Oefententamen 2018 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

MC-vragen

Vraag 1

Wat is volgens Hospers een wetenschappelijke vraag?

  1. De vraag: “heeft een olifant rechten?”
  2. De vraag: “wat is de massa van een gemiddelde olifant?”
  3. De vraag: “wat bedoel je met ‘olifant’?”
  4. De vraag: “wat is de definitie van een olifant?”

Vraag 2

Van wie is onderstaande uitspraak afkomstig en voor welke stroming in het denken over wetenschap is die karakteristiek?

“Science is the attempt to discover, by means of observation, and reasoning based upon it, first particular facts about the world, and then laws connecting facts with one another and (in fortunate cases) making it possible to predict future occurrences.”

  1. Clifford en het falsificationisme.
  2. Radbruch en het natuurrechtsdenken.
  3. Hart en het rechtspositivisme.
  4. Russell en het logisch-positivisme.

Vraag 3

“De rechtswetenschap heeft een normatief karakter en is daarmee inherent subjectief.”

Wat zou het antwoord van Stolker op deze stelling zijn?

  1. Dat is juist, maar die subjectiverende benadering is juist haar kracht.
  2. Dat is juist, maar dat hoeft geen probleem te zijn.
  3. Dat is onjuist; niet elk normatief oordeel is even goed.
  4. Dat is onjuist; de rechtswetenschap is beschrijvend van aard.

Vraag 4

Stolker bespreekt in zijn tekst de methode van de rechtswetenschap.

Welke van de onderstaande stellingen is juist? 

  1. Stolker meent dat de rechtswetenschap een relatief eigen methode kan hebben en toch het predicaat wetenschap kan krijgen.
  2. Stolker stelt dat de rechtswetenschap in wezen een sociale wetenschap is; ze moet dus aansluiting zoeken bij de sociologie.
  3. Stolker meent dat de rechtswetenschap nooit het predicaat wetenschap kan krijgen vanwege haar normatieve methode.
  4. Stolker meent dat de rechtswetenschappelijke methode niet verschilt van de natuurwetenschappelijke methode.

Vraag 5

Welk antwoord is juist ten aanzien van de volgende stellingen?

I. Hart onderscheidt bij de interpretatie van wettelijke bepalingen ‘core cases’ en ‘penumbra’-gevallen (‘schaduwgevallen’); om zaken uit die laatste categorie te beslissen heeft de rechter aan deductie niet voldoende.
II. Hart meent dat een rechtssysteem als geheel geen noodzakelijke verbinding met de moraal heeft.
  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 6

Dworkin bespreekt in zijn tekst het idee van ‘constitutionele integriteit’ (constitutional integrity), wat betekent dat binnen zijn theorie van de ‘moral reading’?

  1. Dit is een vereiste dat gesteld wordt aan het handelen van rechters: ze moeten hun handelen steeds impliciet toetsen aan de moraal.
  2. Dit betekent dat de rechters bij hun interpretatie van de constitutie gebonden zijn aan de dominante lijnen in de jurisprudentie.
  3. Dit betekent dat de rechters bij hun interpretatie van de constitutie gebonden zijn aan de dominante lijnen in de jurisprudentie en het systeem van de constitutie als geheel.
  4. Dit is een beroep dat wordt gedaan op de persoonlijke verantwoordelijkheid van de rechter: in elke zaak moeten rechters hun interpretatie weer opnieuw zelfstandig rechtvaardigen, los van de interpretaties die eerder ontwikkeld zijn.

Vraag 7

Welk antwoord is juist ten aanzien van onderstaande stellingen?

I. Volgens Dworkin valt de morele lezing (moral reading) van de constitutie niet te verenigen met de essentie van democratie.
II. De morele lezing (moral reading) van de constitutie is een progressieve manier van interpreteren; een gevolg van de progressieve achterliggende theorie van de constitutie.
  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 8

Waar moet volgens Clifford aan voldaan zijn voordat we mogen vertrouwen op de bewering van een ander?

  1. We moeten ervan uit kunnen gaan dat deze persoon de waarheid spreekt (‘veracity’), dat hij over het juiste oordeelsvermogen beschikt (‘judgment’) en over een voortreffelijk moreel karakter beschikt (‘excellent moral character’).
  2. We moeten ervan uit kunnen gaan dat deze persoon de waarheid spreekt (‘veracity’), dat deze persoon een voortreffelijk moreel karakter heeft (‘excellent moral character’) en dat hij daadwerkelijk kennis van zaken heeft (‘knowledge’).
  3. We moeten ervan uit kunnen gaan dat deze persoon de waarheid spreekt (‘veracity’), dat hij daadwerkelijk kennis van zaken heeft (‘knowledge’) en dat hij over het juiste oordeelsvermogen beschikt (‘judgment’).
  4. We moeten ervan uit kunnen gaan dat deze persoon daadwerkelijk kennis van zaken heeft (‘knowledge’), dat hij over het juiste oordeelsvermogen beschikt (‘judgment’) en over een voortreffelijk moreel karakter beschikt (‘excellent moral character’).

Vraag 9

Bestudeer de onderstaande artikelen.

Art. 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW): Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Art. 3:89 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW): De voor overdracht van onroerende zaken vereiste levering geschiedt door een daartoe bestemde, tussen partijen opgemaakte notariële akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers. Zowel de verkrijger als de vervreemder kan de akte doen inschrijven.

Art. 22, eerste zin, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv): De rechter kan in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen.

Wat is de juiste volgorde van deze artikelen op een schaal van meer heteronome tot meer autonome rechtsvinding (zoals gehanteerd door Wiarda)?

  1. 6:248 lid 2 BW, 3:89 lid 1 BW, Art. 22 Rv.
  2. Art. 22 Rv, 3:89 lid 1 BW, 6:248 lid 2 BW.
  3. 3:89 lid 1 BW, 6:248 lid 2 BW, Art. 22 Rv.
  4. Art. 22 Rv, 6:248 lid 2 BW, 3:89 lid 1 BW.

Vraag 10

Wiarda stelt dat er overeenkomsten zijn tussen de methoden van literatuur, geschiedenis en het recht. Maar hij wijst ook op een belangrijk verschil tussen het recht en die twee andere disciplines. Welk verschil noemt Wiarda?

  1. De gevolgen van interpretatie in het recht zijn doorgaans veel groter en hebben ook een praktisch effect in de samenleving.
  2. De teksten die men bij geschiedenis en literatuur interpreteert zijn minder duidelijk.
  3. Bij geschiedenis en literatuur is de auteur van een tekst niet altijd met zekerheid vast te stellen.
  4. In de geschiedenis en literatuur heeft men beter uitgewerkte interpretatiemethoden.

Vraag 11

Wat is het gevaar dat John Austin illustreert aan de hand van het volgende citaat: “This ought not to be the law, therefore it is not and I am free not merely to censure it but to disregard it”

  1. Het gevaar van het conservatisme.
  2. Het gevaar van het sciëntisme.
  3. Het gevaar van het anarchisme.
  4. Het gevaar van het positivisme.

Vraag 12

Waarom hoeven religie en wetenschap volgens Bertrand Russell niet noodzakelijk met elkaar in conflict te komen?

  1. Religie maakt, net als wetenschap, gebruik van de deductieve methode.
  2. Religie en wetenschap richten zich op een ander domein, respectievelijk gevoel en de werkelijkheid.
  3. Religie en wetenschap zijn beide voorbeelden van wat ons onderscheid van niet-menselijke dieren.
  4. Religie en wetenschap stellen ons beide in staat om een voorspelling te doen over de toekomst.

Vraag 13

Kies ten aanzien van de volgende elementen het juiste alternatief:

Verificatie, falsificatie, algemene wetten, voorspelling, objectiviteit en repliceerbaarheid.

  1. Dit zijn voor Russell de elementen van de natuurwetenschappelijke methode.
  2. Dit zijn voor Russell de elementen van de wetenschappelijke methode.
  3. Dit zijn voor Stolker de elementen van de wetenschappelijke methode.
  4. Dit zijn voor Stolker de elementen van de natuurwetenschappelijke methode.

Vraag 14

Welke verschuiving ziet Wiarda in de types van rechtsvinding en wat zou Montesquieu (in de interpretatie van Wiarda) hiervan vinden?

  1. Wiarda constateert een verschuiving van heteronome naar autonome rechtvinding. Montesquieu zou deze ontwikkeling waarderen.
  2. Wiarda constateert een verschuiving van heteronome naar autonome rechtsvinding. Montesquieu zou deze ontwikkeling afwijzen.
  3. Wiarda constateert een verschuiving van autonome naar heteronome rechtsvinding. Montesquieu zou deze ontwikkeling afwijzen.
  4. Wiarda constateert een verschuiving van autonome naar heteronome rechtsvinding. Montesquieu zou deze ontwikkeling waarderen.

Vraag 15

Dworkin bespreekt in zijn tekst twee alternatieven voor de morele interpretatie van de constitutie. Hoe verhoudt Dworkin zich tot deze alternatieven?

  1. Dworkin onderschrijft beide alternatieven omdat deze rechterlijk machtsmisbruik zullen voorkomen en democratischer zijn.
  2. Dworkin wijst beide alternatieven af; voor beide is maar heel weinig praktische steun.
  3. Dworkin stelt dat beide alternatieven onvolkomen zijn en dat we daarom moeten zoeken naar een “juiste balans” tussen de twee alternatieven.
  4. Dworkin stelt dat beide alternatieven eigenlijk zijn moral reading accepteren.

Vraag 16

Stolker beschrijft in zijn tekst waarom de rechtswetenschap een gecompliceerde wetenschap is: “Legal scholarship is a balancing act, unparalleled by every other discipline in the university.”

Welk van onderstaande kenmerken wordt door Stolker niet genoemd bij die “balancing act”?

  1. Moraal.
  2. Effectiviteit.
  3. Het beschermen van rechten en vrijheden.
  4. Rechtszekerheid.

Vraag 17

Welk antwoord is juist ten aanzien van de volgende stellingen?

I. Clifford wil met het verhaal van de reder voornamelijk laten zien hoe de wetenschappelijke methode werkt.
II. Hospers probeert met zijn inleidende vraag “Why did she die?” en het daaropvolgende verhaal aan te geven dat we woorden onnauwkeurig gebruiken, en dat de filosofie probeert de definities van deze woorden te verhelderen.
  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 18

Welk van onderstaande alternatieven is juist ten aanzien van de staatsinrichtingsmodellen van Montesquieu (in de tekst van Wiarda) en Harts begrippen ‘core cases’ en ‘penumbra’?

  1. In de despotische staat bestaan alleen maar ‘core cases’, omdat de wetten volstrekt helder zijn en de rechters volledig naar eigen inzicht interpreteren.
  2. In zowel de republiek als in de monarchie komen vooral ‘penumbra’-gevallen (‘schaduwgevallen’) voor, met als verschil dat de rechter zich in de republiek in die situaties strikt aan de wet houdt.
  3. In de republiek doen zich amper ‘core cases’ voor.
  4. In zowel de republiek als in de monarchie kunnen gevallen als ‘core cases’ worden afgedaan, maar in de monarchie bestaan in verhouding meer schaduwgevallen dan in de republiek.

Vraag 19

Als het gaat om rechtsvinding moeten we volgens Wiarda…

  1. … als we een getrouw beeld willen krijgen van de rechtspraktijk ons oriënteren op de zaken zoals die opgenomen zijn in de voorgeschreven jurisprudentie bij vakken in de rechtenstudie.
  2. … als we een getrouw beeld willen krijgen van de rechtspraktijk ons niet blindstaren op de rechtsvindingsproblemen die we op de universiteit bespreken; dat zijn in de rechtspraktijk juist de uitzonderingen.
  3. … constateren dat in de praktijk de rechter altijd kan opereren als ‘bouche de la loi’.
  4. … constateren dat in de praktijk de rechter nooit kan opereren als ‘bouche de la loi’.

Vraag 20

In de tekst The Ethics of Belief (1877) schrijft W.K. Clifford: “[n]o one man’s belief is in any case a private matter which concerns him alone.” Welk van onderstaande alternatieven is onjuist met betrekking tot deze uitspraak?

  1. We hebben een verantwoordelijkheid om ons gemeenschappelijk eigendom te perfectioneren.
  2. Clifford erkent dat dit een vreselijke verantwoordelijkheid (‘awful responsibility’) is.
  3. Onze woorden, zinnen en denkbeelden behoren tot ons gemeenschappelijk eigendom.
  4. Deze plicht geldt voor iedereen, maar niet in gelijke mate. Vooral voor personen in de wetenschap en de politiek geldt deze plicht.

Vraag 21

Wat wordt wel gezien als de zwakte van inductief redeneren?

  1. Dat inductie slechts iets zegt over geldigheid en niet over waarheid.
  2. Dat men van een middel naar een doel redeneert.
  3. Dat men nooit voldoende confirmaties kan verkrijgen voor een volstrekt zekere uitspraak.
  4. Dat de premissen niet altijd waar behoeven te zijn.

Vraag 22

Bij Montesquieu (in de uitleg van Wiarda) is een grote mate van rechtszekerheid het resultaat van:

  1. Democratisch tot stand gekomen en nauwkeurig geformuleerde wetten en het strikt gehoorzamen aan die wetten door rechters.
  2. Democratisch tot stand gekomen en nauwkeurig geformuleerde wetten.
  3. Nauwkeurig geformuleerde wetten en gekozen rechters.
  4. Nauwkeurig geformuleerde wetten en het strikt gehoorzamen aan die wetten door rechters.

Vraag 23

Bertrand Russell schrijft in de tekst The Scientific Outlook (1931) dat wetenschap tot op zekere hoogte onnatuurlijk is voor de mens. Wat zegt Russell hier niet over?

  1. Zelfs de meeste geleerden voeren de wetenschappelijke methode niet door in het dagelijks leven, hetgeen bijvoorbeeld kan worden opgemerkt wanneer zij spreken over politiek.
  2. Ondanks het feit dat wetenschap tot op zekere hoogte onnatuurlijk is voor de mens moet ieder mens de wetenschappelijke houding zoveel mogelijk internaliseren.
  3. De meeste van onze denkbeelden zijn gebaseerd op ‘wensdenken’.
  4. Er is geen tijd om al onze overtuigingen rationeel te toetsen.

Vraag 24

Lees de volgende artikelen uit de Nederlandse Grondwet.

Art. 87 lid 1 Gw: Een voorstel wordt wet, zodra het door de Staten-Generaal is aangenomen en door de Koning is bekrachtigd.
Art. 39 Gw: De wet regelt, wie lid is van het koninklijk huis.
Art. 11 Gw: Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.

Stel dat deze artikelen opgenomen zouden zijn in de Amerikaanse constitutie. Op welk(e) artikel(en) zou Dworkins ‘moral reading’ van toepassing zijn?

  1. Art. 87 lid 1, 39 en 11 Gw.
  2. Art. 39 Gw.
  3. Art. 11 Gw.
  4. Geen van alle artikelen.

Vraag 25

Welke drie factoren maken de rechtswetenschap volgens Stolker een kwetsbare wetenschap?

  1. Het gegeven dat recht een normatieve wetenschap is; de functionele en methodologisch overlap tussen onderzoek en praktijk; de afhankelijkheid van veranderlijke rechtsbronnen.
  2. De afhankelijkheid van veranderlijke rechtsbronnen; de functionele en methodologisch overlap tussen onderzoek en praktijk; het gegeven dat er geen eenduidigheid bestaat over de methode van de rechtswetenschap.
  3. Het gegeven dat recht een normatieve wetenschap is; de functionele en methodologisch overlap tussen onderzoek en praktijk; het gegeven dat er geen eenduidigheid bestaat over de methode van de rechtswetenschap.
  4. Het gegeven dat recht een normatieve wetenschap is; de afhankelijkheid van veranderlijke rechtsbronnen; het gegeven dat er geen eenduidigheid bestaat over de methode van de rechtswetenschap.

Vraag 26

Is het volgens Hart en (de late) Radbruch noodzakelijk om te gehoorzamen aan een volstrekt onrechtvaardige wettelijke bepaling?

  1. Volgens Hart niet; volgens Radbruch wel.
  2. Volgens Hart wel; volgens Radbruch niet.
  3. Volgens beiden wel.
  4. Volgens beiden niet.

Vraag 27

“Het aannemen van een wetenschappelijke houding wordt bij deze auteur getransformeerd in een morele plicht.” Welke in het vak besproken auteur zou zich in deze stelling het beste kunnen vinden?

  1. Clifford.
  2. Russell.
  3. Hospers.
  4. Lysenko.

Vraag 28

Welk van onderstaande alternatieven is een reden voor Hart om de bevelstheorie van het recht af te wijzen?

  1. Recht omvat meer dan alleen bevelen.
  2. De bevelstheorie tast de scheiding tussen recht en moraal aan.
  3. De bevelstheorie staat in de weg aan een analytische benadering van het recht.
  4. Hart deelt de utilitaristische uitgangspunten van de bevelstheorie niet.

Vraag 29

Hoe zou Dworkin zich, als het gaat om de Amerikaanse constitutie, verhouden tot de opvatting van Montesquieu dat de rechter ‘de spreekbuis van de wet’ is?

  1. Hij zou het hiermee eens zijn omdat de bepalingen van de Amerikaanse constitutie voldoende duidelijk zijn.
  2. Hij zou het hiermee eens zijn, volgens hem brengt een brede interpretatieruimte voor een ongekozen rechter de democratie schade toe.
  3. Hij zou het hier niet mee eens zijn, omdat de Amerikaanse constitutie ook abstracte bepalingen bevat die beginselen vastleggen.
  4. Hij zou het hier niet mee eens zijn omdat er niet alleen moet worden gekeken naar wat de opstellers van de constitutie hebben gezegd, maar ook naar hoe zij de constitutie zouden hebben toegepast.

Vraag 30

Hart bespreekt drie opvattingen die deel uitmaken van de utilitaristische traditie in de rechtstheorie. Volgens Hart betekent de verwerping van één van die opvattingen, de bevelstheorie van het recht, dat:

  1. De analytische bestudering van het recht en de scheiding van recht en moraal opgegeven moeten worden.
  2. Zowel de analytische bestudering van het recht als de scheiding tussen recht en moraal gehandhaafd kunnen worden.
  3. De analytische bestudering van het recht gehandhaafd kan worden, maar de scheiding van recht en moraal opgegeven moet worden.
  4. De analytische bestudering van het recht opgegeven moet worden, maar dat de scheiding van recht en moraal gehandhaafd kan worden.

Open vragen

Vraag 1

In zijn tekst “Ronald Dworkin’s Error” stelt Posner dat Dworkin één grote fout heeft gemaakt in zijn werk, welke fout is dat?

Vraag 2

Posner geeft drie argumenten voor zijn stelling, welke zijn dat?

Vraag 3

Welk gevolg vreest Posner dat de fout van Dworkin zal hebben?

Vraag 4

Schrijf een mogelijk antwoord dat Dworkin zou kunnen geven op deze kritiek van Posner. Geef minimaal drie verschillende argumenten.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. B

  2. D

  3. C

  4. A

  5. A

  6. C

  7. D

  8. C

  9. C

  10. A

  11. C

  12. B

  13. D

  14. B

  15. B

  16. C

  17. B

  18. D

  19. B

  20. D

  21. C

  22. D

  23. B

  24. C

  25. A

  26. D

  27. A

  28. A

  29. C

  30. B

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Het niet alleen op gewone wetten toepassen van de ‘moral reading’, maar ook op de constitutie.

Vraag 2

  • De constitutie is in een andere tijd geschreven en biedt daarom door haar gedateerde taalgebruik maximale ruimte voor interpretatie.
  • De constitutie is veel moeilijker te wijzigen; burgers kunnen daardoor oordelen op basis van de constitutie niet terugdraaien, zoals bij gewone wetten die gemakkelijk aangepast kunnen worden.
  • Er zijn geen persoonlijke gevolgen verbonden aan de interpretaties die rechters geven (ze zijn voor het leven benoemd).

Vraag 3

Rechters zullen hun morele opvattingen opleggen aan de bevolking; slecht voor de democratie, want het zijn onderwerpen (zoals abortus), waar redelijke mensen op redelijke gronden over van mening kunnen verschillen.

Vraag 4

  • Er is geen alternatieve manier om met de Amerikaanse constitutie te werken (vanwege de abstracte bepalingen, de tekst vraagt om de moral reading); en/of: voor de daadwerkelijk ontwikkelde bestaat niet voldoende praktische steun voor de alternatieven
  • De moral reading geeft veel minder ruimte aan rechters dan Posner veronderstelt; er zijn 2 beperkingen aan wat een rechter in de tekst kan lezen: 1) de tekst zelf (equal protection kan niet unequal protection worden), en 2) constitutionele integriteit (gebondenheid aan systeem van de constitutie en dominante interpretatielijnen)
  • De mogelijkheid van rechterlijk ingrijpen in een democratie is niet per se democratischer dan wel ondemocratischer dan een democratie die alleen maar uit meerderheidbesluitvorming bestaat
  • We geven ook andere personen in functies met macht het vertrouwen: leger, president; de moral reading gaat uit van interpretatie ter goeder trouw, meer kan niet worden verwacht van een interpretatiemethode
Access: 
Public
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

This content is also used in .....

Oefententamens Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Oefententamen 2018 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2018 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Open vragen

Vraag 1a

U wordt geconfronteerd met een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling. U bent dan ook niet van plan deze bepaling te gehoorzamen.

Hoe zou u uw argument om niet te gehoorzamen kunnen vormgeven op basis van Radbruch (zoals weergegeven in de tekst van Hart)?

Vraag 1b

Hoe zou u uw argument om niet te gehoorzamen kunnen vormgeven op basis van Hart?

Vraag 2a

Hart bespreekt in zijn tekst een zaak die speelde in het naoorlogse Duitsland. Een vrouw wilde van haar man af en had hem aangegeven bij de bevoegde instanties vanwege het beledigen van Hitler. Dit was strafbaar in Nazi-Duitsland. De man werd ter dood veroordeeld (maar uiteindelijk naar het front gestuurd). Als het gaat om het bestraffen van de vrouw na de Tweede Wereldoorlog bespreekt Hart drie juridische mogelijkheden.

Welke mogelijkheden zijn dit?

Vraag 2b

Welke mogelijkheid werd gebruikt in Duitsland en op welke denker was dit geïnspireerd?

Vraag 2c

Welke mogelijkheid heeft de voorkeur van Hart en waarom?

Vraag 3

Dworkin verdedigt in zijn tekst de “moral reading” van de constitutie. In de voorgeschreven teksten (inclusief die van Dworkin zelf) zijn verschillende alternatieven voor deze “moral reading” te vinden. Noem drie alternatieven en leg ze nauwkeurig uit.

Antwoordindicatie

Vraag 1a

De wet is geen recht, want in strijd met fundamentele morele principes, dus ik hoef niet te gehoorzamen. 

Vraag 1b

De wet is wel recht, maar de gehoorzaamheidsplicht aan een wet is iets anders (namelijk: een zaak van het geweten), dus ik schort, vanwege het immorele karakter van de wet, mijn gehoorzaamheidsplicht op. 

NB analytisch belangrijk: dit gaat over de situatie waarin je op het moment zelf – bijvoorbeeld in WOII – moet besluiten of je een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling al dan niet gehoorzaamt.

Vraag 2a

  1. De wet op basis waarvan de vrouw de man aangaf onwettig verklaren.
  2. De vrouw ongestraft laten.
  3. Een wet met terugwerkende kracht aannemen, het feit daarin strafbaar stellen, en op basis daarvan de vrouw straffen. 

Vraag 2b

In Duitsland werd gekozen voor de eerste mogelijkheid. Het denken van Radbruch lag daaraan ten grondslag. 

Vraag 2c

De derde mogelijkheid heeft de voorkeur van Hart; het zou eerlijk het dilemma blootleggen waarmee het recht geconfronteerd wordt in deze situatie: de vrouw ongestraft laten of het offeren van een “zeer kostbaar moreel principe dat onderdeel is van de meeste rechtssystemen”. 

NB analytisch belangrijk: dit gaat over de situatie na WOII: een persoon heeft gehandeld op basis van een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling waarvan je nu moet besluiten of je die persoon daar achteraf voor mag straffen.

Vraag 3

  1. Learned Hand: interpretatie van de constitutie
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2018 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2018 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

MC-vragen

Vraag 1

Wat is volgens Hospers een wetenschappelijke vraag?

  1. De vraag: “heeft een olifant rechten?”
  2. De vraag: “wat is de massa van een gemiddelde olifant?”
  3. De vraag: “wat bedoel je met ‘olifant’?”
  4. De vraag: “wat is de definitie van een olifant?”

Vraag 2

Van wie is onderstaande uitspraak afkomstig en voor welke stroming in het denken over wetenschap is die karakteristiek?

“Science is the attempt to discover, by means of observation, and reasoning based upon it, first particular facts about the world, and then laws connecting facts with one another and (in fortunate cases) making it possible to predict future occurrences.”

  1. Clifford en het falsificationisme.
  2. Radbruch en het natuurrechtsdenken.
  3. Hart en het rechtspositivisme.
  4. Russell en het logisch-positivisme.

Vraag 3

“De rechtswetenschap heeft een normatief karakter en is daarmee inherent subjectief.”

Wat zou het antwoord van Stolker op deze stelling zijn?

  1. Dat is juist, maar die subjectiverende benadering is juist haar kracht.
  2. Dat is juist, maar dat hoeft geen probleem te zijn.
  3. Dat is onjuist; niet elk normatief oordeel is even goed.
  4. Dat is onjuist; de rechtswetenschap is beschrijvend van aard.

Vraag 4

Stolker bespreekt in zijn tekst de methode van de rechtswetenschap.

Welke van de onderstaande stellingen is juist? 

  1. Stolker meent dat de rechtswetenschap een relatief eigen methode kan hebben en toch het predicaat wetenschap kan krijgen.
  2. Stolker stelt dat de rechtswetenschap in wezen een sociale wetenschap is; ze moet dus aansluiting zoeken bij de sociologie.
  3. Stolker meent dat de rechtswetenschap nooit het predicaat wetenschap kan krijgen vanwege haar normatieve methode.
  4. Stolker meent dat de rechtswetenschappelijke methode niet verschilt van de natuurwetenschappelijke methode.

Vraag 5

Welk antwoord is juist ten aanzien van de volgende stellingen?

I. Hart onderscheidt bij de interpretatie van wettelijke bepalingen ‘core cases’ en ‘penumbra’-gevallen (‘schaduwgevallen’); om zaken uit die laatste categorie te beslissen heeft de rechter aan deductie niet voldoende.
II. Hart meent dat een rechtssysteem als geheel geen noodzakelijke verbinding met de moraal heeft.
  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 6

Dworkin bespreekt in zijn tekst het idee van ‘constitutionele integriteit’ (constitutional integrity), wat betekent dat binnen zijn theorie van de ‘moral reading’?

  1. Dit is een vereiste dat gesteld wordt aan het handelen van rechters: ze moeten hun handelen steeds impliciet toetsen aan de moraal.
  2. Dit betekent dat de rechters bij hun interpretatie van de constitutie gebonden zijn aan de dominante lijnen in de jurisprudentie.
  3. Dit betekent dat de rechters bij hun interpretatie van de constitutie
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen bij artikelen 2018/2019: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen bij artikelen 2018/2019: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen bij The Ethics of Belief van Clifford - Artikel

Vraag 1

In welke gevallen hebben we volgens Clifford de plicht ons geloof in verhouding te laten zijn tot het bewijs?

  1. In de meeste gevallen
  2. In alle gevallen
  3. Wanneer er mensenlevens op het spel staan
  4. Deze plicht hebben we volgens Clifford niet

Vraag 2

Wanneer er een oprecht geloof bestaat welk tot een handeling leidt, is de houder van dat geloof volgens Clifford nog steeds schuldig wanneer:

  1. Het geloof op onjuiste gronden gebaseerd was
  2. De actie zelf fout was
  3. Er geen schade plaats heeft gevonden als gevolg van de actie
  4. Het in de praktijk toch fout gaat

Vraag 3

Volgens Clifford is het verwerven van geloof op basis van onvoldoende bewijs:

  1. Alleen te rechtvaardigen door externe invloeden
  2. Vooringenomen
  3. Een perceptuele fout
  4. Fout

Vraag 4

Wat stellen Milton en Coleridge over geloof en waarheid?

Vraag 5

Wat is het gewicht van autoriteit?

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

A

Vraag 3

D

Vraag 4

Milton en Coleridge zijn beide dat geloof zondig of onjuist is als het blindelings gevolgd wordt. Men moet de waarheid zoeken.

Vraag 5

Men zou zich moeten laten leiden door deze regel: de gezamenlijke getuigenis van onze naasten moet voldoen aan dezelfde eisen als de getuigenis van een van hen. Kortom er is geen reden om iets te geloven omdat iedereen dat zegt, tenzij er een gegronde reden is om aan te nemen dat ten minste een persoon de waarheid kent, en deze spreekt voor zover hij die kent.

Oefenvragen bij Rethinking the Law School van Stolker

Vraag 1

Wat was lange tijd de dominante visie van wetenschap op het recht?

Vraag 2

Wat maakt de rechtsleer kwetsbaar?

Vraag 3

Welke overlap bestaat er tussen juridisch onderzoek en de juridische praktijk?

Vraag 4

Welke drie benaderingen van de rechtsleer onderscheidt de auteur?

Vraag 5

De rechtsleer heeft een ietwat dubbelzinnige identiteit. Op welke wijzen kan het recht worden versterkt tot een academische discipline?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Er werd lange tijd gezegd dat universele wetten en theorieën kunnen worden gegeneraliseerd, getest en voorspeld, maar dit is niet meer het geval.

Vraag 2

Rechtsgeleerden moeten in staat zijn om ethische, culturele en gedragsmatige aspecten en dilemma's te herkennen. Rechtsleer is een

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2016: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2016: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

MC-vragen

Vraag 1

Bertrand Russell stelt dat enkele elementen essentieel zijn voor de wetenschappelijke methode. Welke elementen zijn dit?

  1. Dogmatiek en scholastiek
  2. Observatie, algemene wetten en voorspelling
  3. deductie en axioma's
  4. observatie, scholastiek en voorspelling

Vraag 2

Hart beschrijft in het artikel “Positivism and the Separation of Law and Morals” drie opvattingen die aan het rechtspositivisme worden toegeschreven. Welke opvatting hoort hier niet toe?

  1. Recht kan gescheiden worden van moraal
  2. Recht bestaat in essentie uit bevelen (“commands”)
  3. Zonder gebruik te maken van andere wetenschappen, is men niet in staat het recht te bestuderen
  4. Recht is een eigen dimensie van de werkelijkheid

Vraag 3

Carel Stolker beschrijft in zijn artikel “Legal Scholarship: venerable and vulnerable” drie zwaktes van de rechtswetenschap. Wat behoort niet tot deze zwaktes?

  1. Rechtswetenschap is problematisch daar men vaak moet balanceren tussen what is en what ought
  2. Rechtswetenschap is problematisch daar juridisch onderzoek vaak samenvalt met de juridische praktijk
  3. Rechtswetenschap is problematisch daar zij afhankelijk is van volatiele, snel veranderende, rechtsbronnen
  4. Rechtswetenschap is problematisch daar zij taal als belangrijkste instrument heeft

Vraag 4

Iemand stelde dat “That the sun will not rise tomorrow” mogelijk is, maar ook: “That the sun will rise tomorrow”. Wie sprake deze woorden en wat bedoelde hij ermee?

  1. Galileo. Hij illustreerde hiermee de juistheid van het heliocentrisch wereldbeeld.
  2. David Hume. Hij illustreerde hiermee dat de empirische standen van zaken zich in de toekomst anders kunnen voordoen dan in het verleden.
  3. Russell. Hij illustreerde hiermee de waarde van het logisch-positivisme.
  4. Clifford. Hij illustreerde hiermee dat men altijd voor alles goede redenen moet aandragen.

Vraag 5

Welke van de volgende keuzeopties beschrijft het voordeel van Montesquieu's ideaal van de republique.

  1. Door de welomschreven wetten en het tot de letter toepassen van die wetten door de rechter is er haast volledige rechtszekerheid
  2. Rechters passen een morele interpretatie toe en gaan niet voorbij aan de opvattingen van het volk over moraal, het is dus democratischer
  3. De rechter heeft een grote interpretatieve vrijheid en staat daarmee daadwerkelijk los van de wetgevende macht; de republique benadert daarmee het dichtst het ideaal der machtenscheiding
  4. Door positief recht te laten toetsen door de rechter aan hogere normen van natuurrecht voorkom je de mogelijkheid op een gruwelijk regime zoals in Nazi-Duitsland; hetgeen in wezen al werd voorspeld door Montesquieu.

Vraag 6

De gangbare classificatie van politieke systemen (monarchie,

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2015 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2015 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: de open vragen van dit tentamen baseerden zich met name op het artikel van van Dooremalen, dat sind 2015 niet meer tot de voorgeschreven stof behoort.

Open vragen

Vraag 1

Tot welke wetenschapsfilosofische stroming wordt Popper gerekend? Geef een (korte) omschrijving van deze stroming.

Vraag 2

Wat bedoelt Popper met pseudowetenschap?

Vraag 3

Geef drie voorbeelden van wat Popper pseudowetenschappen noemt; leg tevens uit waarom hij deze drie als pseudowetenschappen aanmerkt.

Vraag 4

Volgens Popper is het falsificatie-criterium slechts bedoeld om wetenschappelijke van niet-wetenschappelijke uitspraken af te bakenen, maar niet om zinvolle (meaningful) van niet-zinvolle (meaningless) uitspraken te scheiden. Leg uit wat Popper hiermee bedoelt aan de hand van de theorie van het Oedipus-complex.

Vraag 5

Wat is de kritiek van Gardner op de wetenschapstheorie van Popper?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Tot het kritisch rationalisme. Volgens het kritisch rationalisme beginnen we altijd met een hypothese of theorie en moeten we pas dan gaan waarnemen. Die hypothese of theorie gaat dus vooraf aan de waarneming en daarom spreken we van rationalisme (zie p. 198 van Dooremalen e.a.). Kritisch betekent hier dat de ervaring onze opvattingen/theorieën of hypotheses moet kunnen weerleggen. Wanneer de ervaring of waarneming daadwerkelijk onze theorie weerlegt, spreekt Popper van falsificatie. Hierin komt de invloed van het empirisme tot uiting.

Vraag 2

Theorieën die niet in strijd kunnen komen met wat de ervaring ons leert, beschouwt Popper als pseudowetenschap: wat er ook gebeurt alles kan als een bevestiging van de theorie worden aangemerkt, het gaat dus om theorieën ‘that are able to explain every possible observation/capable of explaining everything’, Van Dooremalen e.a. p. 201).

Vraag 3

Marxisme, astrologie, freudianisme/psychoanalyse van Freud/Adler, daarnaast kan ook nog Platonisme worden genoemd (zie dia hoorcollege). De reden dat deze theorieën door Popper als pseudowetenschappen worden aangemerkt is omdat zij altijd waar kunnen zijn, met andere woorden in de werkelijkheid kan altijd een bevestiging van de theorie worden gevonden; anders gezegd de theorie kan niet door de feiten/werkelijkheid worden gefalsificeerd. Voorbeeld. Volgens de Freudiaanse theorie denken mensen altijd aan seks, ook als ze er niet aan denken. Wat iemand ook zal zeggen deze theorie is altijd waar/wordt altijd bevestigd, kan niet worden gefalsificeerd.

Vraag 4

Daarmee wil Popper zeggen dat het feit dat uitspraken die op grond van de psycho-analyse of de marxistische theorie worden gedaan, weliswaar niet voor de kwalificatie wetenschappelijk in aanmerking komen nu zij niet gefalsificeerd kunnen worden, maar daarmee zijn zij niet zinloos of zonder betekenis. Zo kan de freudiaanse theorie van het Oedipus complex (dat jongetjes verliefd zijn op hun moeder en stiekem met haar naar bed willen en hun vader als een concurrent zien

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2015 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2015 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org. De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

MC-vragen

Vraag 1

Wat onderscheidt volgens Hans Reichenbach een verklaring van een pseudo-verklaring? In een verklaring is sprake van:

  1. Abstractie en analogie.
  2. Observatie en kritisch denken.
  3. Deductie en kennis.
  4. Analogie en wetenschappelijke vooruitgang.

Vraag 2

Welke van de onderstaande stellingen is juist?

  1. Volgens Hart biedt het natuurrecht een hogere toets voor het positieve recht.
  2. Volgens Radbruch bestaat er geen verband tussen recht en moraal.
  3. Volgens Hart verdient retrospectieve strafwetgeving in geval van oorlogsmisdadigers de voorkeur boven toepassing van ongeschreven natuurrechtelijke normen.
  4. Volgens Radbruch verdient retrospectieve strafwetgeving in geval van oorlogsmisdadigers de voorkeur boven toepassing van ongeschreven natuurrechtelijke normen.

Vraag 3

Hart betoogt dat in het werk van Jeremy Bentham alle elementen van de rechtsstaat worden behandeld (vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, vrijheid van vereniging en vergadering, het legaliteitsbeginsel, het schuldprincipe als vereiste voor strafbaarheid, etc.). Waarom is dat in het kader van de argumentatie van Hart van belang?

  1. Hij wil hiermee duidelijk maken dat het verlaten van de rechtsstaatsgedachte zoals die plaatsvond in Nazi-Duitsland niets te maken heeft met het rechtspositivisme van de Duitse juristen, want ook Bentham was rechtspositivist terwijl hij de rechtsstaatsidee aanhing.
  2. Hij wilde hiermee duidelijk maken dat Bentham zijn tijd ver vooruit was en niet alleen Duitse denkers verlichte opvattingen hadden, zoals Kant, maar ook Britse denkers.
  3. Bentham werd door Duitse denkers scherp aangevallen op basis van zijn anti-rechtsstatelijke ideeën.
  4. Geen van deze alternatieven is juist.

Vraag 4

Volgens William Clifford is er sprake van voldoende bewijs wanneer deze op ‘redelijke gronden’ gebaseerd is. Welke uitspraak met betrekking tot bewijs en redelijke gronden is juist?

  1. Volgens Clifford zijn autoriteit en traditie redelijke gronden, als de meerderheid daar in de loop der tijd overeenstemming over heeft bereikt.
  2. Redelijke gronden kunnen alleen worden gefundeerd op empirisch onderzoek en mogen nooit op basis van autoriteit of traditie worden aangenomen.
  3. Volgens Clifford is het geoorloofd om een ander te geloven op basis van diens uitmuntende morele karakter, omdat het onmogelijk is dat diegene zal liegen.
  4. Redelijke gronden betreffen de geloofwaardigheid, de kennis en het oordeel van degene die een uitspraak doet.

Vraag 5

Is het opleggen van de doodstraf in het Amerikaanse rechtssysteem “constitutioneel”?

  1. Voor het grootste deel van de Amerikaanse geschiedenis werd het opleggen van de doodstraf als niet verboden door de
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2014 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2014 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org. De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

MC-vragen

Vraag 1

Een rechtsrealistische benadering van het recht leidt ertoe dat een rechtssubject:

  1. vooral geïnteresseerd raakt in de wetenschappelijkheid van het recht.
  2. vooral geïnteresseerd raakt in de onwetenschappelijkheid van het recht.
  3. vooral geïnteresseerd raakt in gerechtigheid aangaande de positie van slachtoffer in het strafrecht.
  4. vooral geïnteresseerd is in de kansberekening aangaande een mogelijke veroordeling.

Vraag 2

Lees onderstaande passage uit de tekst ‘Is Reasonable Doubt Reasonable?’ van Larry Laudan (1941-):
“These passages already hint at the conclusion that a more detailed scrutiny of Supreme Court rulings would bear out, to wit, that the Supreme Court in the last generation has attempted to disconnect the standard of proof (BARD) from that set of philosophical notions that originally provided its grounding and coherence.” (p. 300)
Op welk criterium doelt Laudan?

  1. Het criterium van morele zekerheid.
  2. De mate van waarschijnlijkheid dat de verdachte schuldig is.
  3. Het criterium van volledige zekerheid.
  4. De blijvende overtuiging dat de verdachte schuldig is.

Vraag 3

Van den Haag bespreekt het argument van Cesare Beccaria tegen de doodstraf, namelijk dat het executeren van moordenaars moord legitimeert, immers de staat doet met de moordenaar wat de moordenaar met zijn slachtoffer heeft gedaan. Wat vindt Van den Haag van dat argument?

  1. Op rechtmatige wijze het leven van een moordenaar beëindigen legitimeert op geen enkele manier de onrechtmatige beëindiging van het leven van het slachtoffer door een moordenaar.
  2. De doodstraf opleggen lijkt inderdaad op het voltrekken van een executie door de staat, maar de andere argumenten vóór de doodstraf zijn zo sterk dat men het door Beccaria bekritiseerde punt op de koop toe moet nemen.
  3. Het punt van Beccaria is een pragmatisch argument en omdat Van den Haag gelooft in de vergeldingsleer, maken dat soort argumenten geen indruk op hem.
  4. Van den Haag vindt het een doorslaggevend argument dat Beccaria presenteert en op basis daarvan is hij dan ook alleen maar voor de doodstraf in de ernstigste gevallen.

Vraag 4

Waarover gaat de correspondentietheorie zoals John Searle die presenteert?

  1. Betekenis.
  2. Waarheid.
  3. Inductie.
  4. Reductie.

Vraag 5

Welke uitspraak met betrekking tot Carel Stolkers opvattingen is onjuist?

  1. De persoon van de wetenschapper is in de rechtswetenschap van eminent belang.
  2. De persoon van de wetenschapper is in de natuurwetenschap van eminent belang.
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2014 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2014 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op Worldsupporter (gebruik de zoekfunctie). De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

MC-vragen

Vraag 1

Welk van de onderstaande citaten komt uit “The Death Penalty Once More” van Ernest van den Haag?

  1. “All reasonings concerning matter of fact seem to be founded on relations of Cause and Effect.”
  2. “We must remember that the Utilitarians [insisted on] the important truth that a purely analytical study of legal concepts, a study of the meaning of the distinct vocabulary of the law was vital to our understanding of the nature of law as historical or sociological studies, though of course it could not supplant them.”
  3. “The majority of the people […] believe that everyone who can understand the nature and effects of his acts is responsible for them, and should be blamed and punished, if he could know what he did was wrong. Human beings are human because they can be held responsible, as animals cannot be.”
  4. “The art of discovery is therefore the art of correct generalization. What is irrelevant, such as the particular shape or size of the piece of wood used, is to be excluded from the generalization; what is relevant, for example the dryness of wood, is to be included in it. The meaning of the term “relevant” can thus be defined: that is relevant which must be mentioned for the generalization to be valid. The separation of relevant from irrelevant factors is the beginning of knowledge. Generalization, therefore, is the origin of knowledge.”

Vraag 2

Wat moet volgens Hans Reichenbach altijd worden vermeden in de wetenschap?

  1. Abstractie.
  2. Analytisch denken.
  3. Substantialisatie van abstracte zaken.
  4. Alle bovenstaande alternatieven.

Vraag 3

Wat is volgens Karl Popper het kenmerkende onderscheid tussen een wetenschappelijke theorie en een niet-wetenschappelijke theorie?

  1. Een wetenschappelijke theorie is verifieerbaar.
  2. Een wetenschappelijke theorie is falsificeerbaar.
  3. Een wetenschappelijke theorie voldoet aan het conventiecriterium.
  4. Een wetenschappelijke theorie is conform de methode van het inductivisme geformuleerd.

Vraag 4

Bekijk de volgende redenering.

  1. Alle bomen hebben bladeren.
  2. Een auto is een boom.

Conclusie: Een auto heeft bladeren.
Dit is een voorbeeld van:

  1. Een geldige deductieve redenering.
  2. Een niet-geldige deductieve redenering.
  3. Een drogreden.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

Vraag 5

Welk van onderstaande alternatieven is juist?

  1. In een accusatoire procedure gaat het om de formele waarheid.
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen Extra: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen Extra: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org.

Alan Chalmers, ‘What is this thing called science?’

Vraag 1

Wat is het belangrijkste kenmerk van een logisch geldige redenering?

Vraag 2

In welk opzicht vormt logica alleen geen bron van nieuwe waarheden?

Vraag 3

Waarin verschillen waarnemingsuitspraken van de algemene wetenschappelijke wetten?

Vraag 4

Waarin verschillen inductieve redeneringen van deductieve redeneringen?

Vraag 5

Welke problemen brengt het inductieprincipe met zich mee?

Vraag 6

Wat betekent het inductivisme?

Vraag 7

Wat is een manier om het inductieprobleem te vermijden?

Vraag 8

Van het basale wetenschapsbeeld van de inductivist gaat een bepaalde aantrekkingskracht uit. Wat is die aantrekkingskracht?

Vraag 9

Wat is de hoofdconclusie van dit stuk?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Zie onderstaand voorbeeld.

  1. Alle boeken over filosofie zijn saai
  2. Dit boek is een boek over filosofie
  3. Dit boek is saai.

In deze redenering zijn 1 en 2 de premissen, 3 is de conclusie. Men neemt aan dat duidelijk is dat als 1 en 2 waar zijn, 3 waar moet zijn. Dit is het belangrijkste kenmerk van een logisch geldige redenering: als de premissen waar zijn, dan moet de conclusie waar zijn.

Vraag 2

De waarheid van feitelijke uitspraken die de premissen van een redenering vormen, kan niet worden vastgesteld door een beroep te doen op de logica. Logica kan alleen dat aan het licht brengen, wat volgt uit, of in zekere zin al ligt besloten in de uitspraken waarover we al beschikken. Tegenover deze beperking staat de kracht van de logica, dit is het waarheid beschermende karakter ervan.

Vraag 3

Zij vormen de feiten die het bewijs leveren van algemene wetenschappelijke wetten. Ze vormen specifieke uitspraken over de stand van zaken op een bepaald tijdstip, dit zijn enkelvoudige uitspraken.

Vraag 4

Dit zijn redeneringen die uitgaan van een eindig aantal feiten en die uitmonden in een algemene conclusie. Er is een onderscheid met logische, deductieve redeneringen. Een kenmerk van inductieve redeneringen is namelijk dat zij verder reiken

.....read more
Access: 
Public
Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1913