosten is bij onderneming Fun4richpeople is:

  1. -/- € 18.480 (negatief)
  2. -/- € 7.920 (negatief)
  3. € 7.920 (positief)
  4. € 18.480 (positief)

Vraag 4

Het verkoopomvangverschil op ski-jets voor Fun4richpeople in de betreffende maand is:

  1. -/- € 44.400 (negatief)
  2. -/- € 42.000 (negatief)
  3. € 7.560 (positief)
  4. € 9.960 (positief)

Vraag 5

Het verkoopprijsverschil op ski-jets voor Fun4richpeople in de betreffende maand is:

  1. -/- € 44.400 (negatief)
  2. -/- € 42.000 (negatief)
  3. € 7.560 (positief)
  4. € 9.960 (positief)

Vraag 6

Het hoofd verkoop wil de verkoopresultaten beter voorstellen voor de betreffende periode. Hij kan daarin slagen door de directie er van te overtuigen in die periode de normale productie:

  1. te verlagen waardoor verkoopprijsverschil verbetert
  2. te verhogen waardoor verkoopprijsverschil verbetert
  3. te verlagen waardoor verkoopomvangverschil verbetert
  4. te verhogen waardoor verkoopomvangverschil verbetert

Vraag 7

‘Return on investment’ (ROI) en ‘residual income’ (RI) zijn maatstaven om prestaties van organisatieonderdelen te beoordelen. Hoeveel van onderstaande organisatieonderdelen kunnen met beide of één van beide worden beoordeeld:

  • kostencentrum
  • uitgavencentrum
  • opbrengstencentrum
  • winstcentrum
  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. 4

Vraag 8

Een grote industriële onderneming in Duitsland telt vier divisies. De afgelopen periode laat de volgende gerealiseerde cijfers zien:

DivisieOmloopsnelheid gemiddeld geïnvesteerd vermogenWinstmargeOmzet(in mlj €)
A0,6412,5%150
B0,6025,0%120
C0,8013,5%200
D0,5430,0%270

NB: begrippen hebben uiteraard dezelfde betekenis als toegepast bij de betreffende stof

Hoeveel divisies voldoen aan de rendements-eis van 18% ‘return on investment’ (ROI)?

  1. 1
  2. 2
  3. 3
  4. geen een (dus 0)

Vraag 9

Een grote industriële onderneming in Groningen telt vier divisies. De afgelopen periode.....read more

Access: 
Public
Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Eindtentamen 2015

Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Eindtentamen 2015


Tentamenvragen bij Chapter 6

MC-vragen

Vraag 1

Ondernemer Zaphiera fabriceert suikerbroden die hij verkoopt aan winkelketens. Over de afgelopen maand beschikt Zaphiera over de volgende gegevens:
Productie werkelijk: 97.200 stuks

Productie normaal: 81.000 stuks

Verkopen: 90.000 stuks

Constante kosten: € 121.500

Variabele kosten: € 0,80 per stuk (proportioneel variabel)

Verkoopprijs: € 2,40 per stuk

We veronderstellen dat alle kosten tevens normale kosten zijn. Aan het begin van de maand had Zaphiera geen voorraad.
Hij past de integralestandaardkostprijsmethode toe. Stel dat de werkelijke productie van Zaphiera 9.000 hoger zou zijn geweest. Alle overige gegevens blijven gelijk.
Welke van de volgende stellingen is / zijn in dit verband juist:
Stelling A. Het transactieresultaat zou ten opzichte van de oorspronkelijke situatie zijn gestegen.
Stelling B. Het perioderesultaat zou ten opzichte van de oorspronkelijke situatie zijn gestegen.

  1. A. en B. zijn juist
  2. A. is juist, B. is onjuist
  3. A. is onjuist, B. is juist
  4. A. en B. zijn onjuist

Vraag 2

Onderneming Quintanomay verkoopt handboeien welke ze waardeert tegen de integralestandaardkostprijs. Over de maand december beschikt de onderneming over de volgende gegevens:
Beginvoorraad: 2.000 stuks
Normale productie: 40.000 stuks Werkelijke productie: 32.000 stuks
Verkopen: 16.000 stuks Bezettingsresultaat: -/- € 12.800 (dus negatief) Waarde eindvoorraad: € 90.000 Hoeveel zou de waarde van de eindvoorraad bedragen als de variabelekostencalculatie was toegepast, er vanuit gaande dat de variabele kosten proportioneel variabel zijn?

  1. € 16.400
  2. € 61.200
  3. € 64.400
  4. € 80.400

Vraag 3

Onderneming Evenwicht BV verkoopt rioolputdeksels welke ze waardeert tegen de integralestandaardkostprijs. Bij de onderneming wordt de variabelekostencalculatie toegepast. De variabele kosten zijn proportioneel variabel. Over de maand december beschikt de onderneming over de volgende gegevens:
Normale productie: 40.000 stuks

Werkelijke productie: 48.000 stuks
Verkopen: 45.000 stuks

Dekkingsbijdrage: € 270.000

Constante kosten: € 210.000

Wat is de hoogte van het break even-punt?

  1. 31.111 (afgerond)
  2. 35.000
  3. 37.333 (afgerond)
  4. 45.000

Vraag 4

Voor een onderneming geldt dat in een bepaalde periode de eindvoorraad hoger is dan de beginvoorraad (anders gezegd: er is minder verkocht dan geproduceerd in de betreffende periode). Het perioderesultaat berekend volgens de integralestandaardkostprijsmethode is hoger dan bij toepassing van de variabelekostencalculatie.
Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Antwoordindicatie

Vraag 1

Antwoord c. is juist. Stijging van de werkelijke productie leidt niet tot een verandering van de integralestandaardkostprijs of tot andere verkoopantallen. Het transactieresultaat blijft dus gelijk. Het bezettingsresultaat stijgt als gevolg van een toenemend positief verschil tussen normale en werkelijke productie. Daardoor zal het perioderesultaat (als som van het transactieresultaat en bezettingsresultaat) stijgen.

Vraag 2

Antwoord b. is juist. De.....read more

Access: 
Public
Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Eindtentamen 2014

Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Eindtentamen 2014

Eindtentamen 2014 bij het vak Management accounting BDK, Bedrijfskunde, bachelor jaar 1, Rijksuniversiteit Groningen.

Bij onderstaande tentamenvragen zijn nog geen antwoorden bekend. Weet jij de goede antwoorden? Voeg ze toe door het plaatsen van feedback onderaan de pagina. Op deze manier kan je je medestudenten helpen. Uiteraard kan je ook een geheel eigen bijdrage maken om je kennis bij dit vak te delen.


MC-vragen

Vraag 1

Planning en control doet zich op verschillende niveau’s binnen een organisatie voor. Tot de tactische planning wordt gerekend:

  1. de verandering van een functionele in een marktgerichte organisatiestructuur
  2. het vaststellen van product-marktcombinaties
  3. de vertaling van een verkoopplan in een productieplan

Vraag 2

Management control kan worden uitgeoefend met behulp van budgettering.
Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 3

Management control kan worden uitgeoefend met behulp van het toepassen van het EFQM-model.
Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 4

Ziekteverzuim, de bezettingsgraad van beschikbare productiecapaciteit en het percentage afgekeurde producten (uitval) zijn kritische succesfactoren die op de balanced scorecard het beste zijn onder te brengen in:

  1. het interneprocessenperspectief
  2. het financieelperspectief
  3. het innovatieperspectief
  4. het klantperspectief

Vraag 5

Vanuit het oogpunt van management control is de jaarrekening voor het bestuur van een organisatie van weinig betekenis om de organisatie goed te besturen. Welke van de volgende redenen / oorzaken van het ontoereikend zijn van de jaarrekening voor het uitoefenen van management control is niet van toepassing in dit verband?

  1. De in de jaarrekening opgenomen informatie is veel te laat beschikbaar.
  2. De frequentie van verschijnen van de jaarrekening is te laag.
  3. De gegevens in de jaarrekening bevatten te weinig detailinformatie.
  4. Toelichtingen op de balansposten en resultaten in de jaarrekening ontbreken.
Vraag 6

Voor het uitoefenen van responsability accounting creëren organisaties verantwoordelijkheidscentra. Een vorm van zo’n centrum is een uitgavencentrum. Kenmerkend voor dat centrum is:
A. dat de effectiviteit ervan goed kan worden vastgesteld
B. dat de efficiency ervan goed kan worden vastgesteld

  1. Stelling A. en B. zijn juist
  2. Stelling A. is juist, B. is onjuist
  3. Stelling A. is onjuist, B. is juist
  4. Stelling A. en B. zijn onjuist

Vraag 7

Een onderneming heeft twee divisies, A en B. Divisie A heeft een omloopsnelheid van het geïnvesteerd vermogen van 0,625. Divisie B heeft een return on investment (ROI) die tweemaal die van divisie A is. Divisie B heeft een winst gemaakt van 8 miljoen euro. Als de winstmarge van divisie A 4% is, hoe hoog is dan het geïnvesteerd vermogen van divisie B? (nb: geïnvesteerd vermogen mag ook worden gelezen als gemiddeld geïnvesteerd vermogen):

  1. 80 miljoen euro
  2. 160 miljoen euro
  3. 200 miljoen euro
  4. 250 miljoen euro

Vraag 8

Een handelsonderneming koopt vaten whiskey.....read more

Access: 
Public
Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Hertentamen 2014

Management accounting BDK - B1 - Bedrijfskunde - RUG - Hertentamen 2014


MC-vragen

Vraag 1

Het uitoefenen van management control is belangrijk om een organisatie ‘op de rails te houden’.

  1. Planning is vereist om management control uit te oefenen.
  2. Het maken van plannen hoeft niet te betekenen dat management control wordt uitgeoefend.

 

  1. Stelling A. en B. zijn juist
  2. Stelling A. is juist, B. is onjuist
  3. Stelling A. is onjuist, B. is juist
  4. Stelling A. en B. zijn onjuist

Vraag 2

In het kader van het maken van een opdracht voor uw studie interviewt u de controller van een onderneming over de wijze waarop management control wordt uitgeoefend. Hij praat over toegepaste systemen en laat vallen dat hij focust op de samenhang en groei van negen aandachtsgebieden, die hij bewaakt met behulp van ‘een spinnenweb’. Wat is het management control systeem waar deze controller het meest waarschijnlijk over spreekt?

  1. de balanced scorecard
  2. het EFQM-model
  3. het budgetteringssysteem

Vraag 3

Als in het interneprocessenperspectief het ziekteverzuim van een verpleegafdeling in een ziekenhuis wordt vergeleken met het gemiddelde ziekteverzuim van de totale ziekenhuisorganisatie, is sprake van toepassing van de balanced scorecard in combinatie met benchmarking.
Deze stelling is:

  1. Juist
  2. Onjuist

Vraag 4

Planning doet zich op verschillende niveau’s binnen een organisatie voor. Voorbeelden van planning zijn:

  • het voornemen een functionele in een marktgerichte organisatiestructuur te veranderen
  • het vaststellen van benodigde investeringen in machines
  • het vaststellen van product-marktcombinaties
  • het bepalen van de behoefte aan aandelenkapitaal

Kijkend naar opsomming constateert u dat:

  1. geen voorbeeld van strategische planning is opgenomen
  2. geen voorbeeld van tactische planning is opgenomen
  3. geen voorbeeld van operationele planning is opgenomen
  4. d. van zowel strategische, tactische als operationele planning een voorbeeld is / voorbeelden zijn opgenomen

Vraag 5

Voor het uitoefenen van responsability accounting creëren organisaties verantwoordelijkheids-centra. Vormen van dergelijke centra zijn een kostencentrum en een winstcentrum. Deze twee centra met elkaar vergelijkend kan worden vastgesteld dat de prestaties van beide kunnen worden:

  1. gemeten in termen van output
  2. beoordeeld aan de hand van de ‘return on investment’ (ROI)

 

  1. Stelling A. en B. zijn juist
  2. Stelling A. is juist, B. is onjuist
  3. Stelling A. is onjuist, B. is juist
  4. Stelling A. en B. zijn onjuist

Vraag 6

‘Residual income’ (RI) is een in het bedrijfsleven veelvuldig toegepast prestatiemeetinstrument om bedrijfsonderdelen (divisies) te beoordelen. U beschikt over de volgende gegevens:

  • de divisiewinst
  • de ‘return on investment’ (ROI) van de divisie
  • de minimaal geëiste winst die de divisie moet realiseren
  • de omzet van de divisie

Welke van bovenstaande gegevens is overbodig om het ‘residual income’ (RI) af te leiden?

  1. de divisiewinst
  2. de ‘return on investment’ (ROI) van de divisie
  3. de minimaal geëiste ROI die de
  4. .....read more
Access: 
Public
Management Accounting (Bedrijfskunde): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Management Accounting (Bedrijfskunde): Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Management Accounting voor de opleiding Bedrijfskunde, jaar 1, aan de Rijksuniversiteit Groningen.
  • Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp voor jouw studie ga je naar de Samenvattingen Bundel Bedrijfskunde RUG Bachelor 1.
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1899
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.