Oefententamen 2016: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

MC-vragen

Vraag 1

Bertrand Russell stelt dat enkele elementen essentieel zijn voor de wetenschappelijke methode. Welke elementen zijn dit?

  1. Dogmatiek en scholastiek
  2. Observatie, algemene wetten en voorspelling
  3. deductie en axioma's
  4. observatie, scholastiek en voorspelling

Vraag 2

Hart beschrijft in het artikel “Positivism and the Separation of Law and Morals” drie opvattingen die aan het rechtspositivisme worden toegeschreven. Welke opvatting hoort hier niet toe?

  1. Recht kan gescheiden worden van moraal
  2. Recht bestaat in essentie uit bevelen (“commands”)
  3. Zonder gebruik te maken van andere wetenschappen, is men niet in staat het recht te bestuderen
  4. Recht is een eigen dimensie van de werkelijkheid

Vraag 3

Carel Stolker beschrijft in zijn artikel “Legal Scholarship: venerable and vulnerable” drie zwaktes van de rechtswetenschap. Wat behoort niet tot deze zwaktes?

  1. Rechtswetenschap is problematisch daar men vaak moet balanceren tussen what is en what ought
  2. Rechtswetenschap is problematisch daar juridisch onderzoek vaak samenvalt met de juridische praktijk
  3. Rechtswetenschap is problematisch daar zij afhankelijk is van volatiele, snel veranderende, rechtsbronnen
  4. Rechtswetenschap is problematisch daar zij taal als belangrijkste instrument heeft

Vraag 4

Iemand stelde dat “That the sun will not rise tomorrow” mogelijk is, maar ook: “That the sun will rise tomorrow”. Wie sprake deze woorden en wat bedoelde hij ermee?

  1. Galileo. Hij illustreerde hiermee de juistheid van het heliocentrisch wereldbeeld.
  2. David Hume. Hij illustreerde hiermee dat de empirische standen van zaken zich in de toekomst anders kunnen voordoen dan in het verleden.
  3. Russell. Hij illustreerde hiermee de waarde van het logisch-positivisme.
  4. Clifford. Hij illustreerde hiermee dat men altijd voor alles goede redenen moet aandragen.

Vraag 5

Welke van de volgende keuzeopties beschrijft het voordeel van Montesquieu's ideaal van de republique.

  1. Door de welomschreven wetten en het tot de letter toepassen van die wetten door de rechter is er haast volledige rechtszekerheid
  2. Rechters passen een morele interpretatie toe en gaan niet voorbij aan de opvattingen van het volk over moraal, het is dus democratischer
  3. De rechter heeft een grote interpretatieve vrijheid en staat daarmee daadwerkelijk los van de wetgevende macht; de republique benadert daarmee het dichtst het ideaal der machtenscheiding
  4. Door positief recht te laten toetsen door de rechter aan hogere normen van natuurrecht voorkom je de mogelijkheid op een gruwelijk regime zoals in Nazi-Duitsland; hetgeen in wezen al werd voorspeld door Montesquieu.

Vraag 6

De gangbare classificatie van politieke systemen (monarchie, aristocratie en democratie) danken we aan Aristoteles. De achttiende-eeuwse filosoof Montesquieu verandert deze. Welke typen van staatsinrichting onderscheidt Montesquieu?

  1. Monarchie, republiek, democratie
  2. Despotisme, monarchie, oligarchie
  3. Monarchie, republiek, despotisme
  4. Despotisme, democratie, oligarchie

Vraag 7

We kennen Montesquieu als de eerste denker die de machtenscheiding als staatsrechtelijk systeem uitwerkte. Wat was zijn stelling? De soevereine macht van een moderne staat dient te worden opgedeeld in...:

  1. een wetgevende en een uitvoerende macht
  2. een wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht
  3. een wetgevende, handhavende en uitvoerende macht
  4. een wetgevende, corrigerende en uitvoerende macht

Vraag 8

Wat bedoelt Wiarda wanneer hij spreekt over meer autonome rechtsvinding?

  1. Dat de rechter steeds minder interpretatievrijheid heeft
  2. Dat het recht autonoom is en onafhankelijk is van de visie van de rechter
  3. Dat de rechter meer interpretatievrijheid heeft en daarmee een zelfstandigere positie inneemt ten opzichte van de wet
  4. Dat de wetgevende macht een interpretatief autonoom orgaan moet instellen om in bijzondere gevallen de rechtscheppende taak van de rechter over te nemen

Vraag 9

Bestudeer de volgende redenering:

1. Alle mensen zijn sterfelijk
2. Jezus is een mens
3. Dus: Jezus is sterfelijk

Hoe zou deze redenering getypeerd kunnen worden?

  1. Dit is een vorm van inductie
  2. Dit is een vorm van deductie
  3. Dit is een modus ponens
  4. Dit is een drogredenering

Vraag 10

Wat is het idee van Plato over echte kennis?

  1. Echte kennis is kennis van ideeen, waartoe we via het verstand (ratio) kunnen komen
  2. Echte kennis is kennis van de dingen om ons heen die we via de empirie kunnen waarnemen
  3. Echte kennis is de kennis van de ideeen, die we via abstractie van de concrete dingen kunnen afleiden
  4. Echte kennis is kennis van de dingen om ons heen die we in een vorig leven hebben waargenomen

Vraag 11

“The individual is foolish, the species is wise”. Van wie komt deze uitspraak en wat bedoelt hij ermee?

  1. Edmund Burke: we kunnen als soort, stapje voor stapje, een zekere vooruitgang boeken
  2. Edmund Burke: we handelen individueel immoreel, maar als groep moreel
  3. David Hume: we dienen ons kwetsbaar op te stellen
  4. David Hume: langs de weg van de empirische waarneming valt vooruitgang te boeken

Vraag 12

Welke Bijbelse figuur heeft de kritische houding die Clifford wenselijk achtte het meest overtuigend aan de dag gelegd?

  1. Pinechas
  2. De ongelovige Thomas
  3. Jezus Christus
  4. De schrijver van de psalmen

Vraag 13

SELDOM BEFORE in the history of modern science has a crackpot achieved the eminence, adulation, and power achieved by Trofim D. Lysenko.” (Gardner) Over welk wetenschappelijk veld deed Lysenko uitspraken?

  1. Astronomie
  2. Wiskunde
  3. Natuurkunde
  4. Biologie

Vraag 14

Welk van de volgende alternatieven vormt geen deel van de Westerse Rationele Traditie zoals John Searle hem beschreef?

  1. De aanname van een onafhankelijk van de waarneming en de taal bestaande werkelijkheid
  2. De stelling dat logica en rationaliteit zuiver formeel van aard zijn en dus niet zelfstandig substantiele antwoorden op ethische vragen kunnen produceren
  3. De opvatting dat taal zelf-referentieel van aard is en niet kan verwijzen naar de werkelijkheid
  4. De correspondentietheorie van waarheid

Vraag 15

John Searl stelt in zijn artikel “Realism and rationality – what is at stake?” dat kennis objectief is. Welk alternatief is juist met betrekking tot deze uitspraak?

  1. Als een natuurwetenschappelijke uitspraak daadwerkelijk correspondeert met een onafhankelijk van de taal bestaande werkelijkheid dan is deze uitspraak waar, onafhankelijk van de verdere opvattingen of de culturele vorming van de wetenschapper die de uitspraak doet.
  2. Als een uitspraak daadwerkelijk correspondeert met een onafhankelijk van de taal bestaande werkelijkheid dan is de waarheid van die uitspraak desondanks afhankelijk van de verdere opvattingen of culturele vorming van degene die de uitspraak doet.
  3. In die disciplines waar interpretatie cruciaal is, zoals in het recht, zijn uitspraken objectief als ze met een onafhankelijk van de taal bestaande werkelijkheid corresponderen
  4. In die disciplines waar interpretatie cruciaal is, zoals in de natuurwetenschappen, zijn uitspraken objectief als ze met een onafhankelijk van de taal bestaanden werkelijkheid corresponderen.

Vraag 16

Ronald Dworkin spreekt met betrekking tot het constitutionele recht van de VS over een paradox. Rechters lezen volgens hem de grondwet in de praktijk op een morele manier (moral reading), maar in theorie ontkennen ze dit. Waaruit stamt deze paradox?

  1. De morele interpretatie van de constitutie is in de praktijk inherent natuurrechtelijk, maar dit is een opvatting die in de theoretische debatten aan de universiteiten weinig aanhangers kent.
  2. De morele interpretatie van de constitutie stelt rechters in de praktijk in staat hun eigen morele opvattingen op te leggen aan burgers, maar dit erkennen ze liever niet in theorie.
  3. Omdat de morele interpretatie te concreet is om in een abstracte theorie vast te leggen.
  4. In de praktijk is er geen alternatief voor de morele interpretatie, maar binnen de constitutionele theorie is de morele interpretatie niet populair: het zou rechters in staat stellen om hun eigen politieke en morele ideologie aan burgers op te leggen. De morele interpretatie kent daarom maar weinig openlijke pleitbezorgers.

Vraag 17

In zijn tekst Relgion and Science stelt Russel het volgende:

“The conflict between theology and science was quite as much a conflict between authority and observation.”

Wat bedoelt hij hiermee?

  1. Het kenmerk van wetenschap is dat zij niets aanneemt op basis van autoriteit, maar slechts op basis van waarneembare feiten.
  2. Het kenmerk van wetenschap is dat het gezag van de kerk werd ingeruild voor het gezag van de staat.
  3. Het conflict tussen theologie en wetenschap had een afname van de macht van de kerk tot gevolg.
  4. Dat in de wetenschap autoriteit een even belangrijke rol speelt als in de kerk.

Vraag 18

Waarmee houdt de filosofie zich volgens Hospers niet bezig?

  1. Logica
  2. Epistemologie
  3. Metafysica
  4. Empirie

Vraag 19

“It is wrong always, everywhere, and for any one, to believe anything upon insufficient evidence.”

Volgens Clifford was hetgeen de schipeigenaar deed moraal onjuist omdat:

  1. Het schip ten onder ging en dit mensenlevens kostte
  2. Hij niet oprecht was
  3. Hij ervoor koos iets te geloven op basis van onvoldoende bewijs
  4. De mensen op het schip hierin geen keuze hadden gehad

Vraag 20

Is het volgens Clifford mogelijk een ware uitspraak te doen over de belegering van Syracuse tijdens de Peloponnessiische oorlog (431-404 v.Chr.)?

  1. Nee, dit is volgens hem niet mogelijk
  2. Ja, dit is volgens hem mogelijk
  3. Dit is volgens Clifford wel mogelijk, maar slechts bij benadering. Niet op dezelfde wijze als in de natuurwetenschappen.
  4. Dit is volgens Clifford wel mogelijk mits we over goede bronnen beschikken. Dan hoeft de betrouwbaarheid van historisch bewijs niet onder te doen voor bewijs in de natuurwetenschappen.

Vraag 21

Waar plaatst Carl Stolker de rechtswetenschappen binnen het spectrum van de wetenschappen?

  1. Onder de sociale wetenschappen
  2. Onder de geesteswetenschappen
  3. Onder de natuurwetenschappen
  4. Ergens tussen de sociale wetenschappen en geesteswetenschappen

Vraag 22

Hoe zou Carl Stolker hebben geoordeeld over een rechtenfaculteit waar door rechtswetenschappers louter wordt geschreven over de betekenis en uitleg van de positieve wet?

  1. Hij zou deze rechtenfaculteit bekritiseren – op een universiteit hoort slechts innovatief onderzoek thuis
  2. Hij zou deze rechtenfaculteit bekritiseren: er moet geschreven worden over de betekenis en uitleg van de positieve wet, maar ook over nieuwe ideeen en concepten binnen het recht
  3. Hij zou deze rechtenfaculteit loven: rechtswetenschappers dienen zich bij hun leest te houden en de consistentie van het rechtssyteem te bewaken
  4. Hij zou deze rechtenfaculteit loven: onderzoek dat zich niet richt op de positieve wet is immers speculatief. Het verdient niet het predicaat “wetenschappelijk”.

Vraag 23

Dworkin beschrijft in zijn tekst een alternatief voor de moral reading van de constitutie welke hij vastkoppelt aan de ideeen van de rechter Learned Hand. Hij schetst het standpunt van Learned Hand als volgt:

“Hand thought that the court should take the final authority to interpret the Constitution only when this is absolutely necessary to the survival of government – only when the courts must be referees between the other departments of government because the alternative would be a chaos of competing claims to jurisdiction.”

Waarom keurt hij dit alternatief in zijn tekst af?

  1. Dit systeem zou overduidelijk leiden tot een tirannie van de meerderheid
  2. Het Supreme Court, de belangrijkste morele instantie van de VS, zou hiermee aan gezag moeten inboeten
  3. In de praktijk bestaat er nauwelijks steun voor het wegnemen van de toetsingsbevoegdheid (van wetten aan de constitutie) bij het Supreme Court en dat impliceert dit alternatief
  4. Dan kan het constitutioneel recht niet meer up-to-date worden gehouden door rechters. Amerikanen zouden hierdoor aangewezen zijn op slepende amenderingsprocedures.

Vraag 24

Welke van de onderstaande beschrijvingen doet het meeste recht aan de positie van Hart in zijn tekst “Positivism and the Separation of Law and Morals”?

  1. Het rechtspositivisme van Hart waarborgt de rechtszekerheid binnen een rechtssysteem, maar sluit daarmee moreel onwenselijke resultaten niet uit
  2. Het rechtspositivisme van Hart offert de rechtszekerheid van een rechtssysteem op wanneer consequente toepassing van regels leidt tot moreel onwenselijke resultaten
  3. Het rechtspositivisme van Hart is uiteindelijk niet duidelijk te onderscheiden van de natuurrechtelijke positie van hedendaagse denkers zoals Finnis
  4. Het rechtspositivisme van Hart is realistisch in die zin dat het ervan uitgaat dat de betekenis van begrippen altijd omstreden is. Hierdoor is “mechanische” wetstoepassing in geen enkele zaak mogelijk.

Vraag 25

Welke twee beperkingen benoemt Dworkin met betrekking tot de moral reading van de constitutie?

  1. (1) De rechter is gebonden door de tekst van de constitutie; en (2) door de integriteit van het (Amerikaanse) constitutioneel recht
  2. (1) De rechter is gebonden door de tekst en de intentie van de “framers” van de constitutie; en (2) door de integriteit van het (Amerikaanse) constitutioneel recht
  3. (1) De rechter is gebonden aan wat de integere “framers” van de constitutie wensten vast te leggen; en (2) de huidige maatschappelijke opvattingen
  4. (1) De rechter is in eerste instantie gebonden aan de intentie van de “framers” van de constitutie; en (2) vervolgens door natuurrechtelijke beginselen voor zover deze hier mee in overeenstemming zijn.

Vraag 26

Hart schrijft in zijn artikel “Positivism and the Separation of Law and Morals” een Duitse rechtszaak uit 1949. In deze zaak wordt een vrouw veroordeeld omdat zij in 1944 haar man had aangegeven wegens beledigen van Hitler. Dit was strafbaar onder het nazi-regime en de man werd als gevolg hiervan ter dood veroordeeld, wat betekende dat hij naar het front moest. Wat is in de ogen van Hart de beste manier om met dit soort zaken om te gaan?

  1. Ze zou vrijuit moeten gaan omdat het aangeven van mensen onder nazi-wetten niet strafbaar was
  2. Hoewel het aangeven van haar man onder de nazi-wetten niet strafbaar was, zou ze moeten worden veroordeeld op basis van natuurrechterlijke principes
  3. Onder de nazi-wetten was het aangeven van haar man niet strafbaar. Om haar te kunnen veroordelen zou een 'wet met terugwerkende kracht' moeten worden aangenomen
  4. Onder de nazi-wetten was het aangeven van haar man niet strafbaar. De veroordeling dient men over te laten aan de samenleving, bijvoorbeeld door een volksgericht.

Vraag 27

Bekijk de uitspraken hieronder. Welke uitspraak over de tekst “Positivism and the Separation of Law and Morals” is niet juist?

  1. Austin stelt dat recht bestaat uit bevelen van de soeverein die worden afgedwongen door dreiging van straf
  2. Volgens Hart is de mens altijd gericht op een uiteindelijk doel: de menselijk drang om te overleven
  3. Hart stelt dat het recht beter in termen van regels dan bevelen omschreven kan worden
  4. De vroege Radbruch was overtuigd natuurrecht aanhanger. Later werd hij door de gruwelijkheden van WOII beschrijvend rechtspositivist.

Vraag 28

Hart verbindt in de tekst “Positivism and the Separation of Law and Morals” het rechtspositivisme nadrukkelijk met de ethische theorie van het utilitarisme. Hoe kan het utilitarisme het best omschreven worden?

  1. De morele waarde van een handeling wordt bepaald door de rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid van de handeling zelf
  2. De morele waarde van een handeling wordt bepaald door de consequenties van de handeling
  3. De morele waarde van een handeling wordt bepaald door de rechtvaardige of onrechtvaardige intentie van het individu
  4. De morele waarde van een handeling wordt bepaald door de wijze waarop het individu zich aan natuurrechtelijke normen heeft gehouden

Vraag 29

Carel Stolker heeft het in zijn artikel “Legal Scholarship: venerable and vulnerable” over bricoleurs, visionaires en mensen er tussenin die nodig zouden zijn binnen de rechtswetenschap. Wie zijn deze bricoleurs en visionaires volgens hem?

  1. Bricoleurs zijn juristen die ervoor dienen te zorgen dat het huidige recht zorgvuldig op de rails blijft (een soort klusjesmannen). Visionaires zijn juristen die nieuwe ideeen en perspectieven op het recht naar voren brengen.
  2. Visionaires zijn juristen die het gehele recht overzien. Zij houden daarmee het huidige recht op de rails. Bricoleurs zijn “knutselaars”: ze komen met nieuwe ideeen en perspectieven op het recht.
  3. Bricoleurs zijn juristen die zich bezigen met waarden en de manieren waarop je die in het recht kunt realiseren. Ze vermengen dus recht en moraal. Visionaires houden recht en moraal zo veel mogelijk gescheiden.
  4. Visionaires zijn juristen die proberen de natuurwetenschappen zoveel mogelijk te benaderen. Bricoleurs lenen hun methoden van de geesteswetenschappen.

Vraag 30

Ronald Dworkin beschrijft twee alternatieven voor de moral reading van de constitutie. Een daarvan is de welbekende constitutionele theorie die onder anderen door de Supreme Court rechter Antonin Scalia werd aangehangen. Bij deze theorie wordt uitgegaan van de betekenis van de constitutie ten tijde van de opstelling ervan. Welke theorie betreft het hier?

  1. Authentic meaning approach
  2. Law as integrity
  3. Originalism
  4. Historism

Open vragen

Stelt u zich de volgende situatie voor:

Het is het jaar 1973. Ter ere van het 225-jarige jubileum van Montesquieu’s Over de geest van de wetten (1748) organiseert de universiteit een internationaal symposium. Ze hebben voor de gelegenheid een opvallend affiche gemaakt. Op het podium, voor een volle zaal, staat H.L.A. Hart (1907-1992), die drie jaar daarvoor met emeritaat was gegaan als hoogleraar rechtstheorie in Oxford, en zijn opvolger, de veelbelovende rechtsfilosoof Ronald Dworkin (1931-2013). In 1961 publiceerde Hart zijn hoofdwerk The Concept of Law. Alle bekende werken van Dworkin waren nog niet verschenen. De universiteit heeft de pas benoemde president van de Hoge Raad, Gerard Wiarda (1906-1988), bereid gevonden het debat aan te sturen.

Beantwoord de volgende vragen:

Vraag 1

Het debat heeft als titel meegekregen “La bouche de la loi – illusie of ideaal?”. Waar verwijst dit naar? Wat wordt met die uitspraak bedoeld?

Vraag 2

Dworkin opent het debat. Hij geeft aan te werken aan een nieuwe tekst over de interpretatie van de Amerikaanse constitutie (de tekst die later bekend zal worden als “The Moral Reading of the Constitution”). Dworkin stelt dat de VS een unieke constitutionele innovatie hebben voortgebracht: ze hebben iets toegevoegd aan het systeem van ‘government under law’. Welke toevoeging betreft het hier? Wat zijn de gevolgen daarvan voor de interpretatie van de Amerikaanse constitutie?

Vraag 3

Iemand vraagt hoe de professor zich zou kunnen verweren tegen het “democratieargument”. Wat zou er vanuit democratisch oogpunt problematisch kunnen zijn aan de interpretatiemethode van Dworkin? Hoe verdedigt Dworkin zich tegen het democratieargument in “The Moral Reading of the Constitution”?

Vraag 4

In het betoog van Hart spelen twee begrippen een belangrijke rol: “the core” en “the penumbra” (“Positivism and the Separation of Law and Morals”). Wat betekenen deze termen en wat wil Hart ermee illustreren? Geef een voorbeeld waarmee je zijn punt illustreert. Schrijf ook op wat dit te maken heeft met wat Hart noemt de “Separation of law and morals”.

Vraag 5

Iemand stelt dat de situatie van “La bouche de la loi” nimmer voor komt. Hij wil graag van de sprekers horen hoe zij daarover denken. Wiarda vraagt aan de sprekers of hij hier wellicht een eerste reactie op mag geven. Dat mag. Wat zou hij mogelijk op deze vraag antwoorden? Betrek in uw uitleg de begrippen autonome en heteronome rechtsvinding.

Antwoordindicatie MC-vragen

  1. B

  2. C

  3. D

  4. B

  5. A

  6. C

  7. B

  8. C

  9. B

  10. A

  11. A

  12. B

  13. D

  14. C

  15. A

  16. D

  17. A

  18. D

  19. C

  20. C

  21. D

  22. B

  23. C

  24. A

  25. A

  26. C

  27. D

  28. B

  29. A

  30. C

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

De titel verwijst naar de beroemde uitdrukking van Montesquieu in Over de geest van de wetten: de rechter is niet meer dan het mondstuk/de spreekbuis van de wet. 
Met de uitspraak wordt bedoeld dat de rechter, volgens Montesquieu, in de ideale staat (de ‘république’) niets anders zou moeten zijn dan een mondstuk van de wetgever, met een zo beperkt mogelijke interpretatieruimte.

Vraag 2

Ze hebben volgens Dworkin een systeem in het leven geroepen waar het niet alleen maar gaat om ‘government under law’, maar ook om ‘government under principle’. De Amerikaanse staat is niet alleen gebonden aan het recht, maar ook aan (abstracte) morele principes, zoals vastgelegd in de constitutie. 
Het gevolg daarvan is dat je, wanneer je iets zinnigs wilt kunnen zeggen over de interpretatie van de constitutie, noodzakelijkerwijs gebruik zult moeten maken van een ‘moral reading’ (een morele interpretatie) van de constitutie. Oftewel: met alleen juridisch-technisch denken kom je er niet, volgens Dworkin.

Vraag 3

De interpretatiemethode van Dworkin geeft volgens critici (die ook opgevoerd worden in “The Moral Reading of the Constitution”) te veel ruimte aan rechters: ongekozen rechters kunnen op basis van hun interpretatie van abstracte (en dus: ruime) beginselen, in een moeilijk te wijzigen constitutie, wetten afschieten die gemaakt zijn door de democratisch gekozen wetgever. Dat geeft ze feitelijk het laatste woord in belangrijke morele kwesties, zoals abortus en het homohuwelijk. Het “democratieargument” stelt dat dit soort besluiten genomen dienen te worden door de gekozen volksvertegenwoordigers, anders zouden de rechters in staat zijn hun ‘morele opvattingen op te leggen aan de burgers’. 

Dworkin stelt daar het volgende tegenover:
Deze kritiek gaat uit van een te eenzijdige interpretatie van het begrip “democratie”, het is niet per se ondemocratisch (of democratisch) om rechters deze bevoegdheid te geven, net zoals het niet per se ondemocratisch (of democratisch) is om de wetgever het laatste woord te geven over de interpretatie van de constitutie (zie boven het kopje ‘Moral Reading’).
De rechters zijn helemaal niet zo vrij en ongebonden als de critici het doen voorkomen. De “moral reading” beperkt juist de interpretatievrijheid van de rechter:
(a) omdat hij moet werken met de tekst van de constitutie (niet door de verdere bedoelingen van de ‘framers’, we worden geregeerd door wat ze op hebben willen schrijven, niet door hun verdere intenties), bijvoorbeeld “equality” kan niet worden uitgelegd als het volstrekte tegendeel van gelijkheid, “ongelijkheid”.
(b) Daarnaast worden rechters beperkt door het vereiste van constitutionele integriteit: hun interpretatie moet passen binnen het “verhaal” van de constitutie (een interpretatie die “consistent is met de structuur van de constitutie als geheel en de dominante lijnen van interpretatie van andere rechters”).

Vraag 4

Het woord “core” betekent “kern”. Het woord “penumbra” betekent “schaduw”. Hart wil laten zien dat voor veel begrippen geldt dat ze min of meer onproblematisch kunnen worden toegepast: deze behoren tot de “the core” van de betekenis van een begrip. Maar er zijn ook zaken waarin er inderdaad onduidelijkheid bestaat over de interpretatie van een begrip en waar het recht dus geen eenduidig antwoord biedt – deze zaken bevinden zich in “the penumbra” van (de betekenis) van een begrip.
Hart maakt hier in ieder geval twee punten:
1) er zijn ook heel veel zaken waarin het recht gewoon eenduidig toegepast kan worden (de gevallen die tot “the core” van het begrip behoren). Hier kan de “separation of law and morals” worden gehandhaafd.
2) Hart stelt dat we in “the penumbra” inderdaad (noodzakelijkerwijs) bezig zijn met de vraag “hoe het recht moet zijn”. Hier lijkt de “separation of law and morals” moeilijker te kunnen worden gehandhaafd. Overigens zegt Hart ook dat dit “moeten” niet per se een “moreel moeten” hoeft te zijn, je kunt dat moeten ook uitleggen in moreelneutrale termen van “doelen” die aan een rechtssysteem ten grondslag liggen of bijvoorbeeld beleidsdoelstellingen. In ieder geval moeten bij de gevallen die tot de schaduw van de betekenis van een begrip behoren een soort van “normatief” oordeel geven.

Voorbeeld: voertuig in het park is verboden (van Hart zelf, andere voorbeelden, mits goed uitgewerkt, worden ook goed gerekend). Een auto valt ondubbelzinnig binnen de kern van het begrip “voertuig”. Of, zoals we het in het alledaags taalgebruik formuleren: een auto is een voertuig. Net als een motor, scooter of brommer. Maar een fiets? Die is niet gemotoriseerd, is dat ook een voertuig? Jawel. Dan is het criterium dus blijkbaar niet “gemotoriseerd-zijn”, maar eerder iets als “heeft wielen”. Maar wat dan te denken van een step? Is dat nog een voertuig. Dat wordt al twijfelachtig. Net als het skateboard, of misschien zelfs van die “schoenen met een wieltje erin”. Allemaal beschikken ze over “wielen”, maar zijn het voertuigen? Zo schuiven we dus van de zwart/wit-zaken steeds verder op naar de twijfelgevallen, vanuit “the core”, naar “the penumbra”, waarin begrippen niet meer eenduidig zijn en het recht niet “zomaar” meer toegepast kan worden. 

Vraag 5

Wiarda zou waarschijnlijk stellen dat zijn geachte college Schoordijk schromelijk overdrijft. Hij staart zich blind op de uitzonderingsgevallen, de gevallen waarin er discussie bestaat over de interpretatie van het recht, de gevallen die gepubliceerd worden in de Nederlandse Jurisprudentie en bestudeerd worden aan de universiteiten. Dat geeft een vertekend beeld: in de praktijk is het in veel gevallen volstrekt helder wat er moet gebeuren, als het om de uitleg van het recht gaat, en zijn de discussies veelal geschillen over feiten (zo stelt ook Drion). De “doorsneepraktijk” benadert dus wel degelijk regelmatig Montesquieu’s “La bouche de la loi”. 
In dit soort gevallen is de rol van de rechter vrijwel volledig heteronoom bepaald (het is het type rechter en rechtsvinding dat past in Montesquieu’s république), hij heeft bijna geen interpretatieruimte en herhaalt gewoon de woorden van de wetgever – als mondstuk (‘bouche de la loi’).
Niettemin erkent ook Wiarda dat er ook gevallen zijn waarin er interpretatie vereist is, omdat een begrip niet eenduidig is, omdat de rechter geconfronteerd wordt met een door de wetgever niet voorzien geval, omdat de wetgever de rechter laat werken met “open normen” of omdat de rechter zelfs de zeer grote vrijheid van een discretionaire bevoegdheid krijgt. In die gevallen krijgt de rechter een vrijere rol t.o.v. de wetgever. Wiarda noemt dit daarom (meer) autonome rechtspraak/rechtsvinding. Binnen het schema “heteronoom–autonoom” constateert Wiarda een (stevige) accentverschuiving van heteronoom (en de “bouche de la loi”) richting autonoom – dat wil hij wel aan Schoordijk toegeven. 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Oefententamen 2018 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2018 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Open vragen

Vraag 1a

U wordt geconfronteerd met een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling. U bent dan ook niet van plan deze bepaling te gehoorzamen.

Hoe zou u uw argument om niet te gehoorzamen kunnen vormgeven op basis van Radbruch (zoals weergegeven in de tekst van Hart)?

Vraag 1b

Hoe zou u uw argument om niet te gehoorzamen kunnen vormgeven op basis van Hart?

Vraag 2a

Hart bespreekt in zijn tekst een zaak die speelde in het naoorlogse Duitsland. Een vrouw wilde van haar man af en had hem aangegeven bij de bevoegde instanties vanwege het beledigen van Hitler. Dit was strafbaar in Nazi-Duitsland. De man werd ter dood veroordeeld (maar uiteindelijk naar het front gestuurd). Als het gaat om het bestraffen van de vrouw na de Tweede Wereldoorlog bespreekt Hart drie juridische mogelijkheden.

Welke mogelijkheden zijn dit?

Vraag 2b

Welke mogelijkheid werd gebruikt in Duitsland en op welke denker was dit geïnspireerd?

Vraag 2c

Welke mogelijkheid heeft de voorkeur van Hart en waarom?

Vraag 3

Dworkin verdedigt in zijn tekst de “moral reading” van de constitutie. In de voorgeschreven teksten (inclusief die van Dworkin zelf) zijn verschillende alternatieven voor deze “moral reading” te vinden. Noem drie alternatieven en leg ze nauwkeurig uit.

Antwoordindicatie

Vraag 1a

De wet is geen recht, want in strijd met fundamentele morele principes, dus ik hoef niet te gehoorzamen. 

Vraag 1b

De wet is wel recht, maar de gehoorzaamheidsplicht aan een wet is iets anders (namelijk: een zaak van het geweten), dus ik schort, vanwege het immorele karakter van de wet, mijn gehoorzaamheidsplicht op. 

NB analytisch belangrijk: dit gaat over de situatie waarin je op het moment zelf – bijvoorbeeld in WOII – moet besluiten of je een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling al dan niet gehoorzaamt.

Vraag 2a

  1. De wet op basis waarvan de vrouw de man aangaf onwettig verklaren.
  2. De vrouw ongestraft laten.
  3. Een wet met terugwerkende kracht aannemen, het feit daarin strafbaar stellen, en op basis daarvan de vrouw straffen. 

Vraag 2b

In Duitsland werd gekozen voor de eerste mogelijkheid. Het denken van Radbruch lag daaraan ten grondslag. 

Vraag 2c

De derde mogelijkheid heeft de voorkeur van Hart; het zou eerlijk het dilemma blootleggen waarmee het recht geconfronteerd wordt in deze situatie: de vrouw ongestraft laten of het offeren van een “zeer kostbaar moreel principe dat onderdeel is van de meeste rechtssystemen”. 

NB analytisch belangrijk: dit gaat over de situatie na WOII: een persoon heeft gehandeld op basis van een evident onrechtvaardige wettelijke bepaling waarvan je nu moet besluiten of je die persoon daar achteraf voor mag straffen.

Vraag 3

  1. Learned Hand: interpretatie van de constitutie
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2018 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2018 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

MC-vragen

Vraag 1

Wat is volgens Hospers een wetenschappelijke vraag?

  1. De vraag: “heeft een olifant rechten?”
  2. De vraag: “wat is de massa van een gemiddelde olifant?”
  3. De vraag: “wat bedoel je met ‘olifant’?”
  4. De vraag: “wat is de definitie van een olifant?”

Vraag 2

Van wie is onderstaande uitspraak afkomstig en voor welke stroming in het denken over wetenschap is die karakteristiek?

“Science is the attempt to discover, by means of observation, and reasoning based upon it, first particular facts about the world, and then laws connecting facts with one another and (in fortunate cases) making it possible to predict future occurrences.”

  1. Clifford en het falsificationisme.
  2. Radbruch en het natuurrechtsdenken.
  3. Hart en het rechtspositivisme.
  4. Russell en het logisch-positivisme.

Vraag 3

“De rechtswetenschap heeft een normatief karakter en is daarmee inherent subjectief.”

Wat zou het antwoord van Stolker op deze stelling zijn?

  1. Dat is juist, maar die subjectiverende benadering is juist haar kracht.
  2. Dat is juist, maar dat hoeft geen probleem te zijn.
  3. Dat is onjuist; niet elk normatief oordeel is even goed.
  4. Dat is onjuist; de rechtswetenschap is beschrijvend van aard.

Vraag 4

Stolker bespreekt in zijn tekst de methode van de rechtswetenschap.

Welke van de onderstaande stellingen is juist? 

  1. Stolker meent dat de rechtswetenschap een relatief eigen methode kan hebben en toch het predicaat wetenschap kan krijgen.
  2. Stolker stelt dat de rechtswetenschap in wezen een sociale wetenschap is; ze moet dus aansluiting zoeken bij de sociologie.
  3. Stolker meent dat de rechtswetenschap nooit het predicaat wetenschap kan krijgen vanwege haar normatieve methode.
  4. Stolker meent dat de rechtswetenschappelijke methode niet verschilt van de natuurwetenschappelijke methode.

Vraag 5

Welk antwoord is juist ten aanzien van de volgende stellingen?

I. Hart onderscheidt bij de interpretatie van wettelijke bepalingen ‘core cases’ en ‘penumbra’-gevallen (‘schaduwgevallen’); om zaken uit die laatste categorie te beslissen heeft de rechter aan deductie niet voldoende.
II. Hart meent dat een rechtssysteem als geheel geen noodzakelijke verbinding met de moraal heeft.
  1. Stelling I is juist, stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist, stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 6

Dworkin bespreekt in zijn tekst het idee van ‘constitutionele integriteit’ (constitutional integrity), wat betekent dat binnen zijn theorie van de ‘moral reading’?

  1. Dit is een vereiste dat gesteld wordt aan het handelen van rechters: ze moeten hun handelen steeds impliciet toetsen aan de moraal.
  2. Dit betekent dat de rechters bij hun interpretatie van de constitutie gebonden zijn aan de dominante lijnen in de jurisprudentie.
  3. Dit betekent dat de rechters bij hun interpretatie van de constitutie
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen bij artikelen 2018/2019: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen bij artikelen 2018/2019: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen bij The Ethics of Belief van Clifford - Artikel

Vraag 1

In welke gevallen hebben we volgens Clifford de plicht ons geloof in verhouding te laten zijn tot het bewijs?

  1. In de meeste gevallen
  2. In alle gevallen
  3. Wanneer er mensenlevens op het spel staan
  4. Deze plicht hebben we volgens Clifford niet

Vraag 2

Wanneer er een oprecht geloof bestaat welk tot een handeling leidt, is de houder van dat geloof volgens Clifford nog steeds schuldig wanneer:

  1. Het geloof op onjuiste gronden gebaseerd was
  2. De actie zelf fout was
  3. Er geen schade plaats heeft gevonden als gevolg van de actie
  4. Het in de praktijk toch fout gaat

Vraag 3

Volgens Clifford is het verwerven van geloof op basis van onvoldoende bewijs:

  1. Alleen te rechtvaardigen door externe invloeden
  2. Vooringenomen
  3. Een perceptuele fout
  4. Fout

Vraag 4

Wat stellen Milton en Coleridge over geloof en waarheid?

Vraag 5

Wat is het gewicht van autoriteit?

Antwoordindicatie

Vraag 1

B

Vraag 2

A

Vraag 3

D

Vraag 4

Milton en Coleridge zijn beide dat geloof zondig of onjuist is als het blindelings gevolgd wordt. Men moet de waarheid zoeken.

Vraag 5

Men zou zich moeten laten leiden door deze regel: de gezamenlijke getuigenis van onze naasten moet voldoen aan dezelfde eisen als de getuigenis van een van hen. Kortom er is geen reden om iets te geloven omdat iedereen dat zegt, tenzij er een gegronde reden is om aan te nemen dat ten minste een persoon de waarheid kent, en deze spreekt voor zover hij die kent.

Oefenvragen bij Rethinking the Law School van Stolker

Vraag 1

Wat was lange tijd de dominante visie van wetenschap op het recht?

Vraag 2

Wat maakt de rechtsleer kwetsbaar?

Vraag 3

Welke overlap bestaat er tussen juridisch onderzoek en de juridische praktijk?

Vraag 4

Welke drie benaderingen van de rechtsleer onderscheidt de auteur?

Vraag 5

De rechtsleer heeft een ietwat dubbelzinnige identiteit. Op welke wijzen kan het recht worden versterkt tot een academische discipline?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Er werd lange tijd gezegd dat universele wetten en theorieën kunnen worden gegeneraliseerd, getest en voorspeld, maar dit is niet meer het geval.

Vraag 2

Rechtsgeleerden moeten in staat zijn om ethische, culturele en gedragsmatige aspecten en dilemma's te herkennen. Rechtsleer is een

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2016: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2016: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

MC-vragen

Vraag 1

Bertrand Russell stelt dat enkele elementen essentieel zijn voor de wetenschappelijke methode. Welke elementen zijn dit?

  1. Dogmatiek en scholastiek
  2. Observatie, algemene wetten en voorspelling
  3. deductie en axioma's
  4. observatie, scholastiek en voorspelling

Vraag 2

Hart beschrijft in het artikel “Positivism and the Separation of Law and Morals” drie opvattingen die aan het rechtspositivisme worden toegeschreven. Welke opvatting hoort hier niet toe?

  1. Recht kan gescheiden worden van moraal
  2. Recht bestaat in essentie uit bevelen (“commands”)
  3. Zonder gebruik te maken van andere wetenschappen, is men niet in staat het recht te bestuderen
  4. Recht is een eigen dimensie van de werkelijkheid

Vraag 3

Carel Stolker beschrijft in zijn artikel “Legal Scholarship: venerable and vulnerable” drie zwaktes van de rechtswetenschap. Wat behoort niet tot deze zwaktes?

  1. Rechtswetenschap is problematisch daar men vaak moet balanceren tussen what is en what ought
  2. Rechtswetenschap is problematisch daar juridisch onderzoek vaak samenvalt met de juridische praktijk
  3. Rechtswetenschap is problematisch daar zij afhankelijk is van volatiele, snel veranderende, rechtsbronnen
  4. Rechtswetenschap is problematisch daar zij taal als belangrijkste instrument heeft

Vraag 4

Iemand stelde dat “That the sun will not rise tomorrow” mogelijk is, maar ook: “That the sun will rise tomorrow”. Wie sprake deze woorden en wat bedoelde hij ermee?

  1. Galileo. Hij illustreerde hiermee de juistheid van het heliocentrisch wereldbeeld.
  2. David Hume. Hij illustreerde hiermee dat de empirische standen van zaken zich in de toekomst anders kunnen voordoen dan in het verleden.
  3. Russell. Hij illustreerde hiermee de waarde van het logisch-positivisme.
  4. Clifford. Hij illustreerde hiermee dat men altijd voor alles goede redenen moet aandragen.

Vraag 5

Welke van de volgende keuzeopties beschrijft het voordeel van Montesquieu's ideaal van de republique.

  1. Door de welomschreven wetten en het tot de letter toepassen van die wetten door de rechter is er haast volledige rechtszekerheid
  2. Rechters passen een morele interpretatie toe en gaan niet voorbij aan de opvattingen van het volk over moraal, het is dus democratischer
  3. De rechter heeft een grote interpretatieve vrijheid en staat daarmee daadwerkelijk los van de wetgevende macht; de republique benadert daarmee het dichtst het ideaal der machtenscheiding
  4. Door positief recht te laten toetsen door de rechter aan hogere normen van natuurrecht voorkom je de mogelijkheid op een gruwelijk regime zoals in Nazi-Duitsland; hetgeen in wezen al werd voorspeld door Montesquieu.

Vraag 6

De gangbare classificatie van politieke systemen (monarchie,

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2015 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2015 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: de open vragen van dit tentamen baseerden zich met name op het artikel van van Dooremalen, dat sind 2015 niet meer tot de voorgeschreven stof behoort.

Open vragen

Vraag 1

Tot welke wetenschapsfilosofische stroming wordt Popper gerekend? Geef een (korte) omschrijving van deze stroming.

Vraag 2

Wat bedoelt Popper met pseudowetenschap?

Vraag 3

Geef drie voorbeelden van wat Popper pseudowetenschappen noemt; leg tevens uit waarom hij deze drie als pseudowetenschappen aanmerkt.

Vraag 4

Volgens Popper is het falsificatie-criterium slechts bedoeld om wetenschappelijke van niet-wetenschappelijke uitspraken af te bakenen, maar niet om zinvolle (meaningful) van niet-zinvolle (meaningless) uitspraken te scheiden. Leg uit wat Popper hiermee bedoelt aan de hand van de theorie van het Oedipus-complex.

Vraag 5

Wat is de kritiek van Gardner op de wetenschapstheorie van Popper?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Tot het kritisch rationalisme. Volgens het kritisch rationalisme beginnen we altijd met een hypothese of theorie en moeten we pas dan gaan waarnemen. Die hypothese of theorie gaat dus vooraf aan de waarneming en daarom spreken we van rationalisme (zie p. 198 van Dooremalen e.a.). Kritisch betekent hier dat de ervaring onze opvattingen/theorieën of hypotheses moet kunnen weerleggen. Wanneer de ervaring of waarneming daadwerkelijk onze theorie weerlegt, spreekt Popper van falsificatie. Hierin komt de invloed van het empirisme tot uiting.

Vraag 2

Theorieën die niet in strijd kunnen komen met wat de ervaring ons leert, beschouwt Popper als pseudowetenschap: wat er ook gebeurt alles kan als een bevestiging van de theorie worden aangemerkt, het gaat dus om theorieën ‘that are able to explain every possible observation/capable of explaining everything’, Van Dooremalen e.a. p. 201).

Vraag 3

Marxisme, astrologie, freudianisme/psychoanalyse van Freud/Adler, daarnaast kan ook nog Platonisme worden genoemd (zie dia hoorcollege). De reden dat deze theorieën door Popper als pseudowetenschappen worden aangemerkt is omdat zij altijd waar kunnen zijn, met andere woorden in de werkelijkheid kan altijd een bevestiging van de theorie worden gevonden; anders gezegd de theorie kan niet door de feiten/werkelijkheid worden gefalsificeerd. Voorbeeld. Volgens de Freudiaanse theorie denken mensen altijd aan seks, ook als ze er niet aan denken. Wat iemand ook zal zeggen deze theorie is altijd waar/wordt altijd bevestigd, kan niet worden gefalsificeerd.

Vraag 4

Daarmee wil Popper zeggen dat het feit dat uitspraken die op grond van de psycho-analyse of de marxistische theorie worden gedaan, weliswaar niet voor de kwalificatie wetenschappelijk in aanmerking komen nu zij niet gefalsificeerd kunnen worden, maar daarmee zijn zij niet zinloos of zonder betekenis. Zo kan de freudiaanse theorie van het Oedipus complex (dat jongetjes verliefd zijn op hun moeder en stiekem met haar naar bed willen en hun vader als een concurrent zien

.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2015 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2015 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org. De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

MC-vragen

Vraag 1

Wat onderscheidt volgens Hans Reichenbach een verklaring van een pseudo-verklaring? In een verklaring is sprake van:

  1. Abstractie en analogie.
  2. Observatie en kritisch denken.
  3. Deductie en kennis.
  4. Analogie en wetenschappelijke vooruitgang.

Vraag 2

Welke van de onderstaande stellingen is juist?

  1. Volgens Hart biedt het natuurrecht een hogere toets voor het positieve recht.
  2. Volgens Radbruch bestaat er geen verband tussen recht en moraal.
  3. Volgens Hart verdient retrospectieve strafwetgeving in geval van oorlogsmisdadigers de voorkeur boven toepassing van ongeschreven natuurrechtelijke normen.
  4. Volgens Radbruch verdient retrospectieve strafwetgeving in geval van oorlogsmisdadigers de voorkeur boven toepassing van ongeschreven natuurrechtelijke normen.

Vraag 3

Hart betoogt dat in het werk van Jeremy Bentham alle elementen van de rechtsstaat worden behandeld (vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, vrijheid van vereniging en vergadering, het legaliteitsbeginsel, het schuldprincipe als vereiste voor strafbaarheid, etc.). Waarom is dat in het kader van de argumentatie van Hart van belang?

  1. Hij wil hiermee duidelijk maken dat het verlaten van de rechtsstaatsgedachte zoals die plaatsvond in Nazi-Duitsland niets te maken heeft met het rechtspositivisme van de Duitse juristen, want ook Bentham was rechtspositivist terwijl hij de rechtsstaatsidee aanhing.
  2. Hij wilde hiermee duidelijk maken dat Bentham zijn tijd ver vooruit was en niet alleen Duitse denkers verlichte opvattingen hadden, zoals Kant, maar ook Britse denkers.
  3. Bentham werd door Duitse denkers scherp aangevallen op basis van zijn anti-rechtsstatelijke ideeën.
  4. Geen van deze alternatieven is juist.

Vraag 4

Volgens William Clifford is er sprake van voldoende bewijs wanneer deze op ‘redelijke gronden’ gebaseerd is. Welke uitspraak met betrekking tot bewijs en redelijke gronden is juist?

  1. Volgens Clifford zijn autoriteit en traditie redelijke gronden, als de meerderheid daar in de loop der tijd overeenstemming over heeft bereikt.
  2. Redelijke gronden kunnen alleen worden gefundeerd op empirisch onderzoek en mogen nooit op basis van autoriteit of traditie worden aangenomen.
  3. Volgens Clifford is het geoorloofd om een ander te geloven op basis van diens uitmuntende morele karakter, omdat het onmogelijk is dat diegene zal liegen.
  4. Redelijke gronden betreffen de geloofwaardigheid, de kennis en het oordeel van degene die een uitspraak doet.

Vraag 5

Is het opleggen van de doodstraf in het Amerikaanse rechtssysteem “constitutioneel”?

  1. Voor het grootste deel van de Amerikaanse geschiedenis werd het opleggen van de doodstraf als niet verboden door de
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2014 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2014 (1): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org. De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

MC-vragen

Vraag 1

Een rechtsrealistische benadering van het recht leidt ertoe dat een rechtssubject:

  1. vooral geïnteresseerd raakt in de wetenschappelijkheid van het recht.
  2. vooral geïnteresseerd raakt in de onwetenschappelijkheid van het recht.
  3. vooral geïnteresseerd raakt in gerechtigheid aangaande de positie van slachtoffer in het strafrecht.
  4. vooral geïnteresseerd is in de kansberekening aangaande een mogelijke veroordeling.

Vraag 2

Lees onderstaande passage uit de tekst ‘Is Reasonable Doubt Reasonable?’ van Larry Laudan (1941-):
“These passages already hint at the conclusion that a more detailed scrutiny of Supreme Court rulings would bear out, to wit, that the Supreme Court in the last generation has attempted to disconnect the standard of proof (BARD) from that set of philosophical notions that originally provided its grounding and coherence.” (p. 300)
Op welk criterium doelt Laudan?

  1. Het criterium van morele zekerheid.
  2. De mate van waarschijnlijkheid dat de verdachte schuldig is.
  3. Het criterium van volledige zekerheid.
  4. De blijvende overtuiging dat de verdachte schuldig is.

Vraag 3

Van den Haag bespreekt het argument van Cesare Beccaria tegen de doodstraf, namelijk dat het executeren van moordenaars moord legitimeert, immers de staat doet met de moordenaar wat de moordenaar met zijn slachtoffer heeft gedaan. Wat vindt Van den Haag van dat argument?

  1. Op rechtmatige wijze het leven van een moordenaar beëindigen legitimeert op geen enkele manier de onrechtmatige beëindiging van het leven van het slachtoffer door een moordenaar.
  2. De doodstraf opleggen lijkt inderdaad op het voltrekken van een executie door de staat, maar de andere argumenten vóór de doodstraf zijn zo sterk dat men het door Beccaria bekritiseerde punt op de koop toe moet nemen.
  3. Het punt van Beccaria is een pragmatisch argument en omdat Van den Haag gelooft in de vergeldingsleer, maken dat soort argumenten geen indruk op hem.
  4. Van den Haag vindt het een doorslaggevend argument dat Beccaria presenteert en op basis daarvan is hij dan ook alleen maar voor de doodstraf in de ernstigste gevallen.

Vraag 4

Waarover gaat de correspondentietheorie zoals John Searle die presenteert?

  1. Betekenis.
  2. Waarheid.
  3. Inductie.
  4. Reductie.

Vraag 5

Welke uitspraak met betrekking tot Carel Stolkers opvattingen is onjuist?

  1. De persoon van de wetenschapper is in de rechtswetenschap van eminent belang.
  2. De persoon van de wetenschapper is in de natuurwetenschap van eminent belang.
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen 2014 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen 2014 (2): Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Oefenvragen en antwoordindicaties Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - UL

Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Hume, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op Worldsupporter (gebruik de zoekfunctie). De artikelen van Stolker, Clifford en Hart zijn in 17/18 wederom voorgeschreven.

MC-vragen

Vraag 1

Welk van de onderstaande citaten komt uit “The Death Penalty Once More” van Ernest van den Haag?

  1. “All reasonings concerning matter of fact seem to be founded on relations of Cause and Effect.”
  2. “We must remember that the Utilitarians [insisted on] the important truth that a purely analytical study of legal concepts, a study of the meaning of the distinct vocabulary of the law was vital to our understanding of the nature of law as historical or sociological studies, though of course it could not supplant them.”
  3. “The majority of the people […] believe that everyone who can understand the nature and effects of his acts is responsible for them, and should be blamed and punished, if he could know what he did was wrong. Human beings are human because they can be held responsible, as animals cannot be.”
  4. “The art of discovery is therefore the art of correct generalization. What is irrelevant, such as the particular shape or size of the piece of wood used, is to be excluded from the generalization; what is relevant, for example the dryness of wood, is to be included in it. The meaning of the term “relevant” can thus be defined: that is relevant which must be mentioned for the generalization to be valid. The separation of relevant from irrelevant factors is the beginning of knowledge. Generalization, therefore, is the origin of knowledge.”

Vraag 2

Wat moet volgens Hans Reichenbach altijd worden vermeden in de wetenschap?

  1. Abstractie.
  2. Analytisch denken.
  3. Substantialisatie van abstracte zaken.
  4. Alle bovenstaande alternatieven.

Vraag 3

Wat is volgens Karl Popper het kenmerkende onderscheid tussen een wetenschappelijke theorie en een niet-wetenschappelijke theorie?

  1. Een wetenschappelijke theorie is verifieerbaar.
  2. Een wetenschappelijke theorie is falsificeerbaar.
  3. Een wetenschappelijke theorie voldoet aan het conventiecriterium.
  4. Een wetenschappelijke theorie is conform de methode van het inductivisme geformuleerd.

Vraag 4

Bekijk de volgende redenering.

  1. Alle bomen hebben bladeren.
  2. Een auto is een boom.

Conclusie: Een auto heeft bladeren.
Dit is een voorbeeld van:

  1. Een geldige deductieve redenering.
  2. Een niet-geldige deductieve redenering.
  3. Een drogreden.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

Vraag 5

Welk van onderstaande alternatieven is juist?

  1. In een accusatoire procedure gaat het om de formele waarheid.
.....read more
Access: 
Public
Oefententamen Extra: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden

Oefententamen Extra: Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap - Universiteit Leiden


Let op: in de tussentijd is de verplichte literatuur van dit vak gedeeltelijk veranderd. Verwijzingen naar van Dooremalen, van Reichenbach, van den Haag, Chalmers e.a. komen hier dus uit voort. Deze artikelen zijn niet langer voorgeschreven, maar samenvattingen ervan kunnen eventueel ter inzage gevonden worden op joho.org.

Alan Chalmers, ‘What is this thing called science?’

Vraag 1

Wat is het belangrijkste kenmerk van een logisch geldige redenering?

Vraag 2

In welk opzicht vormt logica alleen geen bron van nieuwe waarheden?

Vraag 3

Waarin verschillen waarnemingsuitspraken van de algemene wetenschappelijke wetten?

Vraag 4

Waarin verschillen inductieve redeneringen van deductieve redeneringen?

Vraag 5

Welke problemen brengt het inductieprincipe met zich mee?

Vraag 6

Wat betekent het inductivisme?

Vraag 7

Wat is een manier om het inductieprobleem te vermijden?

Vraag 8

Van het basale wetenschapsbeeld van de inductivist gaat een bepaalde aantrekkingskracht uit. Wat is die aantrekkingskracht?

Vraag 9

Wat is de hoofdconclusie van dit stuk?

Antwoordindicatie

Vraag 1

Zie onderstaand voorbeeld.

  1. Alle boeken over filosofie zijn saai
  2. Dit boek is een boek over filosofie
  3. Dit boek is saai.

In deze redenering zijn 1 en 2 de premissen, 3 is de conclusie. Men neemt aan dat duidelijk is dat als 1 en 2 waar zijn, 3 waar moet zijn. Dit is het belangrijkste kenmerk van een logisch geldige redenering: als de premissen waar zijn, dan moet de conclusie waar zijn.

Vraag 2

De waarheid van feitelijke uitspraken die de premissen van een redenering vormen, kan niet worden vastgesteld door een beroep te doen op de logica. Logica kan alleen dat aan het licht brengen, wat volgt uit, of in zekere zin al ligt besloten in de uitspraken waarover we al beschikken. Tegenover deze beperking staat de kracht van de logica, dit is het waarheid beschermende karakter ervan.

Vraag 3

Zij vormen de feiten die het bewijs leveren van algemene wetenschappelijke wetten. Ze vormen specifieke uitspraken over de stand van zaken op een bepaald tijdstip, dit zijn enkelvoudige uitspraken.

Vraag 4

Dit zijn redeneringen die uitgaan van een eindig aantal feiten en die uitmonden in een algemene conclusie. Er is een onderscheid met logische, deductieve redeneringen. Een kenmerk van inductieve redeneringen is namelijk dat zij verder reiken

.....read more
Access: 
Public
Methoden en Technieken van de Rechtswetenschap: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check more of this topic?
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
2645 1
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.