Europees Recht - RUG - Oefententamen 2015/2016


Vragen

Vraag 1

Begin 2010 neemt de Europese Unie een nieuwe Tabaksrichtlijn 2014/40/EU (“de Tabaksrichtlijn”) aan. Neem aan dat de implementatietermijn uiterlijk 1 januari 2012 verstreken is. De Tabaksrichtlijn regelt o.a. de hoeveelheid nicotine die een sigaret mag bevatten, de plaatsing van een gezondheidswaarschuwing op de verpakking van sigaretten en de mogelijkheid tot het maken van reclame voor en het aanprijzen van sigaretten. De richtlijn regelt voor het eerst ook de productie en verkoop van elektronische sigaretten (e-sigaretten). Artikel 20 stelt o.a. eisen aan de inhoud van e-sigaretten. Daarnaast worden lidstaten verplicht om reclame voor en het aanprijzen van e-sigaretten te verbieden. Nederland heeft eind 2015 de Tabaksrichtlijn geïmplementeerd door middel van een aantal aanpassingen aan de Tabakswet. Bij de implementatie heeft Nederland bovendien een verbod op het gebruik van e-sigaretten in bepaalde ruimtes ingevoerd. (zie de tekst hieronder uit de mini-reader)

Happypuff, een Engelse producent van e-sigaretten, levert deze al jaren aan Nederlandse winkelketens. In de zomer van 2012 is de directeur van Happypuff uitgenodigd op een groot Europees congres voor longartsen, dat wordt georganiseerd in Rotterdam. Hij zal hier spreken over de voordelen van e-sigaretten. Medio januari 2012 ontvangt Happypuff echter een besluit van de Nederlandse Longartsenvereniging (“NLV”), waarin deze mededeelt dat zij de directeur van Happypuff op basis van de Tabakswet verbiedt te spreken op het congres. Daarnaast is de directie van Happypuff zeer bezorgd dat het in Nederland ingevoerde verbod op het gebruik in bepaalde ruimtes zal leiden tot een sterke daling in de verkoop van e-sigaretten in Nederland.

Happypuff schakelt u nu in met twee specifieke vragen:

  1. Ten eerste vraagt zij zich af of het mogelijk is om de geldigheid van Artikel 20(5)(d) van de Tabaksrichtlijn aan te vechten, omdat dit het evenredigheidsbeginsel schendt.

  2. Ten tweede wil Happypuff de geldigheid van Artikel 10 van de Tabakswet aanvechten onder het vrij verkeersrecht.

Ontwerp een advies voor Happypuff, waarin u uw beredeneerde mening geeft over de twee hierboven genoemde aspecten. Geef hierbij ook aan door middel van welke procedures Happypuff deze doelen het beste zou kunnen realiseren.
 

MINI-READER: E-SIGARETTEN RICHTLIJN 2014/40/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name Artikel 114 (…)

Artikel 20 Elektronische sigaretten

(…)

5. De lidstaten zien erop toe dat:

(…)

d) elke vorm van publieke of particuliere bijdrage aan evenementen of activiteiten, of aan individuele personen met als doel dan wel direct of indirect effect het aanprijzen van elektronische sigaretten en navulverpakkingen, en waarbij meerdere lidstaten zijn betrokken of die in meerdere lidstaten plaatsvinden dan wel anderszins grensoverschrijdende effecten hebben, wordt verboden;

TABAKSWET

Artikel 10

Het gebruik van elektronische sigaretten is verboden:

  1. in een gebouw of inrichting, dat bij de Staat of een ander openbaar lichaam in gebruik is

  2. in een gebouw of inrichting, dat in gebruik is bij een instelling of vereniging voor gezondheidszorg, welzijn, maatschappelijke dienstverlening, kunst en cultuur, sport, sociaalcultureel werk of onderwijs

  3. in een ruimte, gebouw of inrichting waar een werknemer zijn werkzaamheden verricht of pleegt te verrichten

Vraag 2

Eén van de mededingingsrechtelijke doctrines is de nuttig effect doctrine. Op grond hiervan is het de lidstaten verboden het nuttig effect te ontnemen aan artikel 101 VWEU. Het Hof zegt hierover in CNSD (r.o. 54):

‘Dat is met name het geval, indien een lidstaat de totstandkoming van met artikel [101] strijdige mededingingsregelingen oplegt of stimuleert dan wel de werking ervan versterkt of aan zijn eigen regeling het overheidskarakter ontneemt door de verantwoordelijkheid voor het nemen van besluiten tot interventie op economisch gebied aan particuliere marktdeelnemers over te dragen.’

De woorden ‘met name’ wijzen erop dat de drie soorten handelingen die worden genoemd in deze rechtsoverweging alleen voorbeelden zijn van het handelen in strijd met de nuttig effect doctrine.

In Frankrijk geldt een algemeen verbod op reclame voor tandartsen. Dit verbod is tot stand gekomen zonder enige bemoeienis van de tandartsen van die lidstaat en het is ingegeven door de wens verkwisting van gelden aan reclame tegen te gaan. Het moge duidelijk zijn dat een reclameverbod de markttoegang bemoeilijkt en daarmee de concurrentie aantast. De Franse Mededingingsautoriteit is recent aangezocht door Fritz Finkel, een van oorsprong Duitse tandheelkundige die zijn opleiding in Frankrijk heeft genoten en zich daar wil vestigen maar moeilijkheden ondervindt om zijn klantenkring uit te breiden tot een winstgevende omvang. Fritz Finkel is van mening dat op grond van het loyaliteitsbeginsel een plicht tot handhaving van de nuttig effect doctrine rust op de nationale mededingingsautoriteiten en dat het reclameverbod het nuttig effect ontneemt aan artikel 101 VWEU doordat het een marktafschermingskartel overbodig maakt.

Stel dat u werkt bij de juridische dienst van de Franse Mededingingsautoriteit. Adviseer de mededingingsautoriteit over de klacht van Fritz Finkel en ga daarbij in ieder geval in op de gevolgen bij de volgende drie uitkomsten:

  1. a) er is geen strijd met de nuttig effect doctrine;

  2. b) er is wel een inbreuk, maar deze is gerechtvaardigd;

  3. er is wel een inbreuk en deze is niet gerechtvaardigd.

Vraag 3

In Van Gend en Loos heeft het hof van Justitie bepaald dat sommige bepalingen van het EU-recht rechtstreeks kunnen werken. Private handhaving via de nationale rechter kan de naleving van het EU-recht verbeteren, aldus het Hof. Wanneer dit arrest wordt gekoppeld aan dat in Plaumann, zien we een bepaalde visie van het Hof t.a.v. de rechtsbescherming van individuen. Om deze visie te verwezenlijken is het noodzakelijk dat EU-bepalingen bepaalde eigenschappen bezitten.

Stel dat u werkt bij de Europese Commissie en verantwoordelijk bent voor de herziening van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen. Onder andere moet u een bepaling formuleren die zorgt voor het terugdringen van het storten of verbranden van afval met 75% in 2020 (in vergelijking met 2015) en het bevorderen van preventie, hergebruik en recycling (met als doel 100% meer hergebruik van kunststof, glas, papier en organisch afval in 2020 in vergelijking met 2015). Richtlijn 75/442/EEG beoogt deze doelen te bereiken door middel van onderstaande bepaling.

Artikel 3 (fictieve bepaling)

  1. De Lidstaten streven ernaar passende maatregelen te nemen ter bevordering van het voorkomen van afvalvorming, de recycling en het verwerken van afvalstoffen, het winnen van rondstoffen en eventueel van energie uit afvalstoffen, alsmede van alle andere methoden voor het opnieuw gebruiken van afvalstoffen.

Schrijf een advies aan uw afdelingshoofd waarin u evalueert in welke mate deze bepaling de visie van het Hof t.a.v. rechtsbescherming van individuen en de doelen van de EU in het kader van afvalverwerking verwezenlijkt. Herformuleer, indien nodig, deze bepaling zodat deze doelen kunnen worden verwezenlijkt. Houd hierbij rekening met de rol die de lidstaten kunnen spelen tijdens de wetgevingsprocedure van een richtlijn, die gebaseerd is op artikel 192, lid 1, VWEU, en hun wens om zoveel mogelijk discretionaire ruimte te behouden in dit zeer politiek en economisch gevoelig terrein. Leg uw standpunten volledig uit.

Antwoordindicatie

Vraag 1

Eerste deel:

Er zijn drie toetsen om het Evenredigheidsbeginsel te testen:

  1. geschiktheid: Is de maatregel geschikt om de interne markt als het gaat om het aanprijzen van E-sigaretten te bevorderen. Je moet kijken naar interne markt als doelstelling, omdat de maatregel op art. 114 VWEU is gebaseerd en dat gaat over de interne markt. Vermoedelijk voldoet de maatregel hier niet aan. I.c. gaat het om grensoverschrijdende reclame, zoals blijkt uit art. 20. Reclame zonder grensoverschrijdend effect mag dus kennelijk wel. Dan krijg je juist verschillen en dat is slecht voor interne markt.

  2. Noodzakelijkheid: zijn er minder belemmerende alternatieven. Interne markt moet streven naar hoog niveau van volksgezondheid (staat in art 114) maar hoofddoel is interne markt. Die markt kun je ook met minder vergaande maatregelen verbeteren. Nu is elke vorm van reclame verboden. Je zou ook een set van regels kunnen maken waar reclame aan moet voldoen. Die eenheid is goed voor de markt en je zou bijv. in die regels kunnen zetten dat als reclame wordt gemaakt er altijd een waarschuwing bij moet dat het gebruik slecht is voor de gezondheid dan je ook daar rekening mee.

  3. Evenredigheid stricto sensu: Belang van goede interne markt afwegen tegen het belang van personen/bedrijven die reclame willen maken. De inperking van het reclame recht gaat zo ver dat het niet redelijk is in verhouding met belang van goede interne markt. (NB. formulering niet redelijk ipv onredelijk, omdat het een afstandelijke toets is blijkt uit Fedesa).

Deze toetsen zijn niet cumulatief. Als was aan 1 toets niet voldaan dan kon Happypuff er al tegen opkomen. Advies: ga in bezwaar en daarna beroep tegen besluit IGZ. Zo kom je bij nationale rechter en kun je stellen dat besluit berust op een richtlijn die ongeldig is wegens strijd met evenredigheidsbeginsel. Art. 263 zou hier een moeilijk verhaal opleveren. Happypuff is namelijk niet individueel geraakt.

Tweede deel:

De richtlijn bevat geen bepaling over verbod op gebruik van e-sigaret in bepaalde ruimtes dus geen sprake van harmonisatie op dit punten. Daarom maatregel toetsen aan het verdrag.

Beoordelingskader

Er is een grensoverschrijdend element. Goederen gaan van Engeland naar Nederland. Het zijn goederen dus art 34 VWEU moet aan getoetst worden.

Keck is hier niet zo makkelijk om aan te toetsen. Dit toont vele overeenkomsten met Italiaanse Brommers en Mickelson en Roos: een gebruiksbeperking. Hoogstwaarschijnlijk is dit iets anders dan een verkoopmodaliteit. Kort gezegd mag je e-sigaret alleen nog buiten of thuis gebruiken. Deze gebruiksbeperking belemmert het gebruik van de sigaret aanzienlijk en daarom is het een MGW. MGW wellicht gerechtvaardigd. Kan gerechtvaardigd zijn o.g.v. art. 36 VWEU of Cassis, een dwingend vereiste van algemeen belang. Bijv. gezondheid. Dan de regel toetsen aan evenredigheidsbeginsel met de 3 subtoetsen.

Vraag 2

Wat houdt de nuttig-effect doctrine in?

De overheid kan mededinging beperken of vervalsen door direct in te grijpen in de verhoudingen tussen marktpartijen. Overheidsacties vallen niet onder 101 VWEU maar deze maatregelen kunnen er wel onder de nuttig-effectregel vallen van 4lid 3 VWEU jo. 101 VWEU. Op grond daarvan is het de overheid verboden het nuttig-effect aan art. 101 te ontnemen. Deze regel speelt een rol in sectoren v/d economie die aan intensieve overheidsbemoeienis onderhevig zijn.

Een van de drie voorbeelden in r.o. 56 CNSD is hier waarschijnlijk niet aan de orde. Aangezien het voorbeelden betreffen is het geen limitatieve opsomming. Het reclameverbod kan er dus nog best onder vallen. Gekeken moet worden of de regel de mededinging vervalst of beperkt of dat een met art. 101 strijdige regel is. Is dit niet zo dan valt de regel niet onder deze doctrine en is de regel dus toegestaan. M.i. is moeilijk te bepleiten dat de regel er niet onder valt. Deze regel beperkt de mededinging. Tandartsen zijn vrije beroepsbeoefenaars die hun beroep in onderlinge concurrentie uitvoeren. Ze concurreren bijv. op prijs en kwaliteit. Dit kunnen ze doen door bijv. reclame te maken. Dit verbod beperkt hun concurrentie mogelijkheden.

Tandartsen vallen onder begrip onderneming ex Hofner en Eiser.

In CNSD was er geen sprake van een samenwerking, In dit geval eveneens

Kijk of de regel ertoe strekt of het gevolg heeft dat de mededinging wordt beperkt. Het is geen harde prijsafspraak of marktverdeling dus waarschijnlijk geen strekkingsbeperking. De regel is niet naar haar aard schadelijk voor de mededinging. Wordt het gekwalificeerd als gevolgbeperking, en dit is waarschijnlijk, dan betekent dit dat er rechtvaardigingen mogelijk zijn. Gevolgbeperking want er zijn gevolgen voor de mededinging. Tandartsen mogen nergens reclame maken, terwijl tandartsen o.a. concurreren op kwaliteit en prijs en daar zou men best reclame voor kunnen maken.

Effect op handel tussen LS: Ex VCH wordt snel aangenomen dat dit zo is. Blijkt ook uit de casus. Buitenlanders komen er moelijker tussen. Dus er is een beperking. Kan deze beperking worden gerechtvaardigd? Art. 101 lid 3 VWEU of rule of reason, in wezen is dat de Creme de cassis rechtvaardiging.

Algemene doel van de regel is: verkwisting van reclamegelden tegengaan. Je zou kunnen zeggen, de patienten bij de tandarts zijn daar niet bij gebaat. Voor hun consumentenwelvaart helpt het niet. De uitsluiting van concurrentie op dat punt, heeft geen billijk voordeel voor de consumenten/patienten. Dan zeg je eigenlijk het is niet gerechtvaardigd. Dan moet de mededingingsautoriteit optreden, want is een b-orgaan, valt onder begrip 'staat' en moet nuttig-effect unierecht garanderen ex art 4 lid 3 VWEU.

Je kan ook zeggen de tandartsen kunnen hun geld nu investeren in opleidingen andere doeleinden. Consumenten worden er beter van. Er blijft rest concurrentie over op prijs en kwaliteit. M.a.w. het reclameverbod is gerechtvaardigd. In dat geval hoeft de mededingingsautoriteit niet op te treden.

Vraag 3

Situatieschets

De huidige situatie is als volgt: In arrest Plauman is HvJ ingegaan op het begrip 'individuele geraaktheid' als bedoeld in art. 263 VWEU. Dat art. creëert o.a. een beroepsmogelijkheid voor natuurlijke en rechtspersonen tegen bepaalde handelingen van de EU op voorwaarde dat ze individueel en rechtstreeks worden geraakt. Het begrip individuele geraaktheid is volgens HvJ vervuld indien de handeling hen betreft uit hoofde van zekere bijzondere omstandigheden hoedanigheden of van een feitelijke situatie, welke hen t.o.v. ieder ander karaktariseert en hen derhalve individualiseert op soortgelijke wijze als de adressant. Het is voor individuen zeer moeilijk om hieraan te voldoen. Aan de ene kant kun je hieruit afleiden dat HvJ een actio popularis wil voorkomen. Aan de andere kant staat dit de effectiviteit van de rechtsbescherming van idividuen in de weg.

In Van Gend en Loos zegt HvJ in r.o. 16 eigenlijk dat de pred. jud. procedure juist bedoeld is om burgers via de nationale rechter in contact te brengen met HvJ. Daarnaast merkt HvJ op dat als het EU-recht een nieuwe rechtsorde is waarbij het EU-recht onafhankelijk v/d wetgeving v/d lidstaten geëigend is om ten laste van particulieren rechten te scheppen welke zij uit eigen hoofde geldig kunnen maken. M.a.w.: het EU-recht is autonoom. Vervolgens zegt HvJ dat sommige bepalingen RW hebben als zij voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn.

Hieruit valt af te leiden dat de visie van het HvJ voor rechtsbescherming van individuen is dat de geëigende weg voor hen is om zich te wenden tot de nationale rechter. Via de pred. jud. procedure kunnen ze in contact komen met het HvJ, zodat de doorwerking van het EU-recht voor hen op die manier tot stand kan komen. Alleen als men echt belanghebbende is, staat een rechtstreeks beroep ex art. 263 4e alinea open. Tegen handelingen met een algemene strekking als bijv. een verordening of richtlijn kunnen individuen bijna nooit opkomen via de route art. 263 4e alinea. Op bepalingen van zo'n richtlijn kan een individu zich beroepen voor de nationale rechter als deze voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk is (en het een verticale rechtsbetrekking is)

Gewenste uitkomst:

Richtlijn bepaling zo wijzigen dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor het terugdringen van afval. Individuen moeten echter wel op een bepaalde manier de rechtmatigheid daarvan kunnen toetsen anders wordt niet voldaan aan de visie van het HvJ.

Mogelijke problemen

Opkomen tegen richtlijn ex. 263 wordt lastig. Route via nationale rechter ligt meer voor de hand. Maar bepaling heeft met de huidige formulering geen RW. Is niet voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk.

Aanpassingen

Om individuen enige vorm van rechtsbescherming te geven moet de bepaling worden gewijzigd. 'passende maatregelen' is te vaag om RW aan te kunnen nemen.

Advies

De bepaling herschrijven waarbij de NEC-richtlijn als voorbeeld kan gelden als het gaat om de formulering. Daarin is bepaling opgenomen die op zichzelf voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk is voor RW, maar waarbij ook gekeken moet worden naar de context. In de preambule moet dan gezet worden dat de LS een plan moeten maken om afval storten terug te dringen. De verplichting om zo'n plan te maken, kan dan voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn voor RW, maar m.b.t. de inhoud hebben LS discretionaire ruimte. De inhoud van het plan heeft dan geen RW, maar de OR kan wel worden toegepast dus er is dan wel rechtsbescherming voor individuen en de LS behouden discretionaire ruimte.

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Recht van de Europese Unie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - RUG

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2018/2019

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2018/2019


Vragen

Vraag 1

Deelvraag 1: Doorwerking

In rechtsoverweging 36 van het arrest Dansk Industri overweegt het Hof van Justitie:

“Uit punt 47 van het arrest Association de médiation sociale (C-176/12, EU:C:2014:2) blijkt overigens dat het verbod van discriminatie op grond van leeftijd particulieren een subjectief recht verleent dat als zodanig kan worden ingeroepen en de nationale rechterlijke instanties ook in gedingen tussen particulieren verplicht nationale bepalingen die niet in overeenstemming zijn met dat verbod, buiten toepassing te laten.”

Schrijf naar aanleiding van deze rechtsoverweging een analyse over de doorwerking van algemene beginselen en bespreek hierin alle van de volgende aspecten:

  • de relevantie van de stelling van het Hof dat het verbod op discriminatie op grond van leeftijd “[aan] particulieren een subjectief recht verleent”;
  • de relatie tussen de hierboven weergegeven rechtsoverweging 36 uit Dansk Industri en de redenering van het Hof in Mangold;
  • in hoeverre de rechtspraak van het Hof in Mangold–Kücükdeveci–Dansk Industri relevant is voor de inroepbaarheid van andere algemene beginselen van Unierecht en/of grondrechten uit het Handvest, aan de hand van ten minste twee specifieke beginselen of grondrechten;
  • de rol van het rechtszekerheidsbeginsel in de doorwerking van algemene beginselen.

Deelvraag 2: Mededingingsrecht

Het Europees mededingingsrecht beoogt mededingingsverstorende gedragingen van ondernemingen te voorkomen en weg te nemen, om daarmee een efficiënte en open marktwerking te waarborgen. Volgens economen en juristen uit de zogenaamde “Chicago School” leidt de toepassing van het mededingingsrecht echter vaak tot bestraffing van efficiënte marktgedragingen zodat de marktwerking eerder wordt belemmerd dan beschermd. Deze inzichten brachten de zeer invloedrijke Amerikaanse jurist Robert H. Bork ertoe het mededingingsrecht te beschrijven als “a policy at war with itself” [een beleid in strijd met zichzelf]. In dezelfde trant omschreef hij de mededingingsverstorende gevolgen van de toepassing van het mededingingsrecht als “the antitrust paradox” [de paradox van het mededingingsrecht].

Ook in het Europees mededingingsrecht hebben deze inzichten hun sporen overduidelijk nagelaten. Bespreek in een kort essay aan de hand van twee van de onderstaande begrippen hoe de handhaving van het Europees mededingingsrecht, gelet op haar belangrijkste doelstellingen, probeert te voorkomen dat zij “een beleid in strijd met zichzelf” wordt. Gebruik voorbeelden en verwijs naar relevante rechtspraak.

  1. Inter-brand- en intra-brandconcurrentie
  2. Mededingingsbeperkende strekking
  3. Bijzondere verantwoordelijkheid
  4. Selectieve distributie

Deelvraag 3: Unieburgerschap

Het burgerschap van de Europese Unie stelt onderdanen van de lidstaten in staat vrij te reizen en te verblijven in andere lidstaten dan die waarvan zij de nationaliteit bezitten. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook niet-Unieburgers (ook wel “derdelanders” genoemd) een zogeheten “afgeleid verblijfsrecht” verkrijgen op grond van hetzij het Verdrag hetzij Richtlijn 2004/38. Schrijf een kort essay waarin u alle van de onderstaande aspecten bespreekt:

  • de betekenis van het begrip “afgeleid verblijfsrecht”;
  • wanneer en onder welke voorwaarden derdelanders aanspraak kunnen maken op zo’n afgeleid verblijfsrecht, met verwijzing naar ten minste drie
.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2016/2017

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Vraag 1 – Decentrale selectie

Terah Graesin, die de Nederlandse nationaliteit bezit, woont al jaren met haar familie in Ierland. Ze zit in het eindexamenjaar van het Ierse equivalent van het vwo (ook zes jaar) en hoopt hierna diergeneeskunde te gaan studeren aan de Universiteit Utrecht (“UU”). Net als alle andere universiteiten in Nederland selecteert de UU alle diergeneeskundestudenten via decentrale selectie. Dit betekent dat er geen loting meer plaatsvindt, maar dat alle studenten moeten “solliciteren” om diergeneeskunde te kunnen studeren.

Voor de decentrale selectie hanteert de UU twee “routes” om je aan te melden: route A en route B. Route A is uitsluitend toegankelijk voor eindexamenkandidaten die in mei van het jaar van deelname aan de decentrale selectie meedoen aan het volledig centraal schriftelijk vwo-eindexamen en nog niet eerder hebben deelgenomen aan de decentrale selectie in Utrecht. Mocht dit niet op een student van toepassing zijn, dan doorloopt deze de decentrale selectie via route B. Bij route A word je geselecteerd op basis van je overgangscijfers van 5-vwo naar 6-vwo en een motivatiebrief. Studenten die gemiddeld een 7,5 staan voor de vakken wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie worden bij een overtuigende motivatiebrief direct toegelaten. Bij route B moeten studenten deelnemen aan twee toetsingsdagen, waar zij een aantal toetsen moeten maken. Daarna wordt door middel van een ranking bepaald welke studenten toegelaten worden.

Terah krijgt te horen dat zij alleen aan route B kan deelnemen, omdat route A slechts openstaat voor scholieren die een vwo-opleiding volgen. Hier is voor gekozen omdat de UU op deze manier het niveau van studenten efficiënt kan beoordelen, en zo de kwaliteit van de diergeneeskundeopleiding kan waarborgen. Zij volgt in Ierland echter de vereiste vakken voor route A. Bovendien is haar gemiddelde voor deze vakken op dit moment gelijkwaardig aan een 8 op het vwo. Ze is zeer teleurgesteld dat zij zich niet via route A kan aanmelden en claimt dat haar vrij verkeersrechten geschonden worden.

Terah gaat bij het College van Beroep voor de Examens (“CBE”) van de UU in beroep tegen het besluit om haar niet toe te laten tot route A. Het CBE bestaat uit een onafhankelijke advocaat (die als voorzitter optreedt), een staflid van de UU en een student-lid. Leden worden benoemd voor de duur van drie jaar. Na het indienen van een beroep vindt een zitting plaats, waar de partijen hun positie nader kunnen toelichten.

De UU voert op de zitting aan dat deze situatie buiten de reikwijdte van het vrij verkeersrecht valt, omdat de EU geen bevoegdheden heeft op het gebied van onderwijs. Het CBE overweegt om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.

Adviseer de UU over de vraag of er hier sprake is van een schending van het vrij verkeersrecht (70 punten). Geef daarnaast aan op

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2015/2016

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2015/2016


Vragen

Vraag 1

Begin 2010 neemt de Europese Unie een nieuwe Tabaksrichtlijn 2014/40/EU (“de Tabaksrichtlijn”) aan. Neem aan dat de implementatietermijn uiterlijk 1 januari 2012 verstreken is. De Tabaksrichtlijn regelt o.a. de hoeveelheid nicotine die een sigaret mag bevatten, de plaatsing van een gezondheidswaarschuwing op de verpakking van sigaretten en de mogelijkheid tot het maken van reclame voor en het aanprijzen van sigaretten. De richtlijn regelt voor het eerst ook de productie en verkoop van elektronische sigaretten (e-sigaretten). Artikel 20 stelt o.a. eisen aan de inhoud van e-sigaretten. Daarnaast worden lidstaten verplicht om reclame voor en het aanprijzen van e-sigaretten te verbieden. Nederland heeft eind 2015 de Tabaksrichtlijn geïmplementeerd door middel van een aantal aanpassingen aan de Tabakswet. Bij de implementatie heeft Nederland bovendien een verbod op het gebruik van e-sigaretten in bepaalde ruimtes ingevoerd. (zie de tekst hieronder uit de mini-reader)

Happypuff, een Engelse producent van e-sigaretten, levert deze al jaren aan Nederlandse winkelketens. In de zomer van 2012 is de directeur van Happypuff uitgenodigd op een groot Europees congres voor longartsen, dat wordt georganiseerd in Rotterdam. Hij zal hier spreken over de voordelen van e-sigaretten. Medio januari 2012 ontvangt Happypuff echter een besluit van de Nederlandse Longartsenvereniging (“NLV”), waarin deze mededeelt dat zij de directeur van Happypuff op basis van de Tabakswet verbiedt te spreken op het congres. Daarnaast is de directie van Happypuff zeer bezorgd dat het in Nederland ingevoerde verbod op het gebruik in bepaalde ruimtes zal leiden tot een sterke daling in de verkoop van e-sigaretten in Nederland.

Happypuff schakelt u nu in met twee specifieke vragen:

  1. Ten eerste vraagt zij zich af of het mogelijk is om de geldigheid van Artikel 20(5)(d) van de Tabaksrichtlijn aan te vechten, omdat dit het evenredigheidsbeginsel schendt.

  2. Ten tweede wil Happypuff de geldigheid van Artikel 10 van de Tabakswet aanvechten onder het vrij verkeersrecht.

Ontwerp een advies voor Happypuff, waarin u uw beredeneerde mening geeft over de twee hierboven genoemde aspecten. Geef hierbij ook aan door middel van welke procedures Happypuff deze doelen het beste zou kunnen realiseren.
 

MINI-READER: E-SIGARETTEN RICHTLIJN 2014/40/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name Artikel 114 (…)

Artikel 20 Elektronische sigaretten

(…)

5. De lidstaten zien erop toe dat:

(…)

d) elke vorm van publieke of particuliere bijdrage aan evenementen of activiteiten, of aan individuele personen met als doel dan wel direct of indirect effect het aanprijzen van elektronische sigaretten en navulverpakkingen, en waarbij meerdere lidstaten zijn betrokken of die in meerdere lidstaten plaatsvinden dan wel anderszins grensoverschrijdende effecten hebben, wordt verboden;

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (1)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (1)


Vragen

Vraag 1

Week 2, HIV, paragraaf 6.4, blz. 184-185

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘indirecte discriminatie’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 2

Week 2, HIV, paragraaf 4.1, blz. 135-138

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘attributie’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 3

Week 7, HVIII, paragraaf 6.4, blz. 361-363

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘diensten van algemeen economisch belang’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 4

Week 4, HC7

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘decentrale unierechters’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 5

Week 7, HC13, HVIII blz. 327, 340, 364-367

Lidstaat Tsjechopatië wordt gekenmerkt door weinig reliëf met vrij spel voor weer en vooral met wind. De Hooglandschapiërs zijn fanatieke scooterrijders maar als gevolg hiervan zijn die voortdurend aan het klagen over de tegenwind.Voor de Branchevereniging voor de scooterhandel in Hooglandschappië (BSH), een vereniging die 94% van alle handelaren in scooters verenigt en wiens leden ruim 97% van alle scooters in Hooglandschappië verkopen, is dit aanleiding om een prominente promotiecampagne op te zetten ten behoeve van de Miniscooter. Onderdeel van deze campagne is een lobby bij de regering van Hooglandschappië die erin resulteert dat er een fiscale regeling komt die de aanschaf van scooters voor het woon-werkverkeer stimuleert vanwege de positieve effecten op de volksgezondheid (mensen worden vrolijker), milieubescherming (minder uitstoot van auto’s) en het verkeer (minder files).

Om de consument tegemoet te komen heeft de BSH een keurmerk opgericht voor goede scooters die onder meer voldoende vermogen hebben om met de akelige tegenwind goed te kunnen rijden en natuurlijk veilig zijn doordat zij voldoende remcapaciteit hebben. De precieze regels en criteria voor het keurmerk worden vastgesteld door een werkgroep bestaande uit de kaderleden van de BSH die zijn benoemd op voordracht van de algemene ledenvergadering (ALV). In de praktijk kopen consumenten alleen scooters met het keurmerk en veel werkgevers hebben een vereenvoudigde regeling om gebruik te maken van de fiscale stimulering die alleen van toepassing is op scooters met het keurmerk.

Stomkie en Slimskie Oensma, twee neven met een heerlijke ondernemerslust, importeren al jaren de ‘Scootontrique’, een zeer hippe scooter uit het land dat ons de Tour de France pour le scooter bracht. Helaas komen zij niet in aanmerking voor het keurmerk, aangezien het elektrisch vermogen dat hiervoor nodig is alleen geleverd kan worden met een zeer grote accu die niet in of op het frame van

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)


Vragen

Vraag 1

Week 5, HIV, paragraaf 2, blz. 127-130

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘onvoorwaardelijk’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen

Vraag 2

Week 7, HVIII, paragraaf 5, blz. 354-357

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘CoVo’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 3

Week 5, HVII, paragraaf 3.3.1, blz. 268-271

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘maatregelen van gelijke werking’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 4

Week 3, HV, paragraaf 3.1, blz. 228-237

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘Zwakke schakel ’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 5

Week 5, arrest Servatius en art. 63, 56 en 49 VWEU, HC10

Slimpie en Stomkie zijn helemaal klaar met Hooglandschappië, de lidstaat waar ze geboren en getogen zijn. Jarenlang hebben zij gestemd op de tegenpartij en dit heeft hen niet de status van vrije jongens opgeleverd. Ze zijn juist eerder uitgeknepen en zijn ten einde raad. Slimpie en Stomkie besluiten dan ook om een vakantiehuis te kopen in Amusementië. Deze lidstaat heeft prachtig mooi weer en is erg aantrekkelijk voor toeristen. Het vakantiehuis staat op het vakantiepark ‘Casa di Mama’ dat wordt gerund door Marco B. Marco maakt de met het jarenlange verblijf gemoeide bedrag aan toeristenbelasting in één keer over, dit omdat hij leeft voor de wet.

De burgemeester lijkt erg tevreden maar ergens vermoed hij een rattenspel. Na aanleiding van een gesprek met Marco komt de burgemeester er achter dat Slimpie en Stomkie voornemens hebben om langdurig in het huisje te verblijven. Dit is tegen de regels, het bestemmingsplan verbiedt de permanente bewoning van vakantiewoningen, aangezien de bewoners of de eigenaren van deze woningen een lagere onroerende zaakbelasting betalen dan de bewoners of eigenaren van reguliere woningen. Aldus begint de burgemeester een bestuursrechtelijke procedure om Slimpie en Stomkie het huisje uit te zetten.

Welke fundamentele vrijheid zouden Slimpie en Stomkie in deze casus kunnen inroepen? U hoeft niet op de rechtvaardiging van de eventuele beperking in te gaan.

Vraag 6

Week 2, HC4, H5, paragraaf 2.3.1 blz. 196-197 en week 3, HC5

Tot welke instantie(s) zouden Slimpie en Stomkie zich moeten wenden in verband met de onder vraag 2a gegeven oplossing(en)?

Vraag 7

Week 6, HC12, arrest Gebhard, Schnitzer en Säger. HVII, paragraaf 4.7 blz. 301-305

Slimpie en Stomkie zien het ondanks de tegenslag helemaal zitten in Amusementië. Door het prachtige weer en het toeristische gebied zijn ze helemaal verkocht. Slimpie

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (1)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (1)


Vragen

Vraag 1

Week 6, HC11 en HC12, HVII paragraaf 4 en 5.

Marietje Puk heeft haar leven lang gewerkt als advocaat in lidstaat Polsika en besluit op haar 59e een nieuwe uitdaging door een gokbedrijf op te zetten in lidstaat Litouwie. Ongelukkigerwijs staat de wet van Litouwie dit niet toe, zodat Marietje vanuit lidstaat Hongarka, waar dit wel is toegestaan, haar bedrijf opzet dat een website beheert die geheel in het Litouwie is gesteld. Via deze website kan worden deelgenomen aan diverse online kansspelen en kan uiteraard gegokt worden. Om deel te kunnen nemen aan kansspelen is het vereist dat de spelers zich een creditcardnummer opgeven en zich registreren. Conform de wetgeving van Litouwie is het de banken van die lidstaat verboden creditcardtransacties ten gunste van bedrijven uit te voeren die op een zogenaamde zwarte lijst staan. Dit verbod is heeft als doel om de bevolking te beschermen tegen gokverslaving en ongebreidelde goklust. Dit betekent dat het voor Marietje haar bedrijf dat op de zwart lijst staat het niet mogelijk is om aan de inwoners van Litouwie gokdiensten aan te bieden. Het is Marietje gelukt om een bank te vinden (ICE BANK) die wel bereid is om dit soort transacties uit te voeren voor Marietje haar bedrijf. Zodra het duidelijk is dat de wet is overtreden zal ICE bank meteen strafrechtelijk vervolgd worden.

Welke fundamentele vrijheid of vrijheden zijn/is op deze casus van toepassing? Geef hierbij aan waarom één of meerdere vrijheden naar uw mening niet van toepassing is/zijn?

Vraag 2

Week 6, HC11, HVII paragraaf 5.

Inmiddels is de wetgeving van Litouwie geliberaliseerd. Dat betekent dat ondernemers een vergunning kunnen krijgen om online gokdiensten aan te kunnen bieden. Om voor deze vergunning in aanmerking te komen moeten de ondernemers voldoen aan een aantal vereisten ter zake van de betrouwbaarheid, kundigheid en integriteit teneinde het witwassen van zwart geld en belastingontduiking tegen te gaan. Tevens is het vereist dat de ondernemers in Litouwie gevestigd moeten zijn. Marietje besluit dan ook om een vergunning aan te vragen, maar deze wordt geweigerd enkel en alleen om het feit dat zij niet in Litouwie gevestigd is. Marietje gaat hiertegen in beroep bij de rechter. Litouwie voert bij de rechter aan dat deze regel is gerechtvaardigd door de noodzaak te allen tijde en tegen relatief lage kosten effectief toezicht uit te kunnen oefenen op de aanbieders van online gokdiensten. Litouwie hanteert dezelfde eisen ten aanzien van aanbieders van offline gokdiensten, maar in de afgelopen elf jaar zijn slechts een aantal van deze aanbieders gecontroleerd. Aan de vergunning zijn jaarlijkse leges verbonden die dienen ter dekking van de inspectiekosten.

Wat is uw mening over onverenigbaarheid van deze gang van zaken met recht van de Europese Unie?

Vraag 3

Week 6, HC11, HVII paragraaf 5.2 randnummer 105 e.v.

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (2)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (2)


Vragen

Vraag 1

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.

Het zakelijk instinct van Marietje en Stomka is nog steeds niet uitgeput en ze besluiten samen om scooters te gaan verkopen. Deze scooters zijn bijzonder populair in die lidstaten met een grote populatie van jongere mensen. Stomka laat de Scooters maken in Bangladesh en importeert de scooters vervolgens in lidstaat Polsika, waar deze scooters legaal verhandeld kunnen worden. Vanuit die lidstaat worden de scooters over de verschillende andere lidstaten gedistribueerd. In een lidstaat Scootsie vindt de distributie plaats via een online winkel die is geregistreerd in Scootsie en wordt geleid door Marietje vanuit Hamsterdam, de hoofdstad van Scootsie, en waar de online winkel ook een winkel heeft.

Marietje en Stomka verkopen veel scooters via de online winkel. Als de politie langskomt om een overtreding van een nieuwe Wet op de verkeersveiligheid van scooters te constateren blijkt dit succes van korte duur te zijn.

Deze Wet vereist dat deze scooters worden verkocht in niet-online winkels in combinatie met afdoende training voor de bestuurders van de scooters. Het is overduidelijk voor het Openbaar Ministerie dat de verkoop van scooters via het internet nooit kan voorzien in voldoende training voor de bestuurder. Ten overstaan van de strafrechter beroept Marietje zich op het Werkingsverdrag. In antwoord hierop geeft het Openbaar Ministerie aan dat Bengalese scooters niet onder dit Verdrag vallen omdat de scooters zijn geproduceerd buiten de Europese Unie.

Hoe zou volgens u de rechter moeten oordelen over de argumenten van het Openbaar Ministerie en de argumenten van Marietje gelet op het EU recht?

Vraag 2

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.3.1 en 3.5.

De regering van Scootsie is nog steeds bezorgd over de veiligheid van scooters en de regering neemt een nieuwe wet aan die een rijbewijs voor bestuurders van scooters verplicht stelt. Bovendien mogen dergelijke scooters in de bebouwde kom alleen op fietspaden worden gebruikt. Deze regels volgen op wetenschappelijk onderzoek van de incidenten met scooters dat laat zien dat de mensen met een vrijwillig rijbewijs 76% minder kans hebben om bij een ongeluk betrokken te zijn. Ditzelfde onderzoek toont tevens aan dat de overgrote meerderheid van ongelukken met scooters plaatsvindt buiten de fietspaden.

Beredeneer uw mening betreft de verenigbaarheid van deze maatregelen met het Europees recht.

Vraag 3

Week 7, HC13, HVIII paragraaf 2.

Scooters moeten regelmatig worden onderhouden door een erkende scootermaker. Het merendeel van de scootermakers is aangesloten bij de Vereniging van Scootermakers en Reparateurs (VSR). Stomka is echter geen lid van deze vereniging. Tijdens de algemene leden vergadering van de VSR is besloten dat er een lijst komt met scooters die niet langer worden onderhouden. De scooters die Stomka verkoopt staan op de zwarte lijst en worden aldus niet onderhouden. Uit de notulen blijkt dat dit besluit is genomen om Stomka van

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - B3 - Hoorcollegeaantekeningen 2016/2017

Europees Recht - RUG - B3 - Hoorcollegeaantekeningen 2016/2017


Let op: in 2017/2018 is de volgorde van de behandelde onderwerpen gewijzigd. Inhoudelijk sluiten de hoorcollegeaantekeningen uit 2016/2017 wel aan bij de hoorcolleges uit 2017/2018.

Het onderwerp mededingingsrecht wordt in 2017/2018 in week 5 behandeld en de interne markt in week 6 en week 7.

Hoorcolleges Week 1: Inleiding, instellingen en rechtsbeginselen

Het eerste hoorcollege gaat over de instellingen van de Europese Unie en de besluitvorming binnen de Unie, wat voornamelijk geschiedt in Brussel. Het tweede hoorcollege gaat over de rechtsbeginselen die van toepassing zijn. Beide colleges worden gegeven door professor Hans Vedder, in samenwerking met Lorenzo Squitani.

Europese macht

Binnen de Europese Unie hebben we verschillende instellingen. De Europese Unie bestaat niet uit slechts één persoon, maar bestaat uit verschillende instellingen die samenwerken om te bekijken naar het Europese belang. De instellingen zijn genoemd in artikel 13 VEU. Nadere regels omtrent de verschillende instellingen zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Europese Unie kent verschillende waarden, doelstellingen en belangen, die tevens genoemd staan in artikel 3 VEU. Een van die doelstellingen is de Europese integratie. De Europese integratie is slechts een instrument om een hoger doel te bereiken: het worden van een betere wereldspeler. Dit doet men om de vrede te bewaren. Artikel 3 VEU luidt namelijk: “De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen.” Het instellen van de Europese Unie is succesvol gebleken, omdat de vrede al vele jaren gewaarborgd is, ten aanzien van goederen, diensten en kapitaal. Deze hoge doelen, welzijn en vrede, zijn nader neergelegd in subdoelen. Deze subdoelen komen nader aan bod in rechtsbeginselen. Het overdragen van bevoegdheden creëert de behoefte aan een institutioneel stelsel. De Founding Fathers, zes oorspronkelijke lidstaten, hebben verdragen gecreëerd, om botsende belangen af te kunnen wegen. Door het invoeren van het Landbouwbeleid moet men aan de ene kant zorgen voor een zo goedkoop mogelijke prijs voor groenten en aan de andere kant moet men zorgen voor voldoende inkomsten voor de boeren. De hogere inkomsten van de boeren worden niet gewaarborgd door het goedkoop maken van de groenteprijzen. De inkoopkosten moeten dan ook lager liggen. De regelgeving in verdragen moet daarom ook altijd nader worden ingevuld, zoals staat beschreven in artikel 34 jo. 36 VWEU. Het relationele kader zorgt ervoor dat de belangen nader moeten worden afgewogen.

Instellingen van de Europese Unie

Binnen de Europese Unie kent men zeven verschillende instanties,

.....read more
Access: 
Public
Samenvattingen en studiehulp voor Rechten Bachelor 3 aan de Rijksuniversiteit Groningen
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
oneworld magazine
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1725