Oefententamen 12/13: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2012/2013.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A Casus: De Val

Deel I

Op 1 oktober 2007 krijgt de politie in Twello telefoon van een verwarde Karel Koning dat er in zijn tuin aan de Drumstraat een ongeluk heeft plaatsgevonden. Ter plaatse treffen de opsporingsambtenaren een man, genaamd Stefan, aan die kreunend onderaan de stalen brandtrap in de tuin van Karel ligt. Terwijl het inmiddels gearriveerde ambulancepersoneel druk doende is Stefan op een brancard te krijgen en de brancard de steile stalen trap op te hijsen, vertelt een dronken Karel de voor zijn huis toegestroomde buurtgenoten dat hij Stefan alleen een ‘heel klein duwtje’ heeft gegeven, en dat deze toen ‘zomaar’ van de trap is gevallen.

Terwijl de belangstelling toeneemt, let niemand op Karel die de straat uitwaggelt. Stefan overlijdt op weg naar het ziekenhuis aan de verwondingen opgelopen door de val van de trap. De politie wenst Karel te horen op verdenking van doodslag. Nu hij zich al een tijd niet meer in en rond zijn huis heeft vertoond, wordt vermoed dat hij zich in het huis van zijn zoon Jaap ophoudt. Verschillende keren aanbellen bij Jaap levert niets op, maar buurtbewoners vertellen de politie Jaap en een oudere man wel eens voor de ramen te zien.

Op 1 november 2007 begeven drie politieagenten, in bezit van een schriftelijke machtiging van de hulpofficier van justitie tot binnentreden in een woning ter aanhouding van Karel, zich naar de woning van Jaap. Zij bellen aan, maar er wordt niet open gedaan. Zij kijken door het raam naar binnen en zien een slapende man op de bank liggen. Daarop beuken zij de voordeur in. Zij maken de slapende man wakker en vragen hem naar zijn naam en adres. De man geeft aan Karel Koning te zijn en op de Drumstraat te Twello te wonen. De agenten houden hem daarop aan en geven hem de cautie. Terwijl twee van de agenten Karel mee naar de auto nemen, loopt Bas, de derde agent, de trap op. De deur die toegang geeft tot de zolderkamer blijkt afgesloten. Bas forceert deze deur en treft in de kamer een grote hoeveelheid planten aan, die eruit zien als hennepplanten. Hij verzamelt de planten en neemt deze mee naar de auto. Met de planten en Karel rijden de drie agenten naar het politiebureau. Bij aankomst wordt Karel voorgeleid aan de officier van justitie. De drie agenten maken intussen een proces-verbaal van aanhouding van Karel en een procesverbaal van inbeslagneming van de hennepplanten op.

Vraag 1

Is het betreden van de woning van Jaap rechtmatig geschied?

Ga er bij de beantwoording van de volgende vragen telkens van uit dat het betreden van Jaaps woning rechtmatig was.

Vraag 2

Was de aanhouding van Karel rechtmatig?

Vraag 3

Hadden de agenten Karel de cautie moeten geven voordat ze hem naar zijn personalia vroegen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Vraag 4

Was het optreden van opsporingsambtenaar Bas rechtmatig?

Deel II

Op het politiebureau worden van de planten monsters genomen, die vervolgens worden getest met de daarvoor bestemde apparatuur. Het blijkt om cannabis te gaan. Op grond van de desbetreffende richtlijn wordt door de officier van justitie aan Jaap een transactie aangeboden van 3000 euro. Jaap, dankbaar dat hem een openbare terechtzitting bespaard wordt, accepteert de transactie en vertelt de barman in het buurtcafé opgelucht wat hem overkomen is. Zo komt de buurman van Jaap daags na de acceptatie ter ore dat Jaap er met een transactie vanaf komt. Deze buurman heeft al jaren last van de geur en de warmte die uit het huis van Jaap komen. Hij had gehoopt dat Jaap na de vorige twee transacties terzake van hennepteelt zijn lesje wel zou hebben geleerd, maar nu wil hij dat Jaap eindelijk voor de rechter wordt gebracht.

Vraag 5

Kan de buurman zich ex artikel 12 Sv beklagen over de beslissing Jaap een transactie aan te bieden? Motiveer uw antwoord.

Vraag 6

Stel: aan Jaap wordt geen transactie aangeboden, maar hij wordt gedagvaard ter zake van overtreding van art. 3 onder b jo. 11 lid 2 Opiumwet. Stel bovendien dat de rechter het optreden van opsporingsambtenaar Bas onrechtmatig oordeelt.

Welk(e) rechtsgevolg(en) kan de rechter aan deze onrechtmatigheid verbinden? Motiveer uw antwoord.

Deel B: Algemene vragen naar aanleiding van de stof

Vraag 1

Noem drie vervolgingshandelingen van de officier van justitie.

Vraag 2

Wilfried wordt verdacht van seksueel misbruik van het dertienjarige dochtertje van zijn buren (art. 245 Sr). De raadsman van Wilfried deelt tijdens het onderzoek ter terechtzitting mee dat de verdediging tijdens het vooronderzoek niet in staat is gesteld de getuige te ondervragen en verzoekt de rechtbank om de getuige op te roepen om ter zitting te verschijnen. De rechtbank weigert dit, omdat zij aan een speciaal daartoe opgemaakt deskundigenrapport het gegronde vermoeden ontleent dat de gezondheid van deze getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht. De verklaringen van het slachtoffer zijn vastgelegd op een videoband, die ter terechtzitting wordt afgespeeld. Wilfried wordt door de rechtbank veroordeeld en het bewijs rust in beslissende mate op de in het vooronderzoek door het slachtoffer afgelegde verklaring.

a. Op grond van welke bepaling uit het Wetboek van Strafvordering heeft de rechtbank het verzoek van de raadsman afgewezen?

b. Getuigt de bovengenoemde gang van zaken van een formele of van een materiële invulling van het onmiddellijkheidsbeginsel? Beargumenteer uw antwoord.

Vraag 3

Bespreek twee ontwikkelingen in de jurisprudentie waardoor het negatief-wettelijk bewijsstelsel (art. 338 Sv) in de praktijk vrijwel een vrij bewijsstelsel is geworden.

Antwoordindicatie

Deel A: Casus De Val

Vraag 1

De bevoegdheid tot betreden van plaatsen is altijd een steundwangmiddel. In casu is het een steundwangmiddel van het dwangmiddel aanhouding (art. 55 lid 2 Sv) en het staat in het teken van het doel van de aanhouding. De machtiging tot binnentreden is gekoppeld aan een bepaald doel, in casu aanhouding.

Art. 2 Awbi houdt in dat een opsporingsambtenaar die zonder toestemming van de bewoner een woning wil binnentreden, een schriftelijke machtiging moet hebben. In casu is er inderdaad sprake van binnentreden zonder toestemming (voordeur inbeuken) en er is een schriftelijke machtiging gegeven door de hulpofficier (art. 3 lid 1 Awbi). De machtiging is gegeven aan opsporingambtenaren (politieagenten zijn o.g.v. art. 141 sub b opsporingsambtenaren) die bevoegd is een woning binnen te treden (art. 4 Awbi jo art. 55 lid 2 Sv). Er moet nog gekeken worden of er aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan (Braak bij binnentreden-arrest). In casu is er een inbreuk gemaakt op het recht van huisvrede (voordeur inbeuken). Als overgegaan wordt tot een inbreuk op het recht van huisvrede, moet dit op zodanige wijze geschieden dat de inbreuk niet groter is dan wordt gerechtvaardigd door de omstandigheden (Braak bij binnentreden). Het gaat er dus om dat een redelijke verhouding tussen inbreuk en omstandigheden wordt gezocht, hetgeen in dit geval neer zou komen op de gelegenheid geven aan de bewoners om de opsporingambtenaar binnen te laten. De politieagenten hebben al eerder verschillende keren aangebeld. Alvorens binnen te gaan bellen ze weer aan. Er is dus aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan. Kortom, binnentreden ter aanhouding is rechtmatig.

Het antwoord dat het binnentreden onrechtmatig is omdat er niet voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is ook goed gerekend, mits goed beargumenteerd.

Vraag 2

De aanhouding lijkt problematischer te zijn. Er zijn twee soorten aanhouding: aanhouding bij heterdaad en aanhouding buiten heterdaad. Voor aanhouding bij heterdaad (art. 53 Sv) is er geen bevel/toestemming nodig en de aanhoudingbevoegdheid komt aan eenieder toe. Artikel 128 Sv geeft aan wanneer er sprake is van ontdekking op heterdaad: “Ontdekking op heterdaad heeft plaats, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is”. Het geval van ontdekking op heterdaad wordt niet aanwezig geacht, dan kort na het feit van ontdekking (art. 128 lid 2 Sv). In casu is het feit op 1 oktober begaan en de aanhouding vindt plaats op 1 november. Er is dus geen sprake van aanhouding bij heterdaad.

Aanhouding buiten heterdaad (art. 54 Sv) is alleen toegelaten in gevallen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten zoals omschreven in art. 67 lid 1 Sv. Er moet sprake zijn van een verdenking van:

  • a) een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, of

  • b) een misdrijf genoemd in art. 67 lid 1 sub b en c. Op doodslag staat een gevangenisstraf van maxima al 15 jaar (art. 287 Sr). Aan deze eis is dus voldaan. Er moet ook sprake zijn van een verdachte.

Karel is verdachte in de zin van art 27 lid 1 Sv, want uit feiten en omstandigheden, namelijk het aantreffen van Stefan in de tuin van Karel onderaan de brandtrap, het vertellen tegen buurtbewoners dat hij Stefan een klein duwtje heeft gegeven en het verdwijnen van Karel, vloeit een redelijke vermoeden van schuld aan een strafbaar feit (namelijk doodslag) voort. Buiten heterdaad komt de aanhoudingsbevoegdheid niet aan eenieder toe. Ten eerste is de officier van justitie bevoegd (art. 54 lid 1 Sv). Als zijn optreden niet kan worden afgewacht, dan mag de hulpofficier aanhouden (art. 54 lid 2 Sv) onder de voorwaarde dat hij van de aanhouding kennis geeft aan de officier van justitie. Kan op het optreden van de hulpofficier niet worden gewacht dan, en alleen in die situatie, is iedere opsporingambtenaar bevoegd (art. 54 lid 3 Sv), onder de voorwaarde dat verdachte onverwijld voor de officier van justitie of hulpofficier wordt geleid. Indien de zaak niet spoedeisend is en op het optreden van de officier van justitie kan worden gewacht, behoeft de officier van justitie niet daadwerkelijk zelf op te treden. Hij kan de aanhouding ook bevelen. Zo een bevel moet dan wel worden gegeven. Het is dan een bevel en geen machtiging: er moet dan gevolg aan worden gegeven. In casu geschiedt de aanhouding door politieagenten die krachtens art. 141 Sv opsporingsambtenaren zijn. Zij hebben dus een bevel van de officier van justitie nodig, tenzij de situatie als spoedeisend wordt beschouwd. Hier zijn er drie antwoorden mogelijk:

  1. In de praktijk wordt doodslag als een spoedeisende situatie beschouwd en het kan dus gezegd worden dat in casu de politieagenten geen bevel van de officier van justitie nodig hadden, omdat het over doodslag gaat en op het optreden van de officier van justitie niet kan worden gewacht. Karel wordt bij aankomst aan de officier van justitie voorgeleid, dus de aanhouding is rechtmatig.

  2. Er is sprake van een spoedeisende situatie en er kan niet worden gewacht op het optreden van de officier van justitie. Op grond van art. 54 lid 2 Sv treedt de hulpofficier op en het bevel tot aanhouding ligt impliciet besloten in de machtiging tot binnentreden in een woning ter aanhouding. Karel is ook onverwijld aan de officier voorgeleid, dus de aanhouding is rechtmatig.

  3. In casu lijkt er geen sprake van een spoedeisende situatie te zijn. Bovendien is er ook geen bevel gegeven door de officier van justitie. Het is een wens van de politie (terwijl de opsporing onder het gezag van de officier van justitie valt, art. 132a Sv). Kortom, de aanhouding lijkt onrechtmatig.

Vraag 3

De cautieplicht geldt bij verhoren van verdachte. Daarvan is sprake indien in een persoonlijk contact tussen opsporingsambtenaar en de verdachte de laatste vragen worden gesteld over strafbare feiten. Het vragen naar personalia wordt door de Hoge Raad niet als verhoor gezien. Alleen in gevallen waarin het vragen van personalia een onderdeel van de waarheidsvinding is en dus een schakel in het bewijsvoering, wordt het vragen van personalia als onderdeel van het verhoor opgevat en dus moet de cautie worden gegeven. Daar staat tegenover dat de wetgever blijkens art. 52 Sv het vragen naar personalia klaarblijkelijk als een aparte, naast het verhoor staande, handeling heeft gezien. In casu lijkt geen sprake te zijn van een situatie waarin het vragen van personalia als een onderdeel van het verhoor kan worden opgevat, dus is er geen cautie nodig.

Vraag 4

De opsporingsambtenaren hebben de woning rechtmatig betreden. Dan geldt dat zij bevoegd zijn in de woning rond te kijken en eventueel tot inbeslagneming van hetgeen als toevallige vondst wordt aangetroffen en voor inbeslagneming vatbaar is. Bas gaat naar de zolderverdieping, treft daar hennepplanten aan en neemt deze in beslag. Dat gebeurt echter als het doel van de betreding van de woning, de aanhouding van Karel, reeds is bereikt. De bevoegdheid tot betreden van plaatsen is altijd een steundwangmiddel; in deze casus is het een steundwangmiddel van het dwangmiddel aanhouding (art. 55 lid 2 Sv) en staat het in het teken van het doel van de aanhouding. Dat blijkt ook uit de machtiging tot binnentreden die is gekoppeld aan een bepaald doel, in casu aanhouding. (Art. 6 lid 1 sub c Awbi). De bevoegdheid in de woning rond te kijken vervalt dus zodra het hoofddwangmiddel, in casu aanhouding, is bereikt. Voor een ander doel dan de aanhouding mag de bevoegdheid aanwezig te zijn en rond te kijken in het huis niet worden gebruikt, op grond van het ongeschreven rechtsbeginsel van zuiverheid van oogmerk (of: verbod van détournement de pouvoir). Het is dan ook onrechtmatig in de woning rond te kijken na de aanhouding. De doorzoeking, die Bas in casu inzet (het forceren van de deur is een doorzoekingshandeling) is reeds daarom onrechtmatig. Bovendien voldoet Bas niet aan de vereisten van art. 97 Sv of art. 110 Sv. Uit de laatstgenoemde artikelen blijkt immers dat de bevoegdheid tot doorzoeking uitsluitend toekomt aan de rechter-commissaris, dan wel -in spoedgevallen- aan de (hulp)officier (met een machtiging van de rechtercommissaris). [Het kan hier al helemaal niet om 55a gaan, want Karel is al aangehouden] Het resultaat, inbeslagneming van de hennepplanten, is derhalve onrechtmatig geschied.

Vraag 5

Er zijn drie voorwaarden wil een beklag ex art. 12 Sv ontvankelijk zijn.

  1. De buurman moet rechtstreeks belanghebbende zijn in de zin van artikel 12 lid 1 Sv. Hij moet dan volgens de HR door het achterwege blijven van strafvervolging worden getroffen in een belang dat hem bepaaldelijk aangaat. Hij moet een bijzonder belang hebben bij de strafvervolging, dat objectief bepaalbaar en redelijk is.

  2. Er moet sprake zijn van niet of niet verdere vervolging van een strafbaar feit of van vervolging terzake van een ander feit dan klager wenst (art. 12 lid 1 Sv en arrest Zeeuwse motorrijder).

  3. Het beklag moet binnen de termijn van drie maanden na de datum waarop de belanghebbende met de transactie bekend is geraakt, zijn ingesteld. (Art.12k lid 1 Sv)

Ad 1) Er zijn twee antwoorden mogelijk op de vraag of de buurman ‘rechtstreeks belanghebbende’ in de zin van artikel 12 Sv is:

  1. Ja, de buurman heeft een objectief bepaalbaar (niet afhankelijk van een andere subjectieve waardering van het niet vervolgen) en redelijk belang bij de vervolging. Zijn woongenot is in het geding en de overlast is meetbaar.

  2. Nee, onder ‘rechtstreeks belanghebbende’ wordt een (rechts)persoon verstaan die in nader verband tot het strafbare feit staat dan de buurman in casu. Alleen van de direct benadeelde, het slachtoffer, en nabestaanden is zeker dat deze aan de eis voldoen.

Ad 2) Er is sprake van niet vervolgen van een strafbaar feit. Met het aanbieden en aanvaarden van een transactie is sprake van een beslissing Jaap niet te vervolgen; de acceptatie door Jaap doet immers ingevolge art. 74 lid 1 Sr het vervolgingsrecht van het Openbaar Ministerie vervallen.

Ad 3) De buurman is ‘daags na’ de acceptatie bekend geraakt met de transactie. Hij kan dus binnen de termijn van drie maanden die in art. 12k lid 1 Sv wordt genoemd, een beklag indienen.

Vraag 6

Ingevolge artikel 359a Sv heeft de rechter vier mogelijkheden indien hij optreden in het vooronderzoek onrechtmatig oordeelt: oplegging van een van de sancties genoemd in art. 359a lid 1 onder a, b, en c, en het geven van het oordeel dat onrechtmatig is gehandeld, zonder daaraan een rechtsgevolg te verbinden (zie arrest Afvoerpijp, r.o.3.6.1) Bij de keuze dient de rechter acht te slaan op de drie factoren genoemd in art. 359a lid 2 Sv: het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim – dit moet worden beoordeeld door acht te slaan op de omstandigheden en de mate van verwijtbaarheid – en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Niet alle vier de rechtsgevolgen zijn een optie in dit geval. Niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie is niet aan de orde, want tot die sanctie dient de rechter alleen te komen bij een ernstige inbreuk op beginsel en van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (Afvoerpijp, r.o.3.6.5), of wanneer het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt.

De andere rechtsgevolgen zijn alle drie mogelijk.

  1. Bewijsuitsluiting is aan de orde indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen, door de onrechtmatigheid een belangrijk strafvorderlijk voorschrift is geschonden en wel in aanzienlijke mate (Afvoerpijp r.o. 3.6.4). Betoogd kan worden dat aan deze voorwaarden is voldaan. Het bewijs van het strafbare feit – proces-verbaal van inbeslagneming – is rechtstreeks afkomstig van het onrechtmatige optreden, het voorschrift dat is overtreden (de regeling van betreden van een woning) strekt ertoe het huisrecht, een belangrijk grondrecht, te beschermen, en het onbevoegd rondneuzen in iemands huis en openbreken van deuren is een aanzienlijke overtreding van deze regeling. Daar komt nog bij (mate van verwijtbaarheid) dat de ambtenaar zich van de overschrijding van zijn bevoegdheid terdege bewust moet zijn geweest.

  2. Strafvermindering is aan de orde indien de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft geleden, veroorzaakt door het verzuim welk nadeel geschikt is voor compensatie door strafvermindering en strafvermindering in het licht van de ernst van het verzuim en het belang van het geschonden voorschrift ook is gerechtvaardigd. (Afvoerpijp r.o. 3.6.3). Betoogd kan worden dat strafvermindering zal worden toegepast: Jaap heeft door het onrechtmatige optreden van Bas daadwerkelijk nadeel geleden, het is zijn huis, dus hij is in zijn huisrecht aangetast, de planten zijn gevonden en hebben geleid tot strafvervolging). Dit nadeel is geschikt voor compensatie door strafvermindering, terwijl het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim niet van dien aard zijn dat strafvermindering niet gerechtvaardigd kan worden geacht. Het geschonden voorschrift dient weliswaar het huisrecht, maar de aanwezigheid van Bas was oorspronkelijk wel rechtmatig, hij was slechts kort onbevoegd in het huis aanwezig en Jaap was zelf niet thuis, dus van een aanmerkelijke schending van het voorschrift is geen sprake.

  3. Ook is het niet geheel ondenkbaar dat de rechter het verzuim constateert en er geen rechtsgevolg aan verbindt, omdat hij gelet op de wegingsfactoren van lid 2 (belang van het voorschrift, ernst van het verzuim en veroorzaakt nadeel) geen aanleiding ziet de verdachte te compenseren. Dan moet wel betoogd worden dat er geen aanleiding is tot compensatie van de verdachte tegen de achtergrond van het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel. In lijn met het arrest Parfumflesje – daar werd de redenering gevolgd dat de onrechtmatige fouillering geen nadeel voor de verdachte opleverde in de zin van artikel 359a lid 2, aangezien de diefstal was gezien en de verdachte waarschijnlijk hoe dan ook zou zijn ‘gepakt’ (gefouilleerd door de ingeschakelde politie of via de verklaring van de ooggetuige) – zou geredeneerd kunnen worden dat het slechts toeval was dat de agenten Karel direct al aantroffen, en dat ze anders hoe dan ook het huis doorgelopen zouden zijn en de planten waarschijnlijk hadden ontdekt.

Deel B: Algemene vragen naar aanleiding van de stof

Vraag 1

Vervolgen is het betrekken van een rechter in de zaak door het Openbaar Ministerie (NB: door de introductie van de strafbeschikking bij invoering van de wet OM-afdoening wordt de definitie van het vervolgingsbegrip gewijzigd: onder bepaalde voorwaarden kan het Openbaar Ministerie zelfstandig strafbare feiten vervolgen en afdoen met oplegging van een sanctie). De officier van justitie kan een rechter in de zaak betrekken door: het vorderen van voorlopige hechtenis (art. 63 e.v. Sv), de vordering tot instelling van een gerechtelijk vooronderzoek (art. 181 Sv), het dagvaarden van de verdachte voor het onderzoek ter terechtzitting (art. 253 Sv).

Eventueel: de vordering tot het verlenen van een machtiging tot opening van een strafrechtelijk financieel onderzoek (art. 126 Sv), de vordering tot het verlenen van een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag in de zin van art. 94a Sv (art. 103 Sv).

Vraag 3

a. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek gegrond op art. 315 Sv op grond van het noodzakelijkheidscriterium. Het verzoek is immers pas ter terechtzitting gedaan.

Het antwoord: de afwijzing is gegrond op art. 288, eerste lid, aanhef en sub b Sv is ook goed gerekend, indien duidelijk is gemaakt dat de verdachte of diens raadsman voorafgaande aan het onderzoek ter terechtzitting ex art. 263 Sv de getuige door de officier van justitie heeft doen oproepen, waarna deze oproeping door de officier van justitie op één van de gronden genoemd in art. 264 Sv is geweigerd, en de verdachte of diens raadsman vervolgens aan de zittingsrechter overeenkomstig art. 287, derde lid, aanhef en onder a Sv verzocht heeft de getuige alsnog op te roepen om ter terechtzitting te verschijnen.

b. De gang van zaken getuigt van een formele invulling van het onmiddellijkheidsbeginsel. Het onmiddellijkheidsbeginsel houdt in dat de zittingsrechter recht doet op basis van het materiaal dat ter zitting door hemzelf of ten overstaan van hem naar voren is gebracht. De Nederlandse rechter kan, sinds de De auditu-jurisprudentie, getuigenverklaringen voor het bewijs bezigen, ook al zijn deze verklaringen niet ten overstaan van hemzelf, dus tijdens het onderzoek ter terechtzitting, maar alleen tijdens het voorbereidend onderzoek afgelegd. Indien deze in het voorbereidend onderzoek afgelegde verklaringen zijn vastgelegd in een proces-verbaal, hoeven de getuigen niet ook nog op de terechtzitting te verschijnen. Indien deze processen-verbaal tijdens het onderzoek ter terechtzitting worden voorgelezen, dan worden de getuigenverklaringen geacht ter zitting te zijn afgelegd. Dit betekent dat wij in Nederland een formele betekenis hechten aan het onmiddellijkheidsbeginsel.

Vraag 3

Het Nederlandse bewijsstelsel wordt aangeduid als een negatief-wettelijk stelsel. Het is een wettelijk stelsel, omdat het bewijs alleen maar met in de wet opgesomde bewijsmiddelen mag worden geleverd. De term negatief duidt erop dat de rechter het feit niet bewezen mag verklaren, als hij uit de bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen, dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan. Door de aanvaarding van de (schriftelijke) de auditu-verklaring behoeft het bewijsmateriaal, voorzover getuigenverklaringen behelzend, niet meer ten overstaan van de zittingsrechter te worden geproduceerd. De directe getuige blijft buiten de zittingszaal. Dit heeft tot gevolg gehad dat bij de bewijsgaring in strafzaken het accent van het eindonderzoek is verschoven naar het voorbereidend onderzoek. In veel zaken wordt ter terechtzitting slechts het tevoren vergaard bewijsmateriaal geëvalueerd.

Een andere ontwikkeling is dat de betekenis van de ‘unus testis nullus testis’-regel van artikel 342, tweede lid Sv is beperkt: het tweede bewijsmiddel hoeft de getuigenverklaring niet te bevestigen. Eén onderdeel van de tenlastelegging kan door de getuigenverklaring worden bewezen, terwijl een ander onderdeel door dat tweede bewijsmiddel kan worden bewezen. Nog een ontwikkeling betreft het voorschrift van artikel 341, derde lid Sv, dat in de praktijk opzij is gezet doordat alleen diegenen als medeverdachten worden aangemerkt wier zaken zijn gevoegd. Dat komt vrijwel niet voor, wel de gelijktijdige behandeling van de zaken tegen verscheidene verdachten. In processuele zin geldt de verklaring van de medeverdachte dan als getuigenverklaring.

Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Oefententamens Strafprocesrecht - UU

Oefententamen 17/18: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 17/18: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Deel A Open vragen

De auteurs van het op Blackboard gepubliceerde artikel 'Het verdachtenverhoor: nieuwe dynamiek voor een vaste waarde' (Tijdschrift voor de Politie, jaargang 79/nr. 4/17) stellen dat het verdachtenverhoor - ondanks recente ontwikkelingen en toenemende complexiteit - niet aan belang heeft ingeboet.

Vraag 1

Licht toe waarom de auteurs tot deze conclusie komen. (10 punten / max 200 woorden)

Vraag 2

Noem twee correctiemechanismen op het opportuniteitsbeginsel. Licht toe wat deze correctiemechanismen inhouden en waar zij zijn opgenomen in de wet. (15 punten / max 300 woorden)

 

Deel B Casus “De alerte getuige”

Op maandagochtend 4 april 2019 komt bij de politie een melding binnen van een oplettende getuige. Een aantal gemaskerde mannen zou bezig zijn in te breken bij een woning. Als de politie ter plaatse komt, kan in de omgeving van de woning een drietal verdachten worden aangehouden die voldoen aan de opgegeven signalementen. Twee van hen hebben een grote tas met inbrekerswerktuig bij zich. De derde roept vlak voor de aanhouding tegen zijn handlangers, duidelijk hoorbaar voor de politieagenten: ‘Oh nee! Ik heb mijn tas binnen laten liggen!’ Naar aanleiding van het bovenstaande gaat de politie direct over tot een nader onderzoek in de desbetreffende woning. Meteen bij het betreden van de woning wordt duidelijk dat er een XTC-laboratorium aanwezig is in de keuken. Een 56-jarige man, genaamd Karel, die in de woning aanwezig is, wordt ook aangehouden op verdenking van het bereiden en/of vervaardigen van XTC-pillen (artikel 2, aanhef en onder B of D jo. art. 10 lid lid 4 Opiumwet. XTC bevat namelijk MDMA, een harddrug die op de zogenaamde “lijst I” van de Opiumwet staat). De XTC en de materialen worden in beslag genomen.

Vraag 3

Was het betreden van de woning rechtmatig? (20 punten / max 400 woorden)

 

Vervolg: Ga er los van het antwoord op vraag 1 van uit dat het binnentreden rechtmatig was. Karel is rechtmatig aangehouden en meegenomen naar het bureau. Hij blijkt al vaker voor het bereiden/ vervaardigen van XTC te zijn veroordeeld. Hij wordt op rechtmatige wijze verhoord en in verzekering gesteld en uiteindelijk wil de officier van justitie dat de rechter-commissaris een bevel tot bewaring verleent en doet daartoe een vordering.

Vraag 4

Kan een bevel tot bewaring tegen Peter worden verleend? (30 punten / max 600 woorden)

 

We keren terug naar de drie inbrekers. De inbrekers worden vervolgd wegens poging tot diefstal met braak, in vereniging gepleegd, tijdens de voor de nachtrust bestemde tijd (art. 311 lid 1, aanhef en onder 3e , 4e en 5e , jo lid 2 Sr). De drie verdachten beroepen zich alle drie op hun zwijgrecht. In het dossier zit een proces-verbaal van de politie waarin verslag wordt gedaan van de aanhouding van de verdachten. Ook is er een proces-verbaal van sporenonderzoek in de woning en een proces-verbaal van technisch onderzoek. Uit deze processen-verbaal blijkt dat het inbrekerswerktuig dat is aangetroffen, is gebruikt voor de inbraak en dat er vingerafdrukken van alle drie

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 15/16: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 15/16: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2015/2016.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A. Casus: De Motorclub

Deel I

De motorclub ‘The Eagles’ bestaat uit een twintigtal leden met een passie voor Harley Davidsons. Bij de politie en het Openbaar Ministerie bestaat het vermoeden dat de motorclub zich bezig houdt met illegale activiteiten. In de afgelopen drie jaar zijn verschillende leden van de club, onder wie Sjaak (de president van de club), veroordeeld voor gewelds- en drugsdelicten. Bovendien rijden de leden van de motorclub altijd op de duurste en nieuwste motoren, terwijl uit gegevens van de Belastingdienst blijkt dat Sjaak leeft van een bijstandsuitkering en geen andere bron van inkomsten heeft.

Begin april 2015 meldt zich een zekere Kees bij de politie. Kees is vrachtwagenchauffeur. Hij wil wraak nemen op Sjaak, omdat Sjaak zijn vrouw heeft lastiggevallen. Kees vertelt de politie dat hij in het vrachtwagencircuit heeft gehoord dat de club handelt in automatische vuurwapens (dit is strafbaar op grond van art. 2 lid 1 WWM jo. art. 31 lid 1 WWM jo. art. 55 lid 3 sub a WWM). Ook vertelt hij de politie dat hij heeft vernomen dat deze handel via de Rotterdamse haven plaatsvindt.

Ten behoeve van het onderzoek wordt op de mobiele telefoons van enkele leden van de club een telefoontap geplaatst. Uit deze telefoontaps blijkt dat die leden van de club regelmatig praten over ‘kratten meisjes’ en hoe die het beste vervoerd kunnen worden. Ambtshalve is bij de politie bekend dat ‘meisjes’ als synoniem voor drugs, wapens of andere illegale goederen wordt gebruikt. Hoewel duidelijk is dat de club druk bezig is met de ‘kratten meisjes’, lukt het de politie niet om op basis van de telefoontaps vast te stellen waar de clubleden in handelen. Bovendien vormt de club een gesloten netwerk, waardoor het niet goed mogelijk is om een agent op onopvallende wijze lid te laten worden.

Net op moment dat het onderzoek naar de club dreigt vast te lopen, meldt Kees zich opnieuw, nu bij de officier van justitie. Kees vertelt dat hij is gevraagd om lid te worden van de motorclub, omdat hij als vrachtwagenchauffeur de club goede diensten kan verlenen. De officier van justitie laat deze kans niet liggen en vraagt Kees om lid te worden van de club. Op deze manier kan worden achterhaald waar de motorclub zich precies mee bezig houdt. De officier van justitie en Kees spreken af dat Kees de ontgroening van de club zal doorlopen: het plegen van strafbare feiten is daarbij niet uitgesloten. De officier van justitie legt de met Kees gemaakte afspraken schriftelijk vast, conform de wettelijke vereisten.

Kees doet alles wat nodig is om de leden van de club te.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 1 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 1 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2014/2015.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A, Casus Woeste Wilfried

Deel I

Mohammed van Manen en Wilfried van Wateren zijn al enkele jaren buren in de Rozenstraat in de Bloemenbuurt. Omdat Wilfried door de economische crisis met zijn klusbedrijf de laatste tijd nauwelijks opdrachten binnenhaalt, is hij begonnen met de verbouwing van zijn eigen huis. In de buurt staat Wilfried bekend als ‘Woeste Wilfried’, niet alleen omdat hij een woest uiterlijk heeft, maar ook omdat hij erg tekeer kan gaan als hij kwaad is. De verbouwing van zijn huis pakt hij aan op een manier die past bij zijn bijnaam: met grof geweld. De verbouwing veroorzaakt dan ook veel overlast voor de buren, met name voor Mohammed. De containers met bouwafval staan voor de deur van Mohammed en het voortdurende boren, zagen en timmeren heeft al meermalen tot woordenwisselingen geleid. Daardoor is de spanning tussen de buurmannen flink opgelopen.

Op een mooie zomeravond zit Mohammed in de tuin na te genieten van een heerlijke barbecue. Op dat moment wordt de rust verstoord door het indringende geluid van een slijptol. Het lawaai is afkomstig uit de woning van Wilfried. Voor Mohammed is de maat vol. Hij loopt de tuin van Wilfried in en roept richting de openstaande tuindeuren of Wilfried niet kan stoppen met die herrie. Wilfried komt oververhit zijn huis uit gestormd. ‘Stomme idioot, ik mag in mijn huis doen wat ik wil! Ik zal jou eens verbouwen.’ Terwijl hij slaande bewegingen richting Mohammed maakt, voegt hij daar nog aan toe: ‘Mijn tuin uit of ik haal een mes en snij je kapot!’ Daarop draait Wilfried zich om en rent zijn huis in. Even later komt hij weer naar buiten gestormd en schreeuwt: ‘Ben je hier nou nog?! Wegwezen, ik heb hier een mes.’ En hij maakt met zijn hand een beweging richting zijn broekzak.

Op dat moment grijpt wijkagent Paulus in. De wijkagent was net bezig met zijn ronde in de Bloemenbuurt. Hij is op het geschreeuw afgekomen en heeft de hele woordenwisseling tussen Mohammed en Wilfried gehoord. Wijkagent Paulus houdt Wilfried aan en fouilleert hem. Daarbij wordt er in een van Wilfrieds broekzakken een stiletto gevonden.

Vervolgens wordt Wilfried meegenomen naar het bureau en verhoord door de hulpofficier van justitie in verband met bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (art. 285 Sr). Na dat verhoor beveelt de hulpofficier de inverzekeringstelling van Wilfried.

Vraag 1a

Beoordeel de rechtmatigheid van de fouillering door de wijkagent.

Vraag 1b

Beoordeel de rechtmatigheid van het bevel tot inverzekeringstelling.

Deel II

De politie van bureau Bloemenbuurt krijgt de dag na de aanhouding van Wilfried een anonieme tip binnen over een donkergrijze Mercedes-Benz.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 2 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 2 14/15: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2014/2015.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A Casus: De advocaat-stagiaire

Deel I

Marja is een pas afgestudeerde juriste met een uitdagende functie als advocaat-stagiaire. Een heel interessante functie, maar echt rijk wordt ze er (nog) niet van. Desondanks laat Marja geen uitverkoop schieten en is ze na werktijd nog vaak te vinden in de dure winkels op de Dam. Al gauw stapelen haar geldproblemen zich op. In een poging om haar diverse schulden af te betalen, neemt Marja een rigoureus besluit: samen met haar vriend Martijn richt ze de gehele zolder van haar woning in als wietplantage. Ze besluiten het goed aan te pakken en investeren in professionele lampen en een flink aantal stekjes. Al snel kunnen Marja en Martijn hun eerste oogst verkopen aan één van de hoofdstedelijke coffeeshops. Marja's geldzorgen lijken eindelijk opgelost.

Het gesjouw met lampen, zakken zand en stekjes is hun opdringerige buurvrouw Truus niet ontgaan. Truus heeft door de vele hennepplanten ook behoorlijk wat last van stank. Ze is ervan overtuigd dat Marja ‘één van de grootste drugsdealers van ons land is’ en besluit daarom anoniem de politie in te lichten over haar vermoedens. Aan de telefoon vertelt Truus uitvoerig wat ze allemaal heeft gezien en geroken en geeft ze een uitgebreide beschrijving van Marja. Politieagenten Boom en De Vries gaan naar aanleiding van de melding naar de woning van Marja. De agenten ruiken buiten een sterke hennepgeur en constateren dat de zolderramen van de woning geblindeerd zijn. Bij terugkeer op het politiebureau wordt contact opgenomen met de energiemaatschappij en uit de opgevraagde gegevens blijkt dat Marja buitensporig veel elektriciteit gebruikt. De officier van justitie overweegt Marja te vervolgen ter zake van overtreding van artikel 3 sub b jo. artikel 11 lid 3 Opiumwet, maar wil daartoe meer duidelijkheid over de omvang van de eventuele hennepplantage en over de klantenkring van Marja.

Hij vaardigt het bevel uit om de gesprekken die worden gevoerd via Marja's mobiele telefoon op te nemen. De rechter-commissaris geeft de hiervoor benodigde machtiging af die voldoet aan alle in de wet gestelde eisen. De machtiging wordt verleend voor een periode van twee weken.

Vraag 1

Beoordeel of het opnemen van de telefoongesprekken rechtmatig is geschied.

Deel II

De methode heeft succes. De eerste dag al horen agenten Boom en Van Dijk, die zijn belast met het afluisteren, dat Marja telefonisch contact heeft met Willem, eigenaar van coffeeshop Smoke. In het gesprek geeft Marja aan dat ze nu naar Willem toekomt om de opbrengst van haar tweede oogst bij hem af te leveren. Gealarmeerd springen agenten Boom en Van Dijk in hun dienstvoertuig en spoeden zich naar coffeeshop Smoke Happy. Wanneer beide.....read more

Access: 
Public
Oefententamen 12/13: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen 12/13: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Oefententamen van het vak Kernvak Strafrecht 2 aan de Universiteit Utrecht, 2012/2013.

Dit vak is het oude curriculum, het nieuwe curriculum omvat het vak Strafprocesrecht in blok 4.


Vragen

Deel A Casus: De Val

Deel I

Op 1 oktober 2007 krijgt de politie in Twello telefoon van een verwarde Karel Koning dat er in zijn tuin aan de Drumstraat een ongeluk heeft plaatsgevonden. Ter plaatse treffen de opsporingsambtenaren een man, genaamd Stefan, aan die kreunend onderaan de stalen brandtrap in de tuin van Karel ligt. Terwijl het inmiddels gearriveerde ambulancepersoneel druk doende is Stefan op een brancard te krijgen en de brancard de steile stalen trap op te hijsen, vertelt een dronken Karel de voor zijn huis toegestroomde buurtgenoten dat hij Stefan alleen een ‘heel klein duwtje’ heeft gegeven, en dat deze toen ‘zomaar’ van de trap is gevallen.

Terwijl de belangstelling toeneemt, let niemand op Karel die de straat uitwaggelt. Stefan overlijdt op weg naar het ziekenhuis aan de verwondingen opgelopen door de val van de trap. De politie wenst Karel te horen op verdenking van doodslag. Nu hij zich al een tijd niet meer in en rond zijn huis heeft vertoond, wordt vermoed dat hij zich in het huis van zijn zoon Jaap ophoudt. Verschillende keren aanbellen bij Jaap levert niets op, maar buurtbewoners vertellen de politie Jaap en een oudere man wel eens voor de ramen te zien.

Op 1 november 2007 begeven drie politieagenten, in bezit van een schriftelijke machtiging van de hulpofficier van justitie tot binnentreden in een woning ter aanhouding van Karel, zich naar de woning van Jaap. Zij bellen aan, maar er wordt niet open gedaan. Zij kijken door het raam naar binnen en zien een slapende man op de bank liggen. Daarop beuken zij de voordeur in. Zij maken de slapende man wakker en vragen hem naar zijn naam en adres. De man geeft aan Karel Koning te zijn en op de Drumstraat te Twello te wonen. De agenten houden hem daarop aan en geven hem de cautie. Terwijl twee van de agenten Karel mee naar de auto nemen, loopt Bas, de derde agent, de trap op. De deur die toegang geeft tot de zolderkamer blijkt afgesloten. Bas forceert deze deur en treft in de kamer een grote hoeveelheid planten aan, die eruit zien als hennepplanten. Hij verzamelt de planten en neemt deze mee naar de auto. Met de planten en Karel rijden de drie agenten naar het politiebureau. Bij aankomst wordt Karel voorgeleid aan de officier van justitie. De drie agenten maken intussen een proces-verbaal van aanhouding van Karel en een procesverbaal van inbeslagneming van de hennepplanten op.

Vraag 1

Is het betreden van de woning van Jaap rechtmatig geschied?

Ga er bij de beantwoording van de volgende vragen telkens van uit dat het betreden.....read more

Access: 
Public
Extra oefententamen 1: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Extra oefententamen 1: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht


Vragen

Vraag 1

Bespreek aan de hand van het arrest Al-Khawaja & Tahery t. Verenigd Koninkrijk (EHRM 15 december 2011, EHRC 2012, 56) of de zogenoemde ‘sole or decisive rule’ een absoluut karakter heeft.

Casus

Op 9 oktober 2013 rijdt Jelle met zijn auto over de Zijlsingel in Leiden. Op het moment dat hij de Kooilaan nadert, wordt hij aangehouden door een arrestatieteam van de politie. Op de vloer bij de bijrijdersstoel treffen de politieagenten een plastic tas aan met daarin twee blauwkleurige diepvrieszakjes met witte stof met een totaalgewicht van één kilogram. Uit een test blijkt later dat het hier gaat om cocaïne.

Jelle wordt vervolgd ter zake van het aanwezig hebben van één kilo cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I (art. 2 jo. art. 10 Opiumwet). Uit het dossier blijkt dat voorafgaand aan de aanhouding – met machtiging van de rechter-commissaris – op grond van art. 126m Sv rechtmatig telefoongesprekken van Jelle zijn afgeluisterd, waarin over cocaïne werd gesproken.

Naar aanleiding van de inhoud van deze opnames heeft de officier justitie op grond van art. 126g Sv een rechtsgeldig bevel gegeven tot stelselmatige observatie van Jelle, met het doel om hem op heterdaad te betrappen op het bezit van cocaïne en tot aanhouding over te gaan. Op basis van een tapgesprek bestaat het vermoeden dat Jelle op woensdagochtend 9 oktober 2013 ergens in Leiden cocaïne heeft gekocht. De politie wil daarom onmiddellijk tot aanhouding van Jelle overgaan, maar het observatieteam is Jelle op dat moment net uit het oog verloren. Ook vindt er die dag geen telefoonverkeer plaats via de getapte mobiele telefoon van Jelle. Om die reden besluit de politie om twee stealth-sms-berichten te versturen naar de mobiele telefoon van Jelle, zodat kan worden vastgesteld waar Jelle zich op dat moment (ongeveer) bevindt. Deze informatie leidt ertoe dat hij enige tijd later kan worden aangehouden in Oegstgeest, waarbij de cocaïne in zijn auto wordt aangetroffen.

Door een zogenoemde stealth-sms (‘stille sms’) te verzenden kan de politie op elk gewenst moment vaststellen met welke zendmast een bepaalde telefoon tijdens het ontvangen van dat bericht in verbinding staat. Wanneer iemand een sms-bericht ontvangt, wordt door de ontvangende mobiele telefoon contact gemaakt met een zendmast. De politie kan hiervan gebruik maken om een telefoon te lokaliseren, in de zin dat bepaald kan worden binnen het bereik van welke zendmast de telefoon zich bevindt. Normaliter lukt dat alleen als de betreffende telefoon wordt gebruikt. Door een stealth-sms te zenden hoeft de politie niet te wachten totdat de gebruiker van de telefoon zelf belt of een bericht verstuurt, dan wel door een derde wordt gebeld of bericht. Een stealth-sms is een sms-bericht zonder inhoud, waarvan de ontvanger niet kan zien dat hij dat bericht heeft ontvangen,

.....read more
Access: 
Public
Extra oefententamen 2: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Extra oefententamen 2: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht


Vragen

Het beginsel van interne openbaarheid speelt een belangrijke rol in het Nederlandse strafproces. Beperkingen op het beginsel zijn echter in het vooronderzoek en in het eindonderzoek mogelijk. Daardoor kan het voorkomen dat bepaalde stukken niet aan de processtukken worden toegevoegd, waardoor zelfs ten tijde van het eindonderzoek de verdediging deze stukken niet te zien krijgt.

Vraag 1

a. Geef aan op welke wijze in het Nederlandse recht is geregeld welke stukken aan de processtukken moeten worden toegevoegd en of hierop een uitzondering mogelijk is.

b. Hoe verhoudt deze regeling zich tot de jurisprudentie van het EHRM op dit punt?

Casus

Jasper wordt gedagvaard wegens vernieling (art. 350 Sr).

In het dossier zitten de volgende stukken. Alle betrokkenen zijn volwassen. De afkorting PV staat voor ‘proces-verbaal’.

  1. Een PV van verhoor door de politie van getuige Lotte, die verklaart: ‘Ik zag een groep van vier jongemannen lopen. De kleinste van de groep herkende ik als Jasper, een buurjongen. Jasper had een groene jas aan. Ik zag dat hij met een verfspuitbus een graffiti tag zette in de vorm van een pentagram. Daarna gooide hij de spuitbus weg. Ik heb toen de politie gebeld met dit verhaal en heb duidelijk het signalement en de naam van Jasper doorgegeven. Ik doe hierbij aangifte van vernieling, want mijn muur is nu beklad. en dat is een heel gedoe om die weer schoon te krijgen.’

  2. Een PV van verhoor door de politie van verdachte Jasper, die verklaart: ‘Ik liep door de straat waar Lotte woont. Ik woon daar ook. Ik heb geen graffiti tag gezet. Ik had een groene jas aan. We waren met z’n vieren. Ik ben de kleinste van de groep’.

  3. Een PV van bevindingen van opsporingsambtenaren Jansen en Mulder, waarin staat dat zij naar aanleiding van de melding van Lotte meteen poolshoogte zijn gaan nemen. Op de muur van Lotte zien zij een graffiti tag in de vorm van een pentagram. De verf was nog nat. Op een pleintje verderop treffen zij vier mannen en ze horen dat één van hen (de kleinste, met een groene jas) ‘Jasper’ wordt genoemd. De mannen worden aangehouden terzake van vernieling (art. 350 Sr) en voorgeleid op het bureau. Nadat zij de cautie hebben gekregen en met een advocaat hebben gesproken, zijn de ze door de politie verhoord. De spuitbus die Jasper volgens Lotte zou hebben weggegooid is de dag na het voorval niet meer teruggevonden.

  4. Een aantal PV’s van verhoor door de politie van de andere verdachten. Zij ontkennen iedere betrokkenheid bij het zetten van de tag en verklaren ook alle drie dat zij niet gezien hebben dat Jasper een tag zette en dat hij ook geen spuitbus met verf bij zich had.

Ga er van uit dat

.....read more
Access: 
Public
Extra oefententamen 3: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht

Extra oefententamen 3: Strafprocesrecht - Universiteit Utrecht


Vragen

Deel A: Casus lekkende rechercheur

Bij de politie Rotterdam is al enige tijd een man werkzaam als rechercheur, genaamd Piet. Piet staat onder leiding van een districtschef, waarbij al enige tijd het vermoeden bestaat dat Piet informatie lekt over zijn werk naar het criminele milieu. De chef komt er toevalligerwijs achter dat Jurian, de neef van Piet met wie Piet altijd op dinsdagmiddag voetbalt, een van de verdachten is in het grootschalige opsporingsonderzoek naar drugshandel door de biljartclub “Angels of the sea”. Omdat de chef graag wil weten of zijn vermoedens kloppen, besluit hij deze vermoedens verder te gaan onderzoeken en daartoe maakt hij een gefingeerd proces-verbaal op, waarin wordt gerelateerd dat een lid van de biljartclubclub aan de CIE bijzonder waardevolle informatie over een op
handen zijnde transport heeft gegeven. Aan Piet wordt gevraagd dit p-v te bezorgen bij de Ovj belast met het onderzoek naar de “Angels of the sea”. Ondertussen wordt door de districtschef opdracht gegeven om Piet te observeren. Opsporingsambtenaar Eva van de Nationale Recherche wordt ingeschakeld als observant. Hij zit op dinsdagmiddag vanaf 13.00 uur aan een tafeltje
bij de voetbalclub van Piet. Om 13.30 uur komt Piet binnen, gaat bij Jurian aan tafel zitten en overhandigt hem direct een papier: “Moet je dit eens lezen”. Na lezing gaat Jurian naar buiten en staat daar enige tijd te telefoneren. Als hij terugkomt, hoort Eva hem tegen Piet zeggen: “Hij is
woest en komt nu direct naar mijn huis.” Eva volgt Piet en Jurian naar het huis van
Jurian. Kort nadat Piet en Jurian naar binnen zijn gegaan, ziet Eva dat een man bij het
huis aanbelt en wordt binnengelaten. Een kwartier later ziet Eva de man en Jurian het huis
verlaten, en later ook Piet. De volgende dag verschijnt Piet op zijn werk. Hij kijkt een beetje bleek. Vervolgens wordt hij aangehouden.

Vraag 1

Was de observatie, onder leiding van Eva, rechtmatig?

Vervolgens wil het toeval dat de Ovj ook een bevel tot opnemen van vertrouwelijke communicatie in het huis van Jurian heeft gegeven. Uit onderzoek was gebleken dat veel Angels, waaronder ook de verdachten in het drugsonderzoek vallen, regelmatig bij hem thuis komen. Een paar dagen eerder is door de politie in het huis van Jurian afluisterapparatuur geplaatst. De opname van dezelfde dag als waarop de observatie plaatsvond, laat in de namiddag een woedende stem horen die schreeuwt: “Waar is dat papier?”, “Wie is die vent?”, “Hoezo weet je dat niet, agentje? Dan ga je dat nu uitzoeken! Anders is het over met de deal, nee, dan is het over met jou!” En een andere stem: “Hé, don’t shoot the messenger, kom mee, laat hem met rust.”

Nadat Piet is overgebracht naar een van de verhoorkamers, delen de verhorende

.....read more
Access: 
Public
Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

Strafprocesrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UU

  • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Strafprocesrecht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2 & 3 aan de Universiteit Utrecht
  • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp maak je gebruik van de zoekfunctie van de website. Zoek bijvoorbeeld op auteur, titel van een boek maar ook bijvoorbeeld op naam van een arrest.
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1885