Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2017


Vragen

Vraag 1

Nederland besluit systematisch alle houten bouwmaterialen te controleren die worden ingevoerd vanuit Polen omdat er recentelijk opvallend veel klachten van consumenten over houtrot in deze Poolse bouwmaterialen zijn. EU-rechtelijk valt deze Nederlandse controlemaatregel te kwalificeren als:

  1. een heffing van gelijke werking (artikel 30 Wv);

  2. een maatregel van gelijke werking (artikel 34 Wv);

  3. een protectionistische belasting (artikel 110, tweede alinea, Wv);

  4. een consumentenmaatregel (artikel 169 Wv).

Vraag 2

In het arrest Keck gaf het Hof van Justitie van de EU (HvJEU):

  1. een ruimere uitleg aan het begrip maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

  2. een engere uitleg aan het begrip maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

  3. een ruimere uitleg aan de uitzonderingen op het verbod van maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

  4. een engere uitleg aan de uitzonderingen op het verbod van maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

Vraag 3

In het arrest in de zaak Outokumpu (C-213/96) verklaarde het HvJEU de betrokken Finse regeling over belasting op energie in strijd met artikel 110 Wv omdat:

  1. die regeling differentieerde tussen de belasting op milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit en de belasting op milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit;

  2. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit hetzelfde tarief moest worden betaald als voor in Finland milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit;

  3. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit een hoger tarief moest worden betaald dan voor in Finland milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit;

  4. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit een hoger tarief (een zogenoemd middentarief) moest worden betaald dan voor in Finland milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit.

Vraag 4

De Nederlander Jan Leep besluit om in Nederland te blijven wonen maar zijn eigen tandartsenpraktijk te beginnen net over de grens in Duitsland, omdat hij denkt aldaar – en anders dan in Nederland - een kapitaal te kunnen vergaren met het kiezen trekken c.s. Onder welke verkeersvrijheid van de interne markt valt Jan?

  1. Vrij verkeer van werknemers.

  2. Vrijheid van vestiging.

  3. Vrijheid van dienstverlening.

  4. Vrij verkeer van kapitaal.

Vraag 5

De beperkende maatregel van de gemeente Maastricht in de zaak Josemans, inhoudende dat niet-ingezetenen van Nederland geen toegang hadden tot de coffeeshops in Maastricht, werd door het HvJEU niet in strijd geacht met het EU-recht inzake het vrij verkeer, wat betreft de aldaar verkochte softdrugs, omdat:

  1. de betrokken Maastrichtse maatregel geen direct onderscheid naar nationaliteit maakte;

  2. de betrokken Maastrichtse maatregel weliswaar het vrij verkeer belemmerde, maar kon worden gerechtvaardigd met een jurisprudentiële exceptie;

  3. de betrokken eigenaar, Marc Josemans, zich lang niet altijd netje aan de Nederlandse regels voor coffeeshops had gehouden;

  4. in de betrokken coffeeshops hoofdzakelijk soft drugs wordt verkocht en gebruikt hetwelk een illegaal product is en daarom viel de toegang tot de coffeeshops niet onder enige vrijheid van de interne markt.

Vraag 6

Welke van de volgende uitzonderingen op het recht op vrij verkeer in de interne markt geldt als een zogenoemde rule of reason uitzondering?

  1. De handhaving van de openbare orde.

  2. De handhaving van de openbare veiligheid.

  3. De bescherming van het nationale artistiek bezit.

  4. De bescherming van het milieu.

Vraag 7

In de context van het Europese mededingingsrecht, wat wordt verstaan onder een horizontale overeenkomst?

  1. Een overeenkomst tussen twee of meer bedrijven die zich bezighouden met een zelfde soort bedrijfsactiviteit, zoals de distributie van televisies.

  2. Een overeenkomst tussen twee of meer bedrijven die zich bezighouden met hetzelfde product, zoals een overeenkomst tussen de producent en de distributeur van hetzelfde merk televisie.

  3. Een overeenkomst tussen twee of meer bedrijven die geschikt is om te worden ingeroepen voor de nationale rechter omdat deze overeenkomst voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk is.

  4. Een overeenkomst tussen twee of meer bedrijven die economisch gezien ongeveer even sterk zijn, zodat geen van die bedrijven in het kartel een duidelijk overwicht heeft.

Vraag 8

Welke van de onderstaande afspraken in een overeenkomst tussen ondernemingen is geen zogenoemde hardcore restrictie?

  1. Prijsafspraken.

  2. Marktverdelingsafspraken.

  3. Afspraken om de productie van goederen te beperken, om zo de prijs van deze goederen op te drijven.

  4. Een exclusieve dealerafspraak tussen de producent en een distributeur van hetzelfde merk auto.

Vraag 9

Alvorens kan worden beslist of een onderneming over een machtspositie beschikt in de zin van artikel 102 Wv, moet eerst worden vastgesteld:

  1. of deze onderneming misbruik heeft gemaakt van deze machtpositie;

  2. wat de relevant markt is;

  3. welk marktaandeel deze onderneming heeft;

  4. of de handel tussen de EU-lidstaten ongunstig wordt beïnvloed.

Vraag 10

Wie mag heden ten dage de uitzondering van artikel 101, lid 3, Wv op het kartelverbod van artikel 101, lid 1, Wv toepassen?

  1. Alleen de Europese Commissie.

  2. Alleen de nationale kartelautoriteiten, zoals in Nederland de ACM.

  3. Alleen de nationale rechterlijke instanties die belast zijn met de toepassing van het Europese mededingingsrecht.

  4. De Europese Commissie, de nationale kartelautoriteiten en ook de nationale rechters belast met de toepassing van het Europese mededingingsrecht.

Vraag 11

In het arrest Altmark is gebleken dat overheidssubsidies aan ondernemingen die belast zijn met een dienst van algemeen economisch belang niet altijd verboden staatsteun vormt, mits aan een aantal strenge voorwaarden is voldaan. Welke van deze zogenoemde Altmark- voorwaarden hoeft niet altijd vervuld te zijn om de overheidssubsidie vrij te stellen van het verbod van artikel 107, lid 1, Wv?

  1. De begunstigde onderneming moet daadwerkelijk belast zijn met de uitvoering van een openbaredienstverplichting en deze moet duidelijk zijn afgebakend.

  2. De parameters/voorwaarden op basis waarvan de financiële compensatie wordt berekend, moet vooraf op objectieve en doorzichtige wijze zijn vastgesteld.

  3. De financiële compensatie mag niet hoger zijn dan nodig is om de kosten van de uitvoering van de openbaredienstverplichting geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering van die verplichting.

  4. De financiële compensatie moet worden vastgesteld aan de hand van de kosten die een gemiddelde, goed beheerde onderneming, zou hebben gemaakt om de betrokken openbaredienstverplichting uit te voeren, rekening houdend met de opbrengsten alsmede met een redelijke winst uit de uitoefening van deze verplichting.

Vraag 12

Tot wie is de zogenoemde nuttig-effect norm gericht in de context van het EU- mededingingsrecht?

  1. Tot EU-burgers, niet zijnde ondernemingen, dat wil zeggen natuurlijke personen.

  2. Tot ondernemingen, dat wil zeggen elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht rechtsvorm en wijze van financieren.

  3. Tot de EU-lidstaten.

  4. Tot de EU-instellingen.

Vraag 13

Vader Ruiz Zambrano had volgens het HvJEU in het gelijknamige arrest een recht op verblijf en een recht op arbeid in België omdat:

  1. anders aan hem het effectieve genot van de belangrijkste aan zijn status van burger van de Unie ontleende rechten zou worden ontzegd;

  2. hij een gezinslid van een geëmigreerd EU-burger was en dus recht op gezinshereniging en op arbeid had volgens de zogenoemde Burgerschapsrichtlijn (richtlijn 2004/38);

  3. anders zijn kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan hun status van burger van de Unie ontleende rechten zou worden ontzegd;

  4. hij anders terug naar Colombia moest waar schending van zijn mensenrechten dreigde.

Vraag 14

Volgens het kaderbesluit over het Europese arrestatiebevel moet een EU-lidstaat altijd zijn eigen onderdanen overleveren aan een andere EU-lidstaat indien:

  1. die eigen onderdaan voor strafvervolging in die andere EU-lidstaat wordt opgevraagd;

  2. die eigen onderdaan voor het uitzitten van een gevangenisstraf in die andere EU- lidstaat wordt opgevraagd;

  3. aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan, dat wil zeggen dat het door de eigen onderdaan begane feit zowel strafbaar is in zijn eigen lidstaat als in de lidstaat die om zijn overlevering vraagt;

  4. het gaat om moord of doodslag begaan in die andere EU-lidstaat, dit vanwege de uitzonderlijke ernst van deze misdrijven.

Vraag 15

Welke van onderstaande uitspraken over de voorrang en de rechtstreekse werking van EU- recht is juist?

  1. Alle bepalingen van EU-recht hebben voorrang op het nationale recht van de lidstaten, en alle bepalingen van EU-recht hebben rechtstreeks werking.

  2. Niet alle bepalingen van EU-recht hebben voorrang op het nationale recht van de lidstaten, en niet alle bepalingen van EU-recht hebben rechtstreeks werking.

  3. Alle bepalingen van EU-recht hebben voorrang op het nationale recht van de lidstaten, maar niet alle bepalingen van EU-recht hebben rechtstreeks werking;

  4. Niet alle bepalingen van EU-recht hebben voorrang op het nationale recht van de lidstaten, maar alle bepalingen van EU-recht hebben rechtstreeks werking

Vraag 16

Indien een nationale rechter geconfronteerd wordt met een bepaling van nationaal recht die duidelijk strijdig is met een rechtstreeks werkende bepaling van EU-recht, dan moet hij deze strijdige bepaling van nationaal recht:

  1. ongeldig verklaren;

  2. buiten toepassing verklaren;

  3. in stand laten in dualistische EU-lidstaten, en buiten toepassing laten in monistische EU-lidstaten;

  4. zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de rechtstreeks werkende bepaling van EU- recht.

Vraag 17

In de zaak Energyclaim wees de rechtbank Den Haag het verzoek van deze stichting af om de Nederlandse staat aansprakelijk te stellen voor schending van EU-recht omdat:

  1. Nederland geen voldoende gekwalificeerde schending van EU-recht kon worden verweten;

  2. er geen causaal verband tussen de schade bij (de achterban van) Energyclaim en de schending van EU-recht door Nederland kon worden aangetoond;

  3. de beweerdelijk door Nederland geschonden EU-norm niet strekte tot bescherming van de belangen van (de achterban van) Energyclaim;

  4. Energyclaim niet voldoende duidelijk had gemaakt welk soort schade zijzelf en haar achterban hadden geleden.

Vraag 18

Over de vraag of nationaal recht van een lidstaat strijdig is met EU-recht, kan een uitspraak van het HvJEU worden verkregen via:

  1. een inbreukprocedure (artikel 258 Wv);

  2. een prejudiciële geldigheidsvraag (artikel 267, sub b, Wv);

  3. een beroep tot schadevergoeding (artikel 268 jo. 340 Wv);

  4. een beroep wegens nalaten (artikel 265 Wv).

Vraag 19

In het arrest in de zaak Cilfit (283/81) bepaalde het HvJEU dat:

  1. 1. lagere rechters in de lidstaten onder bepaalde omstandigheden verplicht prejudiciële vragen te stellen;

  2. 2. hoogste rechters in de lidstaten onder bepaalde omstandigheden verplicht prejudiciële geldigheidsvragen te stellen;

  3. 3. lagere rechters in de lidstaten onder bepaalde omstandigheden niet verplicht prejudiciële vragen te stellen;

  4. 4. hoogste rechters in de lidstaten onder bepaalde omstandigheden niet verplicht prejudiciële vragen te stellen.

Vraag 20

De eis van het ‘individueel raken’ speelt een rol in een beroep tot nietigverklaring, ingesteld door een particulier bedrijf, tegen:

  1. een tot hem gericht besluit van de Europese Commissie waarin dit bedrijf schending van het kartelverbod van artikel 101, lid 1, Wv wordt verweten;

  2. een tot (vermeende) mededeelnemers in een kartel gericht besluit van de Europese Commissie waarin deze mededeelnemers schending van het kartelverbod van artikel 101, lid 1, Wv wordt verweten;

  3. een regelgevingshandeling die dit particuliere bedrijf rechtstreeks raakt en geen uitvoering vereist;

  4. een besluit van de Raad waarin negatief wordt beslist op een eerder verzoek van dit particuliere bedrijf om toegang tot bepaalde documenten in een kartelzaak.

Antwoordindicatie

  1. B

  2. B

  3. D

  4. C

  5. D

  6. D

  7. A

  8. D

  9. B

  10. D

  11. D

  12. C

  13. C

  14. A

  15. C

  16. B

  17. C

  18. A

  19. D

  20. B

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Europees Recht - UvA

Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2017

Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2017


Vragen

Vraag 1

Nederland besluit systematisch alle houten bouwmaterialen te controleren die worden ingevoerd vanuit Polen omdat er recentelijk opvallend veel klachten van consumenten over houtrot in deze Poolse bouwmaterialen zijn. EU-rechtelijk valt deze Nederlandse controlemaatregel te kwalificeren als:

  1. een heffing van gelijke werking (artikel 30 Wv);

  2. een maatregel van gelijke werking (artikel 34 Wv);

  3. een protectionistische belasting (artikel 110, tweede alinea, Wv);

  4. een consumentenmaatregel (artikel 169 Wv).

Vraag 2

In het arrest Keck gaf het Hof van Justitie van de EU (HvJEU):

  1. een ruimere uitleg aan het begrip maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

  2. een engere uitleg aan het begrip maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

  3. een ruimere uitleg aan de uitzonderingen op het verbod van maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

  4. een engere uitleg aan de uitzonderingen op het verbod van maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

Vraag 3

In het arrest in de zaak Outokumpu (C-213/96) verklaarde het HvJEU de betrokken Finse regeling over belasting op energie in strijd met artikel 110 Wv omdat:

  1. die regeling differentieerde tussen de belasting op milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit en de belasting op milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit;

  2. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit hetzelfde tarief moest worden betaald als voor in Finland milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit;

  3. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit een hoger tarief moest worden betaald dan voor in Finland milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit;

  4. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit een hoger tarief (een zogenoemd middentarief) moest worden betaald dan voor in Finland milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit.

Vraag 4

De Nederlander Jan Leep besluit om in Nederland te blijven wonen maar zijn eigen tandartsenpraktijk te beginnen net over de grens in Duitsland, omdat hij denkt aldaar – en anders dan in Nederland - een kapitaal te kunnen vergaren met het kiezen trekken c.s. Onder welke verkeersvrijheid van de interne markt valt Jan?

  1. Vrij verkeer van werknemers.

  2. Vrijheid van vestiging.

  3. Vrijheid van dienstverlening.

  4. Vrij verkeer van kapitaal.

Vraag 5

De beperkende maatregel van de gemeente Maastricht in de zaak Josemans, inhoudende dat niet-ingezetenen van Nederland geen toegang hadden tot de coffeeshops in Maastricht, werd door het HvJEU niet in strijd geacht met het EU-recht inzake het vrij verkeer, wat betreft de aldaar verkochte softdrugs, omdat:

  1. de betrokken Maastrichtse maatregel geen direct onderscheid naar nationaliteit maakte;

  2. de betrokken Maastrichtse maatregel weliswaar het vrij verkeer

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2015

Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2015


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Stelling I: Nationale regels die ‘verkoopmodaliteiten’ vaststellen, vallen per definitie niet onder het verbod van Artikel 34 Wv.
Stelling II: Het is onzeker of de regel in de zaak Keck aangaande verkoopmodaliteiten ook van toepassing is op het vrij verkeer van diensten.

  1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Nederlandse importeurs van buitenlandse consumentenelektronica moeten een 'recyclingbijdrage' betalen om de recycling van een apparaat te bekostigen nadat het is afgedankt. Voor Nederlandse producten bestaat die bijdrage in het geheel niet. De recyclingbijdrage is aan te merken als:

  1. een invoerrecht;
  2. een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking;
  3. een discriminerende binnenlandse belasting;
  4. een heffing van gelijke werking als een invoerrecht.

Vraag 3

Stelling I: Uit de zaak C-137/09, Josemans, volgde o.a. dat toegang weigeren tot een coffeeshop aan niet-ingezetenen die daar alcoholvrije dranken en etenswaren willen consumeren in strijd is met artikel 56 Wv en dus een rechtvaardiging behoeft.
Stelling II: Uit de zaak C-137/09, Josemans, volgde dat zowel drugs als prostitutie buiten de reikwijdte van de EU interne markt regels vallen

  1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 4

De zogenoemde rule of reason doctrine:

  1. is enkel van toepassing in de context van het vrij verkeer van goederen en het vrije dienstenverkeer;
  2. behelst een limitatieve lijst openbare belangen;
  3. is nooit door de EU Lidstaten gecodificeerd in het EU Werkingsverdrag;
  4. kan in principe zowel ter rechtvaardiging van maatregelen mét onderscheid als maatregelen zonder onderscheid dienen.

Vraag 5

Het evenredigheidsbeginsel bij het vrij verkeer van diensten vereist dat een handelsbeperkende maatregel van een lidstaat:

  1. altijd een juiste afweging behelst van het te beschermen publieke belang tegen het belang van het vrij verkeer van diensten (ook bekend als evenredigheid strictu sensu);
  2. van de verschillende mogelijke alternatieven diegene volgt die het minst het vrije verkeer van diensten belemmert waarbij toch hetzelfde niveau van bescherming van het publieke belang wordt bereikt;
  3. geen onderscheid maakt tussen binnenlandse en buitenlandse dienstverleners;
  4. van tijdelijke aard is, dat wil zeggen tot dat deze wordt vervangen door EU-wetgeving.

Vraag 6

Het arrest Aher Waggon had betrekking op een richtlijn die:

  1. geen vrijverkeersclausule bevatte;
  2. wel een vrijverkeersclausule bevatte;
  3. optionele harmonisatie voorschreef;
  4. volledige harmonisatie voorschreef.

Vraag 7

EU harmonisatie van wetgeving ten behoeve van de interne markt:

  1. moet altijd het wegnemen van handelsbelemmeringen tot doel hebben;
  2. moet altijd het wegnemen van merkbare mededingingsverstoringen tot doel hebben;
  3. moet het wegnemen van merkbare mededingingsverstoringen en/of het wegnemen van handelsbelemmeringen tot doel hebben.
  4. Geen van de bovengenoemde opties is
.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2015

Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2015


Part A: Multiple Choice Questions

Question 1

The so-called ‘First Pillar’ of the former EU was comprised of:
1. Euratom, the European Community for Coal and Steel and the European Economic Community;
2. the European Economic Community;
3. Police and Judicial Cooperation in Criminal Matters;
4. Common Foreign and Security Policy.

Question 2

The most ‘intergovernmental’ type of EU decision-taking is present in:
1. Article 83 TFEU;
2. Article 113 TFEU;
3. Article 114 TFEU;
4. Article 177 TFEU.

Question 3

Which of the following statements is true / false?
I. In Van Gend en Loos, the European Court of Justice (ECJ) made no secret of the fact that direct effect of EU law would greatly improve the effectiveness of EU law.
II. Provisions of the EU Treaties have supremacy provided they are sufficiently clear and unconditional.
1. Statement I is true, Statement II is false.
2. Statement I is false, Statement II is true.
3. Both Statements are true.
4. Both Statements are false.

Question 4

Which of the following statements is true / false?
I. The Lisbon Treaty was designed to facilitate the enlargement of the EU with the former Communist countries in Eastern Europe.
II. Many of the changes introduced by the Treaty of Lisbon were copied from the Treaty establishing a Constitution for Europe.
1. Statement I is true, statement II is false.
2. Statement I is false, statement II is true.
3. Both statements are true.
4. Both statements are false.

Question 5

Article 157(1) TFEU:
1. lacks direct effect;
2. has only direct effect in vertical situations;
3. has only direct effect in horizontal situations;
4. has direct effect in both vertical and horizontal situations.

Question 6

Ratification of EU law by national parliaments is not required for:
1. the use of the simplified revision procedure to change the TFEU;
2. the accession of Turkey to the EU;
3. the amendment of the TEU;
4. the use of the so-called ‘Flexibility Clause’ (Article 352 TFEU).

Question 7

The ESM Amendment:
1. was proposed by a Member State Government instead of the Commission;
2. required a unanimous vote in the Council of Ministers;
3. amended article 125 TFEU;
4. amended article 48(6) TEU.

Question 8

In case the EU wants to immediately freeze financial assets in the EU that belong to relatives of Vladimir Putin, the best way to proceed is:
1. to adopt a EU regulation;
2. to adopt a EU

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - UvA - Deeltoets I (2e kans) 2015

Europees Recht - UvA - Deeltoets I (2e kans) 2015


Multiple Choice Questions

Question 1

The European Parliament cannot:

  1. approve EU legislation;

  2. approve the EU budget;

  3. adopt a legislative proposal in the field of internal market policy;

  4. adopt a motion of censure.

Question 2

Which of the following statements is true/false?

  1. Most decisions of the Council are formally adopted by COREPER.

  2. The Council can be regarded as part of a ‘bicameral legislature’.

  1. Statements I and II are true.

  2. Statements I and II are false.

  3. Statement I is true; statement II is false.

  4. Statement I is false; statement II is true.

Question 3

The so-called ‘Pillar Structure’ of the former EU was designed to:

  1. keep the powers of the European Commission intact in the EC Treaty (‘First Pillar’);

  2. keep the powers intact of the ECJ in the context of the Common Foreign and Security Policy (‘Second Pillar’);

  3. guarantee a dominant role for the Council in ‘Justice and Home Affairs’ (‘Third Pillar’);

  4. guarantee a dominant role for the European Parliament in the Euratom Treaty (‘First Pillar’).

Question 4

Which of the following statements is true / false?

  1. The Treaty of Lisbon retained the intergovernmental characteristics of EU Common Foreign and Security Policy.

  2. The Treaty of Lisbon finally managed to merge the EC and Euratom into one new international organisation called ‘European Union’ (new style).

  1. Statement I is true, statement II is false.

  2. Statement I is false, statement II is true.

  3. Both statements are true.

  4. Both statements are false.

Question 5

Which of the following statements is true / false?

  1. In Van Gend en Loos the ECJ stated that infringements of the EEC Treaty can also be dealt with by the European Commission.

  2. Provisions of the EU Treaties that enjoy direct effect also enjoy supremacy over national law.

  1. Statement I is true, Statement II is false.

  2. Statement I is false, Statement II is true.

  3. Both Statements are true.

  4. Both Statements are false.

Question 6

A provision of the TFEU will only have direct effect if it contains:

  1. an unconditional legal norm;

  2. a clear legal norm;

  3. a clear and unconditional legal norm;

  4. None of the above. 

Question 7

The accession of Montenegro to the EU:

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2014

    Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2014


    Multiple Choice Questions

    Question 1

    The Tobacco Advertising Case (C-376/98) teaches us that:

    1. The EU Member States may adopt legislation on the protection of public health as long as this does not result in a distortion of competition

    2. The EU Member States are exclusively competent in the area of health care policy

    3. The EU is never competent to adopt measures in the field of public health

    4. The European Union is competent to adopt measures in the field of public health in case such measures remove the obstacles to trade

    Question 2

    Under the ‘ordinary legislative procedure’:

    1. Neither the European Parliament nor the Council of Ministers can block the adoption of a EU act

    2. The European Parliament cannot block the adoption of a EU act

    3. The Council of Ministers cannot block the adoption of a EU act

    4. Both the European Parliament and the Council of Ministers can block the adoption of a EU act

    Question 3

    José-Manuel Barroso (President of the European Commission) is also a member of what other EU Institution, in addition to the European Commission?

    1. The Council of Ministers

    2. The European Council

    3. The European Central Bank

    4. The European Parliament

    Question 4

    Which of the following statements is true / false?

    1. Under Article 352 TFEU the European Union can adopt legislation to harmonize the laws of the Member States in the field of the protection of human health.

    2. The ‘ordinary legislative procedure’ is applicable when the EU wants to harmonize laws of the Member States for the improvement of the functioning of the Internal Market.

    1. Statement I is true, Statement II is false

    2. Statement I is false, Statement II is true

    3. Both Statements are true

    4. Both Statements are false

    Question 5

    When the Council of Ministers takes a ‘qualified majority vote’ before 1 November 2014:

    1. The individual EU Member States have a veto

    2. The Dutch Minister has a weighted vote worth more ‘points’ than the Croatian Minister

    3. The German Minister has a vote worth more weighted points than the vote of the Italian Minister

    4. The act must be approved by at least 65% of the EU Member States, representing at least 55% of the population of the EU

    Question 6

    1. One of the sources of law that inspire the European Court of Justice to ‘discover’ General

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2013

    Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2013


    Questions

    Question 1

    From the Costa-ENEL case (6/64) it appears that:

    1. All EU law has precedence over all national law;

    2. EU law has precedence over national law, including national constitutional law;

    3. All EU law has indirect effect;

    4. The status of EU law is independent on the national legal orders of the EU member states.

    Question 2

    COREPER (the Committee of Permanent Representatives of the EU Member States) is a EU body that supports:

    1. The European Court of Justice;

    2. The European Commission;

    3. The Council of Ministers;

    4. The European Parliament.

    Question 3

    One of the tasks of the European Commission is:

    1. To resolve legal disputes in the European Union;

    2. To propose Union legislative acts;

    3. To maintain public order in the member States;

    4. To represent the interests of the individual EU member states.

    Question 4

    Which of the following areas of policy is an exclusive competence of the European Union?

    1. Protection of human health;

    2. Consumer protection;

    3. Common commercial policy;

    4. Transport.

    Question 5

    Which of the following statements is true / false?

    1. An amendment of the Treaty on the functioning of the European Union can be stopped by the Dutch parliament.

    2. Accession of Turkey to the European Union can be stopped by the Dutch parliament.

    1. Both statements are true;

    2. Statement I is false, Statement II is true;

    3. Statement I is true, statement II is false;

    4. Both statements are false.

    Question 6

    The Tobacco Advertising Case (C-376/98) is essentially about:

    1. The compliance of EU legislation with the principle of conferral (also known as the principle of attribution).

    2. The compliance of EU legislation with the principle of subsidiarity;

    3. The compliance of EU legislation with the principle of proportionality;

    4. The compliance of EU legislation with human rights

    Answers

    1. a

    2. c

    3. b

    4. c

    5. a

    6. a

    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2013

    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2013


    Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    De ‘gewone wetgevingsprocedure’

    1. wordt ingeleid door de Raad van Ministers;

    2. is minder democratisch dan een ‘bijzondere wetgevingsprocedure’;

    3. legt het zwaartepunt van de beslissingsbevoegdheid bij het Europees Parlement;

    4. voorziet niet in een Nederlands veto.

    Vraag 2

    De reikwijdte van artikel 34 Wv werd verkleind:

    1. alleen in het Keck arrest (Gev. Zaken C-267/91 en C-268/91);

    2. alleen in het Dassonville arrest (zaak 8/74);

    3. in zowel het Keck arrest (Gev. Zaken C-267/91 en C-268/91) als in het Dassonville arrest (zaak 8/74);

    4. noch in het Keck arrest (Gev. Zaken C-267/91 en C-268/91) als in het Dassonville arrest (zaak 8/74).

    Vraag 3

    Welke Stelling is juist?

    I. De Europese Unie is ten tijde van het Verdrag van Lissabon toegetreden tot het Europees Verdrag tot de Rechten van de Mens

    II. Het Handvest voor de Grondrechten heeft sinds het Verdrag van Lissabon de status van secondair Unierecht.

    1. Stelling I en II zijn juist.

    2. Stelling I en II zijn onjuist.

    3. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.

    4. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.

    Vraag 4

    In de zaak Josemans oordeelde het HvJ dat

    1. prostitutie principieel buiten de werkingsfeer van de interne markt regels valt

    2. cannabis principieel binnen de reikweide van de interne markt valt;

    3. toegang weigeren tot een coffeeshop een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking kan opleveren;

    4. toegang weigeren tot een coffeeshop een belemmering van het vrije dienstenverkeer kan opleveren.

    Vraag 5

    Een onderling afgestemde feitelijke gedraging:

    1. heeft noodzakelijkerwijs betrekking op de positie van de consument / eindverbruiker;

    2. betekent hetzelfde als ‘parallel gedrag van marktdeelnemers’;

    3. heeft altijd een mededingingsbeperkende strekking;

    4. kan bestaan uit de uitwisseling van gevoelige informatie tussen concurrenten.

    Vraag 6

    Het begrip ‘onderneming’ in de zin van artikel 101 Wv:

    1. verwijst naar iedere eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht rechtsvorm en financieringswijze;

    2. verwijst naar ieder type onderneming zoals erkent in het nationale vennootschapsrecht van de 27 EU Lidstaten;

    3. kan geen betrekking hebben op publiekrechtelijke rechtspersonen;

    4. kan geen betrekking hebben op private ondernemingen die met overheidsgeld zijn gefinancierd.

    Vraag 7

    De ‘Ruimte voor Vrijheid, Veiligheid en Recht’

    1. is onderworpen aan het exclusieve initiatiefrecht van de Europese Commissie;

    2. is onderworpen aan de rechtsmacht van het Hof van Justitie;

    3. behelst enkel regels van Europees straf- en strafprocesrecht;

    4. behelst de enige beleidsterreinen van het EU recht waar Lidstaten aan ‘nauwere samenwerking’ kunnen doen.

    Vraag 8

    Thomas Vandamme verkreeg op 17

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2012

    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2012


    Vragen

    Vraag 1

    In het Koninkrijk Valois, een EU lidstaat sinds 1995, is absint een geliefd genotsproduct. Absint is een hoog alcoholische drank met wortelextracten. Het wordt lokaal geproduceerd volgens een variabel recept m.b.t. alcohol percentage en hoeveelheid wortelextract. Minder dan 10% wordt geïmporteerd uit andere EU Lidstaten en minder dan 1% wordt geïmporteerd uit derde landen). De absint op de markt van Valois bevat een alcoholpercentage dat varieert van 35% tot wel 70%. De Regering van Valois probeert echter de consumptie van absint te ontmoedigen omdat het een zeer negatief effect heeft op de volksgezondheid (orgaanschade door het hoge alcoholpercentage) in het bijzonder voor jongeren en zwangere vrouwen. Het neemt daartoe decreet 2011/69 aan dat een serie maatregelen bevat om de consumptie van absint in Valois tegen te gaan. Het decreet trad in werking op 1 december 2011 Artikel 1 van het decreet verbiedt nog langer reclame in tijdschriften, kranten en andere mediadragers voor absint in Valois te maken. Artikel 2 van het decreet legt een hoge accijns op alcohol in absint. Voor absint die in Valois wordt geproduceerd worden verschillende tariefschalen ingevoerd: het laagste tarief voor absint met een alcoholpercentage van 30-40%, het middentarief voor een percentage van 40-50% en vanaf 50% wordt het toptarief geheven. Voor geïmporteerde absint geldt een standaardtarief dat overeenkomt met het middentarief dat in Valois zelf wordt geheven ongeacht het daadwerkelijke alcoholpercentage.

    A.

    Stel, u bent een Tsjechische producent van absint en zou graag een stuk(je) van de absintmarkt in Valois willen veroveren. Zonder reclame mogelijkheden in kranten, tijdschriften en andere mediadragers ziet u dat echter niet zitten. U wilt voor de lokale rechter in Valois het Decreet 2011/69 aanvechten met een beroep op het vrij verkeer van goederen. Het procesrecht van Valois heeft echter geen directe beroepsgang tegen wetgevingshandelingen zoals Decreet 2011/69. Bedenk een manier om toch het decreet aan te vechten voor de rechter in Valois.

    B.

    U slaagt er uiteindelijk in om toegang te krijgen tot de rechter in Valois. De Regering van Valois voert als verdedigende partij in de eerste instantie aan dat het vrij verkeer van goederen überhaupt niet in het geding is omdat Artikel 1 van Decreet 2011/69 slechts een verkoopmodaliteit behelst. Hoe zou u als Tsjechische producent dit verweer proberen te ontkrachten?

    C.

    Indien het bovenstaande primaire argument van de Regering van Valois niet slaagt, welke subsidiaire verdediging is dan te verwachten? Maakt het daarbij uit of deze maatregel onderscheid maakt tussen lokaal geproduceerde absint en geïmporteerde absint?

    D.

    Als Tsjechische producent van absint, produceert u deze drank volgens een recept waarbij het alcoholpercentage niet hoger is dan 35%. U wordt echter aangeslagen voor het ʻmiddentariefʼ. U wilt derhalve eveneens artikel 2 aanvechten voor de lokale rechter. Met welke Europeesrechtelijke argumentatie zou u deze regel aanvechten?

    De Europese Unie

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2011

    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2011


    Vragen

    Casus

    Zaak C393/08 Emanuela Sbarigia t. Azienda USL RM

    1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 49 EG, 81 EG, 82 EG, 86 EG, 152 EG en 153 EG.

    2. Dit verzoek werd ingediend in het kader van een geding tussen E. Sbarigia, eigenares van een apotheek, en de Azienda Unità Sanitaria Locale Roma” (hierna: „ASL RM”) inzake de beslissing van de ASL RM houdende verwerping van de verzoeken van Sbarigia om te mogen afwijken van de sluitingsuren en de sluitingsperiodes, in het bijzonder tijdens de zomer van 2006.

    3. De in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetgeving is de regionale wet van Latium nr. 26 van 30 juli 2002 betreffende de openingstijden, de wachtdiensten en de vakanties van apotheken (hierna: „LR 26/02”).

    4. De LR 26/02 bepaalt de openingstijden, de vrijwillige wachtdiensten, de wekelijkse sluiting en de jaarlijkse vakanties van apotheken. Deze bepalingen leggen met name maximale openingstijden op, alsook de verplichting om te sluiten op zondagen, feestdagen en een halve dag per week. Daarenboven legt de LR 26/02 een minimumduur op voor de jaarlijkse vakantie.

    5. Artikel 10 van LR 26/02 luidt als volgt: “Voor de stad Rome stelt elke Unità Sanitaria Locale (lokale gezondheidsdienst; hierna: ‚USL’) de bij deze wet voorgeschreven maatregelen vast die tot haar bevoegdheid behoren. Voor in specifieke gemeentelijke gebieden gevestigde apotheken kunnen de wekelijkse openingstijden voor het publiek, de vakanties van de stadsapotheken en de wekelijkse halve rustdag [...] worden gewijzigd bij beslissing van de territoriaal bevoegde USL, in overleg met de betrokken gemeente, de provinciale orde van apothekers en de voor apotheken meest representatieve vakorganisaties.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    6. Sbarigia is eigenares van een apotheek, gelegen in de wijk „Tridente” in het historische stadscentrum van Rome. Deze wijk, die uitsluitend voetgangersgebied is, bevindt zich in het toeristische hart van de hoofdstad.

    8. In 2006 diende Sbarigia een verzoek in om te worden vrijgesteld van sluiting wegens jaarlijkse vakantie en feestdagen en om verlenging gedurende het hele jaar van de wekelijkse openingstijden. (…)

    9. Dit verzoek werd door de ASL RM afgewezen. Hiertegen heeft Sbarigia beroep ingesteld en opschortende maatregelen gevorderd.

    10. Bij beschikking van 22 juni 2007 heeft de verwijzende rechter het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de beslissing (…) toegewezen. (…)

    15. De verwijzende rechter twijfelt aan de verenigbaarheid van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetgeving met de beginselen van gemeenschapsrecht inzake vrije mededinging van ondernemingen enerzijds en met de maatregelen van de Europese Unie ter verbetering en bescherming van de volksgezondheid anderzijds. Hij is met name van mening dat het huidige wetgevende kader van de regio Latium inzake de organisatie van de farmaceutische zorg in strijd met deze doelstellingen een beletsel vormt voor een doeltreffende bescherming van de volksgezondheid.

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2010

    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2010


    Vragen

    Casus

    Zaak C56/09, Emiliano Zanotti tegen Agenzia delle Entrate

    1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 49 EG en 18 EG betreffende het vrij verrichten van diensten respectievelijk het burgerschap van de Unie.

    2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen E. Zanotti en de Agenzia delle Entrate (hierna: „Agenzia”) inzake het in mindering brengen op de brutobelasting van de kosten voor het volgen van universitaire cursus in een andere lidstaat.

    Toepasselijke nationale bepalingen

    3. Artikel 15, lid 1, sub e, van Besluit nr. 917 van de President van de Republiek tot goedkeuring van de eenvormige tekst betreffende de inkomstenbelasting; hierna: „Besluit 917”) bepaalt: „Op de brutobelasting wordt een bedrag in mindering gebracht gelijk aan 19 % van de hierna genoemde uitgaven die de belastingplichtige heeft gedaan (..): [...] e) voor kosten voor cursussen op universitair niveau, tot maximaal de voor binnenlandse instellingen vastgelegde heffingen en bijdragen.” (…)

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    7. In het academiejaar 20032004 volgde verzoeker in het hoofdgeding, die een te Rome wonende advocaat-fiscalist is, een master internationaal belastingrecht aan het International Tax Center (hierna: „ITC”) te Leiden (Nederland).

    8. In zijn aangifte voor aanslagjaar 2003 bracht verzoeker overeenkomstig artikel 15, lid 1, sub e, BESLUIT 917 een bedrag van 19 % van de kosten voor het volgen van deze master in mindering op de brutobelasting als aftrekbare kosten voor het volgen van universitair onderwijs. Deze kosten bedroegen 12 000 EUR.

    9. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de Agenzia heeft geweigerd leergeld voor de door Zanotti in Nederland gevolgde specialisatiecursus als aftrekpost in aanmerking te nemen en de aftrekbaarheid zelfs volledig heeft uitgesloten zonder daarvoor enige passende motivering of rechtvaardiging te geven (…)

    11. Op 14 december 2007 kwam Zanotti tegen zijn belastingaanslag op bij de Commissione tributaria provinciale di Roma; hij betwistte dat de betrokken aftrek werd geweigerd en hij beriep zich daartoe op de

    onverenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van de door de Italiaanse regeling voorgeschreven beperkingen van de aftrek.

    12. Daarop heeft de Commissione tributaria provinciale di Roma de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld: „Verzetten de algemene beginselen van het Verdrag en van het gemeenschapsrecht inzake een doeltreffende en volledige rechterlijke bescherming, gelijke behandeling en vrij verkeer zich tegen toepassing van artikel 15, [lid 1,] sub e, van BESLUIT 917] (…)?”

    13. De Italiaanse regering is van mening dat de prejudiciële vraag irrelevant is voor de beslechting van de voor de nationale rechter aanhangige zaak. (…)

    14. Deze tegenwerping kan niet worden aanvaard. 15 Volgens vaste rechtspraak rust er een vermoeden van relevantie op de vragen betreffende de uitlegging van het gemeenschapsrecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - UvA

    Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - UvA

    • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Europees Recht voor de opleiding Rechten Bachelor 1 aan de Universiteit van Amsterdam.
    • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie

     

    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Check more of this topic?
    Check all content related to:
    How to use more summaries?


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

    Field of study

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    2604
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Promotions
    special isis de wereld in

    Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering