Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2017


Open vragen

Vraag 1a

Op 4 januari 2013 werd op de Vestdijk in Eindhoven een 22-jarige man ernstig mishandeld. Een groep jongens schopte hem op brute wijze. Een aantal van hen heeft de Belgische nationaliteit. Zij keerden na het voorval terug naar België.

Wat is rechtsmacht en in welke vormen komt rechtsmacht voor?

Vraag 1b

Welke staten kunnen ten aanzien van het voorval in Eindhoven rechtsmacht claimen en op grond waarvan? Motiveer uw antwoord.

Vraag 1c

Nederland wil de Belgische verdachten in Nederland vervolgen en claimt daarvoor rechtsmacht. Waarom is er dan nog een uitleveringsverzoek nodig? Als Nederland rechtsmacht heeft kan de Nederlandse politie de verdachten toch in Belgie arresteren? Geef een gemotiveerd standpunt over deze stellingen.

Vraag 2a

Op 11 februari 2011 heeft de VN Veiligheidsraad in resolutie S/RES/1970(2011) de situatie in Libië verwezen naar het Internationaal Strafhof. In reactie hierop heeft de Aanklager op 27 juni 2011 drie Libische mannen gedagvaard:

  • Muammar Mohammed Abu Minyar Gaddafi (Muammar Gaddafi)

    • Commander of the Armed Forces of Libya, houder van de titel Leider van de Revolutie, en daarmee opererend als staatshoofd.

  • Saif Al-Islam Gadaffi

    • Voorzitter van de Gaddafi International Charity and Development Foundation, en de facto functionerend als Minister President van Libië.

  • Abdallah Al-Senussi

    • Colonel in the Lybian Armed Forces en hoofd van de militaire inlichtingendienst.

Alle heren zijn gedagvaard op grond van (kennis van) de wijdverspreide aanvallen op de burgerbevolking, in het bijzonder voor moord en vervolging van politieke tegenstanders.

Stel dat niet het ISH, maar Tunesië de vervolging van deze drie heren aan zich zou hebben getrokken, op basis waarvan zou Tunesië dan rechtsmacht kunnen hebben geclaimd?

Vraag 2b

Beoordeel gemotiveerd of het ISH bevoegd is in deze zaak.

Vraag 2c

Muammar Gaddafi, die in november 2011 om het leven kwam, functioneerde als staatshoofd en bezat in die hoedanigheid immuniteit. Leg uit wat immuniteit is. Verklaar verder op grond waarvan het ISH aan die immuniteit voorbij mocht gaan.

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke stelling ten aanzien van het Internationaal Strafhof is niet waar?

  1. Het internationaal Strafhof is alleen bevoegd ten aanzien van personen; het kan geen oordeel geven over strafbare feiten die door staten zijn verricht.

  2. Het internationaal strafhof heeft geen bevoegdheid meer als een verdachte al voor hetzelfde feit door een nationale rechter is veroordeeld - nebis in idem

  3. Het internationaal Strafhof is uitsluitend bevoegd ten aanzien van staten die de rechtsmacht van het ISH hebben erkend (art 12 lid 1 Statuut ISH)

  4. De rol van de Aanklager bij het ISH is vergelijkbaar met die van de Officier van Justitie in het Nederlandse systeem van strafvervolging.

Vraag 2

Het VN Handvest biedt twee uitzondering op het geweldsverbod. Welke zijn dat?

  1. In geval van zelfverdediging en in geval van toestemming door de Veiligheidsraad op grond van art 42 VN HV

  2. In geval van toestemming door de Algemene Vergadering, en in geval van zelfverdediging (art 51 VN HV)

  3. Humanitaire interventie en zelfverdediging

  4. Humanitaire interventie en in geval van responsibility to protect (R2P)

Vraag 3

Op grond van het EVRM bestaan de volgende implementatiemechanismen voor de uitvoering van de in het verdrag opgenomen mensenrechten:

  1. Het statenklachtrecht en het individuele klachtrecht

  2. Het individuele klachtrecht en de periodieke rapportage

  3. Het individuele klachtrecht en de bevoegdheid van het EHRM om op eigen initiatief onderzoek in te stellen

  4. Het EVRM kent alleen een individueel klachtrecht

Vraag 4

In het Weens Verdagenverdrag wordt een definitie gegeven van een verdrag. Onder andere moet sprake zijn van een overeenkomst die wordt beheerst door het volkenrecht. Hoe beoordeel je in een casus of een overeenkomst beheerst wordt door het volkenrecht?

  1. Er moet sprake zijn van een overeenkomst tussen twee of meer staten

  2. Dat hangt af van wat er in het verdrag zelf is geregeld.

  3. Volkenrecht is een ander woord voor internationaal publiekrecht. Het moet dus gaan om een overeenkomst met een onderwerp van publiek belang.

  4. De overeenkomst moet schriftelijk zijn vastgelegd, ongeacht de naam die aan het verdrag wordt gegeven.

Vraag 5

Bartje Byte heeft opdracht gekregen van wapenhandelaar Goed Gericht BV om een hack te plaatsen bij het Nederlandse Ministerie van Defensie om geheime informatie boven water te krijgen over de aanschaf van nieuwe wapens van het type AK-47 voor het Nederlandse leger.

Bartje heeft niet zo'n zin om meteen van zijn bed gelicht te worden voor zijn betrokkenheid en besluit samen te werken met zijn cybervrienden in Wit Rusland. In een schuurtje op het platteland in Wit Rusland zetten zij de aanval op. Als ze de informatie hebben gevonden en hebben doorgesluisd naar Goed Gericht BV vertrekt Bartje naar Haïti.

Fred Teefjes, officier van justitie, zet alles op alles om Bartje in het gevang te krijgen. Ook de autoriteiten hebben een onderzoek ingesteld en zijn zeer geïnteresseerd in Bartje.

Welk van onderstaande stellingen is onjuist?

  1. Nederland kan rechtsmacht claimen ten aanzien van Bart en zijn vrienden op grond van het beschermingsbeginsel

  2. De Haïtiaanse autoriteiten kunnen rechtsmacht claimen op basis van het territorialiteitsbeginsel

  3. De wit-Russische autoriteiten kunnen rechtsmacht claimen op grond van het territorialiteitsbeginsel

  4. Nederland kan rechtsmacht claimen op grond van het objectieve territorialiteitsbeginsel

Vraag 6

Welke stelling over rechtssubjectiviteit naar internationaal recht is niet waar?

  1. De meest omvangrijke bevoegdheden naar internationaal recht komen toe aan staten, gevolgd door internationale organisaties

  2. Rechtssubjectiviteit houdt in dat het rechtssubject zowel rechten als plichten heeft naar internationaal recht, die eventueel voor internationale gerechtshoven kunnen worden afgedwongen.

  3. Onder het verrichten van internationaal rechtelijke rechtshandelingen wordt onder meer verstaan het sluiten van verdragen

  4. Een internationale organisatie die buiten de toegekende bevoegdheden treedt, kan op basis van het attributiebeginsel toch bevoegd zijn.

Vraag 7

Bij welke van onderstaande diplomatieke manieren van geschillenbeslechting is heeft de derde partij een passieve rol:

  1. Conciliatie

  2. Bemiddeling

  3. Goede diensten

  4. Arbitrage

Vraag 8

Je werkt als juridisch medewerker op een advocatenkantoor. Een van de advocaten wil namens haar client een beroep doen op het Gehandicaptenverdrag van de VN. De advocaat wil van je weten of dit verdrag al in werking is getreden, en of het ook voor Nederland geldt. Welke stappen onderneem je om hierop een antwoord te verkrijgen?

  1. Je stort je op Google in de hoop iets wijzer te worden uit nieuwsberichten

  2. Je raadpleegt de UN Treaty Collection op internet. Daar vind je informatie over de inwerkingtreding van het verdrag, het aantal ratificaties en de datum waarop Nederland het verdrag al dan niet heeft bekrachtigd. Uit die informatie kun je afleiden of het verdrag in Nederland geldt.

  3. Je raadpleegt het tractatenblad om te zien of de tekst van het verdrag al is bekend gemaakt in Nederland. Als dat zo is dan weet je dat Nederland aan het verdrag is gebonden.

  4. Je bekijkt de betreffende bepaling waar de client een beroep op wenst te doen, en beoordeelt of deze bepaling inderdaad rechtstreekse werking heeft.

Vraag 9

Welke term heeft geen relevantie in het internationale recht?

  1. Conditio sine qua non

  2. Pacta sunt servanda

  3. Ius cogens

  4. Opionio iuris

Vraag 10

In het Statuut inzake het Internationaal Gerechtshof worden de rechtsbronnen genoemd die het IGH gebruikt bij de beoordeling van geschillen. Welke rechtsbron naar internationaal recht wordt in deze bepaling niet genoemd?

  1. Doctrine

  2. Besluiten van internationale organisaties

  3. Jurisprudentie

  4. Antwoord a en b zijn juist

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1a

Rechtsmacht, of jurisdictie, is “de bevoegdheid van een staat om regels te stellen of te handhaven ten aanzien van personen of gebeurtenissen”. Jurisdictie is de feitelijke vertoning van staatssoevereiniteit en op verschillende wijzen worden uitgeoefend. Onderscheid dient te worden gemaakt tussen de wetgevende macht, de rechterlijke macht en de handhavende macht. Er bestaan belangrijke verschillen tussen deze vormen van rechtsmacht. Een staat kan bijvoorbeeld regels vaststellen ten aanzien van personen in het buitenland, maar kan deze in beginsel niet handhaven in het buitenland. Staten mogen slechts rechtsmacht uitoefenen in de mate waarin internationaal recht hen dit toestaat. Het internationale recht bepaalt de reikwijdte van rechtsmacht ( dit principe is vastgesteld in de Lotus zaak van het Permanent Hof van Justitie in 1927).

Onderscheid dient te worden gemaakt tussen de wetgevende macht, de rechterlijke macht en de handhavende macht. Jurisdictie is gebaseerd op een aantal rechtsgronden; aanknopingspunten waarop een staat zijn rechtsmacht baseert. De belangrijkste rechtsgronden van de uitoefening van rechtsmacht zijn territorialiteit, nationaliteit, bescherming en universaliteit.

Vraag 1b

Als eerste het territorialiteitsbeginsel: Binnen zijn grondgebied is de rechtsmacht van een staat in beginsel ongelimiteerd. Dit is het subjectieve territorialiteitsbeginsel. Op grond van het objectieve territorialiteitsbeginsel komt een staat rechtsmacht toe ten aanzien van personen of gebeurtenissen buiten zijn grondgebied, indien deze gevolgen hebben binnen zijn grondgebied (vooral belang in het strafrecht). Ook hier is de Lotus zaal een voorbeeld van. Een bijzondere vorm van het objectieve territorialiteitsbeginsel is het zogenoemde effectenbeginsel. Staten eigenen zich rechtsmacht toe ten aanzien van handelingen in het buitenland, welke handelingen economische effecten hebben binnen hun grondgebied. Het internationaal recht blijkt dit te erkennen. Op basis van zowel het objectieve territorialiteitsbeginsel als het effectenbeginsel bieden bijvoorbeeld ook een grond voor jurisdictie voor personen die bestanden op het internet zetten, opdat mensen binnen de staat die kunnen downloaden.

Een tweede rechtsgrond is het nationaliteitsbeginsel (of personaliteitsbeginsel). Dit geeft een staat gezag over zijn eigen onderdanen, waar zich die ook bevinden. Het actieve nationaliteitsbeginsel verleent een staat rechtsmacht ten aanzien van personen die zijn nationaliteit bezitten. Dit geldt zowel ten aanzien van de onderdanen binnen het grondgebied en onderdanen buiten het grondgebied. Laatstgenoemde situatie doet zich vooral voor bij de in artikel 5 Sr en de Wet internationale misdrijven opgesomde misdrijven. Het passieve nationaliteitsbeginsel verleent staten rechtsmacht over niet-onderdanen die worden verdacht van in het buitenland gepleegde handelingen die schade toebrengen aan onderdanen. Een aantal verdragen bepaalt dat staten, voor de in deze verdragen gedefinieerde misdrijven, het passief nationaliteitsbeginsel mogen toepassen, bijvoorbeeld het Verdrag inzake bestrijding financiering van terrorisme. Het passief nationaliteitsbeginsel wordt, buiten deze verdragscontext, slechts beperkt toegepast. Ten eerste geeft het de verdachte rechtsonzekerheid. Hij/zij weet immers van tevoren niet aan het recht van welke staat hij/zij wordt onderworpen. Ten tweede leidt toepassing van het nationaliteitsbeginsel tot overlappende claims tot jurisdictie. Rechtsmacht op grond van het passieve nationaliteitsbeginsel kan immers overlappen met rechtsmacht van een staat op grond van het territorialiteitsbeginsel.Het nationaliteitsbeginsel biedt een basis voor de wetgevende en rechtsprekende macht, maar niet voor handhavende rechtsmacht.

Antwoord:

  • Nederland: subjectieve en objectieve territorialiteitsbeginsel

  • België: Nationaliteitsbeginsel, subjectieve en objectieve territorialiteitsbeginsel.

Vraag 1c

België is een soevereine staat en heeft exclusieve jurisdictie over zijn eigen grondgebied en inwoners. Hierdoor kan Nederland niet zijn jurisdictie laten uitoefenen door hen op te pakken. Zonder een uitleveringsverzoek maak je dan een inbreuk op in de soevereiniteit van België. Derhalve heb je een uitleveringsverzoek nodig om dit te voorkomen.

Vraag 2a

Als rechtsgrond is er het universaliteitsbeginsel. Dit beginsel geeft staten de bevoegdheid om rechtsmacht uit te oefenen over personen die fundamentele waarden van de internationale gemeenschap schenden, maar waarbij de andere aanknopingspunten geen rechtsmacht opleveren. Beperkte universele rechtsmacht komt voort uit verdragen waarin bepaald wordt dat alle verdragspartijen verdachten van in die verdragen gespecificeerde misdrijven kunnen vervolgen en berechten. Rechtsmacht wordt dus ontleend aan het gezamenlijk belang van de verdragspartijen. Zij geldt slechts tussen verdragspartijen op basis van het betreffende verdrag. Er is dan ook geen sprake van werkelijk universele rechtsmacht. Zuivere universele rechtsmacht is gebaseerd op gewoonterecht en is wereldwijd van toepassing. De internationale rechtsorde erkent dat elke staat belang heeft bij het voorkomen en het bestraffen van ernstige internationale misdrijven. Staten treden in wezen op namens de internationale gemeenschap. Deze vorm van rechtsmacht bestaat voor de meest ernstige internationale misdrijven, zoals genocide, misdrijven tegen de mensheid en ernstige schendingen van het humanitair recht. Het kan ook een grondslag bieden voor het berechten van piraterij op volle zee (zie artikel 381 lid 1 Sr: niet de ernst van het misdrijf, maar eerder het gebrek aan territoriale aanknoping geeft de doorslag). Let wel, het universaliteitsbeginsel is slechts in enkele, controversiële zaken toegepast, zoals de Eichmann zaak en de Pinochet zaak. Het Internationaal Strafhof is om veel redenen een logischer forum.

Tunesië kan dan zijn rechtsmacht claimen op grond van het universaliteitsbeginsel.

Vraag 2b

Ja, want de veiligheidsraad mag het internationaal strafhof verzoeken om de verdachte te vervolgen. Dit is ex artikel 27 ISH.

Vraag 2c

Immuniteit/onschendbaarheid heeft twee gronden:

  1. De eerste grond is de functionele immuniteit. Gezagsdragers handelen hierbij in hun officiële hoedanigheid, uit naam van de staat. Deze functionele immuniteit komt in beginsel toe aan alle gezagsdragers.

  2. De tweede grond is de persoonlijke immuniteit. Gezagdragers hebben onder bepaalde voorwaarden immuniteit voor handelingen die zij gedurende de periode waarin zij in functie zijn verrichten, ongeacht de aard van de handelingen. Niet alleen handelingen in functie, maar ook privéhandelingen vallen hieronder. Staatshoofden en regeringsleiders genieten in ieder geval persoonlijke immuniteit. Zij worden immers gezien als de verpersoonlijking van een staat. Zij dienen in andere staten ongestoord kunnen handelen in het licht van een goed verloop van internationale betrekkingen. Ook ministers van buitenlandse zaken genieten persoonlijke immuniteit.

Persoonlijke immuniteit is uitsluitend beperkt tot de ambtsperiode. Daarna genieten staatshoofden, regeringsleiders en ministers (het driemanschap), evenals ambtsdragers zonder persoonlijke immuniteit, nog slechts functionele immuniteit. Alleen het driemanschap geniet persoonlijke én functionele immuniteit. Na afloop van de ambtsperiode is er dus geen immuniteit meer voor handelingen die verricht zijn in de privésfeer. Naast het driemanschap genieten bepaalde diplomaten en bepaalde vertegenwoordigers van officiële missies volledige immuniteit toe.

Moet immuniteit wijken indien een (voormalig) gezagsdrager wordt van verdacht van internationale misdrijven? Vervolging van het driemanschap is niet mogelijk zolang zij genieten van persoonlijke immuniteit, zie de Arrest Warrant zaak van het Internationaal Gerechtshof. De statenpraktijk ten aanzien van de functionele immuniteit is verdeeld. In Nederland stelde het Gerechtshof Amsterdam in de Decembermoorden zaak tegen het toenmalige staatshoofd van Suriname dat schendingen van jus cogens normen nimmer tot officiële taken van de staat gerekend kunnen worden. Op deze wijze is de functionele immuniteit opzij gezet. Een sterkere redenering is dat grove schendingen van internationaal recht aan de staat én aan het individu toegerekend moeten kunnen worden. Met andere woorden, gezagsdragers zouden zich niet moeten kunnen verbergen achter de staat. Het is mogelijk dat staten de immuniteit van een individuele gezagsdrager waiven, vergelijkbaar met de afstand van staatsimmuniteit. Immuniteit is geen beletsel voor het Internationaal Strafhof (artikel 27 Statuut Internationaal Strafhof). Het achterwege laten van het immuniteitsverweer geldt echter alleen voor staten die de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof hebben aanvaard. De Veiligheidsraad kan wel de immuniteit van gezagsdragers van staten die geen afstand hebben gedaan, op grond van het Statuut van het Strafhof, opheffen.

Antwoordindicatie meerkeuzevragen

  1. B. Het Internationaal Strafhof is een permanent tribunaal opgericht in 2002 door de ILC bij verdrag. Het ICC is ingesteld voor de berechting van verdachten die ‘een gevaar vormen voor de vrede, de veiligheid en het welzijn van de wereld’. De strafrechtspleging ten aanzien van deze misdrijven is daarmee definitief onttrokken aan de exclusieve soevereiniteit van staten.
  2. A. Er zijn twee uitzonderingen: zelfverdediging en gebruik van geweld door of namens de VN. De humanitaire interventie is een aanvullende uitzondering.
  3. D. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Staatsburg is van groot belang in Europa. Hier kunnen burgers terecht indien er rechten van het EVRM geschonden zijn. Individuen kunnen direct een klacht indienen tegen een staat als zij menen dat deze staat het EVRM heeft geschonden. Binnen de EU geldt het Handvest van Grondrechten, bestaande uit politieke, sociale en economische grondrechten. Deze grondrechten worden ook vermeld in de Universele Verklaring en het EVRM. De bepalingen van het Handvest van Grondrechten richten zich tot de instellingen en organen van de EU (artikel 51 Handvest).
  4. A. Totstandkoming en werking van verdragen wordt beheerst door het verdragenrecht. Het verdragenrecht is hoofdzakelijk neergelegd in het Verdrag inzake het Verdragenrecht 1969 (het Weens Verdragenverdrag). De juridische binding van verdragen vloeit voort uit de wilsovereenstemming tussen staten.
  5. B. De belangrijkste rechtsgronden van de uitoefening van rechtsmacht zijn territorialiteit, nationaliteit, bescherming en universaliteit. Als eerste het territorialiteitsbeginsel: Binnen zijn grondgebied is de rechtsmacht van een staat in beginsel ongelimiteerd. Dit is het subjectieve territorialiteitsbeginsel. Op grond van het objectieve territorialiteitsbeginsel komt een staat rechtsmacht toe ten aanzien van personen of gebeurtenissen buiten zijn grondgebied, indien deze gevolgen hebben binnen zijn grondgebied (vooral belang in het strafrecht). Ook hier is de Lotus zaak een voorbeeld van. Beschermingsbeginsel is inzake de vitale belangen van een staat.
  6. D. Attributiebeginsel: internationale organisaties hebben alleen die bevoegdheden die de staten die hen hebben opgericht aan de organisatie hebben toegekend.
  7. C. Onderhandelingen, goede diensten, bemiddeling, feitenonderzoek en conciliatie behoren tot de diplomatieke methoden van conflictbeslechting. Daardoor valt optie D weg. Indien staten het geschil niet op kunnen lossen via onderhandelingen, kunnen zij gebruik maken van de ‘goede diensten’ van een derde partij. De communicatie van de bij het geschil betrokken staten wordt dan gefaciliteerd door deze derde partij. Bij ‘bemiddeling’ speelt de derde partij een actievere rol. De laatste mogelijkheid is ‘conciliatie’. Ook bij verzoening wordt de hulp van derden ingeschakeld. Een commissie (conciliatiecommissie) formuleert een oplossing voor een geschil. Deze voorstellen zijn echter niet bindend.
  8. B.
  9. A.
  10. B. De bronnen van internationaal recht moeten derhalve uit de rechtspraktijk worden afgeleid. Internationaal recht kent verschillende rechtsbronnen. De belangrijkste zijn:
  • Gewoonterecht (artikel 38 lid 1 sub b IGH Statuut)

  • Verdragen (artikel 38 lid 1 sub a IGH Statuut)

  • Besluiten van internationale organisaties

  • Algemene rechtsbeginselen (artikel 38 lid 1 sub c IGH Statuut)

  • Billijkheid

  • Eenzijdige rechtshandelingen

  • Secundair: uitspraken van rechterlijke organen (artikel 38 lid 1 sub d IGH Statuut)

  • en ‘soft law’.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Inleiding Internationaal Publiekrecht - Recht - UL - B1 - Oefenbundel

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2017

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2017


Open vragen

Vraag 1a

Op 4 januari 2013 werd op de Vestdijk in Eindhoven een 22-jarige man ernstig mishandeld. Een groep jongens schopte hem op brute wijze. Een aantal van hen heeft de Belgische nationaliteit. Zij keerden na het voorval terug naar België.

Wat is rechtsmacht en in welke vormen komt rechtsmacht voor?

Vraag 1b

Welke staten kunnen ten aanzien van het voorval in Eindhoven rechtsmacht claimen en op grond waarvan? Motiveer uw antwoord.

Vraag 1c

Nederland wil de Belgische verdachten in Nederland vervolgen en claimt daarvoor rechtsmacht. Waarom is er dan nog een uitleveringsverzoek nodig? Als Nederland rechtsmacht heeft kan de Nederlandse politie de verdachten toch in Belgie arresteren? Geef een gemotiveerd standpunt over deze stellingen.

Vraag 2a

Op 11 februari 2011 heeft de VN Veiligheidsraad in resolutie S/RES/1970(2011) de situatie in Libië verwezen naar het Internationaal Strafhof. In reactie hierop heeft de Aanklager op 27 juni 2011 drie Libische mannen gedagvaard:

  • Muammar Mohammed Abu Minyar Gaddafi (Muammar Gaddafi)

    • Commander of the Armed Forces of Libya, houder van de titel Leider van de Revolutie, en daarmee opererend als staatshoofd.

  • Saif Al-Islam Gadaffi

    • Voorzitter van de Gaddafi International Charity and Development Foundation, en de facto functionerend als Minister President van Libië.

  • Abdallah Al-Senussi

    • Colonel in the Lybian Armed Forces en hoofd van de militaire inlichtingendienst.

Alle heren zijn gedagvaard op grond van (kennis van) de wijdverspreide aanvallen op de burgerbevolking, in het bijzonder voor moord en vervolging van politieke tegenstanders.

Stel dat niet het ISH, maar Tunesië de vervolging van deze drie heren aan zich zou hebben getrokken, op basis waarvan zou Tunesië dan rechtsmacht kunnen hebben geclaimd?

Vraag 2b

Beoordeel gemotiveerd of het ISH bevoegd is in deze zaak.

Vraag 2c

Muammar Gaddafi, die in november 2011 om het leven kwam, functioneerde als staatshoofd en bezat in die hoedanigheid immuniteit. Leg uit wat immuniteit is. Verklaar verder op grond waarvan het ISH aan die immuniteit voorbij mocht gaan.

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke stelling ten aanzien van het Internationaal Strafhof is niet waar?

  1. Het internationaal Strafhof is alleen bevoegd ten aanzien van personen; het kan geen oordeel geven over strafbare feiten die door staten zijn verricht.

  2. Het internationaal strafhof heeft geen bevoegdheid meer als een verdachte al voor hetzelfde feit door een nationale rechter is veroordeeld - nebis in idem

  3. Het internationaal Strafhof is uitsluitend bevoegd ten aanzien van staten die de rechtsmacht van het ISH hebben erkend (art 12 lid 1 Statuut ISH)

  4. De rol van de Aanklager bij het ISH

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2016

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2016


Open vraag

Op 15 december 2015 informeerde Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Lodewijk Asscher, de Tweede Kamer over de stand van zaken met betrekking tot de aanpassing van het bilaterale sociale zekerheidsverdrag tussen Nederland en Marokko. Volgens Asscher is Marokko met nieuwe eisen gekomen waar Nederland niet aan kan voldoen.

Stel dat Nederland overweegt om dit geschil met Marokko over aanpassing van het verdrag voor te leggen aan het Internationaal Gerechtshof.

In 1956 heeft Nederland deze verklaring afgelegd met betrekking tot de bevoegdheid van het Internationaal Gerechtshof:

“I hereby declare that the Government of the Kingdom of the Netherlands recognizes, in accordance with Article 36, paragraph 2, of the Statute of the International Court of Justice, with effect from 6 August 1956, as compulsory ipso facto and without special agreement, in relation to any other State accepting the same obligation, that is on condition of reciprocity, the jurisdiction of said Court in all disputes arising or which may arise after 5 August 1921, with the exception of disputes in respect of which the parties, excluding the jurisdiction of the International Court of Justice, may have agreed to have recourse to some other method of pacific settlement.”

U werkt op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Directie Juridische Zaken. De leidinggevende vraagt u een notitie te schrijven over de voorwaarden waaronder Nederland dit geschil met Marokko aan het Internationaal Gerechtshof voor kan leggen.

Opdracht

Schrijf een advies in maximaal 450 woorden, let hierbij op zinsbouw en taalgebruik (hier kan maximaal 2 punten voor worden afgetrokken).

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Stelling: Als een staat zijn verplichtingen onder een vonnis van het Internationaal Gerechtshof niet nakomt kan de wederpartij een beroep doen op de Veiligheidsraad om maatregelen te nemen om naleving af te dwingen.

  1. Dit is juist.
  2. Dit is onjuist.

Vraag 2

In oktober 2015 berichtte de krant:

“De Amerikaanse regering is blij met een besluit van het Permanente Hof van Arbitrage over gebieden in de Zuid-Chinese Zee. Het arbitragehof verwierp donderdag de bezwaren van China, dat betoogde dat het in Den Haag gevestigde hof geen rechtsmacht in deze kwestie had. (…) Het kan nog een jaar duren voordat er een (inhoudelijke) uitspraak komt in de zaak. De Filipijnen waren begin 2013 naar het hof gestapt. China kan een uitspraak van het hof terzijde schuiven, maar dat zou het aanzien van de opkomende wereldmacht geen goed doen.”

Het bovenstaande nieuwsbericht is niet juist. Waarom niet?

  1. Het Permanente Hof van Arbitrage voorziet alleen in geschillen tussen private partijen en staten. De auteur bedoelde het Internationaal Strafhof.
  2. Het Permanente Hof van Arbitrage is niet in Den Haag gevestigd maar in
.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2015

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2015


Open vraag

In de afgelopen tijd hebben de lidstaten van de Europese Unie met Turkije gepraat en onderhandeld over hoe men de vluchtelingencrisis gaat aanpakken. De fractievoorzitter van VVD, sprak begin maart zijn zorgen uit over de naleving door Turkije van een mogelijk verdrag tussen de betrokken staten.

Ergens in maart van dit jaar zei hij in het televisieprogramma Hallo Holland:

‘Als de Turken het toch niet doen en eigenlijk alleen maar goede wil uitspreken en niet handelen, moeten we ook eens wat harder worden naar hen toe. Dan moeten we gewoon zeggen: u wilt ook heel veel goederen naar Europa exporteren, daar gaan we dan toch een keer wat moeilijker over doen. Slecht gedrag gaan we niet belonen. Als zij slecht gedrag blijven houden, dan moet Europa gewoon zeggen: dat wordt afgestraft en dan gaan we gewoon economische sancties treffen.’

Opdracht

De Minister-president vraagt u naar aanleiding van de opmerkingen van Halbe Zijlstra om een kort memo ter voorbereiding op de verdere onderhandelingen met Turkije. Hij vraagt u om hem te adviseren over de vraag:

Hoe staten de nakoming van verplichtingen onder internationaal publiekrecht kunnen afdwingen en;

Aan welke criteria eventuele maatregelen moet worden voldaan?

Schrijf uw memo van maximaal 400 woorden met aandacht voor de zinsbouw en het taalgebruik.

Er zijn maximaal 10 punten te verdienen. Voor incorrect taalgebruik of zinsbouw kunnen er maximaal 2 punten worden afgetrokken.

Meerkeuzevragen

Vraag 1

In het Nuhanović-arrest oordeelde de Hoge Raad ten aanzien van de aansprakelijkheid van Nederland voor het handelen van Dutchbat dat:

  1. Het niet is uitgesloten dat het handelen van Dutchbat zowel aan Nederland als aan de Verenigde Naties kan worden toegerekend (‘dual attribution’).
  2. Het handelen van Dutchbat ofwel aan Nederland ofwel aan de Verenigde Naties moet worden toegerekend, maar niet aan beide.

Vraag 2

Het VN Handvest legt aan de leden van de VN een aantal verplichtingen op. Wat is geen verplichting voor lidstaten van de VN?

  1. Een staat is verplicht zich te onthouden van het dreigen met het gebruik van geweld tegen een andere staat.
  2. Een staat is verplicht gevolg te geven aan alle resoluties van de Algemene Vergadering.
  3. Een staat is verplicht de Verenigde Naties rechtspersoonlijkheid toe te kennen in de nationale rechtsorde.
  4. Een staat is verplicht voorrang te geven aan verplichtingen uit het VN Handvest als deze in conflict komen met andere internationaalrechtelijke verplichtingen.

Vraag 3

Er zijn drie soorten verdragen die worden onderscheiden in het internationaal publiekrecht, welke?

  1. Traités-constitutions, traités-contrats, traités-universels.
  2. Traités-constitutions, traités-contrats, traités-lois.

Vraag 4

De Verklaring van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties inzake de Beginselen van het Internationale Recht

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2014

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2014


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Er bestaat geen hiërarchie tussen de primaire bronnen van het internationaal recht. Klopt deze stelling?

  1. Dat is juist
  2. Dat is onjuist

Vraag 2

'De Amerikaanse justitie vervolgt een Russische hacker voor het besmetten van honderdduizenden computers met kwaadaardige software. (…) In de staat Texas raakte een bedrijf 211.300 dollar kwijt en een ander bedrijf 165.700. In de staat New York werd een indianenstam voor 256.000 dollar gedupeerd en zo waren er nog een aantal instanties. De hacker maakte deel uit vn een bende die vanuit Rusland werkte.

Het vervolgen van de Russische hacker maakte deel uit van het:

  1. Beschermingsbeginsel
  2. Universaliteitsbeginsel
  3. Subjectieve territorialiteitsbeginsel
  4. Passieve nationaliteitsbeginsel

Vraag 3

Op 20 december 2013 meldt het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat een bilateraal belastingverdrag tussen Nederland en Malawi door Malawi op 5 juni 2013 is opgezegd. Het verdrag is op 1 januari 2014 buiten werking getreden.

Wel alternatief met betrekking tot beëindiging van verdragen is juist?

  1. Een verdrag kan alleen worden beëindigd als het verdrag daarin voorziet of de verdragspartijen daarmee instemmen.
  2. Na beëindiging zijn Nederland en Malawi verplicht om de ontvangen prestaties ongedaan te maken.
  3. Na beëindiging wordt het belastingverdrag geacht nooit tot stand te zijn gekomen.
  4. Als Nederland het belastingverdrag zou hebben geschonden mag alleen Malawi het verdrag beëindigen.

Vraag 4

Uitspraken van het Mensenrechtencomité zijn formeel bindend.

  1. Dit is juist
  2. Dit is onjuist

Vraag 5

Rusland heeft op 22 november van het jaar 2014 een resolutie voorgelegd aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties inzake een verbod op het verheerlijken van het Nazisme en het ontkennen van oorlogsmisdrijven die gepleegd zijn doro Nazi's ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. De VS, Oekraïne en Canada hebben als enige landen tegen de resolutie gestemd.

Welke stelling is juist?

  1. Een resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over niet-procedurele zaken moet met twee-derde meerderheid van de stemmen worden aangenomen.
  2. Een resolutie van de Algemene Vergadering over niet-belangrijke zaken moet met een gewone meerderheid van stemmen worden aangenomen.
  3. De vraag of een kwestie als procedureel of niet-procedureel kwalificeert, geldt als een procedurele kwestie en is daarmee niet onderworpen aan het recht van veto door de permanente leden van de Algemene Vergadering.
  4. De vraag of een kwestie als belangrijk of niet-belangrijk kwalificeert, geldt als een belangrijke kwestie en daarmee onderworpen aan het recht van veto door de permanente leden van de Algemene Vergadering.

Vraag 6

In mei 2014 meldde de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken (Timmermans) dat hij een onderzoek zou instellen naar de reikwijdte en handhaving van een belastingmaatregel van Eritrea. Deze belastingmaatregel bepaalt namelijk dat Eritreeërs die in Nederland wonen, 2% van hun inkomen aan Eritrea moeten betalen.

Welke bewering klopt?

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2012 (1)

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2012 (1)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Ten aanzien van de internationale rechtsorde geldt dat:

  1. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties als centrale wetgever optreedt met een algemene bevoegdheid om bindende besluiten te nemen over de onderwerpen die binnen haar bevoegdheid vallen.
  2. De Veiligheidsraad als centrale handhavende instantie toeziet op de naleving van alle regels van internationaal publiekrecht.
  3. Het Internationaal Gerechtshof niet als centrale wereldrechter optreedt omdat staten eerst op ondubbelzinnige wijze de rechtsmacht van dit hof moeten aanvaarden.
  4. Het Internationaal Strafhof als centrale wereldrechter optreedt ten aanzien van strafrechtelijke geschillen tussen staten.

Vraag 2

Prof. Schrijver schrijft dat het internationaal publiekrecht zich ontwikkelt van een afbakeningsrecht (co-existentie) naar samenwerkingsrecht (co-operatie). Enkele hoofdstukken van het internationaal publiekrecht die in dat kader tot ontwikkeling zijn gekomen en die kwalificeren als moderne hoofdstukken van internationaal recht, zijn:

  1. Immuniteit van staten en overheidsfunctionarissen en het internationaal milieurecht.
  2. Immuniteit van staten en overheidsfunctionarissen en het zeerecht.
  3. Mensenrechten en het internationaal strafrecht.
  4. Mensenrechten en het oorlogsrecht.

Vraag 3

Ten aanzien van de uitspraak van het Permanente Hof van Internationale Justitie in de S.S. Lotus zaak van 1927 geldt dat:

I Het Permanente Hof van Internationale Justitie oordeelde dat het internationaal publiekrecht beperkingen op de soevereiniteit meebrengt ook als staten niet met deze beperkingen hebben ingestemd door middel van verdrag of gewoonte.

II De uitspraak van het Permanente Hof van Internationale Justitie is niet relevant omdat rechterlijke beslissingen niet gelden als een bron van internationaal publiekrecht.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 4

Uit de North Sea Continental Shelf arresten blijkt dat voor de totstandkoming van een regel van internationaal gewoonterecht onder meer vereist is dat:

  1. Er sprake is van een overtuiging dat een bepaalde handelswijze juridisch verplicht dan wel toegestaan is.
  2. De regel is vastgelegd in een verdrag.
  3. Een bepaalde praktijk door alle staten wordt nagevolgd.
  4. Een bepaalde praktijk gedurende minimaal dertig jaar wordt nagevolgd.

Vraag 5

Welk alternatief is niet juist?

  1. Een regel van gewoonterecht blijft bestaan ook als deze wordt gecodificeerd in een verdrag.
  2. Een regel van gewoonterecht is in beginsel wereldwijd van toepassing.
  3. Alleen als een staat van begin af aan tijdens het ontstaan van een nieuwe regel van gewoonterecht kenbaar heeft gemaakt niet aan deze regel gebonden te willen zijn, is deze staat niet gebonden aan deze regel.
  4. Internationaal gewoonterecht werkt rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde en heeft voorrand boven wettelijke voorschriften die binnen het Koninkrijk gelden.

Vraag 6

Welk alternatief is gezien de regels van het Weens Verdragenverdrag juist?

  1. Ondertekening van een multilateraal verdrag heeft tot gevolg dat een staat geen voorbehoud meer
.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2012 (2)

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2012 (2)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De Vrede van Westfalen (1648) bracht mee:

  1. De erkenning van de onafhankelijkheid van staten op basis van het beginsel ‘cuius regio, eius natio’: één staat, één natie.
  2. De erkenning van de onafhankelijkheid van staten op basis van het beginsel ‘cuius regio, eius religio’: één staat, één godsdienst.
  3. Een statengemeenschap bestaande uit een kring van ‘Beschaafde Naties’.
  4. Een statengemeenschap bestaande uit een kring van ‘Vredelievende Naties’.

Vraag 2

Nederland en Vlaanderen hebben een geschil over de nakoming van een bilateraal verdrag dat zij in 2005 hebben gesloten over de ontwikkeling van de rivier de Schelde. Het verdrag bepaalt dat in geval van een geschil tussen partijen, dit geschil in de eerste plaats moet worden opgelost door middel van onderhandelingen. Stel dat partijen er niet uitkomen en een derde partij, de Secretaris-Generaal van Verenigde Naties, vragen de onderhandelingen tussen Nederland en Vlaanderen te leiden en te onderzoeken of een akkoord mogelijk is. Deze manier van geschillenbeslechting is een vorm van:

  1. Diplomatieke geschillenbeslechting, namelijk bemiddeling.
  2. Diplomatieke geschillenbeslechting, namelijk onderhandelingen.
  3. Juridische geschillenbeslechting, namelijk arbitrage.
  4. Juridische geschillenbeslechting, namelijk rechtspraak.

Vraag 3

Welke alternatief kwalificeert niet als een bron van internationaal recht?

  1. Internationale verdragen.
  2. Eenzijdige handelingen.
  3. Algemene rechtsbeginselen.
  4. Besluiten van non-gouvernementele organisaties.

Vraag 4

Welke van de volgende stellingen is niet juist?

  1. Uit het Nicaragua arrest blijkt dat na codificatie van een regel van internationaal gewoonterecht de gewoonterechtelijke regel blijft bestaan.
  2. Uit de Continental Shelf arresten blijkt dat een regel die is neergelegd in een verdrag zich kan ontwikkelen tot een regel van internationaal gewoonterecht.
  3. Uit het Lotus arrest blijkt dat staten alleen aan regels van internationaal recht gebonden worden als zij daar mee instemmen.
  4. Uit het Reparation for Injuries advies blijkt dat de Verenigde Naties géén rechtspersoonlijkheid heeft onder internationaal recht.

Vraag 5

Welk verdrag valt onder de reikwijdte van het Weens Verdragenverdrag?

  1. Een mondelinge overeenkomst betreffende de handel in kaas tussen Spanje en Frankrijk gesloten in 2011 en beheerst door het internationaal publiekrecht.
  2. De schriftelijke overeenkomst tussen Nederland, België en Luxemburg, betreffende de oprichting van de Benelux gesloten in 1958 en beheerst door het internationaal publiekrecht.
  3. De schriftelijke overeenkomst betreffende de import van wijn uit Afrika, tussen de Europese Unie en de Intergouvernementele Organisatie voor Handel in Wijnproducten, gesloten in 1990 en beheerst door het internationaal publiekrecht.
  4. Een schriftelijke overeenkomst betreffende de textielhandel tussen China en Japan, gesloten in 2010 en beheerst door het internationaal publiekrecht.

Vraag 6

Waar moet je volgens het Weens Verdragenverdrag eerst naar kijken voor de interpretatie van een verdrag?

  1. De voorbereidende werkzaamheden.
  2. De preambule van het verdrag.
  3. Het internationaal gewoonterecht.
  4. De omstandigheden waaronder het verdrag gesloten is.

Vraag 7

Welk middel wordt door het

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2011 (1)

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2011 (1)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De internationale rechtsgemeenschap is:

  1. horizontaal gestructureerd omdat er geen centrale wereldwetgever is, geen centrale wereldrechter en geen centraal gezag dat het recht afdwingen.
  2. horizontaal gestructueerd omdat de rechtssubjecten onder internationaal publiekrecht allemaal dezelfde bekwaamheden hebben.
  3. verticaal gestructueerd omdat er sprake is van een centrale wereldwetgever, een centrale wereldrechter en een centraal gezag dat het recht kan afdwingen.
  4. verticaal gestructueerd omdat de rechtssubjecten onder internationaal publiekrecht niet dezelfde bekwaamheden hebben.

Vraag 2

Welke conclusie kan niet worden getrokken uit de uitspraak van het Permanente Hof van Internationale Justitie inzake de S.S. Lotus?

  1. Staten zijn alleen gebonden aan regels van internationaal publiekrecht als zij daarmee hebben ingestemd.
  2. Het Hof geeft geen blijk van een positiefrechtelijke opvatting van internationaal recht.
  3. De onafhankelijkheid van Staten kan buiten hun wil om worden beperkt.
  4. Staten kunnen zich binden aan regels van internationaal publiekrecht door deze neer te leggen in verdragen.

Vraag 3

Wat betreft de verhouding tussen het Nederlands recht en het internationaal publiekrecht is het juist te stellen dat:

  1. Het internationaal publiekrecht voorschrijft dat internationaal publiekrecht moet worden omgezet in regels van Nederlands recht.
  2. Het internationaal publiekrecht voorschrijft dat internationaal publiekrecht rechtstreeks doorwerkt in de Nederlandse rechtsorde.
  3. Alleen een ieder verbindende bepalingen van verdragen verbindende kracht hebben na bekendmaking.
  4. Een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties verbindende kracht hebben na bekendmaking.

Vraag 4

Het Weense Verdragenverdrag (1969) geldt ten aanzien van:

  1. geschreven overeenkomsten tussen staten;
  2. geschreven en ongeschreven overeenkomsten tussen staten;
  3. geschreven overeenkomsten tussen staten en intergouvernementele organisaties;
  4. geschreven en ongeschreven overeenkomsten tussen staten en intergouvernementele organisaties.

Vraag 5

De Hoge Raad heeft in het Nyugat arrest de regels ten aanzien van de verhouding tussen Nederlands recht en internationaal publiekrecht nader uitgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat:

  1. In de Nederlandse rechtsorde alle regels van internationaal publiekrecht verbindende kracht hebben nadat zij zijn bekend gemaakt.
  2. In de Nederlandse rechtsorde alleen een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van internationale organisaties verbindende kracht hebben nadat zij zijn bekend gemaakt.
  3. De Nederlandse rechter regels van Nederlands recht niet mag toetsen op strijd met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van internationale organisaties.
  4. De Nederlandse rechter regels van Nederlands recht niet mag toetsen op strijd met het internationaal gewoonterecht.

Vraag 6

Kolonel Gerritsen, president van de Volksrepubliek Libania, wordt bij een staatsbezoek aan Utopia op het vliegveld ontvangen door vertegenwoordigers van de Utopiaanse regering. Tot zijn woede is er geen rode loper uitgerold tot aan de trappen van zijn vliegtuig. Volgens Kolonel Gerritsen heeft Utopia zich schuldig gemaakt aan een schending van een regel van internationaal gewoonterecht. Bij een bezoek van een buitenlands staatshoofd wordt immers altijd een

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2011 (2)

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2011 (2)


Meerkeuzevragen

Vraag 1

De positivering van het volkenrecht in de zeventiende en achttiende eeuw behelsde:

  1. Een toenemende nadruk in de internationale betrekkingen op rechtsregels die zijn vastgelegd in een verdrag of blijken uit internationale gewoonte.
  2. Een toenemend optimisme in de internationale betrekkingen als gevolg van een groeiende internationale handel.
  3. Een toenemende nadruk in de internationale betrekkingen op universeel geldende rechtsregels ongeacht tijd en plaats.
  4. Een toenemend belang van intergouvernementele organisaties in de internationale betrekkingen.

Vraag 2

Uit de uitspraak van het Permanente Hof van Internationale Justitie inzake de S.S. Lotus blijkt dat:

  1. Staten alleen gebonden zijn aan regels van internationaal publiekrecht die door zuiver redeneren kunnen worden afgeleid uit de natuurlijke geaardheid der dingen.
  2. Staten alleen gebonden zijn aan regels van internationaal publiekrecht als zij zich uit vrije wil aan deze regels hebben verbonden.
  3. Staten alleen gebonden zijn aan regels van internationaal publiekrecht wanneer deze regels in een verdrag zijn vastgelegd.
  4. Staten alleen gebonden zijn aan regels van internationaal publiekrecht als zij lid zijn geworden van de Verenigde Naties.

Vraag 3

Utopia is partij bij het Internationaal Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten (IVBPR). Op grond van artikel 19 IVBPR – een bepaling waar burgers rechtstreeks rechten aan kunnen ontlenen – kan de vrijheid van meningsuiting slechts op bepaalde gronden worden ingeperkt. Utopia verbiedt in zijn nationale wetgeving echter iedere vorm van vrijheid van meningsuiting. Ten aanzien van doorwerking van het internationaal publiekrecht in de Utopiaanse rechtsorde bevat de grondwet van Utopia twee bepalingen die identiek zijn aan artikel 93 en artikel 94 van de Nederlandse Grondwet. Thomas More, een inwoner van Utopia, beroept zich voor de Utopiaanse rechter op artikel 19 IVBPR. Hoe zal de Utopiaanse rechter moeten oordelen?

  1. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting buiten toepassing laten, omdat het niet verenigbaar is met artikel 19 IVBPR dat een ieder verbindend is.
  2. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting buiten toepassing laten, omdat regels van internationaal publiekrecht altijd voorrang hebben boven regels van Utopiaans recht.
  3. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting niet buiten toepassing laten, omdat regels van internationaal publiekrecht geen verbindende kracht hebben in de Utopiaanse rechtsorde.
  4. De rechter zal het Utopiaanse verbod op vrije meningsuiting niet buiten toepassing laten, omdat regels van Utopiaans recht altijd voorrang hebben boven regels van internationaal publiekrecht.

Vraag 4

Welk alternatief is NIET juist?

  1. In de North Sea Continental Shelf zaak oordeelde het Internationaal Gerechtshof over de vraag in hoeverre een verdragsrechtelijke bepaling ten aanzien van de afbakening van het continentaal plateau zich ontwikkeld had tot een regel van internationaal gewoonterecht.
  2. In de Nicaragua zaak bevestigde het Internationaal Gerechtshof dat verdragsverplichtingen en regels van gewoonterecht naast elkaar blijven bestaan.
  3. In het Nyugat-arrest
.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2010

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2010


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Welke bewering over het Reparation for Injuries advies van het Internationaal Gerechtshof is het meest volledig?

  1. Het Internationaal Gerechtshof stelde vast dat in het Handvest van de Verenigde Naties expliciet stond dat de VN een internationaal rechtspersoon was.
  2. Het Internationaal Gerechtshof veroordeelde Israel tot het betalen van een schadevergoeding aan de VN voor de moord op Bernadotte.
  3. Het Internationaal Gerechtshof stelde dat de VN lidstaten, door de VN bepaalde bevoegdheden te verlenen, de organisatie impliciet ook erkend hadden als internationaal rechtspersoon.
  4. Het Internationaal Gerechtshof stelde vast dat de VN tegen Israel geen claim kon indienen om tijde van de moord op Bernadotte geen VN lidstaat was.

Vraag 2

In welk opzicht verschillen gewoonterecht en verdragenrecht van elkaar?

  1. Verdragenrecht is hiërarchisch belangrijker.
  2. Burgers kunnen zich in elk rechtssysteem rechtstreeks beroepen op verdragen, maar niet op gewoonterecht.
  3. Gewoonterecht komt altijd over een lange periode tot stand, terwijl verdragenrecht op een concreet moment in werking treedt, namelijk op het moment van de ondertekening van het verdrag.
  4. Gewoonterecht is ongeschreven recht, verdragen zijn meest

Vraag 3

Wat is een verschil tussen de VN Algemene Vergadering en de VN Veiligheidsraad?

  1. De Veiligheidsraad houdt zich bezig met de handhaving van de internationale vrede en veiligheid, en de Algemene Vergadering houdt zich daar niet mee bezig.
  2. De resoluties van de Veiligheidsraad zijn altijd bindend voor de VN lidstaten, en die van de Algemene Vergadering zijn nooit bindend.
  3. De Algemene Vergadering is permanent in zitting en de Veiligheidsraad alleen wanneer dat nodig is.
  4. In de Veiligheidsraad hebben enkele lidstaten de mogelijkheid om het aannemen van bepaalde besluiten te blokkeren, terwijl geen enkele lidstaat een dergelijke mogelijkheid heeft in de Algemene Vergadering.

Vraag 4

Welke bewering is juist over de doorwerking van internationaal recht in de Nederlandse rechtsorde?

  1. De Nederlandse rechter mag nationaal recht nooit toetsen aan internationaal recht.
  2. De Nederlandse rechter moet nationaal recht toetsen aan eenieder verbindende bepalingen van internationaal gewoonterecht.
  3. De Nederlandse rechter moet nationaal recht toe tsen aan eenieder verbindende bepalingen van internationale verdragen.
  4. De Nederlandse rechter moet nationaal rec ht toetsen aan eenieder verbindende bepalingen van internationaal gewoonterecht en van internationale verdragen.

Vraag 5

Een mondelinge verklaring afgelegd door de minister-president van Nederland…

  1. kan nooit bindend zijn voor Nederland.
  2. kan alleen bindend zijn voor Nederland als de mondelinge verklaring is afgelegd voor de Algemene Vergadering of de Veiligheidsraad van de VN.
  3. is bindend indien blijkt uit de omstandigheden dat het de bedoeling was Nederland te binden.
  4. is altijd bindend voor Nederland omdat de minister-president de Nederlandse staat vertegenwoordigt.

Vraag 6

Internationaal gewoonterecht ontstaat als aan twee elementen is voldaan: statenpraktijk en opinio juris. Wat is opinio

.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2009

Inleiding Internationaal Publiekrecht - B1 - Rechten - UL Oefententamen 2009


Let op: De volgende oefentoets is gebaseerd op de situatie vóór het verdrag van Lissabon. Dit heeft tot consequentie dat niet alle vragen meer accuraat zijn, en dat de gegeven antwoorden kunnen afwijken van de huidige situatie.

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Wat zijn zogenoemde 'soevereine' staten?

  1. Staten zijn onafhankelijk en zijn derhalve niet onderworpen aan externe regels, ook niet aan regels die van internationaalrechtelijke natuur zijn.
  2. Staten zijn autarkisch, andere staten mogen zich niet inmengen in hun aangelegenheden.
  3. Staten hebben op hun grondgebied het hoogste gezag en dit gezag wordt niet ontleend aan een andere aardse instantie.
  4. Geen van bovenstaande stellingen is juist.

Vraag 2

Voorbeelden van gespecialiseerde organisaties zijn:

  1. het Internationaal Monetair Fonds, de Internationale Arbeidsorganisatie en de Wereld Toerisme Organisatie.
  2. de Wereld Post Unie, Amnesty International, de Internationale Arbeidsorganisatie.
  3. Amnesty International, Greenpeace en Artsen Zonder Grenzen.
  4. de VN Veiligheidsraad, de VN Algemene Vergadering en het Internationaal Gerechtshof.

Vraag 3

De centrale vraag die het Internationaal Gerechtshof beantwoordde in het advies over Reparation for Injuries Suffered in the Service of the United Nations, was:

  1. moeten de Verenigde Naties schadevergoeding betalen aan de familie van iemand die gestorven is terwijl zij/hij werkte voor de Verenigde Naties?
  2. zijn adviezen van het IGH bindend?
  3. kunnen de Verenigde Naties als internationale organisatie een internationale claim indienen tegen een staat?
  4. welke zijn de kenmerken waaraan moet voldaan worden op van een regel van gewoonterecht te kunnen spreken?

Vraag 4

Wat zei het Internationaal Gerechtshof in de Nicaragua-zaak over de verhouding tussen verdragen en gewoonterecht?

  1. Een verdragsregel en een regel van gewoonterecht blijven naast elkaar bestaan.
  2. Als gewoonterecht wordt gecodificeerd in een verdrag, houdt de gewoonterechtelijke regel op te bestaan.
  3. Als een verdrag wordt opgezegd blijven de regels van het verdrag als gewoonterecht bestaan
  4. Verdragen zijn een belangrijkere rechtsbron dan gewoonterecht.

Vraag 5

Wat is geen vereiste voor aansprakelijkheid van een lidstaat voor het niet implementeren van een richtlijn?

  1. Causaliteit.
  2. Opzet.
  3. Een toegekend recht onder de richtlijn.
  4. Een duidelijk vast te stellen recht onder de richtlijn.

Vraag 6

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen:

Stelling I. Zowel het Hof van Justitie als het EHRM kennen een systeem van individueel klachtrecht, waarbij een individu bij deze hoven kan klagen voor een schending door een lidstaat van respectievelijk het EG-verdrag dan wel het EVRM.

Stelling II. Artikel 8 EVRM stelt: ‘Eenieder heeft recht op respect voor zijn privéleven (…)’. Dit betekent dat dit recht door een staat die partij is bij het EVRM op geen enkele wijze kan worden beperkt.

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I onjuist, stelling II is juist.
  3. Stelling I en
.....read more
Access: 
Public
Inleiding Internationaal Publiekrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

Inleiding Internationaal Publiekrecht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Inleiding Internationaal Publiekrecht voor de opleiding Rechten, jaar 1, aan de Universiteit Leiden.

Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor Europees Recht ga je naar Rechten Leiden: Bachelor en Master UL - Samenvattingen en studiehulp

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
3559
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.