Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2014


Vragen

Vraag 1a

In een land zijn twee grote particuliere transportbedrijven actief. A maakt gebruik van vrachtschepen en B van goederentreinen. Uitgaande van de gegeven omvang van de te transporteren goederen (die in deze opgave verder als vaststaand wordt genomen) is A verantwoordelijk voor een uitstoot van 8.000 ton CO2 per jaar, B voor een uitstoot van 4.000 ton CO2. De overheid heeft zich door deskundigen laten verzekeren dat de uitstoot van CO2 op termijn tot ernstige aantasting van ons leefmilieu kan leiden. De kosten hiervan worden geraamd op € 1.250 per ton CO2 per jaar.

De overheid overweegt daarom maatregelen om de CO2 uitstoot terug te dringen. Dat kan ook. Zowel A als B kunnen de uitstoot van CO2 terugdringen door milieumaatregelen te nemen. Dat zou voor A kosten met zich meebrengen van € 1.000 per ton per jaar; voor B zouden de kosten uitkomen op € 2.000 per ton per jaar. Na langdurig beraad besluit de overheid tot de invoering van verhandelbare emissierechten voor CO2. De totale hoeveelheid emissierechten wordt vastgesteld op 9.000 ton per jaar. De overheid wil het bedrijfsleven niet onnodig op kosten jagen en hecht aan verdelende rechtvaardigheid. Daarom worden de emissierechten gratis en naar rato van de bestaande uitstoot toegekend aan A en B. A krijgt 6.000 ton emissierechten CO2 per jaar en B 3.000 ton.

Voor de registratie van en controle op de verhandelbare emissierechten stelt de overheid een apart agentschap in. De kosten van dat agentschap zijn een vast bedrag van € 250.000 per jaar.

Stel dat de transactiekosten prohibitief hoog zijn. Welk effect heeft invoering van de verhandelbare emissierechten voor:

  • het milieu;

  • de kosten van A en B;

  • de maatschappelijke welvaart.

Vraag 1b

Stel dat de transactiekosten verwaarloosbaar klein zijn. In hoeverre ontstaat er dan handel in de CO2 emissierechten? Welke prijs wordt er voor die emissierechten betaald, als A en B elkaar bij onderhandelingen halverwege tegemoet komen?

Vraag 1c

Voortbordurend op uw antwoord onder b., welke gevolgen heeft de invoering van de verhandelbare emissierechten uiteindelijk voor:

  • het milieu;

  • de kosten van A en B;

  • de maatschappelijke welvaart.

Vraag 1d

Het antwoord onder c. heeft betrekking op de situatie dat de overheid voor 9.000 ton CO2 emissierechten in omloop brengt. Daarmee is nog niet gezegd dat die 9.000 ton de maatschappelijk optimale hoeveelheid emissierechten is. Zou het aantal emissierechten vanuit efficiëntieoogpunt omhoog of omlaag moeten? Tot hoeveel?

Vraag 2a

Zie bijlage 1 Figuur 6. De nutsfunctie van de werknemers.

Een grote stad en haar agglomeraten heeft een beroepsbevolking ter grootte van 2 miljoen mensen. Alle werknemers hebben een maandinkomen van € 2.000. De werknemers lopen het risico door arbeidsongeschiktheid hun inkomen mis te lopen. Alle werknemers zijn even risicoavers; hun nutsfunctie wordt gegeven door figuur 6.

De kans op arbeidsongeschiktheid is niet voor alle werknemers gelijk. Voor de ene helft van de werknemers (groep 1) is de kans op arbeidsongeschiktheid 5%, voor de andere helft (groep 2) is die kans 10%. Aangenomen mag worden dat arbeidsongeschiktheid steeds op de eerste dag van de maand ontstaat.

Verzekeraars bieden een verzekering aan die een volledige dekking biedt voor inkomensderving ten gevolge van arbeidsongeschiktheid. Voor deze verzekering geldt dat de uitvoeringskosten per polis € 60 per maand bedragen. Aangenomen mag worden dat de verzekeraars opereren op een markt met volledige mededinging en dat die markt in een lange-termijnevenwicht verkeert.

Hoe hoog is de verzekeringspremie die de werknemers in groep 1 maximaal bereid zijn te betalen? Hoe hoog is die premie voor de werknemers in groep 2?

De verzekeraars blijken de individuele risico’s van de werknemers niet te kennen, zodat ze noodgedwongen een premie moeten vragen die voor alle verzekerden gelijk is.

Vraag 2b

Wie zullen zich uiteindelijk verzekeren?

Vraag 2c

Beargumenteer of in de onder b. bedoelde situatie sprake is van marktfalen.

Stel dat de gemeente in deze situatie een verplichte verzekering invoert, waarbij de premie kostendekkend wordt vastgesteld (de uitvoeringskosten per polis blijven gelijk aan € 60 per maand).

Vraag 2d

Bepaal op grond van bovenstaande gegevens welke gevolgen de invoering van die verplichte verzekering heeft voor de maatschappelijke welvaart. Toch moet de gemeente er rekening mee houden dat de introductie van de verplichte verzekering uiteindelijk een minder gunstig effect op de welvaart zal hebben. Waarom?

Vraag 3a

Op een markt van volledige mededinging wordt een bepaald kwetsbaar product verhandeld. Ter wille van de eenvoud wordt aangenomen dat alle producenten identiek zijn; hetzelfde geldt voor de afnemers. Na aankoop kan er door een gebrek in het product schade ontstaan bij de afnemer. De kans op een gebrekkig product is afhankelijk van de zorg die de producent betracht bij de productie. Maar de kans op schade wordt ook beïnvloed door de zorg die de afnemer bij het gebruik betracht. Onderstaande tabel geeft aan hoe de kans varieert met de zorg van producent en afnemer. Als er schade ontstaat, is die gelijk aan € 100. Verder geeft de tabel de zorgkosten van de producent enerzijds en de afnemer anderzijds; zie daarvoor de getallen tussen haakjes.

Zie bijlage 1 Figuur 7.

Bepaal de efficiënte combinatie van zorg door producent en afnemer.

De overheid is voornemens om een regeling te treffen voor de aansprakelijkheid van producenten voor de schade bij afnemers vanwege het product. Daarbij gaan de gedachten in eerste instantie uit naar strikte risicoaansprakelijkheid van de producent. Immers, volgens de rechtseconomische theorie zorgt risicoaansprakelijkheid bij unilaterale ongevalssituaties voor efficiënte uitkomsten.

Vraag 3b

Laat met behulp van een uitkomstenmatrix zien welke combinatie van zorg van producent en afnemer resulteert onder strikte risicoaansprakelijkheid van de producent. Is dat de efficiënte combinatie?

Bij bilaterale ongevalssituaties zijn er diverse andere aansprakelijkheidssystemen denkbaar.

Verschillende daarvan leiden tot de efficiënte combinatie van zorg.

Vraag 3c

Noem er één en laat met behulp van een uitkomstenmatrix zien dat dat systeem inderdaad tot een efficiënte combinatie van zorg leidt.

Behalve de mate van zorg per product is vanuit efficiëntieoogpunt ook het aantal verhandelde producten van belang.

Vraag 3d

Leg uit waarom het door u onder c. genoemde systeem wel/niet tot het efficiënte aantal verhandelde producten leidt.

Antwoordindicatie

Vraag 1a

Het plaatje is dan als volgt:

Zie bijlage 1 Figuur 8.

A en B zuiveren 3.000 ton CO2, de milieuvervuiling wordt dus minder. De milieuschade neemt af met 3.000 x 1.250 = 3,75 mln.

A en B worden elk opgezadeld met 2 mln zuiveringskosten, totaal 4 mln.

Daarnaast zijn er nog de kosten van het agentschap van 0,25 mln.

De maatregel heeft dan maatschappelijk meer kosten (4,25 mln) dan baten (3,75 mln).

Vraag 1b

B wil graag af van de plicht om 1.000 ton te zuiveren, dat kost immers 2 mln. B is dus bereid om maximaal 2 mln te betalen voor de aankoop van 1.000 ton extra vervuilingsrechten.

A is bereid die 1.000 ton rechten te verkopen, als hij er minimaal 1 mln voor terug krijgt. Immers, bij het afstaan van de rechten moet er 1.000 ton extra gezuiverd worden en dat kost 1 mln.

Er is een wederzijds voordelige ruil mogelijk bij een prijs van 1.500 per ton of 1,5 mln in totaal.

Vraag 1c

Het plaatje onder a. wordt dan:

Zie bijlage 1 1 Figuur 9.

A en B zuiveren 3.000 ton CO2. De milieuschade neemt af met 3.000 x 1.250 = 3,75 mln.

Door de handel in de rechten kan de zuivering volledig plaatsvinden bij A, waar het goedkoper is. De totale kosten voor het bedrijfsleven dalen naar 3 mln.

Daarnaast zijn er nog de kosten van het agentschap van 0,25 mln.

De maatregel heeft nu maatschappelijk meer baten (3,75 mln) dan kosten (3,25 mln).

Vraag 1d

Omlaag. A vervuilt het milieu nog altijd met 5.000 ton CO2. Het zuiveren van die vervuiling zou 5.000 x 1.250 = 6,25 mln schade uitsparen, terwijl de kosten van die zuivering slechts 5 mln zouden bedragen. Er valt dus nog een flinke welvaartswinst te behalen, als het aantal verhandelbare emissierechten wordt teruggebracht van 9.000 tot 4.000.

Vraag 2a

Voor groep 1 geldt Y = 2.000, U(2.000) = 10, U(0) = 0, Ug = 9,5, Y* = 1.800.

De verzekeringspremie die werknemers in groep 1 willen betalen is daarom maximaal 2.000 – 1.800 = 200.

Voor groep 2 geldt Y = 2.000, U(2.000) = 10, U(0) = 0, Ug = 9, Y* = 1.750. De verzekeringspremie die werknemers in groep 2 willen betalen is daarom maximaal 2.000 – 1.750 = 250.

Vraag 2b

De verwachte schade Sg is 100 in groep 1 en 200 in groep 2. De gemiddelde schade is dus (100 + 200)/2 = 150 per werknemer. De verzekeraar vraagt dan een premie van ten minste 150 + 60 = 210. Omdat werknemers in groep 1 niet meer dan 200 aan premie willen betalen, zullen ze zich niet verzekeren. De verzekeraar krijgt dan alleen klanten uit groep 2. Om kostendekkend te zijn, moet hij hun dan een premie vragen van ten minste 200 + 60 = 260. Dat is te hoog voor de leden van groep 2. Het gevolg is dat niemand zich verzekert.

Vraag 2c

Er is sprake van adverse selectie. Omdat de verzekeraar alleen het gemiddelde risico kent, kan hij de premie niet afstemmen op de individuele risico’s. Zou hij dat wel kunnen, dan zou hij aan groep 1 een premie rekenen van Sg + T = 100 + 60 = 160, en aan groep 2 van 200 + 60 = 260. Er zou dan wel ruimte zijn voor groep 1 om zich te verzekeren, met een totaal ruilvoordeel van 40 mln. Dat ruilvoordeel gaat verloren door adverse selectie.

Vraag 2d

De kostendekkende premie bedraagt 210. Bij een verplichte verzekering gaan de werknemers in groep 1 er met 210 – 200 = 10 op achteruit. De werknemers in groep 2 gaan er met 250 – 210 = 40 op vooruit. Per saldo neemt de maatschappelijke welvaart ten opzichte van b. toe met 40 mln – 10 mln = 30 mln.

Na invoering van de verzekering moet er rekening worden gehouden met het optreden van moreel risico. Omdat mensen verzekerd zijn, neemt de kans op arbeidsongeschiktheid toe. En daardoor zou het effect op de welvaart per saldo minder gunstig kunnen zijn.

Vraag 3a

Bij optellen van de kosten per cel blijkt de combinatie van veel zorg producent + veel zorg afnemer de laagste totale kosten op te leveren.

Zie bijlage 1 Figuur 10.

Vraag 3b

De verwachte schade komt dan volledig voor rekening van de producent:

Zie bijlage 1 Figuur 11.

De afnemer kiest voor weinig zorg (0 < 4), waarna ook de producent voor weinig zorg kiest (32 < 34 < 36). Dat is een inefficiënte combinatie, vgl. a.

Vraag 3c

Neem bijv. risicoaansprakelijkheid met beroep op eigen schuld van de afnemer als die weinig zorg heeft betracht. Als de afnemer veel zorg betracht, draagt de producent de verwachte schade, als de afnemer weinig zorg betracht blijft de verwachte schade bij de afnemer:

Zie bijlage 1 Figuur 12.

De afnemer kiest voor veel zorg (4 < 16; 4 < 24; 4 < 32), waarna de producent ook voor veel zorg kiest (22 < 26 < 30). Dat is de efficiënte combinatie.

Vraag 3d

  • Als in het antwoord onder c. risicoaansprakelijkheid met verweer van eigen schuld is genoemd: de verwachte schade van 2 komt voor rekening van de producent bij de efficiënte combinatie van zorg en zal worden verwerkt in de prijs van het product. Daar zal de afnemer dus rekening mee houden. Dat geldt mogelijk niet voor de eigen kosten van zorg van 4. Als de afnemer dat niet doorheeft, lijkt het product goedkoper dan het is. Hij zal er dan te veel van kopen.
  • Als in het antwoord onder c. een vorm van schuldaansprakelijkheid is genoemd: de verwachte schade blijft voor rekening van de afnemer bij de efficiënte combinatie van zorg, evenals de eigen kosten van zorg, samen 6. Als de afnemer dat niet doorheeft, lijkt het product goedkoper dan het is. Hij zal er dan te veel van kopen.

[Terzijde: Als de afnemer volledig geïnformeerd is, is het resultaat altijd efficiënt]

Check more related content in this bundle:

Rechtseconomie - Rechten - UL - B2 - Oefententamens

Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2018

Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2018


Vragen

Vraag 1a

In een land zijn er 100 personen die elk eens per jaar in de gelegenheid verkeren om zichzelf met corruptie te verrijken. Een delict levert de delinquent een persoonlijk gewin op van € 2.000. Met zo’n delict wordt aan anderen een schade toegebracht van € 3.000. De (potentiële) delinquenten zijn risiconeutraal en beschikken ieder over een vermogen van € 10.000. Om corruptie te bestrijden heeft de overheid een beleid ontwikkeld, waardoor de pakkans uitkomt op 10%. Verder is op deze vorm van criminaliteit een forse geldboete gezet van € 4.000. De kosten van het realiseren van de pakkans bedragen € 2.500 per procent per jaar. De pakkans kan in stapjes van steeds 1% worden veranderd. De pakkans die zo wordt gerealiseerd is algemeen en geldt voor alle delinquenten. De tenuitvoerlegging van gevangenisstraf kost de overheid € 250 per persoon per dag. Voor een delinquent correspondeert een dag gevangenisstraf met een boetebedrag van € 200. Aangenomen mag worden dat als een delinquent gepakt wordt, de buit niet meer te achterhalen valt.

Wat wordt verstaan onder een efficiënt delict? Waarom zal het bij corruptie in het algemeen niet om efficiënte delicten gaan?

Vraag 1b

Hoeveel delicten worden er per jaar gepleegd? Leidt het door de overheid ontwikkelde criminaliteitsbeleid tot een Hicks-Kaldor-verbetering ten opzichte van de situatie waarbij de overheid de criminaliteit ongemoeid zou laten?

Vraag 1c

Stel dat aan iedere pleger van een delict, naast de genoemde geldboete, ook nog standaard de maatregel wordt opgelegd die verplicht tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 2.000. In hoeverre veranderen uw antwoorden onder b.?

Vraag 1d

Hoe zou de efficiënte aanpak van de criminaliteit eruit zien?

Vraag 2

Transportbedrijf T is een particuliere onderneming die streeft naar maximale winst. T vervoert met zijn tankwagens gevaarlijke stoffen over het Nederlandse wegennet. Er bestaat een risico dat er iets mis gaat. De kans daarop is gelukkig zeer klein, maar als het mis gaat kan de schade aanzienlijk zijn. De verwachte schade hangt samen met de voorzorgsmaatregelen die T neemt. Die voorzorgsmaatregelen kunnen worden samengevat in het zorgniveau, dat waarden kan aannemen van 0 tot 100 procent. Figuur 1 geeft de verwachte schade (S) en de kosten van zorg (K) voor alle mogelijke zorgniveaus. De lijn die als hoogste eindigt is de S+K, die eronder is de K en de laagste is de S.

                                                             Figuur 1

Vraag 2a

Wat is het efficiënte niveau van zorg? Leg uit waarom het niet efficiënt is als T alle voorzorgsmaatregelen treft die in zijn macht liggen om.....read more

Access: 
Public
Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2017

Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2017


Vragen

Vraag 1

Een Scheveningse strandtenthouder heeft een nieuwe keuken besteld bij een Italiaanse producent van professionele kwaliteitskeukens. Voor de strandtenthouder is het van groot belang dat de keuken aan het begin van het seizoen bedrijfsklaar is. De producent verwacht geen enkel probleem te hebben met tijdige levering. De partijen komen overeen dat de producent in geval van te late levering een schadevergoeding van € 5.000 zal betalen aan de strandtenthouder voor elke dag dat hij te laat levert. Door logistieke problemen dreigt de producent toch niet op tijd te kunnen leveren. Zonder extra inspanningen zal de levering 5 dagen te laat plaatsvinden. Indien de strandtenthouder 5 dagen later dan gepland zijn deuren kan openen, kost hem dat naar verwachting € 20.000. Door het maken van extra kosten, zoals het inhuren van snel transport, zou de producent toch tijdig kunnen leveren. Die extra kosten bedragen € 22.500. Door hoge transactiekosten vindt geen heronderhandeling over het contract plaats.

Vraag 1a

Beredeneer of de producent maatregelen zal nemen om tijdig te kunnen leveren.

Vraag 1b

Welke consequenties heeft de beslissing van de producent voor de maatschappelijke welvaart? Stel dat de producent een mogelijkheid ziet om zich op overmacht te beroepen waardoor hij bij te late levering toch geen schadevergoeding zou hoeven te betalen. De producent denkt een kans van 20% te hebben op het winnen van een rechtszaak over de te betalen schadevergoeding. De strandtenthouder is ook niet helemaal zeker van de uitkomst en denkt een kans van 80% te hebben op het winnen van een door hem aangespannen rechtszaak. De proceskosten bedragen € 2.500.

Vraag 1c

Als de producent te laat levert en de strandtenthouder vervolgens met het aanspannen van een rechtszaak dreigt, hoe zal dit geschil dan eindigen?

Vraag 1d

Zal, gegeven het antwoord bij c., de producent maatregelen nemen om tijdig te kunnen leveren?

Vraag 2

T is een particuliere transportonderneming die streeft naar winstmaximalisatie. T vervoert met tankwagons gevaarlijke stoffen over het spoorwegnet. Er bestaat een risico dat er iets mis gaat. De kans daarop is gelukkig zeer klein, maar als het mis gaat kan de schade aanzienlijk zijn. De verwachte schade hangt samen met de voorzorgsmaatregelen die T neemt. Die voorzorgsmaatregelen kunnen worden samengevat in het zorgniveau dat waarden kan aannemen van 0 tot 100 procent. Figuur 1 geeft de verwachte schade en de kosten van zorg voor alle mogelijke zorgniveaus. De lijn die als hoogste eindigt, zijn de totale kosten. De middelste lijn zijn de kosten van zorg. De laagste lijn is de verwachte schade.



                                                       Figuur 1

Vraag 2a

Stel dat er voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een systeem.....read more

Access: 
Public
Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2016

Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2016


Vragen

Vraag 1a

Draaipil, een groot farmaceutisch bedrijf, heeft dankzij octrooien een monopolie voor geneesmiddel Positivol. De marginale kosten (MK) van de productie van het geneesmiddel en de vraag (V) naar het product staan afgebeeld in figuur 2.

Zie Bijlage 2

Bepaal de winstmaximaliserende prijs en productieomvang.

Vraag 1b

Winstmaximalisatie en welvaartsmaximalisatie zijn verschillende begrippen. Wat wordt in dat verband verstaan onder het deadweight loss? Bepaal gegeven uw antwoord onder a. de omvang van het deadweight loss.

Vraag 1c

Zou Draaipil een hogere winst kunnen behalen door middel van prijsdiscriminatie? Zo ja, wat zou de weerslag hiervan zijn voor de maatschappelijke welvaart?

Vanuit efficiëntieoogpunt zou men monopolieposities op grond van octrooien kunnen verdedigen, maar alleen gedurende een bepaalde duur.

Vraag 1d

Welke elementen zijn van belang voor de bepaling van de optimale levensduur van een octrooi?

Vraag 2a

Marketingbedrijf Peertje heeft met klant Alfredo een contract gesloten voor de levering van een nieuwe huisstijl. Alfredo zal de overeengekomen prijs van € 700.000 betalen zodra de huisstijl is geleverd.

Alfredo verwacht met de nieuwe huisstijl aanzienlijk meer klanten te kunnen aantrekken. De opbrengsten zullen daardoor toenemen met € 1.000.000.

Bij het sluiten van het contract heeft Peertje de ontwikkelingskosten van het nieuwe huisstijlpakket geschat op € 600.000. Nu Peertje toe is aan de daadwerkelijke uitvoering van de opdracht blijkt dat de ontwikkelingskosten zullen uitkomen op € 900.000. Peertje meldt daarop aan Alfredo te willen afzien van nakoming van het contract.

Op dat moment ontstaat er een geschil. Alfredo claimt bij niet-nakoming recht te hebben op een schadevergoeding conform het positieve contractbelang. Volgens Peertje is restitutie de remedie die bij niet-nakoming van toepassing is, zodat hij Alfredo niets schuldig is. Immers, de contractprijs is nog niet voldaan.

Om zijn schadevergoeding zeker te stellen dreigt Alfredo met een rechtszaak. (De advocaat van) Alfredo wil zijn pleidooi baseren op wanprestatie van Peertje en denkt op grond daarvan een kans van 70% te hebben om de rechtszaak te winnen. (De advocaat van) Peertje daarentegen wil zijn pleidooi baseren op overmacht en schat zijn winstkans op 50%. De proceskosten bedragen naar verwachting € 100.000.

Laat zien dat Alfredo geloofwaardig kan dreigen met het aanspannen van een rechtszaak.

Vraag 2b

Ga na of het tot een rechtszaak of een schikking komt. Hoe groot is het eventuele schikkingsbedrag?

Vraag 2c

Zal Peertje, gelet op de uitkomst van het geschil onder b., besluiten tot contractbreuk?

Vraag 2d

Welke consequenties heeft een en ander voor de maatschappelijke welvaart?

Vraag 3a

Stel dat op de markt voor diesel sprake is van volledige mededinging. Het marktaanbod (A) en de marktvraag (V) voor diesel in de uitgangssituatie staan weergegeven in figuur 1. (zie bijlage)

Zie Bijlage 2

De overheid is bekend met de vervuilende kwaliteiten van de uitstoot van dieselmotoren. In economisch jargon: ze brengen negatieve externe effecten.....read more

Access: 
Public
Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen oktober 2015

Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen oktober 2015


Vragen

Vraag 1a

Een grote bank genaamd Bonk heeft een contract gesloten met softwareontwikkelaar Slok voor de levering van een nieuw computerprogramma. Bonk heeft de overeengekomen prijs van € 8 miljoen vooruit betaald.

Bonk verwacht met het nieuwe computerprogramma aanzienlijk goedkoper te kunnen werken. De brutowinst zal daardoor toenemen met € 12 miljoen. In dat bedrag is de aanschafprijs van het nieuwe computerprogramma echter nog niet meegenomen. Ook niet meegenomen zijn de kosten van de voorbereidingsinvestering van € 1 miljoen; voorafgaand aan de ingebruikneming van het programma moeten namelijk alle PC’s vervangen worden. Bonk wacht met deze voorbereidingsinvestering totdat het nieuwe programma daadwerkelijk beschikbaar is.

Bij het sluiten van het contract heeft Slok de ontwikkelingskosten van het nieuwe computerprogramma geschat op € 7 miljoen. Omdat eerst nog een andere opdracht moest worden afgemaakt, neemt Slok de opdracht van Bonk pas na enige tijd ter hand. Als dat moment is aangebroken, komt Slok tot de conclusie dat de opdracht aanzienlijk ingewikkelder is dan eerder gedacht. De ontwikkelingskosten zullen niet uitkomen op € 7, maar op € 9 miljoen. Slok vraagt zich af of nakoming van het contract nog wel zinvol is.

In het contract is overeengekomen dat Bonk bij niet-nakoming recht heeft op restitutie. De transactiekosten zijn zo hoog zijn, dat ze heronderhandeling uitsluiten.

Zal Slok het contract nakomen of niet? Is die uitkomst efficiënt?

Vraag 1b

In hoeverre veranderen de antwoorden onder a. als de transactiekosten verwaarloosbaar klein zouden zijn?

Stel dat de partijen in het contract niet zouden hebben geopteerd voor restitutie bij niet-nakoming, maar voor schadevergoeding op basis van het positieve contractbelang.

Vraag 1c

Zou Bonk in dat geval ook hebben gewacht met de voorbereidingsinvestering?

Vraag 1d

Uitgaande van het antwoord onder c., zou SlokSlok het contract nakomen of niet? Is die uitkomst efficiënt?

Vraag 2a

Een land heeft 2 miljoen woningen, die door hun specifieke ligging verschillen wat betreft het inbraakrisico. Op basis van postcode en huisnummer kunnen twee even grote groepen worden onderscheiden: voor de woningen in groep 1 is het inbraakrisico 20%, voor de woningen in groep 2 is het inbraakrisico 40%.

Overigens zijn de woningen in de twee groepen volstrekt vergelijkbaar. Per woning verdienen de bewoners € 30.000 per jaar. Als er in een woning wordt ingebroken, bedraagt de schade €  20.000. De nutsfunctie, die aangeeft welk nut de bewoners ontlenen aan het beschikbare inkomen, is voor elke woning gelijk en wordt gegeven door figuur 2. Zie Bijlage 2

Er zijn tal van particuliere verzekeringsmaatschappijen die verzekeringen aanbieden om het risico van woninginbraak te dekken. De uitvoeringskosten per polis bedragen € 1.000. De verzekeringsmarkt wordt gekenmerkt door volledige mededinging en verkeert in een lange termijn evenwicht.

Hoe hoog is de premie die de bewoners van de twee onderscheiden groepen woningen maximaal voor een verzekering tegen woninginbraak willen betalen?.....read more

Access: 
Public
Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen juni 2014

Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen juni 2014


Vragen

Vraag 1a

Een bedrijf is gevestigd in het midden van een stad. Het bedrijf opereert op een markt van volledige mededinging en kan zijn product daar verkopen voor een prijs van € 100 per geproduceerde eenheid. De productie van het bedrijf gaat met vervuiling gepaard. De inwoners van de stad ondervinden daarvan nadeel. Zo lang het bedrijf geen maatregelen neemt om de vervuiling tegen te gaan, levert elke geproduceerde eenheid voor de inwoners gezamenlijk een nadeel op ter waarde van € 15. Als het bedrijf geen maatregelen neemt om vervuiling tegen te gaan, bedragen de productiekosten € 90 per eenheid product. De constante kosten zijn verwaarloosbaar. Door het nemen van maatregelen kan het bedrijf de vervuiling voorkomen. De kosten daarvan bedragen € 5 per eenheid product. Aangenomen wordt dat het bedrijf het recht heeft om de vervuiling te veroorzaken. Stel dat het bedrijf en de omwonenden kosteloos kunnen onderhandelen over maatregelen om vervuiling tegen te gaan.

Zullen deze onderhandelingen ertoe leiden dat de producent maatregelen neemt om vervuiling te voorkomen?

Vraag 1b

Waarom zullen dergelijke onderhandelingen in de praktijk moeizaam verlopen?

Stel nu dat de transactiekosten zo hoog zijn, dat onderhandelingen tussen het bedrijf en de omwonenden niet tot stand komen. Het gemeentebestuur vraagt advies over de te volgen aanpak. Een consultant adviseert een uniforme heffing van € 15 per eenheid product op te leggen. Dit omdat elke eenheid product een schade van € 15 aan de omwonenden toebrengt.

Vraag 1c

Waartoe leidt deze heffing?

Een concurrerende consultant adviseert een proportionele heffing op te leggen, dat wil zeggen een heffing die gelijk is aan de toegebrachte schade.

Vraag 1d

Waartoe leidt deze heffing?

Vraag 1e

Welk type heffing verdient vanuit efficiëntieoogpunt de voorkeur?

Vraag 2a

Bedrijf X heeft een monopolie op het verzorgen van reizigersvervoer per trein in een bepaald land. Aanleg, beheer en onderhoud van de infrastructuur (rails, wissels, seinen enz.) worden verzorgd door een apart bedrijf Y.

In figuur 1 geeft V de vraag naar treinreizen in het land weer, uitgedrukt in miljoenen per jaar. De marginale kosten van X (personeel, materieel, elektriciteit) zijn € 10 per treinreis.

Daarnaast heeft X te maken met constante kosten, doordat het bedrijf voor het gebruik van de infrastructuur jaarlijks een vast bedrag van € 300 miljoen aan Y moet betalen.

Zie bijlage 1 Figuur 1. De vraagcurve van bedrijf X.

Wat zouden de winstmaximaliserende prijs en hoeveelheid zijn, als X winstmaximalisatie zou nastreven en één uniforme prijs per treinreis zou hanteren? Bereken voor dat geval de grootte van het consumenten- en het producentensurplus.

Vraag 2b

Zou X de winst kunnen vergroten door toepassing van prijsdiscriminatie? Zou de maatschappelijke welvaart dan toe- of afnemen?

Stel dat de overheid ertoe overgaat om het gedrag van X te reguleren.

Vraag 2c

Welke prijs zou de overheid volgens.....read more

Access: 
Public
Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2014

Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2014


Vragen

Vraag 1a

In een land zijn twee grote particuliere transportbedrijven actief. A maakt gebruik van vrachtschepen en B van goederentreinen. Uitgaande van de gegeven omvang van de te transporteren goederen (die in deze opgave verder als vaststaand wordt genomen) is A verantwoordelijk voor een uitstoot van 8.000 ton CO2 per jaar, B voor een uitstoot van 4.000 ton CO2. De overheid heeft zich door deskundigen laten verzekeren dat de uitstoot van CO2 op termijn tot ernstige aantasting van ons leefmilieu kan leiden. De kosten hiervan worden geraamd op € 1.250 per ton CO2 per jaar.

De overheid overweegt daarom maatregelen om de CO2 uitstoot terug te dringen. Dat kan ook. Zowel A als B kunnen de uitstoot van CO2 terugdringen door milieumaatregelen te nemen. Dat zou voor A kosten met zich meebrengen van € 1.000 per ton per jaar; voor B zouden de kosten uitkomen op € 2.000 per ton per jaar. Na langdurig beraad besluit de overheid tot de invoering van verhandelbare emissierechten voor CO2. De totale hoeveelheid emissierechten wordt vastgesteld op 9.000 ton per jaar. De overheid wil het bedrijfsleven niet onnodig op kosten jagen en hecht aan verdelende rechtvaardigheid. Daarom worden de emissierechten gratis en naar rato van de bestaande uitstoot toegekend aan A en B. A krijgt 6.000 ton emissierechten CO2 per jaar en B 3.000 ton.

Voor de registratie van en controle op de verhandelbare emissierechten stelt de overheid een apart agentschap in. De kosten van dat agentschap zijn een vast bedrag van € 250.000 per jaar.

Stel dat de transactiekosten prohibitief hoog zijn. Welk effect heeft invoering van de verhandelbare emissierechten voor:

  • het milieu;

  • de kosten van A en B;

  • de maatschappelijke welvaart.

Vraag 1b

Stel dat de transactiekosten verwaarloosbaar klein zijn. In hoeverre ontstaat er dan handel in de CO2 emissierechten? Welke prijs wordt er voor die emissierechten betaald, als A en B elkaar bij onderhandelingen halverwege tegemoet komen?

Vraag 1c

Voortbordurend op uw antwoord onder b., welke gevolgen heeft de invoering van de verhandelbare emissierechten uiteindelijk voor:

  • het milieu;

  • de kosten van A en B;

  • de maatschappelijke welvaart.

Vraag 1d

Het antwoord onder c. heeft betrekking op de situatie dat de overheid voor 9.000 ton CO2 emissierechten in omloop brengt. Daarmee is nog niet gezegd dat die 9.000 ton de maatschappelijk optimale hoeveelheid emissierechten is. Zou het aantal emissierechten vanuit efficiëntieoogpunt omhoog of omlaag moeten? Tot hoeveel?

Vraag 2a

Zie bijlage 1 Figuur 6. De nutsfunctie van de werknemers.

Een grote stad en haar agglomeraten heeft een beroepsbevolking ter grootte van 2 miljoen mensen. Alle werknemers hebben een maandinkomen van € 2.000. De werknemers lopen het risico door arbeidsongeschiktheid hun inkomen mis te lopen. Alle werknemers zijn even risicoavers;.....read more

Access: 
Public
Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2013

Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2013


Vragen

Vraag 1a

In een land maken 3 miljoen fietsers dagelijks gebruik van de weg. Die fietsers staan voortdurend bloot aan de verleiding om door rood te rijden of een illegale ‘shortcut’ te nemen, over de autoweg bijvoorbeeld. Binnen de totale groep fietsers zijn drie deelgroepen van gelijke omvang te onderscheiden. Deze deelgroepen verschillen van elkaar in maatschappelijke positie. Binnen de drie deelgroepen is het persoonlijke gewin van illegaal fietsgedrag respectievelijk € 30, 20 en 10 per dag. Het vermogen van de fietsers in deze groepen is respectievelijk € 30.000, 20.000 en 10.000.

Illegaal fietsgedrag veroorzaakt maatschappelijke schade vanwege de grote toename van verkeersonveiligheid. Deze schade bedraagt bij alle overtredingen € 25 per dag.

De overheid neemt zich voor de naleving van de verkeersregels te gaan handhaven en stelt op illegaal fietsgedrag een geldboete van € 150. Verder organiseert de overheid een pakkans van 10%. Dat brengt opsporingskosten met zich mee van € 10 miljoen per dag.

Wat is het effect van illegaal fietsgedrag op de maatschappelijke welvaart als de overheid niet handhaaft?

Vraag 1b

Wat zal het effect zijn van de voorgenomen handhavingsinspanningen van de overheid op

  • het aantal overtredingen,

  • de overheidsbegroting en

  • de maatschappelijke welvaart?

De overheid vraagt zich af of het voorgenomen handhavingsbeleid vanuit efficiëntieoogpunt optimaal is. Ze zou de hoogte van de geldboete en/of de hoogte van de pakkans kunnen veranderen. Daarbij kan worden aangenomen dat een verhoging of verlaging van de pakkans de opsporingskosten evenredig doet toe- of afnemen. Dat wil zeggen dat, bijvoorbeeld, een verdubbeling of halvering van de pakkans ook de opsporingskosten doet verdubbelen of halveren.

Vraag 1c

Hoe hoog is het optimale strafrisico in dit geval? Moet dat worden bereikt via een aanpassing van het boetebedrag en/of via een aanpassing van de pakkans?

De opsporingskosten zijn mede zo hoog, omdat de overheid veel aandacht besteedt aan rechtsbescherming. Fietsers die menen dat ze ten onrechte een boete hebben gekregen, kunnen bezwaar aantekenen en in beroep gaan.

Vraag 1d

Waarom is rechtsbescherming niet alleen vanuit het oogpunt van de betrokken individu, maar ook vanuit efficiëntieoogpunt van belang?

Vraag 2a

Neem aan dat de markt voor snackbarkroketten wordt gekenmerkt door volledige mededinging. Figuur 1a geeft de marktvraagcurve V en de marktaanbodcurve A. Op deze markt zijn 100 identieke snackverkopers actief. Figuur 1b geeft de kostenstructuur weer van één snackbar. GTK staat voor gemiddelde totale kosten, GVK voor gemiddelde variabele kosten en MK voor marginale kosten. Alle producenten streven naar winstmaximalisatie.

Zie bijlage 1 Figuur 13a en 13b.

Leg uit dat het marktevenwicht een langetermijnevenwicht is. Waarom is het voor de 100 snackverkopers de moeite waard om op deze markt actief te zijn?

De snackverkopers hebben vergevorderde plannen om te fuseren tot één nieuwe onderneming.

Vraag 2b

Als er verder niets verandert,.....read more

Access: 
Public
Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen juni 2012

Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen juni 2012


Vragen

Vraag 1a

Een natie kent 2 miljoen landeigenaren. Onder de landeigenaren kunnen twee even grote groepen worden onderscheiden. Groep 1 wordt gevormd door personen met een laag inkomen, die een klein stuk land, net genoeg voor een huis, hebben. Groep 2 bestaat uit personen met een relatief hoog inkomen, die een groot stuk land bezitten, waar een huis en een grote tuin op past. De landeigenaren in groep 1 verdienen € 15.000 per jaar, die in groep 2 € 30.000.

Het land wordt met een zekere regelmaat geteisterd door natuurrampen, zoals overstromingen en aardbevingen. De kans dat een stuk land daarvan schade ondervindt, is 20% per jaar. Als er schade is, bedraagt die € 15.000 voor de kleine stukken land en € 30.000 voor de grote stukken land.

De nutsfunctie, die aangeeft welk nut een landeigenaar ontleent aan het beschikbare inkomen, is voor iedereen in een groep gelijk. De nutsfunctie voor groep 1 is weergegeven in figuur 1a, die voor groep 2 in figuur 1b.

Zie bijlage 1 Figuur 18a (Nutsfunctie groep 1) en 18b (Nutsfunctie groep 2).

Bepaal voor elke groep hoe hoog de premie is die een landeigenaar maximaal voor een verzekering tegen de schade van natuurrampen zou willen betalen.

Stel dat het aanbieden van verzekeringen tegen de schade van natuurrampen volledig aan de markt wordt overgelaten. Aangenomen mag worden dat de markt dan wordt gekenmerkt door volledige mededinging op lange termijn. De uitvoeringskosten bedragen € 1.200 per polis per jaar.

Vraag 1b

Welke premies brengen de verzekeringsmaatschappijen in rekening? Hoe is de bijdrage aan de welvaart van de afgesloten verzekeringscontracten?

Vraag 1c

Leg uit wat wordt verstaan onder de problemen van adverse selectie en moreel risico. Waarom zullen die problemen zich niet voordoen bij verzekeringen tegen de schade van natuurrampen in deze natie?

Vraag 1d

Kan de overheid, gezien uw antwoorden onder b. en c., de verzekering tegen de schade van natuurrampen aan de markt overlaten? Of zijn er vanuit efficiëntieoogpunt redenen voor overheidsingrijpen?

Vraag 2a

In een land zijn 10 energiecentrales actief. Ze zijn allemaal rationeel en risico-neutraal. Elke centrale heeft een vermogen van € 500.000. Als een centrale zijn zwavelgassen en co2 niet volgens de regels verwerkt maar illegaal uitstoot, kan het een aanzienlijke (extra) winst maken. Die (extra) winst van illegaal uitstoten bedraagt € 25.000 per centrale per dag.

Het illegaal uitstoten zorgt echter voor ernstige milieuvervuiling. De maatschappelijke schade van het illegaal uitstoten bedraagt € 50.000 per centrale per dag.

De overheid overweegt om deze vorm van milieucriminaliteit aan te pakken. Door het inzetten van extra middelen kan de pakkans in stapjes van 1% worden opgevoerd van 0 tot 100%. Elke verhoging van de pakkans met 1% brengt (extra) kosten met zich mee van € 6.000 per dag.

Bestraffing kan de vorm krijgen van een geldboete,.....read more

Access: 
Public
Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2012

Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2012


Vragen

Vraag 1a

Een fabriek overweegt een machine aan te schaffen en in gebruik te nemen. Die machine is voor de fabriek aantrekkelijk. Gerekend over de levensduur van de machine resulteren voor de fabriek netto baten ter grootte van 53.000 euro. Het gebruik van de machine gaat echter gepaard met immense rookwolken, waardoor de naburige school schade lijdt. Die schade kan worden begroot op 60.000 euro.

Stel dat de partijen er niet zeker van zijn wie een eventuele rechtszaak zal winnen. De school denkt een kans van 90% te hebben en de fabriek meent een kans van 20% te hebben. De proceskosten bedragen 5.000 euro.

Zal de fabriek de machine aanschaffen en in gebruik nemen? Zo ja, komt er dan een schikking of een rechtszaak?

De overheid wil bezuinigen en verhoogt de griffierechten. Effectief komen de proceskosten daardoor uit op 12.000 euro.

Vraag 1b

Zal de fabriek de machine aanschaffen en in gebruik nemen? Zo ja, komt er dan een schikking of een rechtszaak?

Vraag 1c

Welke consequenties heeft de verhoging van de griffierechten in het onderhavige geval voor de maatschappelijke welvaart?

Stel, in tegenstelling tot het voorgaande, dat zowel de fabriek als de school er zeker van zijn dat de school een eventuele rechtszaak over schadevergoeding zal winnen. De proceskosten bedragen 5.000 euro.

Vraag 1d

Zal de fabriek de machine dan aanschaffen en in gebruik nemen? Zo ja, komt er dan een schikking of een rechtszaak? Is deze uitkomst efficiënt?

Vraag 2a

Op een markt van volledige mededinging wordt een bepaald product verhandeld. Ter wille van de eenvoud kan worden aangenomen dat alle producenten identiek zijn; hetzelfde geldt voor de afnemers. Na aankoop kan er door een gebrek in het product schade ontstaan bij een afnemer. De kans op een gebrekkig product is afhankelijk van de zorg die de producent bij de productie betracht. Maar de kans op schade wordt ook beïnvloed door de zorg die de afnemer bij het gebruik betracht. Onderstaande tabel geeft aan hoe de kans op schade varieert met de zorg van producent en afnemer. Als er schade ontstaat, is die schade gelijk aan 1.000. Verder geeft de tabel de zorgkosten van de producent enerzijds en de afnemer anderzijds; zie daarvoor de getallen tussen haakjes.

Zie bijlage 1 Figuur 21.

Bepaal de efficiënte combinatie van gedragingen.

Vraag 2b

In het algemeen is het niet efficiënt als een producent altijd verplicht zou zijn om alle maatregelen te treffen die binnen zijn macht liggen om schade te voorkomen. Leg uit waarom dat zo is.

Stel dat er een systeem van risicoaansprakelijkheid met beroep op eigen schuld bestaat, waarbij de producent aansprakelijk is tenzij de afnemer weinig zorg heeft betracht.

Vraag 2c

Bepaal aan de hand van de uitkomstenmatrix welke mate van zorg producent en afnemer zullen betrachten. Is dit de.....read more

Access: 
Public
Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen juni 2011

Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen juni 2011


Vragen

Vraag 1a

Een fabriek produceert goed X. Bij de productie vinden lozingen in een nabij gelegen meer plaats, en dit tast het leefgenot van de omwonenden aan. Door zorg te betrachten kan de fabriek de omvang van de schade beïnvloeden. Figuur 1 geeft het verband tussen het zorgniveau en de omvang van de schade. Ook zijn de zorgkosten weergegeven. De zorgkosten en de schade in figuur 1 zijn per eenheid product.

Leg uit dat het niet efficiënt is als de fabriek de schade volledig zou elimineren.

Stel dat er sprake is van risicoaansprakelijkheid. Aangenomen kan worden dat de fabriek de schade inderdaad vergoedt, wanneer ze daartoe verplicht is.

Vraag 1b

Leidt dit tot de keuze van het efficiënte zorgniveau? Leidt dit tot het efficiënte aantal producten?

Stel dat er geen sprake is van risicoaansprakelijkheid, maar van schuldaansprakelijkheid. Ook nu kan weer worden aangenomen dat de fabriek de schade vergoedt, wanneer ze daartoe verplicht is.

Vraag 1c

Onder welke conditie leidt schuldaansprakelijkheid tot dezelfde resultaten als risicoaansprakelijkheid?

In het voorgaande is aangenomen dat de fabriek zonder mankeren de schade vergoedt, wanneer ze daartoe verplicht is. Zo vanzelfsprekend is dat echter niet. De fabriek kan immers ook afwachten of de slachtoffers een rechtszaak aanspannen en dan proberen om de zaak te schikken. In een rechtszaak zullen slachtoffers onder risicoaansprakelijkheid in het algemeen minder bewijsproblemen hebben dan onder schuldaansprakelijkheid.

Vraag 1d

Is het dan nog steeds denkbaar dat schuldaansprakelijkheid zoals besproken onder c. tot dezelfde resultaten leidt als risicoaansprakelijkheid? Of verdient een van beide nu op efficiëntiegronden de voorkeur?

Vraag 2a

Stel dat er in de markt van passagiersvluchten sprake is van volledige mededinging. De marktvraagcurve V en de marktaanbodcurve Ap staan afgebeeld in figuur 2. Elke vlucht gaat gepaard met omvangrijke negatieve externe effecten, waardoor de maatschappelijke kosten hoger zijn dan de private kosten. De curve Am geeft de marginale maatschappelijke kosten weer.

Wat wordt hier verstaan onder negatieve externe effecten? Hoe groot zijn de totale externe kosten in het marktevenwicht?

Vraag 2b

Bepaal het maatschappelijk optimale aantal vluchten.

De overheid wil de efficiëntie bij passagiersvluchten bevorderen en besluit tot het invoeren van een vliegtaks in de vorm van een proportionele heffing.

Vraag 2c

Ga voor elk van de betrokken partijen (consumenten, producenten, derden en de fiscus) na of deze er door deze maatregel op vooruit dan wel op achteruit gaat. Met hoeveel verandert per saldo de maatschappelijke welvaart?

De overheid ontdekt dat de stand van de techniek ook een andere types metaal gebruikt kunnen worden om vliegtuigen te maken. Wanneer deze metalen worden gebruikt, dan leidt dat ertoe dat de externe kosten geheel verdwijnen. Bij gebruik van de nieuwe metalen liggen de private kosten per passagiersvlucht wel 40 hoger dan bij gebruik van de oude metalen.

Vraag 2d

Wat gebeurt er met het aantal.....read more

Access: 
Public
Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2011

Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2011


Vragen

Vraag 1a

Afnemer A koopt een product van producent B. Er is een kans dat bij het gebruik van het product schade ontstaat. Als er schade ontstaat, is die schade gelijk aan 500. De kans op schade is afhankelijk van de zorg die de producent bij de productie betracht en van de zorg die de afnemer bij het gebruik betracht. De kans op schade staat in onderstaande tabel. De getallen tussen haakjes zijn zorgkosten.

Zie bijlage 1 Figuur 32.

Bepaal de efficiënte combinatie van gedragingen.

Stel dat er een systeem van risicoaansprakelijkheid met beroep op eigen schuld bestaat, waarbij de producent aansprakelijk is tenzij de afnemer een laag zorgniveau heeft betracht.

Vraag 1b

Bepaal de mate van zorg die A en B zullen betrachten.

Indien de afnemer schade ondervindt en de producent de schade niet onmiddellijk vergoedt, kan de afnemer overwegen een rechtszaak tegen de producent aan te spannen. Als de afnemer een hoog zorgniveau heeft betracht, is het voor beiden zeker dat de afnemer de rechtszaak wint. Als de afnemer een laag zorgniveau heeft gekozen, dan meent hij toch 80% kans op het winnen van de rechtszaak te hebben. De producent denkt in dat geval een kans van 20% op het winnen van de rechtszaak te hebben. De proceskosten zijn gelijk aan 250.

Vraag 1c

Leg uit dat het tot een schikking komt indien er schade is ontstaan en de afnemer een laag zorgniveau heeft betracht. Bepaal de hoogte van de schikking.

Vraag 1d

Bepaal de mate van zorg die A en B zullen betrachten. Leg uit waarom in dit geval een inefficiëntie ontstaat.

Vraag 2a

Een land heeft 4 miljoen fietsers, die alle risiconeutraal zijn. Ze kunnen worden opgedeeld in 4 gelijke groepen van 1 miljoen fietsers, aangeduid met A t/m D, die elk gemiddeld 10x per dag in een positie komen waarin ze de verkeersregels zouden kunnen overtreden. De groepen verschillen van elkaar doordat het persoonlijk gewin van verkeersovertredingen (de tijdwinst, de kick) varieert. Ook het persoonlijke vermogen van de fietsers (denk aan de waarde van de fietsen) varieert. Zie de volgende tabel.

Zie bijlage 1 Figuur 33.

Alle overtredingen dragen in gelijke mate bij aan de maatschappelijke schade vanwege milieuvervuiling, geluidshinder en verkeersongelukken. Die schade komt uit op 40 per verkeersovertreding.

De overheid besluit de verkeersregels te gaan handhaven door het opleggen van geldboetes. De boete per overtreding bedraagt 300. De pakkans is 2 procent. Het realiseren van een pakkans in het verkeer kost 100 miljoen per procent pakkans per dag.

Waarom is het vanuit efficiëntieoogpunt gewenst dat de overheid zich met de handhaving van verkeersregels bezig houdt?

Vraag 2b

Hoeveel verkeersovertredingen worden er gepleegd? Hoe groot is het totale maatschappelijk welvaartsverlies vanwege het overtreden en handhaven van de verkeersregels? Hoe groot is de verwachte netto opbrengst.....read more

Access: 
Public
Rechtseconomie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Rechtseconomie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Image

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Rechtseconomie voor de opleiding Rechtsgeleerdheid, jaar 2, aan de Universiteit Leiden.

Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie

Check page access:
Public
This content is related to:
Rechtseconomie - UL - B2 - Oefententamen januari 2014
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1856
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.