Organisatie en omgeving - RUG - TentamenTests

Op deze pagina zijn oefenvragen met antwoorden te vinden te gebruiken naast de werkgroepenstof van het vak Organisatie en Omgeving van de Rijksuniversiteit Groningen (zoals gegeven in 2016-2017).


MC-vragen

Vraag 1

Welke verklaring wordt NIET genoemd in het boek voor het negatieve effect van bedrijfsasymmetrie

op de mogelijkheid tot coöperatieve prijsstelling?

  1. Coördineren van een coöperatieve prijs is moeilijker
  2. Bedrijven zijn het niet eens over de coöperatieve prijs
  3. Vergroot de kans op 'misreads'
  4. Kleine bedrijven willen toch afwijken van de prijs ondanks dat grote bedrijven wel de coöperatieve prijs gebruiken

Vraag 2

Wat zijn de juiste kenmerken van een puppy-dog ploy (Fudenburg and Tirole)?

  1. Strategische substituten, zachte verbintenis
  2. Strategische substituten, harde verbintenis
  3. Strategische complementen, zachte verbintenis
  4. Strategische complementen, harde verbintenis

Vraag 3

I Bedrijven kunnen reële opties creëren door hun externe processen aan te passen

II De timing van de investering van een bedrijf hangt af van de (on)zekerheid over de toekomstige

bedrijfscondities

  1. Stelling I en II zijn juist
  2. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
  3. Stelling I is onjuist, stelling II is juist
  4. Stelling I en II zijn onjuist

Vraag 4

Wat faciliteert een coöperatieve prijsstelling?

  1. Hoge marktconcentratie
  2. Geheime prijsvoorwaarden
  3. Hoge koper concentratie
  4. Prijs sensitieve kopers

Vraag 5

Wat is geen criterium van een strategische verbintenis (strategic commitment)

  1. Niet zichtbaar
  2. Onomkeerbaar
  3. Geloofwaardig
  4. Begrijpelijk

Vraag 6

Lees de volgende stellingen over prijsleiderschap:

I In een prijsleiderschap strijden verschillende bedrijven over wie de prijs in de industrie mag bepalen

II bij 'barometric leadership' is één bedrijf de prijsleider

  1. Stelling I en II zijn juist
  2. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
  3. Stelling I is onjuist, stelling II is juist
  4. Stelling I en II zijn onjuist

Vraag 7

Wat is het voordeel van 'delivered pricing' voor een bedrijf?

  1. Een bedrijf kan zijn prijs per stad aanpassen
  2. Het bedrijf kan een competitief voordeel behalen door zijn prijs lager te zetten dan die van zijn concurrent
  3. De klant betaalt zelf voor de bezorgkosten
  4. De prijzen blijven geheim voor de concurrenten

Vraag 8

Wat is consumentensurplus? ('Consumer surplus')

  1. Cumulatieve verschil tussen de individuele gebruikswaarde van een product en de marktprijs van het product
  2. Het competitief voordeel van een bedrijf binnen een industrie
  3. Een onderdeel van het vijf krachten model van Porter, in het bijzonder van onderhandelingskracht van kopers ('bargaining power of buyers')
  4. Maximale bereidheid om te betalen van de consument ('consumer's maximum willingness-to-pay')

Vraag 9

Wanneer ontstaat er consumentensuprlus gelijkheid?

  1. Wanneer de meerderheid van de consumenten het niet eens is met de marktprijs van een product
  2. Wanneer bedrijven hun prijs-kwaliteit posities zich opstellen langs de indifferentiecurve en dus dezelfde consumentensurplus aanbieden
  3. Wanneer er een toegevoegde waarde analyse gedaan is onder een grote groep consumenten
  4. Wanneer bedrijven zich boven of onder de indifferentiecurve positioneren

Vraag 10

Wanneer kan een bedrijf meer economische waarde creëren dan zijn concurrenten?

  1. Wanneer een bedrijf geen waardeketen gebruikt
  2. Wanneer een bedrijf dezelfde waardeketen gebruikt als een bedrijf uit een andere industrie
  3. Wanneer een bedrijf dezelfde waardeketen gebruikt als zijn concurrenten maar de activiteiten efficiënter uitvoert
  4. Wanneer een bedrijf dezelfde waardeketen gebruikt als zijn concurrenten maar een compleet andere volgorde aanhoudt

Vraag 11

Welke karakteristiek van een capaciteit ('capabilities') is JUIST?

  1. Capaciteiten zijn waardevol in één markt of product
  2. Capaciteiten zijn persoonsgebonden
  3. Capaciteiten zijn impliciet
  4. Capaciteiten zijn geen onderdeel van organisatie routines

Vraag 12

Welke van de onderstaande stellingen is WEL een voordeel van een focus strategie?

  1. Een focus strategie kan het bedrijf isoleren van de concurrentie
  2. Een focus strategie kan de 'economies of scope' uitbuiten
  3. Een focus strategie biedt een complete reeks van producten aan
  4. Een focus strategie verhoogt het waargenomen voordeel ('perceived benefit') van klanten

Vraag 13

Lees de volgende stellingen:

I Barrières om de markt te verlaten bestaan wanneer herschikking van activa minder oplevert dan wanneer er in de markt gebleven wordt

II Overheden kunnen ook barrières om de markt te verlaten opstellen

  1. Stelling I en II zijn juist
  2. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
  3. Stelling I is onjuist, stelling II is juistStelling I en II zijn onjuist

Vraag 14

Er bestaan structurele en strategische barrières. Wat is geen voorbeeld van een structurele toegang barrière?

  1. Controle over essentiële hulpbronnen (resources)
  2. Patenten opkopen en vast leggen
  3. Economies of scale / scope
  4. Marketing voordelen van bestaande bedrijven

Vraag 15

Lees de volgende stellingen:

I Limit pricing en Predatory Pricing zijn hetzelfde in de zin dat ze als doel hebben om bestaande concurrenten van de markt te drijven

II Strategisch bundelen zorgt ervoor dat een groep van gerelateerde producten goedkoper is dan wanneer ze apart verkocht worden

  1. Stelling I en II zijn juist
  2. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
  3. Stelling I is onjuist, stelling II is juist
  4. Stelling I en II zijn onjuist

Vraag 16

Limit pricing strategie kan alleen succesvol zijn wanneer:

  1. Een toetreder geen patenten heeft
  2. Een toetreder niet weet hoe de toekomst qua competitie er na toetreding eruit ziet
  3. Het in combinatie met predatory pricing wordt gebruikt
  4. Er structurele toegang barrières zijn

Vraag 17

De theorie over 'Contestable markets' stelt dat:

  1. Monopolisten toetreders buiten de markt houden door middel van strategische barrières
  2. Monopolisten toetreders buiten de markt houden door middel van structurele barrières
  3. Prijzen binnen deze markt niet hoger kunnen zijn dan de gemiddelde kosten van toetreding
  4. Overcapaciteit gebruikt wordt om concurrenten uit de markt te duwen

Vraag 18

Bain beschrijft 3 tyoplogieën van toetreding condities. Welke hoort daar NIET bij?

  1. Blockaded toegang
  2. Accomodated toegang
  3. Deterred toegang
  4. Postentry competitie

Vraag 19

Welke van de volgende stellingen is juist?

I Middelen en capaciteiten (resources and capabilities) hebben geen invloed op het creëren van competitief voordeel

II Of een competitief voordeel van lange duur zal zijn is afhankelijk van concurrenten

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist
  3. Stelling I en II zijn juist
  4. Stelling I en II zijn onjuist

Vraag 20

Isolating mechanisms kunnen vergeleken worden met:

  1. Concurrentie
  2. Co-specialisatie
  3. Toegangsbarrières
  4. Productontwikkeling

Vraag 21

Welke stelling(en) over shicks is/zijn juist?

I Voorbeelden van shocks zijn innovaties, vraag verschuivingen en ontdekkingen van nieuwe marktsegmenten

II Het gevolg van een shock kan zijn dat een bedrijf early-mover advantage zal behalen

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist
  3. Stelling I en II zijn juist
  4. Stelling I en II zijn onjuist

Vraag 22

Welke stelling(en) is/zijn juist?

I Wettelijkke beperkingen (legal restrictions) kan je kopen

II Wettelijke beperkingen (legal restrictions) zijn early-mover advantages

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist
  3. Stelling I en II zijn juist
  4. Stelling I en II zijn onjuist

Vraag 23

Welke stelling(en) is/zijn juist?

I Causal ambiguity is een gevolg van het gebruiken van explicit knowledge

II Causal ambiguity is een barrière voor imitatie

  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist
  3. Stelling I en II zijn juist
  4. Stelling I en II zijn onjuist

Vraag 24

Welke van de onderstaande acties van bedrijf A is geen reactie op het hold-up probleem richting een klant B aan wie A levert?

  1. Relatie-specifieke (idiosyncratische) investeringen verlagen door A
  2. Groeiend wantrouwen tussen A en B
  3. Limit pricing om de koper B te weerhouden zelf het goed te gaan produceren (make)
  4. Investeringen om de ex-post onderhandelingspositie te verbeteren door A

Vraag 25

De beslissing om iets zelf te produceren of via de markt in te kopen (make-or-buy) is een belangrijk concept voor bedrijven. Welke van de vogende uitspraken over deze beslissing is juist?

  1. Tappered integration (getrapte integratie), waarbij een deel van een toegeleverd product zelf geproduceerd wordt en de rest ingekocht wordt, is een goede manier om productiekosten en complexiteiten van toeleveranciers te leren kennen om zo beter te kunnen onderhandelen
  2. Bij het beslissen zelf te produceren, in plaats van in de markt te kopen, moeten opportuniteitskostsen niet meegewogen worden
  3. Zelf maken, in plaats van kopen in de markt, is de gepaste en kosteneffectieve manier van leveringen veilig te stellen waarvan de beschikbaarheid qua kwaliteit of hoeveelheid fluctueert
  4. Bij de make-or-buy moeten kosten van onderhandelen met een toeleverancier niet meegewogen worden omdat die eenmalig zijn

Vraag 26

Kies de juiste reeks, van minst geintregreerd naar meest geintergreerd:

  1. Markttransactie; allianties; langetermijn contract
  2. Langetermijn contract; moeder/dochter relatie; intern produceren
  3. Upstream; Midstream; Lowstream; Downstream
  4. Intern produceren; markttransactie; alliantie

Vraag 27

Wat is een juist voorbeeld van kosten bij marktafname?

  1. De coördinatie van de goederenstroom door de verticale ketting kan vermoeilijkt worden
  2. Private kennis kan dan gelekt worden
  3. Sommige kosten die een marktbedrijf maakt kunnen intern vermeden worden
  4. Alle bovenstaande opties zijn juist

Vraag 28

Wat is geen voorbeeld van verticale uitsluiting?

  1. Een downstream monopolist koopt een leverancier en levert niet meer aan downstream competitie
  2. Door een patent mag een producent een halffabricaat niet meer op de markt brengen
  3. Een upstream monopolist verkoopt een downstream koper
  4. Door leverancierskracht (supplier power) hebben bedrijven geen keus qua prijs

Vraag 29

Een samenwerkingsverband tussen twee bedrijven om een tijdelijke marktvraag te kunnen bedienen, waarvoor relatie-specifieke (idiosyncratische) investeringen nodig zijn, waarvoor complexe afspraken gemaakt moeten worden terwijl er veel onzekerheid is, zal de volgende vorm aannemen:

  1. Een overname
  2. Een markttransactie (buy)
  3. Een alliantie
  4. Een joint venture

Vraag 30

Een franchise-systeem zoals de Kruidvat of McDonalds ketens is een manier van samenwerken die tussen zelf produceren (make) en laten aanleveren door de markt (buy) in gesitueerd is. Vele functies worden centraal uitgevoerd, maar de fanchise-nemers blijven zelfstandig ondernemer. Welke voor- en nadelen van een franchise-systeem zijn juist weergegeven?

  1. Een franchise-systeem kan schaal halen op bijvoorbeeld inkoop en reclame, maar kan toch beter op de lokale vraag aansluiten dan een groot bedrijf dat kan
  2. Een franchise-systeem is een oplossing voor het principal-agent probleem omdat de franchise- nemer zelfstandig ondernemer is en daarmee beter gemotiveerd dan een filiaalhouder die in dienst is.
  3. Een nadeel van een franchise-systeem ontstaat wanneer de franchise-nemer niet investeert in de kwaliteit die de franchise-keten zegt te garanderen.
  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist weergegeven

Vraag 31

Welke van de volgende stellingen is/zijn juist?

I Integratie elimineert eigenbelang in het bedrijf niet, waardoor het nog steeds nodig is om werknemers te belonen met bonussen en promoties

II Volgens de Property Rights Theory mote de beslissingsbevoegdheid over activiteiten in het bedrijf altijd bij het topmanagement liggen

  1. Beiden zijn juist
  2. Beiden zijn onjuist
  3. I is juist, II is onjuist
  4. I is onjuist, II is juist

Vraag 32

Welke bewering over de trade-off tussen technical efficiency en agency efficiency is juist?

  1. Bij een hoge mate van asset specificity is het, op basis van de technische efficiëntie, goedkoper om zelf te maken dan om te kopen
  2. Naarmate de asset specificity toeneemt, zal kopen voordeliger zijn dan zelf maken
  3. Productiekosten zijn altijd hoger bij maken dan bij kopen
  4. Transactiekosten zijn altijd hoger bij kopen dan maken

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. C

  2. D

  3. C

  4. A

  5. A

  6. D

  7. A

  8. A

  9. B

  10. C

  11. C

  12. A

  13. A

  14. B

  15. C

  16. B

  17. C

  18. D

  19. B

  20. C

  21. C

  22. A

  23. B

  24. C

  25. A

  26. B

  27. C

  28. A

  29. C

  30. D

  31. C

  32. C

Open vragen

Vraag 1

Wat zijn marginale kosten?

Vraag 2

Wat zijn Variabele Kosten?

Vraag 3

Hoe kunnen Economies of scale als een entry barrier fungeren en monopolisten tegen concurrentie beschermen?

Vraag 4

Wat wordt verstaan onder het Umbrella Effect?

Vraag 5

Wat is (strategic) Bundling?

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

De marginale kosten of grenskosten zijn de kosten die één extra product met zich brengt. Als de variabele kosten evenredig zijn aan het aantal producten, zijn de marginale kosten gelijk aan de variabele kosten per product.

De winst is maximaal als de marginale opbrengst gelijk is aan de marginale kosten; de afzet die dan gehaald wordt, kan grafisch afgeleid worden door, uitgaande van het snijpunt tussen MK en MO, verticaal naar boven tot de prijsafzetcurve te gaan; het snijpunt stelt de gemiddelde opbrengst voor bij maximale winst. Het punt op die GO-curve noemen we het punt van Cournot, wat het referentiepunt is voor de optimale afzet.

Na dit Cournot-optimum-punt zouden de marginale kosten namelijk hoger zijn dan de marginale opbrengst en dan zou ieder extra product minder winst opleveren.

Vraag 2

Variabele Kosten zijn kosten die veranderen door een toename of afname in de productieomvang, zoals grondstofkosten.

De kosten van een onderneming kunnen op verschillende manieren ingedeeld worden. Eén van de manieren is de indeling naar vaste en variabele kosten. Variabele kosten zijn dat deel van de totale kosten waarvan de omvang afhankelijk is van de omvang van de activiteiten van de onderneming. De vaste of constante kosten zijn dat niet. Het activiteitsniveau van de onderneming kan op verschillende manieren gemeten worden. Bijvoorbeeld door het aantal eenheden van de producten die geproduceerd en verkocht worden of door het aantal mensuren of machineuren. De indeling van de totale kosten in vaste en variabele kosten is afhankelijk van de tijdshorizon die gebruikt wordt. Op lange termijn blijkt een groter deel van de totale kosten samen te hangen met het activiteitsniveau dan op korte termijn. Dit komt doordat een groter deel van de totale kosten op korte termijn niet of nauwelijks beïnvloedbaar is. Bijvoorbeeld: als de tijdshorizon 3 maanden is dan zijn de kosten van machines (zoals afschrijvingen) veelal niet beïnvloedbaar en dus vast. Als de tijdshorizon vijf jaar beslaat dan kan het aantal machines worden afgestemd op het (verwachte) activiteitsniveau. Dezelfde kostencategorie is dan variabel.

Vraag 3

  • Kleine(re) (new to market) producenten kunnen geen lage ATC (Average Total Cost) bereiken. Hierdoor zijn ze niet in staat ' normaal' winst te draaien. Dit resulteert in permanente verliezen, (consistent loss). De monopolist heeft hier geen last van.

  • Ook risico's als "starting big" (grote financiële risico's) houdt potentiële nieuwkomers uit de bestaande markt.

Vraag 4

Het Umbrella Effect is een prijseffect, meestal veroorzaakt door een dominante speler (of monopolist) in de markt. De dominante speler stelt de standaardprijzen in de markt. Concurrenten kunnen alleen kopers vinden als ze zich aanpassen aan de prijs van de dominante speler of onder deze prijs verkopen.

Vraag 5

(Strategic) Bundling is een marktstrategie die producten of diensten bundelt en als een gecombineerd product aanbiedt. De gebundelde producten of diensten kunnen uiteenlopend zijn, maar ook gerelateerd. Het is aantrekkelijk voor de aanbieder om nieuwe producten in combinatie met bekende te introduceren op de markt. In monopolistische markten heeft dit tot gedwongen ontbindingen van bundels geleid. Microsoft en de browser wars is hier een goed voorbeeld van: door de eigen browser standaard te installeren op elke computer die van Microsoft Windows gebruik maakte.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Organisatie en Omgeving: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - RUG

Organisatie en omgeving - RUG - TentamenTests

Organisatie en omgeving - RUG - TentamenTests

Op deze pagina zijn oefenvragen met antwoorden te vinden te gebruiken naast de werkgroepenstof van het vak Organisatie en Omgeving van de Rijksuniversiteit Groningen (zoals gegeven in 2016-2017).


MC-vragen

Vraag 1

Welke verklaring wordt NIET genoemd in het boek voor het negatieve effect van bedrijfsasymmetrie

op de mogelijkheid tot coöperatieve prijsstelling?

  1. Coördineren van een coöperatieve prijs is moeilijker
  2. Bedrijven zijn het niet eens over de coöperatieve prijs
  3. Vergroot de kans op 'misreads'
  4. Kleine bedrijven willen toch afwijken van de prijs ondanks dat grote bedrijven wel de coöperatieve prijs gebruiken

Vraag 2

Wat zijn de juiste kenmerken van een puppy-dog ploy (Fudenburg and Tirole)?

  1. Strategische substituten, zachte verbintenis
  2. Strategische substituten, harde verbintenis
  3. Strategische complementen, zachte verbintenis
  4. Strategische complementen, harde verbintenis

Vraag 3

I Bedrijven kunnen reële opties creëren door hun externe processen aan te passen

II De timing van de investering van een bedrijf hangt af van de (on)zekerheid over de toekomstige

bedrijfscondities

  1. Stelling I en II zijn juist
  2. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
  3. Stelling I is onjuist, stelling II is juist
  4. Stelling I en II zijn onjuist

Vraag 4

Wat faciliteert een coöperatieve prijsstelling?

  1. Hoge marktconcentratie
  2. Geheime prijsvoorwaarden
  3. Hoge koper concentratie
  4. Prijs sensitieve kopers

Vraag 5

Wat is geen criterium van een strategische verbintenis (strategic commitment)

  1. Niet zichtbaar
  2. Onomkeerbaar
  3. Geloofwaardig
  4. Begrijpelijk

Vraag 6

Lees de volgende stellingen over prijsleiderschap:

I In een prijsleiderschap strijden verschillende bedrijven over wie de prijs in de industrie mag bepalen

II bij 'barometric leadership' is één bedrijf de prijsleider

  1. Stelling I en II zijn juist
  2. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
  3. Stelling I is onjuist, stelling II is juist
  4. Stelling I en II zijn onjuist

Vraag 7

Wat is het voordeel van 'delivered pricing' voor een bedrijf?

  1. Een bedrijf kan zijn prijs per stad aanpassen
  2. Het bedrijf kan een competitief voordeel behalen door zijn prijs lager te zetten dan die van zijn concurrent
  3. De klant betaalt zelf voor de bezorgkosten
  4. De prijzen blijven geheim voor de concurrenten

Vraag 8

Wat is consumentensurplus? ('Consumer surplus')

  1. Cumulatieve verschil tussen de individuele gebruikswaarde van een product en de marktprijs van het product
  2. Het competitief voordeel van een bedrijf binnen een industrie
  3. Een onderdeel van het vijf krachten model van Porter, in het bijzonder van onderhandelingskracht van kopers ('bargaining power of buyers')
  4. Maximale bereidheid om te betalen van de consument ('consumer's maximum willingness-to-pay')

Vraag 9

Wanneer ontstaat er consumentensuprlus gelijkheid?

  1. Wanneer de meerderheid van de consumenten het niet eens is met de marktprijs van een product
  2. Wanneer bedrijven hun prijs-kwaliteit posities zich opstellen langs
.....read more
Access: 
Public
Hoorcollegeaantekeningen - Organisatie & Omgeving - RUG B1 BDK

Hoorcollegeaantekeningen - Organisatie & Omgeving - RUG B1 BDK

  • Dit zijn de collegeaantekeningen uit studiejaar 2015 - 2016
  • Zie ook de Advies & Assortimentswijzer Organisatie en omgeving - RUG



College 1

In het eerste college werd een zeer korte introductie tot het vak gegeven. Belangrijk is hierbij:

  • De hoorcolleges worden in het Engels gegeven
  • De tutorials en assignments zijn in het Nederlands
  • Het examen is in het Nederlands

Het doel van dit vak is om verschillende theorieën te begrijpen en leren gebruiken om de economische omgeving van een bedrijf te analyseren. Aan de hand hiervan kan een bedrijf zijn strategische positie en opties bepalen en daarbij aansluitend te werk gaan.

Het cijfer zal bestaan uit:

  • Guest lecture, 10%, individueel
  • Individueel examen, 60% (het is vereist om minimaal een 5,5 te halen)
  • Presentaties, 30%, groep

College 2

Het onderwerp van dit college is de economische omgeving van bedrijven (Firms in their Economic Environment).

De omgeving is niet één ding, er zijn meer ‘omgevingen’. Je hebt de internal omgeving:

  • Rival firm
  • Suppliers
  • Substitute products
  • Buyers
  • New entrants

De external environment is buiten de industrie:

  • Political Legal
  • Economic
  • Technology
  • Globalisation
  • Cultural
  • Physical

Sommige invloeden zijn directer dan anderen. Indirect effect op de industrie en het bedrijf:

  • Demografie (populatiegrootte, leeftijd structuur etc.)
  • Technologie
  • Sociaal-cultureel
  • Politiek/legaal (contracten)

Veel meer directe invloed op de industrie en het bedrijf:

  • Economie (inflatie, lonen)

‘Het is aan de Business Scholars om deze perspectieven te integreren, en te denken aan de implicaties voor bedrijven (en andere organisaties)’.

Economie: Gaat niet alleen om geld, maar om hoe je partijen wederzijds gunstige transacties kunt laten maken.

Veronderstelling: zelf interesse, optimisme (redenen om te werken).

Economie:

  • Micro (industrie level)
  • Meso  (focus)
  • Macro (overall level, bijvoorbeeld een heel land)

De macro economische omgeving creëert bedreigingen en kansen:

  • Werk populatie
  • werkloosheid
  • Bruto binnenlands product (BBP)
  • BBP per inwoner
  • Economische groei
  • Inflatie

Firma doel: competitieve voordelen: supra normale winst (verkoop)

Bedrijven verschillen met elkaar door deze competitieve voordelen. Echter kan een competitive advantage tijdelijk zijn, omdat andere bedrijven dit voordeel kunnen kopiëren. Om toch winst te maken zul je wat moeten doen. Hier gaat strategisch management over.

Het veld van zaken doen kan (moet) veranderen.

Vraag: Hoe kan een firma

.....read more
Access: 
Public
Samenvattingen en studiehulp voor Bedrijfskunde Bachelor 1 aan de Rijksuniversiteit Groningen
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2317
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.