Europees Recht - RUG - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Vraag 1 – Decentrale selectie

Terah Graesin, die de Nederlandse nationaliteit bezit, woont al jaren met haar familie in Ierland. Ze zit in het eindexamenjaar van het Ierse equivalent van het vwo (ook zes jaar) en hoopt hierna diergeneeskunde te gaan studeren aan de Universiteit Utrecht (“UU”). Net als alle andere universiteiten in Nederland selecteert de UU alle diergeneeskundestudenten via decentrale selectie. Dit betekent dat er geen loting meer plaatsvindt, maar dat alle studenten moeten “solliciteren” om diergeneeskunde te kunnen studeren.

Voor de decentrale selectie hanteert de UU twee “routes” om je aan te melden: route A en route B. Route A is uitsluitend toegankelijk voor eindexamenkandidaten die in mei van het jaar van deelname aan de decentrale selectie meedoen aan het volledig centraal schriftelijk vwo-eindexamen en nog niet eerder hebben deelgenomen aan de decentrale selectie in Utrecht. Mocht dit niet op een student van toepassing zijn, dan doorloopt deze de decentrale selectie via route B. Bij route A word je geselecteerd op basis van je overgangscijfers van 5-vwo naar 6-vwo en een motivatiebrief. Studenten die gemiddeld een 7,5 staan voor de vakken wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie worden bij een overtuigende motivatiebrief direct toegelaten. Bij route B moeten studenten deelnemen aan twee toetsingsdagen, waar zij een aantal toetsen moeten maken. Daarna wordt door middel van een ranking bepaald welke studenten toegelaten worden.

Terah krijgt te horen dat zij alleen aan route B kan deelnemen, omdat route A slechts openstaat voor scholieren die een vwo-opleiding volgen. Hier is voor gekozen omdat de UU op deze manier het niveau van studenten efficiënt kan beoordelen, en zo de kwaliteit van de diergeneeskundeopleiding kan waarborgen. Zij volgt in Ierland echter de vereiste vakken voor route A. Bovendien is haar gemiddelde voor deze vakken op dit moment gelijkwaardig aan een 8 op het vwo. Ze is zeer teleurgesteld dat zij zich niet via route A kan aanmelden en claimt dat haar vrij verkeersrechten geschonden worden.

Terah gaat bij het College van Beroep voor de Examens (“CBE”) van de UU in beroep tegen het besluit om haar niet toe te laten tot route A. Het CBE bestaat uit een onafhankelijke advocaat (die als voorzitter optreedt), een staflid van de UU en een student-lid. Leden worden benoemd voor de duur van drie jaar. Na het indienen van een beroep vindt een zitting plaats, waar de partijen hun positie nader kunnen toelichten.

De UU voert op de zitting aan dat deze situatie buiten de reikwijdte van het vrij verkeersrecht valt, omdat de EU geen bevoegdheden heeft op het gebied van onderwijs. Het CBE overweegt om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.

Adviseer de UU over de vraag of er hier sprake is van een schending van het vrij verkeersrecht (70 punten). Geef daarnaast aan op welke wijze de UU het toelatingssysteem zou kunnen aanpassen om de kans op een schending van het vrij verkeersrecht te verkleinen (10 punten). Beoordeel ten slotte of het CBE bevoegd is om een prejudiciële vraag te stellen (20 punten).

Minireader (behorende bij vraag 2)

Artikel 3 van richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval „In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. ‚verpakking’: alle producten, vervaardigd van materiaal van welke aard ook, die kunnen worden gebruikt voor het insluiten, beschermen, verladen, afleveren en aanbieden van goederen, van grondstoffen tot afgewerkte producten, over het gehele traject van producent tot gebruiker of consument. [...] De definitie van ‚verpakking’ is gebaseerd op de onderstaande criteria [...]:

i) Artikelen worden als verpakking beschouwd indien zij aan de bovenstaande definitie voldoen, ongeacht andere functies die de verpakking ook kan vervullen, tenzij het artikel integraal deel uitmaakt van een product en het nodig is om dat product tijdens zijn levensduur te bevatten, te ondersteunen of te bewaren en alle elementen bedoeld zijn om samen gebruikt, verbruikt of verwijderd te worden. [...]

Arrest van het Hof in zaak C-530/15

Artikel 3, punt 1, van richtlijn 94/62/EG [...], moet aldus worden uitgelegd dat rolkernen, in de vorm van rollen, kokers of cylinders, waaromheen flexibele producten zijn gewikkeld die aan consumenten worden verkocht, „verpakkingen” in de zin van deze bepaling zijn.

Artikel R. 543 ‐ 43 van het Franse milieuwetboek

„I. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt onder ‚verpakking’ verstaan: elk voorwerp, ongeacht de aard van het materiaal waarvan het is vervaardigd, dat kan worden gebruikt voor het insluiten, beschermen, verladen, afleveren en aanbieden van goederen over het gehele traject van producent tot gebruiker of consument [...]. De definitie van ‚verpakking’ is voorts gebaseerd op de volgende criteria.

1° Artikelen worden als verpakking beschouwd indien zij aan de bovenstaande definitie voldoen, ongeacht andere functies die de verpakking ook kan vervullen, tenzij het artikel integraal deel uitmaakt van een product en het nodig is om dat product tijdens zijn levensduur te bevatten, te ondersteunen of te bewaren en alle elementen bedoeld zijn om samen gebruikt, verbruikt of verwijderd te worden; [...]

Vraag 2 – Verpakkingen en wc-rolkernen

Tijdens het wekelijkse kantooroverleg klaagt een collega van je over het feit dat het toiletpapier in jullie unisextoilet niet wordt vervangen nadat het op is. Je glimlacht licht omdat je weet dat jij vaak de schuldige bent. Om de discussie van dit onderwerp af te leiden begin je je collega’s te vertellen over de zaak die de baas van Eco-Emballages SA, één van je klanten, wil aanspannen.

Eco-emballages is een door de staat erkende afvalbeheersorganisatie. Zij is gemachtigd om overeenkomsten te sluiten met ondernemingen die verpakkingen op de Franse markt brengen, waarbij zij de op hen rustende verplichting om het verpakkingsafval op een milieuvriendelijke manier te verwerken overneemt tegen betaling van een bijdrage die wordt berekend op basis van het aantal verkochte verpakkingen en het gewicht van het materiaal waaruit deze worden vervaardigd. Dit gebeurt conform de nationale regeling die de machtiging heeft geregeld.

Eco-emballages wil Carrefour Import SAS, met wie zij een dergelijke overeenkomst heeft gesloten, dagvaarden teneinde betaling te verkrijgen van de bijdragen voor de door hen sinds 1 januari 2007 in de handel gebrachte rolkernen in de vorm van rollen, kokers of cylinders waaromheen een aantal – aan consumenten verkochte – flexibele producten zijn gewikkeld, zoals kunststoffolie, aluminiumfolie, toiletpapier of keukenpapier.

Carrefour Import weigert om geld te betalen voor de rolkernen, omdat deze niet vallen onder de reikwijdte van Artikel R. 543-43 van het Franse milieuwetboek, dat Artikel 3 van Richtlijn 94/62 heeft omgezet (beide bepalingen vind je in de Minireader). Zoals expliciet behandeld tijdens de totstandkoming van de nationale bepaling in het Franse Parlement en bevestigd in de jurisprudentie van het Cour de Cassation (het Franse hooggerechtshof) betreft het begrip “verpakking” iets wat het product omhult of, in ieder geval, iets wat het product insluit of beschermt. Zoals ook wordt erkend door Eco-emballages voldoen rolkernen aan geen van beide kenmerken, aangezien zij geen omhulsel maar een intern bestanddeel van dit product vormt.

Je strategie heeft gewerkt. Al jouw collega’s zijn nu bezig met het nadenken over een passende strategie voor de zaak tegen Carrefour Import. Je baas heeft zojuist een arrest van het Hof van een paar dagen geleden gelezen waarin Artikel 3 van de Richtlijn wordt geïnterpreteerd als rolkernen omvattend (zie Minireader). Een andere collega meent dat dit betekent dat je rechtstreekse werking kunt gebruiken. Iemand anders zegt dat je beter conforme interpretatie kunt gebruiken. Ten slotte stelt collega Herman dat je een Fotofrost-actie moet afdwingen bij de nationale rechter. Op deze laatste opmerking reageert je baas geërgerd. Volgens hem heeft Herman klaarblijkelijk niets begrepen van het EU-recht, en hij stuurt Herman weg om toiletpapier te gaan kopen.

Leg volledig uit wat de sterke en zwakke punten zijn van een beroep op rechtstreekse werking en conforme interpretatie door Eco-emballages in de zaak tegen Carrefour Import (80 punten). Leg ook kort uit of de reactie van je baas op Hermans opmerking terecht is (20 punten).

Vraag 3 – Vertaalde Scandi-thrillers

In lidstaat Cenaria vormt de ontlezing een groot probleem. Hele volksstammen lezen alleen twitterberichtjes en korte stukjes op het internet en nemen niet langer kennis van de vele hoogtepunten die de literatuur van Cenaria heeft voortgebracht. Een gevolg hiervan is dat er steeds minder boeken worden verkocht, iets waarvan met name de fysieke boekenwinkels last hebben (online boekenwinkels en e-bookverkopers zien hun omzet ook dalen, maar in mindere mate). Voor zover boekenwinkels nog voorraad houden, betreft dit alleen bestsellers (die tot gruwel van de Minister van Cultuur en Vorming vaak ook nog eens vertaald zijn).

Om een voldoende pluriform aanbod te verzekeren en uitgevers aan te zetten tot het uitgeven van Cenariasche literatuur, en om de winkels te stimuleren deze ook op voorraad te houden, besloot de Minister in 2015 tot een Wet op de vaste boekenprijs. Op grond van deze wet moeten uitgevers voor Cenariasche werken een vaste verkoopprijs vaststellen. Alle winkels in Cenaria zijn gebonden aan deze prijs. Dit werkte redelijk doordat er minder prijsconcurrentie is op deze titels waardoor de prijzen hoger blijven en de extra winst die aldus wordt gerealiseerd door de uitgevers en winkels wordt aangewend om ook niet-bestsellers uit te geven en voorradig te hebben. Uiteindelijk bleek de roep van de bestseller toch te sterk en begonnen de uitgevers toch vooral bestsellers uit te geven, terwijl de hoogstaande Cenariasche poëzie het onderspit delft bij de uitgevers en in de winkels. De oorzaak hiervoor zijn de schrijvers van bestsellers en de buitenlandse uitgevers (die de rechten kopen voor buitenlandse bestsellers), die steeds hogere prijzen vragen, zodat de uitgevers meer inkomsten moeten genereren, en dat is nu eenmaal moeilijker met de kleine oplages die gebruikelijk zijn bij poëzie.

Om deze teloorgang van de Cenariasche poëzie tegen te gaan besluit een aantal uitgevers tot het uitwisselen van informatie over gesloten contracten en lopende onderhandelingen met binnenlandse en buitenlandse auteurs en buitenlandse uitgevers. Op die manier willen de uitgevers voorkomen dat ze tegen elkaar worden uitgespeeld, en dat de auteurs en buitenlandse uitgevers hoge prijzen kunnen blijven vragen. Logan Gyre, de uitgever van Khali Uitgevers, die begonnen is als uitgever van het juridisch fonds, zou hier graag aan deelnemen, maar herinnert zich dat hij ooit iets over mededingingsrecht heeft gelezen in een studieboek Europees recht dat hij toen uitgaf. De bij dit initiatief betrokken uitgevers vertegenwoordigen ongeveer 42% van de markt voor het uitgeven van boeken in Cenaria.

Stel een advies op voor Logan over de verenigbaarheid van het besluit van de uitgevers over de uitwisseling van informatie met het EU-mededingingsrecht. Voor zover je bepaalde informatie nodig hebt voor het opstellen van dit advies kun je aangeven welke vragen relevant zijn om deze informatie boven water te krijgen (80 punten). Geef in je advies ook aan welke juridische wegen Logan het beste zou kunnen bewandelen om rechtszekerheid te krijgen (20 punten).

Antwoordindicatie

Vraag 1 – Decentrale selectie

I. Beoordelingskader (max. 10 punten)

(i) Onderwijs aan een publieke universiteit wordt niet als dienst beschouwd (Morgan en Bucher). Het is geen economische activiteit. Daarom moet deze casus beoordeeld worden onder Artikel 20-21 VWEU.

(ii) Er heeft harmonisatie plaatsgevonden in Richtlijn 2004/38/EG. Deze richtlijn ziet echter op de rechten van Unieburgers die zich naar een andere lidstaat begeven dan de lidstaat waarvan zij de nationaliteit bezitten (Artikel 1). Aangezien Terah vanuit Ierland terug wil reizen naar Nederland, en zij de Nederlandse nationaliteit bezit, is de Richtlijn niet op haar van toepassing.

(iii) Het argument van de UU dat, omdat de EU geen bevoegdheid heeft om onderwijs te harmoniseren, het vrij verkeersrecht niet van toepassing is klopt niet. De manier waarop de lidstaten hun onderwijssysteem hebben georganiseerd moet nog steeds onder het vrij verkeersrecht beoordeeld worden.

II. Grensoverschrijdend element (max. 5 punten)

Hoewel het om een Nederlands burger gaat die zich tegen Nederland wil beroepen op het vrij verkeersrecht, is er wel degelijk sprake van een grensoverschrijdend element (Waalse Regering). Het gaat hier om een Nederlandse scholiere die, na in Ierland haar middelbare school te hebben gedaan, in Nederland wil gaan studeren.

III. Rechtstreekse werking (max. 5 punten)

De UU is een openbare universiteit en onderdeel van de Staat (Marshall). Het gaat hier dus om verticale rechtstreekse werking. Artikel 20-21 VWEU hebben verticale rechtstreekse werking.

IV. Beperking (max. 15 punten)

Studenten die een VWO opleiding volgen kunnen makkelijker toegang krijgen tot de diergeneeskundestudie aan de UU. Route A is gunstiger dan Route B, omdat je hierbij geen toetsen hoeft af te leggen. Dit is een vorm van indirecte discriminatie. Hoewel de regel geen direct onderscheid maakt op basis van nationaliteit, is het veel waarschijnlijker dat Nederlandse scholieren een VWO opleiding volgen dan buitenlandse scholieren (Groener).

Door Route A alleen open te stellen voor VWO scholieren, discrimineert de UU dus indirect jegens buitenlandse scholieren.

V. Rechtvaardigingsgrond (max. 15 punten)

De UU stelt dat deze beperking nodig is om het niveau van studenten efficiënt te kunnen beoordelen, en zo de kwaliteit van de diergeneeskundeopleiding te waarborgen. Rechtvaardigingsgronden mogen niet van economische of administratieve aard zijn. Als het alleen maar om het gemak van beoordelen zou gaan (efficiëntie), kan de UU zich dus niet op een rechtvaardigingsgrond beroepen. Het waarborgen van de kwaliteit van de diergeneeskundeopleiding gaat echter verder. Omdat het om indirecte discriminatie gaat, kan er zowel onder het Verdrag als op basis van objectieve rechtvaardigingen gerechtvaardigd worden. Hier valt de rechtvaardigingsgrond niet onder de Verdragsgronden. Het waarborgen van de kwaliteit van de diergeneeskundeopleiding is een objectieve rechtvaardigingsgrond.

VI. Evenredigheid (max. 20 punten)

(i) Is het uitsluiten van niet-VWO studenten van Route A geschikt om de kwaliteit van de diergeneeskundeopleiding te waarborgen? Nee, omdat je op deze manier niet-VWO studenten uitsluit op basis van een criterium dat niets zegt over hun kwaliteit.

(ii) Is het uitsluiten van niet-VWO studenten van Route A noodzakelijk om de kwaliteit van de diergeneeskundeopleiding te waarborgen? Nee, omdat je op minder ingrijpende manieren inzicht kan krijgen in het niveau van niet-VWO studenten. Zo kan er een inhoudelijke vergelijking worden gemaakt tussen hun opleiding en de VWO opleiding. Dit bewijs kunnen buitenlandse studenten zelf verkrijgen bij een onafhankelijke instantie: er hoeft geen onderzoek door de UU plaats te vinden.

(iii) Weegt het belang van het waarborgen van de kwaliteit van de diergeneeskundeopleiding zwaarder dan het vrij verkeer van studenten? Nee, omdat de concurrentiepositie van buitenlandse studenten t.o.v. Nederlandse studenten op deze manier ernstig verzwakt wordt.

VII. Aanpassing systeem (max. 10 punten)

Studenten die kunnen aantonen dat zij een gelijkwaardige opleiding aan het VWO volgen, en dat hun gemiddelde cijfer bovendien gelijk of hoger is aan een 7,5 op het VWO, kunnen toch aan Route A deelnemen. Bovendien moet zij aantonen dat hun Nederlands voldoende is.

VIII. CBE (max. 20 punten)

(i) Om een prejudiciële vraag te stellen onder Artikel 267 VWEU moet een rechterlijke instantie aan een aantal voorwaarden voldoen (zie Dorsch): permanent karakter en onafhankelijk; verplichte rechtsmacht; procedure op tegenspraak en verplichte toepassing van regels van het recht.

(ii) Het feit dat leden voor een periode van drie jaar worden benoemd betekent niet dat het CBE als college geen permanent karakter heeft. Bovendien vindt een procedure op tegenspraak plaats. Het grootste probleem ligt hier in de onafhankelijkheid: hoewel er een onafhankelijk voorzitter is, is de meerderheid van het college staflid of student-lid van de EUR. Die institutionele afhankelijkheid van de EUR maakt dat het CBE niet afhankelijk is en dus geen prejudiciële vraag kan stellen.

Vraag 2 - Verpakkingen en WC-rolkernen

Deze vraag betreft de doorwerking van het EU-recht. Lidstaten moeten EU richtlijnen correct, tijdig en volledig implementeren op grond van Artikel 4(3) VEU juncto Artikel 288 VWEU (2 punten).

Uit de casus blijkt dat ondanks een min of meer verbatim omzetting van de richtlijn in het Franse milieuwetboek rolkernen buiten de reikwijdte vallen van het begrip verpakking, dit in tegenstelling met de richtlijn zoals uitgelegd door het Hof van Justitie in C-530/15 (2 punten). In het licht van de memorie van toelichting bij het Franse milieuwetboek kan gesteld worden dat er sprake is van een verkeerde omzetting (3 punten). Verder kan op basis van de jurisprudentie van de Court de Cassation worden gesteld dat er sprake is van verkeerde toepassing in de praktijk (3 punten).

Ten aanzien van de sterke en zwakke punten van een beroep op rechtstreekse werking, moet als eerste worden opgemerkt dat rechtstreekse werking betekent het inroepen van EU bepalingen om strijdige nationale bepalingen buiten toepassing te (doen) verklaren(2 punten). Een sterk punt voor een dergelijk beroep is dat de richtlijn duidelijk maakt wat moet worden verstaan onder verpakking.

De tenzij clausule onder punt (i) kan tot enige verwarring leiden, maar de definitie blijft voldoende duidelijk (2 punten). 100% duidelijkheid is ook niet vereist (bijv. Defrenne) (1 punt). Een ander sterk punt is dat de bepaling onvoorwaardelijk is (2 punten). De verplichting uit de richtlijn is wellicht beperkt tot verpakkingen (materiële reikwijdte), bindend voor slechts enkele niet nader gespecificeerd rechtssubjecten (personele reikwijdte), op het grondgebied van de Europese Unie vanaf de inwerkingtreding van de richtlijn (na 1994 dus), en er is een uitzonderingsclausule ten aanzien van de materiële reikwijdte van de verplichting (4 punten). Toch omvat geen van deze elementen een keuzen tussen publieke belangen die de rechtelijke toetsing zouden kunnen bemoeilijken (zie in dit opzicht ook Van Duyn) (1 punt). Er is dus geen sprake van een public policy choice clausule, zoals het geval was in Slovaakse Beren, RWE en Francovich (1 punt). Het laatste sterke punt is dat de omzettingstermijn van de richtlijn al lang is verstreken nu de richtlijn in 1994 was gepubliceerd en de meeste omzettingstermijnen binnen enkele jaren na de publicatie/inwerkingtreding van de richtlijn verstrijken (2 punten). Een beroep op rechtstreekse werking kent echter een zeer zwak punt, namelijk dat richtlijnen slechts verticale rechtstreekse werking kunnen hebben (4 punten).

In casu is Eco-embalage een private partij die zich wil beroepen op rechtstreekse werking jegens een andere private partij (4 punten). Dit zou een geval van verboden horizontale rechtstreekse werking opleveren (Faccini Dori) (3 punten). Ook zou Eco-embalage, gelet op de machtiging door de staat en het ruime begrip staat gehanteerd door het Hof in zaken zoals Marshall, kunnen kwalificeren als een b-orgaan en dus een emanatie van de staat, waardoor rechtstreekse werking niet mogelijk zou zijn (4 punten), op grond van het verbod op omgekeerde verticale rechtstreekse werking (Kolpinghuis) (3 punten).

Ten aanzien van conforme interpretatie is een sterk punt dat deze ook in horizontale geschillen inroepbaar is (Faccini Dori) (4 punten). Dit is omdat bij conforme interpretatie een zaak beslecht wordt op grond van een nationale bepaling die geïnterpreteerd wordt in het licht van de bewoording en het doel van een EU-bepaling, inclusief die van een richtlijn (Marleasing) (2 punten). Nationale rechters moeten op grond van Artikel 4(3) VEU hun gehele nationale recht zo veel mogelijk conform het EU-recht interpreteren (Faccini Dori) (1 punt). Hiervoor moet er sprake zijn van een wettelijke bepaling die te interpreteren is (Francovich) (2 punten). In casu kan gebruik worden gemaakt van Artikel R. 543‐43 van het Franse milieuwetboek (2 punten). Deze bepaling komt al in grote mate overeen met die van de richtlijn (2 punten). Het is maar een kwestie van een interpretatie van het begrip ‘voorwerp’ conform de uitlegging van het begrip ‘product’ zoals geïnterpreteerd door het Hof in C-530/15 (2 punten). Dit is zeker mogelijk gezien de overlap in de taalkundige betekenis van beide begrippen (2 punten). Een zwak punt van conforme interpretatie is dat de interpretatie niet in strijd mag zijn met EU-rechtelijke beginselen (Pupino en Pfeiffer) (2 punten). Dit houdt onder andere in dat interpretatie niet contra legem mag zijn (2 punten). In casu zou de memorie van toelichting op het Franse milieuwetboek dus in de weg kunnen staan aan conforme interpretatie (3 punten). Zulke documenten bevatten de wil van de wetgever en het is dus zeer de vraag of een rechter zulke documenten zomaar opzij kan zetten zonder dat er sprake is van een contra legem interpretatie (4 punten). Een tegen argument in dit verband is dat wethistorische interpretatie maar één interpretatie methode is. Op grond van artikel 4(3) VEU, moeten rechters, als er meerdere interpretatiemethodes beschikbaar zijn, kiezen voor de interpretatiemethode die voor het EU-recht het meest gunstige is, i.c. de tekstueel interpretatiemethode, (Pfeiffer) (4 punten).

Een ander potentieel zwak punt voor een beroep op rechtstreekse werking of conforme interpretatie is dat in beide gevallen Eco-embalage een nationale procedure moet starten en dus afhankelijk is van het nationale procesrecht te aanzien van jurisdictie, ontvankelijkheidscriteria en mogelijke uitkomsten (remedies). Deze elementen vallen onder het begrip procedurele autonomie. Dit wil zeggen dat, bij afwezigheid van Europees recht hierover, de lidstaten vrij zijn om procedurele regels vast stellen, mits ze verenigbaar zijn met de Rewe/Comet beginselen van doeltreffendheid en gelijkwaardigheid. In casu ontbreekt de informatie om dit verder te bespreken (5 punten).

De reactie van Herman’s baas is gerechtvaardigd. Eco-embalage wil zich beroepen op een richtlijn. Het inroepen van de nietigheid van deze richtlijn is dus in strijd met de belangen van Eco-embalage (17 punten). Verder zou een Deggendorf situatie kunnen ontstaan omdat, zoals reeds besproken, Eco-embalage als een emanatie van de staat kan worden gezien. Het is dus zeer de vraag of Eco-embalage als entiteit met een geprivilegieerde beroepsrecht in de zin van 263 moet worden gezien. Indien een (rechts)persoon ontvankelijk zou zijn op grond van artikel 263 VWEU en wordt er geen (succesvol) gebruik gemaakt van deze procedure, kan de nietigheid van de EU-handeling niet meer worden aangevochten door middel van een andere procedure (3 punten).

Vraag 3 - Scanditrillers

Geachte heer Woetenhorst,

In antwoord op uw verzoek kan ik u als volgt berichten. Het voorgenomen besluit (hierna kortweg: het besluit) zou mogelijk een mededingingsbeperking kunnen opleveren in de zin van artikel 101 van het Werkingsverdrag aangezien het hier gaat om samenwerking tussen ondernemingen, en niet zozeer om eenzijdig gedrag van een dominante partij. Ik zal mijn advies over de verenigbaarheid met deze bepaling vormgeven door eerst te toetsen of het verbod in eerste lid van toepassing is, waarna ik de toepasselijkheid van eventuele rechtvaardigingen zal onderzoeken. Ten slotte adviseer ik over de beste wijze om rechtszekerheid te verkrijgen. De uitgeverijen bevinden zich voor wat betreft het inkopen van manuscripten en uitgeven van boeken binnen de werkingssfeer van het mededingingsrecht omdat beide economische activiteiten (Höfner en Elser, r.o. 21) zijn aangezien deze gewoonlijk op een markt in onderlinge concurrentie plaatsvinden. Verder zou het besluit van de verenigingen als een besluit van een ondernemersvereniging of overeenkomst kunnen worden aangemerkt aangezien beide begrippen een ruime uitleg krijgen die elke wilsovereenstemming omvat (RvdEU, p. 332). Omdat het besluit ziet op het inkopen van buitenlandse manuscripten, en dus de grensoverschrijdende handel, zal er een invloed zijn op de handel tussen de lidstaten (naar analogie met Consten en Grundig).

De overblijvende en minder eenduidig te beantwoorden vraag is die naar de mededingingsbeperking.

De aanleiding voor het besluit is dat de uitgevers ‘tegen elkaar worden uitgespeeld’, maar het is juist dit ‘spel’ dat de mededinging vormt. Mijn eerste indruk is dan ook dat hier sprake is van een mededingingsbeperking. Of deze als ‘strekkingsbeperking’ kwalificeert bepaalt de verdere mogelijkheden in het kader van artikel 101(1). Volgens het Hof zijn strekkingsbeperkingen alle afspraken waarvan ‘de ervaring leert [dat ze] leiden tot productieverminderingen en prijsstijgingen, waardoor de middelen inefficiënt worden ingezet, hetgeen inzonderheid de consumenten schaadt’.

Hiertoe moet de economische en juridische context van het besluit worden onderzocht (Cartes Bancaires, r.o. 51 – 53). De juridische context omvat onder meer de door de wetgever gewenste verspreiding van Cenariasche literatuur en de economische context komt erop neer dat uitgevers concurreren op het inkopen van manuscripten en deze vervolgens uitgeven. Het besluit ziet alleen op de inkoopactiviteiten ten aanzien van buitenlandse manuscripten. De vaststelling van de prijzen voor het uitgegeven werk is volledig vrij voor de betrokken uitgevers. Het besluit zal leiden tot een verlaging van de inkoopprijzen en daarmee lagere productiekosten voor de uitgevers. Omdat het besluit niet leidt tot een productievermindering en/of prijsstijging kom ik tot de conclusie dat het niet gaat om een strekkingsbeperking. De kans op schade lijkt niet zodanig groot dat, ook gelet op de mededingingsverhoudingen tot de aanbieders van buitenlandse manuscripten, dat dit het rechtvaardigt daadwerkelijke gevolgen aan te nemen. Daarom moet onderzocht worden of er sprake is van merkbare mededingingsbeperkende gevolgen

Het besluit lijkt op de samenwerking zoals die plaatsvond in de Pavlov-zaak (p. 338 RvdEU), zodat van belang is hoe groot de met de inkoop van buitenlandse manuscript gemoeide kosten zijn in vergelijking met de totale kosten van de uitgeverij om vast te kunnen stellen of van een merkbare mededingingsbeperking sprake is. Dit zou nader onderzocht moeten worden. In dat verband zou ook onderzocht kunnen worden of de eventuele mededingingsbeperkende gevolgen ten aanzien van de inkoopactiviteit worden gecompenseerd door meer intensieve concurrentie op de andere vlakken, zoals het uitgeven van boeken. Het aanzienlijke marktaandeel van de betrokken uitgeverijen (42%) maakt dat de zogeheten De Minimis bekendmaking niet van toepassing is. Voorshands kan ik niet uitsluiten dat het kartelverbod van toepassing is op het besluit. De daaruit voortvloeiende mededingingsbeperking zou gerechtvaardigd kunnen worden als inherente beperking of op grond van het derde lid van artikel 101. In beide gevallen zal aangetoond moeten worden dat het besluit een doelstelling van algemeen belang dient op evenredige wijze. De bevordering van het cultureel erfgoed kan wellicht als doel van algemeen belang worden aangemerkt. Ten aanzien van de evenredigheid geldt dat het moeilijk zal zijn dit te onderbouwen, aangezien de maatregel ziet op de inkoopkosten van de uitgevers en er geen garantie is dat deze kostenvoordelen worden aangewend voor de vergroting van de distributie van het cultureel erfgoed. Dit wreekt zich ook inzake het vereiste van een billijk aandeel voor de gebruikers op grond van artikel 101(3). Op dit moment is geenszins gegarandeerd dat de kostenvoordelen worden doorgegeven aan de gebruikers, en niet eenvoudigweg resulteren in hogere winstmarges voor de uitgevers.

Zoals u ziet is mijn advies niet geheel eenduidig. Om rechtszekerheid te verkrijgen zou u de nationale mededingingsautoriteit (AMA) of de Commissie om een oordeel kunnen vragen. Het oordeel van de AMA is niet bindend voor de Europese Commissie of een nationale rechter, zodat het beter is naar de Commissie te gaan, ook omdat deze de meeste ervaring heeft met de toepassing van het derde lid. Indien deze niet bereid is een oordeel af te geven, hetgeen niet ondenkbaar is gelet op de discretionaire bevoegdheid van de Commissie in dit verband (RvdEU, p. 350) zou u een proefproces kunnen uitlokken voor de nationale rechter op grond van de rechtstreekse werking van artikel 101, waarbij deze een prejudiciële vraag zou kunnen stellen. Het antwoord van het Hof biedt dan perfecte rechtszekerheid. Tot het stellen van een vraag is alleen de rechter in laatste instantie gehouden voor zover het geen acte clair of éclairé betreft, zodat dit waarschijnlijk zal nopen tot procederen in meerdere instanties met een aanzienlijke tijdsduur en navenante proceskosten. Ik raad u dan ook aan in eerste instantie naar de Commissie te gaan, nadat het besluit is aangepast zodat de aanwending van de inkoopvoordelen voor culturele doelen is geborgd.

Access: 
Public

Image

This content is also used in .....

Recht van de Europese Unie: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - RUG

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2018/2019

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2018/2019


Vragen

Vraag 1

Deelvraag 1: Doorwerking

In rechtsoverweging 36 van het arrest Dansk Industri overweegt het Hof van Justitie:

“Uit punt 47 van het arrest Association de médiation sociale (C-176/12, EU:C:2014:2) blijkt overigens dat het verbod van discriminatie op grond van leeftijd particulieren een subjectief recht verleent dat als zodanig kan worden ingeroepen en de nationale rechterlijke instanties ook in gedingen tussen particulieren verplicht nationale bepalingen die niet in overeenstemming zijn met dat verbod, buiten toepassing te laten.”

Schrijf naar aanleiding van deze rechtsoverweging een analyse over de doorwerking van algemene beginselen en bespreek hierin alle van de volgende aspecten:

  • de relevantie van de stelling van het Hof dat het verbod op discriminatie op grond van leeftijd “[aan] particulieren een subjectief recht verleent”;
  • de relatie tussen de hierboven weergegeven rechtsoverweging 36 uit Dansk Industri en de redenering van het Hof in Mangold;
  • in hoeverre de rechtspraak van het Hof in Mangold–Kücükdeveci–Dansk Industri relevant is voor de inroepbaarheid van andere algemene beginselen van Unierecht en/of grondrechten uit het Handvest, aan de hand van ten minste twee specifieke beginselen of grondrechten;
  • de rol van het rechtszekerheidsbeginsel in de doorwerking van algemene beginselen.

Deelvraag 2: Mededingingsrecht

Het Europees mededingingsrecht beoogt mededingingsverstorende gedragingen van ondernemingen te voorkomen en weg te nemen, om daarmee een efficiënte en open marktwerking te waarborgen. Volgens economen en juristen uit de zogenaamde “Chicago School” leidt de toepassing van het mededingingsrecht echter vaak tot bestraffing van efficiënte marktgedragingen zodat de marktwerking eerder wordt belemmerd dan beschermd. Deze inzichten brachten de zeer invloedrijke Amerikaanse jurist Robert H. Bork ertoe het mededingingsrecht te beschrijven als “a policy at war with itself” [een beleid in strijd met zichzelf]. In dezelfde trant omschreef hij de mededingingsverstorende gevolgen van de toepassing van het mededingingsrecht als “the antitrust paradox” [de paradox van het mededingingsrecht].

Ook in het Europees mededingingsrecht hebben deze inzichten hun sporen overduidelijk nagelaten. Bespreek in een kort essay aan de hand van twee van de onderstaande begrippen hoe de handhaving van het Europees mededingingsrecht, gelet op haar belangrijkste doelstellingen, probeert te voorkomen dat zij “een beleid in strijd met zichzelf” wordt. Gebruik voorbeelden en verwijs naar relevante rechtspraak.

  1. Inter-brand- en intra-brandconcurrentie
  2. Mededingingsbeperkende strekking
  3. Bijzondere verantwoordelijkheid
  4. Selectieve distributie

Deelvraag 3: Unieburgerschap

Het burgerschap van de Europese Unie stelt onderdanen van de lidstaten in staat vrij te reizen en te verblijven in andere lidstaten dan die waarvan zij de nationaliteit bezitten. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook niet-Unieburgers (ook wel “derdelanders” genoemd) een zogeheten “afgeleid verblijfsrecht” verkrijgen op grond van hetzij het Verdrag hetzij Richtlijn 2004/38. Schrijf een kort essay waarin u alle van de onderstaande aspecten bespreekt:

  • de betekenis van het begrip “afgeleid verblijfsrecht”;
  • wanneer en onder welke voorwaarden derdelanders aanspraak kunnen maken op zo’n afgeleid verblijfsrecht, met verwijzing naar ten minste drie
.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2016/2017

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2016/2017


Vragen

Vraag 1 – Decentrale selectie

Terah Graesin, die de Nederlandse nationaliteit bezit, woont al jaren met haar familie in Ierland. Ze zit in het eindexamenjaar van het Ierse equivalent van het vwo (ook zes jaar) en hoopt hierna diergeneeskunde te gaan studeren aan de Universiteit Utrecht (“UU”). Net als alle andere universiteiten in Nederland selecteert de UU alle diergeneeskundestudenten via decentrale selectie. Dit betekent dat er geen loting meer plaatsvindt, maar dat alle studenten moeten “solliciteren” om diergeneeskunde te kunnen studeren.

Voor de decentrale selectie hanteert de UU twee “routes” om je aan te melden: route A en route B. Route A is uitsluitend toegankelijk voor eindexamenkandidaten die in mei van het jaar van deelname aan de decentrale selectie meedoen aan het volledig centraal schriftelijk vwo-eindexamen en nog niet eerder hebben deelgenomen aan de decentrale selectie in Utrecht. Mocht dit niet op een student van toepassing zijn, dan doorloopt deze de decentrale selectie via route B. Bij route A word je geselecteerd op basis van je overgangscijfers van 5-vwo naar 6-vwo en een motivatiebrief. Studenten die gemiddeld een 7,5 staan voor de vakken wiskunde, natuurkunde, scheikunde en biologie worden bij een overtuigende motivatiebrief direct toegelaten. Bij route B moeten studenten deelnemen aan twee toetsingsdagen, waar zij een aantal toetsen moeten maken. Daarna wordt door middel van een ranking bepaald welke studenten toegelaten worden.

Terah krijgt te horen dat zij alleen aan route B kan deelnemen, omdat route A slechts openstaat voor scholieren die een vwo-opleiding volgen. Hier is voor gekozen omdat de UU op deze manier het niveau van studenten efficiënt kan beoordelen, en zo de kwaliteit van de diergeneeskundeopleiding kan waarborgen. Zij volgt in Ierland echter de vereiste vakken voor route A. Bovendien is haar gemiddelde voor deze vakken op dit moment gelijkwaardig aan een 8 op het vwo. Ze is zeer teleurgesteld dat zij zich niet via route A kan aanmelden en claimt dat haar vrij verkeersrechten geschonden worden.

Terah gaat bij het College van Beroep voor de Examens (“CBE”) van de UU in beroep tegen het besluit om haar niet toe te laten tot route A. Het CBE bestaat uit een onafhankelijke advocaat (die als voorzitter optreedt), een staflid van de UU en een student-lid. Leden worden benoemd voor de duur van drie jaar. Na het indienen van een beroep vindt een zitting plaats, waar de partijen hun positie nader kunnen toelichten.

De UU voert op de zitting aan dat deze situatie buiten de reikwijdte van het vrij verkeersrecht valt, omdat de EU geen bevoegdheden heeft op het gebied van onderwijs. Het CBE overweegt om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.

Adviseer de UU over de vraag of er hier sprake is van een schending van het vrij verkeersrecht (70 punten). Geef daarnaast aan op

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2015/2016

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2015/2016


Vragen

Vraag 1

Begin 2010 neemt de Europese Unie een nieuwe Tabaksrichtlijn 2014/40/EU (“de Tabaksrichtlijn”) aan. Neem aan dat de implementatietermijn uiterlijk 1 januari 2012 verstreken is. De Tabaksrichtlijn regelt o.a. de hoeveelheid nicotine die een sigaret mag bevatten, de plaatsing van een gezondheidswaarschuwing op de verpakking van sigaretten en de mogelijkheid tot het maken van reclame voor en het aanprijzen van sigaretten. De richtlijn regelt voor het eerst ook de productie en verkoop van elektronische sigaretten (e-sigaretten). Artikel 20 stelt o.a. eisen aan de inhoud van e-sigaretten. Daarnaast worden lidstaten verplicht om reclame voor en het aanprijzen van e-sigaretten te verbieden. Nederland heeft eind 2015 de Tabaksrichtlijn geïmplementeerd door middel van een aantal aanpassingen aan de Tabakswet. Bij de implementatie heeft Nederland bovendien een verbod op het gebruik van e-sigaretten in bepaalde ruimtes ingevoerd. (zie de tekst hieronder uit de mini-reader)

Happypuff, een Engelse producent van e-sigaretten, levert deze al jaren aan Nederlandse winkelketens. In de zomer van 2012 is de directeur van Happypuff uitgenodigd op een groot Europees congres voor longartsen, dat wordt georganiseerd in Rotterdam. Hij zal hier spreken over de voordelen van e-sigaretten. Medio januari 2012 ontvangt Happypuff echter een besluit van de Nederlandse Longartsenvereniging (“NLV”), waarin deze mededeelt dat zij de directeur van Happypuff op basis van de Tabakswet verbiedt te spreken op het congres. Daarnaast is de directie van Happypuff zeer bezorgd dat het in Nederland ingevoerde verbod op het gebruik in bepaalde ruimtes zal leiden tot een sterke daling in de verkoop van e-sigaretten in Nederland.

Happypuff schakelt u nu in met twee specifieke vragen:

  1. Ten eerste vraagt zij zich af of het mogelijk is om de geldigheid van Artikel 20(5)(d) van de Tabaksrichtlijn aan te vechten, omdat dit het evenredigheidsbeginsel schendt.

  2. Ten tweede wil Happypuff de geldigheid van Artikel 10 van de Tabakswet aanvechten onder het vrij verkeersrecht.

Ontwerp een advies voor Happypuff, waarin u uw beredeneerde mening geeft over de twee hierboven genoemde aspecten. Geef hierbij ook aan door middel van welke procedures Happypuff deze doelen het beste zou kunnen realiseren.
 

MINI-READER: E-SIGARETTEN RICHTLIJN 2014/40/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de productie, de presentatie en de verkoop van tabaks- en aanverwante producten

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name Artikel 114 (…)

Artikel 20 Elektronische sigaretten

(…)

5. De lidstaten zien erop toe dat:

(…)

d) elke vorm van publieke of particuliere bijdrage aan evenementen of activiteiten, of aan individuele personen met als doel dan wel direct of indirect effect het aanprijzen van elektronische sigaretten en navulverpakkingen, en waarbij meerdere lidstaten zijn betrokken of die in meerdere lidstaten plaatsvinden dan wel anderszins grensoverschrijdende effecten hebben, wordt verboden;

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (1)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (1)


Vragen

Vraag 1

Week 2, HIV, paragraaf 6.4, blz. 184-185

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘indirecte discriminatie’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 2

Week 2, HIV, paragraaf 4.1, blz. 135-138

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘attributie’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 3

Week 7, HVIII, paragraaf 6.4, blz. 361-363

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘diensten van algemeen economisch belang’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 4

Week 4, HC7

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘decentrale unierechters’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 5

Week 7, HC13, HVIII blz. 327, 340, 364-367

Lidstaat Tsjechopatië wordt gekenmerkt door weinig reliëf met vrij spel voor weer en vooral met wind. De Hooglandschapiërs zijn fanatieke scooterrijders maar als gevolg hiervan zijn die voortdurend aan het klagen over de tegenwind.Voor de Branchevereniging voor de scooterhandel in Hooglandschappië (BSH), een vereniging die 94% van alle handelaren in scooters verenigt en wiens leden ruim 97% van alle scooters in Hooglandschappië verkopen, is dit aanleiding om een prominente promotiecampagne op te zetten ten behoeve van de Miniscooter. Onderdeel van deze campagne is een lobby bij de regering van Hooglandschappië die erin resulteert dat er een fiscale regeling komt die de aanschaf van scooters voor het woon-werkverkeer stimuleert vanwege de positieve effecten op de volksgezondheid (mensen worden vrolijker), milieubescherming (minder uitstoot van auto’s) en het verkeer (minder files).

Om de consument tegemoet te komen heeft de BSH een keurmerk opgericht voor goede scooters die onder meer voldoende vermogen hebben om met de akelige tegenwind goed te kunnen rijden en natuurlijk veilig zijn doordat zij voldoende remcapaciteit hebben. De precieze regels en criteria voor het keurmerk worden vastgesteld door een werkgroep bestaande uit de kaderleden van de BSH die zijn benoemd op voordracht van de algemene ledenvergadering (ALV). In de praktijk kopen consumenten alleen scooters met het keurmerk en veel werkgevers hebben een vereenvoudigde regeling om gebruik te maken van de fiscale stimulering die alleen van toepassing is op scooters met het keurmerk.

Stomkie en Slimskie Oensma, twee neven met een heerlijke ondernemerslust, importeren al jaren de ‘Scootontrique’, een zeer hippe scooter uit het land dat ons de Tour de France pour le scooter bracht. Helaas komen zij niet in aanmerking voor het keurmerk, aangezien het elektrisch vermogen dat hiervoor nodig is alleen geleverd kan worden met een zeer grote accu die niet in of op het frame van

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2013/2014 (2)


Vragen

Vraag 1

Week 5, HIV, paragraaf 2, blz. 127-130

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘onvoorwaardelijk’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen

Vraag 2

Week 7, HVIII, paragraaf 5, blz. 354-357

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘CoVo’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 3

Week 5, HVII, paragraaf 3.3.1, blz. 268-271

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘maatregelen van gelijke werking’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 4

Week 3, HV, paragraaf 3.1, blz. 228-237

Leg in uw eigen woorden uit wat het begrip ‘Zwakke schakel ’ inhoud. Maak hierbij gebruik van de theorie, jurisprudentie van het Hof en Verdragsbepalingen om dit begrip uit te leggen.

Vraag 5

Week 5, arrest Servatius en art. 63, 56 en 49 VWEU, HC10

Slimpie en Stomkie zijn helemaal klaar met Hooglandschappië, de lidstaat waar ze geboren en getogen zijn. Jarenlang hebben zij gestemd op de tegenpartij en dit heeft hen niet de status van vrije jongens opgeleverd. Ze zijn juist eerder uitgeknepen en zijn ten einde raad. Slimpie en Stomkie besluiten dan ook om een vakantiehuis te kopen in Amusementië. Deze lidstaat heeft prachtig mooi weer en is erg aantrekkelijk voor toeristen. Het vakantiehuis staat op het vakantiepark ‘Casa di Mama’ dat wordt gerund door Marco B. Marco maakt de met het jarenlange verblijf gemoeide bedrag aan toeristenbelasting in één keer over, dit omdat hij leeft voor de wet.

De burgemeester lijkt erg tevreden maar ergens vermoed hij een rattenspel. Na aanleiding van een gesprek met Marco komt de burgemeester er achter dat Slimpie en Stomkie voornemens hebben om langdurig in het huisje te verblijven. Dit is tegen de regels, het bestemmingsplan verbiedt de permanente bewoning van vakantiewoningen, aangezien de bewoners of de eigenaren van deze woningen een lagere onroerende zaakbelasting betalen dan de bewoners of eigenaren van reguliere woningen. Aldus begint de burgemeester een bestuursrechtelijke procedure om Slimpie en Stomkie het huisje uit te zetten.

Welke fundamentele vrijheid zouden Slimpie en Stomkie in deze casus kunnen inroepen? U hoeft niet op de rechtvaardiging van de eventuele beperking in te gaan.

Vraag 6

Week 2, HC4, H5, paragraaf 2.3.1 blz. 196-197 en week 3, HC5

Tot welke instantie(s) zouden Slimpie en Stomkie zich moeten wenden in verband met de onder vraag 2a gegeven oplossing(en)?

Vraag 7

Week 6, HC12, arrest Gebhard, Schnitzer en Säger. HVII, paragraaf 4.7 blz. 301-305

Slimpie en Stomkie zien het ondanks de tegenslag helemaal zitten in Amusementië. Door het prachtige weer en het toeristische gebied zijn ze helemaal verkocht. Slimpie

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (1)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (1)


Vragen

Vraag 1

Week 6, HC11 en HC12, HVII paragraaf 4 en 5.

Marietje Puk heeft haar leven lang gewerkt als advocaat in lidstaat Polsika en besluit op haar 59e een nieuwe uitdaging door een gokbedrijf op te zetten in lidstaat Litouwie. Ongelukkigerwijs staat de wet van Litouwie dit niet toe, zodat Marietje vanuit lidstaat Hongarka, waar dit wel is toegestaan, haar bedrijf opzet dat een website beheert die geheel in het Litouwie is gesteld. Via deze website kan worden deelgenomen aan diverse online kansspelen en kan uiteraard gegokt worden. Om deel te kunnen nemen aan kansspelen is het vereist dat de spelers zich een creditcardnummer opgeven en zich registreren. Conform de wetgeving van Litouwie is het de banken van die lidstaat verboden creditcardtransacties ten gunste van bedrijven uit te voeren die op een zogenaamde zwarte lijst staan. Dit verbod is heeft als doel om de bevolking te beschermen tegen gokverslaving en ongebreidelde goklust. Dit betekent dat het voor Marietje haar bedrijf dat op de zwart lijst staat het niet mogelijk is om aan de inwoners van Litouwie gokdiensten aan te bieden. Het is Marietje gelukt om een bank te vinden (ICE BANK) die wel bereid is om dit soort transacties uit te voeren voor Marietje haar bedrijf. Zodra het duidelijk is dat de wet is overtreden zal ICE bank meteen strafrechtelijk vervolgd worden.

Welke fundamentele vrijheid of vrijheden zijn/is op deze casus van toepassing? Geef hierbij aan waarom één of meerdere vrijheden naar uw mening niet van toepassing is/zijn?

Vraag 2

Week 6, HC11, HVII paragraaf 5.

Inmiddels is de wetgeving van Litouwie geliberaliseerd. Dat betekent dat ondernemers een vergunning kunnen krijgen om online gokdiensten aan te kunnen bieden. Om voor deze vergunning in aanmerking te komen moeten de ondernemers voldoen aan een aantal vereisten ter zake van de betrouwbaarheid, kundigheid en integriteit teneinde het witwassen van zwart geld en belastingontduiking tegen te gaan. Tevens is het vereist dat de ondernemers in Litouwie gevestigd moeten zijn. Marietje besluit dan ook om een vergunning aan te vragen, maar deze wordt geweigerd enkel en alleen om het feit dat zij niet in Litouwie gevestigd is. Marietje gaat hiertegen in beroep bij de rechter. Litouwie voert bij de rechter aan dat deze regel is gerechtvaardigd door de noodzaak te allen tijde en tegen relatief lage kosten effectief toezicht uit te kunnen oefenen op de aanbieders van online gokdiensten. Litouwie hanteert dezelfde eisen ten aanzien van aanbieders van offline gokdiensten, maar in de afgelopen elf jaar zijn slechts een aantal van deze aanbieders gecontroleerd. Aan de vergunning zijn jaarlijkse leges verbonden die dienen ter dekking van de inspectiekosten.

Wat is uw mening over onverenigbaarheid van deze gang van zaken met recht van de Europese Unie?

Vraag 3

Week 6, HC11, HVII paragraaf 5.2 randnummer 105 e.v.

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (2)

Europees Recht - RUG - Oefententamen 2012/2013 (2)


Vragen

Vraag 1

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.

Het zakelijk instinct van Marietje en Stomka is nog steeds niet uitgeput en ze besluiten samen om scooters te gaan verkopen. Deze scooters zijn bijzonder populair in die lidstaten met een grote populatie van jongere mensen. Stomka laat de Scooters maken in Bangladesh en importeert de scooters vervolgens in lidstaat Polsika, waar deze scooters legaal verhandeld kunnen worden. Vanuit die lidstaat worden de scooters over de verschillende andere lidstaten gedistribueerd. In een lidstaat Scootsie vindt de distributie plaats via een online winkel die is geregistreerd in Scootsie en wordt geleid door Marietje vanuit Hamsterdam, de hoofdstad van Scootsie, en waar de online winkel ook een winkel heeft.

Marietje en Stomka verkopen veel scooters via de online winkel. Als de politie langskomt om een overtreding van een nieuwe Wet op de verkeersveiligheid van scooters te constateren blijkt dit succes van korte duur te zijn.

Deze Wet vereist dat deze scooters worden verkocht in niet-online winkels in combinatie met afdoende training voor de bestuurders van de scooters. Het is overduidelijk voor het Openbaar Ministerie dat de verkoop van scooters via het internet nooit kan voorzien in voldoende training voor de bestuurder. Ten overstaan van de strafrechter beroept Marietje zich op het Werkingsverdrag. In antwoord hierop geeft het Openbaar Ministerie aan dat Bengalese scooters niet onder dit Verdrag vallen omdat de scooters zijn geproduceerd buiten de Europese Unie.

Hoe zou volgens u de rechter moeten oordelen over de argumenten van het Openbaar Ministerie en de argumenten van Marietje gelet op het EU recht?

Vraag 2

Week 5, HC10, HVII paragraaf 3.3.1 en 3.5.

De regering van Scootsie is nog steeds bezorgd over de veiligheid van scooters en de regering neemt een nieuwe wet aan die een rijbewijs voor bestuurders van scooters verplicht stelt. Bovendien mogen dergelijke scooters in de bebouwde kom alleen op fietspaden worden gebruikt. Deze regels volgen op wetenschappelijk onderzoek van de incidenten met scooters dat laat zien dat de mensen met een vrijwillig rijbewijs 76% minder kans hebben om bij een ongeluk betrokken te zijn. Ditzelfde onderzoek toont tevens aan dat de overgrote meerderheid van ongelukken met scooters plaatsvindt buiten de fietspaden.

Beredeneer uw mening betreft de verenigbaarheid van deze maatregelen met het Europees recht.

Vraag 3

Week 7, HC13, HVIII paragraaf 2.

Scooters moeten regelmatig worden onderhouden door een erkende scootermaker. Het merendeel van de scootermakers is aangesloten bij de Vereniging van Scootermakers en Reparateurs (VSR). Stomka is echter geen lid van deze vereniging. Tijdens de algemene leden vergadering van de VSR is besloten dat er een lijst komt met scooters die niet langer worden onderhouden. De scooters die Stomka verkoopt staan op de zwarte lijst en worden aldus niet onderhouden. Uit de notulen blijkt dat dit besluit is genomen om Stomka van

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - RUG - B3 - Hoorcollegeaantekeningen 2016/2017

Europees Recht - RUG - B3 - Hoorcollegeaantekeningen 2016/2017


Let op: in 2017/2018 is de volgorde van de behandelde onderwerpen gewijzigd. Inhoudelijk sluiten de hoorcollegeaantekeningen uit 2016/2017 wel aan bij de hoorcolleges uit 2017/2018.

Het onderwerp mededingingsrecht wordt in 2017/2018 in week 5 behandeld en de interne markt in week 6 en week 7.

Hoorcolleges Week 1: Inleiding, instellingen en rechtsbeginselen

Het eerste hoorcollege gaat over de instellingen van de Europese Unie en de besluitvorming binnen de Unie, wat voornamelijk geschiedt in Brussel. Het tweede hoorcollege gaat over de rechtsbeginselen die van toepassing zijn. Beide colleges worden gegeven door professor Hans Vedder, in samenwerking met Lorenzo Squitani.

Europese macht

Binnen de Europese Unie hebben we verschillende instellingen. De Europese Unie bestaat niet uit slechts één persoon, maar bestaat uit verschillende instellingen die samenwerken om te bekijken naar het Europese belang. De instellingen zijn genoemd in artikel 13 VEU. Nadere regels omtrent de verschillende instellingen zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Europese Unie kent verschillende waarden, doelstellingen en belangen, die tevens genoemd staan in artikel 3 VEU. Een van die doelstellingen is de Europese integratie. De Europese integratie is slechts een instrument om een hoger doel te bereiken: het worden van een betere wereldspeler. Dit doet men om de vrede te bewaren. Artikel 3 VEU luidt namelijk: “De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen.” Het instellen van de Europese Unie is succesvol gebleken, omdat de vrede al vele jaren gewaarborgd is, ten aanzien van goederen, diensten en kapitaal. Deze hoge doelen, welzijn en vrede, zijn nader neergelegd in subdoelen. Deze subdoelen komen nader aan bod in rechtsbeginselen. Het overdragen van bevoegdheden creëert de behoefte aan een institutioneel stelsel. De Founding Fathers, zes oorspronkelijke lidstaten, hebben verdragen gecreëerd, om botsende belangen af te kunnen wegen. Door het invoeren van het Landbouwbeleid moet men aan de ene kant zorgen voor een zo goedkoop mogelijke prijs voor groenten en aan de andere kant moet men zorgen voor voldoende inkomsten voor de boeren. De hogere inkomsten van de boeren worden niet gewaarborgd door het goedkoop maken van de groenteprijzen. De inkoopkosten moeten dan ook lager liggen. De regelgeving in verdragen moet daarom ook altijd nader worden ingevuld, zoals staat beschreven in artikel 34 jo. 36 VWEU. Het relationele kader zorgt ervoor dat de belangen nader moeten worden afgewogen.

Instellingen van de Europese Unie

Binnen de Europese Unie kent men zeven verschillende instanties,

.....read more
Access: 
Public
Samenvattingen en studiehulp voor Rechten Bachelor 3 aan de Rijksuniversiteit Groningen
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
special isis de wereld in

Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1948