De plasmaglucoseconcentratie zal sterker stijgen dan bij iemand zonder diabetesDe plasmavetzuurconcentratie zal sterker dalen dan bij iemand zonder diabetesHet hongergevoel zal eerder verdwijnen dan bij iemand zonder diabetes De glucagonproductie is afhankelijk van de hoeveelheid insulineGlycogeen is de belangrijkste bron van reserve-energie in ons lichaamDe lipolyse is na een maaltijd onderdruktPlasmavetzuren stimuleren de secretie van insuline Alle onderstaande processen zijn juistProteolyseVerhoogde plasma glucagonconcentratieLipolyse Remmen van de gluconeogeneseStimulatie van de opname van glucose in de hersenenStimulatie van de verbranding van vetzuren in de lever De alaninevoorraad is opDe glycerolvoorraad is opDe glycogeenvoorraad is opDe voorraden van alanine, glycerol en glycogeen zijn op Chylomicron"Intermediate density"-lipoproteïne"Low density"-lipoproteïne"Very low density"-lipoproteïne AlcoholKoolhydratenVetten Het verwijderen van de hypofyseHet toedienen van radioactief jodiumHet toedienen van TSH ...


Access options

      How do you get full online access and services on JoHo WorldSupporter.org?

      1 - Go to www JoHo.org, and join JoHo WorldSupporter by choosing a membership + online access
       
      2 - Return to WorldSupporter.org and create an account with the same email address
       
      3 - State your JoHo WorldSupporter Membership during the creation of your account, and you can start using the services
      • You have online access to all free + all exclusive summaries and study notes on WorldSupporter.org and JoHo.org
      • You can use all services on JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • You can make use of the tools for work abroad, long journeys, voluntary work, internships and study abroad on JoHo.org (Dutch service)
      Already an account?
      • If you already have a WorldSupporter account than you can change your account status from 'I am not a JoHo WorldSupporter Member' into 'I am a JoHo WorldSupporter Member with full online access
      • Please note: here too you must have used the same email address.
      Are you having trouble logging in or are you having problems logging in?

      Toegangsopties (NL)

      Hoe krijg je volledige toegang en online services op JoHo WorldSupporter.org?

      1 - Ga naar www JoHo.org, en sluit je aan bij JoHo WorldSupporter door een membership met online toegang te kiezen
      2 - Ga terug naar WorldSupporter.org, en maak een account aan met hetzelfde e-mailadres
      3 - Geef bij het account aanmaken je JoHo WorldSupporter membership aan, en je kunt je services direct gebruiken
      • Je hebt nu online toegang tot alle gratis en alle exclusieve samenvattingen en studiehulp op WorldSupporter.org en JoHo.org
      • Je kunt gebruik maken van alle diensten op JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • Op JoHo.org kun je gebruik maken van de tools voor werken in het buitenland, verre reizen, vrijwilligerswerk, stages en studeren in het buitenland
      Heb je al een WorldSupporter account?
      • Wanneer je al eerder een WorldSupporter account hebt aangemaakt dan kan je, nadat je bent aangesloten bij JoHo via je 'membership + online access ook je status op WorldSupporter.org aanpassen
      • Je kunt je status aanpassen van 'I am not a JoHo WorldSupporter Member' naar 'I am a JoHo WorldSupporter Member with 'full online access'.
      • Let op: ook hier moet je dan wel hetzelfde email adres gebruikt hebben
      Kom je er niet helemaal uit of heb je problemen met inloggen?

      Join JoHo WorldSupporter!

      What can you choose from?

      JoHo WorldSupporter membership (= from €5 per calendar year):
      • To support the JoHo WorldSupporter and Smokey projects and to contribute to all activities in the field of international cooperation and talent development
      • To use the basic features of JoHo WorldSupporter.org
      JoHo WorldSupporter membership + online access (= from €10 per calendar year):
      • To support the JoHo WorldSupporter and Smokey projects and to contribute to all activities in the field of international cooperation and talent development
      • To use full services on JoHo WorldSupporter.org (EN/NL)
      • For access to the online book summaries and study notes on JoHo.org and Worldsupporter.org
      • To make use of the tools for work abroad, long journeys, voluntary work, internships and study abroad on JoHo.org (NL service)

      Sluit je aan bij JoHo WorldSupporter!  (NL)

      Waar kan je uit kiezen?

      JoHo membership zonder extra services (donateurschap) = €5 per kalenderjaar
      • Voor steun aan de JoHo WorldSupporter en Smokey projecten en een bijdrage aan alle activiteiten op het gebied van internationale samenwerking en talentontwikkeling
      • Voor gebruik van de basisfuncties van JoHo WorldSupporter.org
      • Voor het gebruik van de kortingen en voordelen bij partners
      • Voor gebruik van de voordelen bij verzekeringen en reisverzekeringen zonder assurantiebelasting
      JoHo membership met extra services (abonnee services):  Online toegang Only= €10 per kalenderjaar
      • Voor volledige online toegang en gebruik van alle online boeksamenvattingen en studietools op WorldSupporter.org en JoHo.org
      • voor online toegang tot de tools en services voor werk in het buitenland, lange reizen, vrijwilligerswerk, stages en studie in het buitenland
      • voor online toegang tot de tools en services voor emigratie of lang verblijf in het buitenland
      • voor online toegang tot de tools en services voor competentieverbetering en kwaliteitenonderzoek
      • Voor extra steun aan JoHo, WorldSupporter en Smokey projecten

      Meld je aan, wordt donateur en maak gebruik van de services

      Check page access:
      JoHo members
      Check more or recent content:

      Hoorcolleges, patiëntdemonstraties en (proef)tentamens bij Sturing en Stofwisseling 2019/2020

      Sturing en Stofwisseling HC1: Inleiding

      Sturing en Stofwisseling HC1: Inleiding

      HC1: Inleiding

      Algemene informatie

      • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
        • Dit college vormt een inleiding voor het blok Sturing en Stofwisseling, enkele belangrijke begrippen worden toegelicht
      • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
        • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
      • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
        • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
      • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
        • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
      • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
        • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

      Sturing en stofwisseling

      De mens is een systeem vol regelmechanismen, van de geboorte tot de dood. Veel sturing is autonoom, maar wel beïnvloedbaar door de wil. De stofwisseling van het lichaam omvat alle chemische en fysische processen die betrokken zijn bij:

      • De productie van energie
      • Energieafgifte
      • Groei (opslag)

      Voorbeelden hiervan zijn vertering, verplaatsing en verbranding. Stofwisselingsprocessen kunnen katabool (afbraak) of anabool (vorming van stoffen) zijn.

      Thermodynamische wetten

      Centrale begrippen zijn temperatuur en energie → al het leven, dus ook menselijk leven, is onderworpen aan alle wetten van de thermodynamica:

      • Nulde wet: mensen zijn homeotherm (warmbloedig) en hebben gedurende alle levensfasen een constante temperatuur
        • Warmte gaat van warm naar koud
          • Warmtewisseling vindt niet plaats bij het geven van een hand aan iemand met dezelfde temperatuur
        • De lichaamstemperatuur is 37 °C, met een normale variatie 1 graad
        • Afwijkingen kunnen gediagnosticeerd worden door bijv. rectale temperatuurmeting
        • Er zijn therapeutische maatregelen
          • Bij hypothermie: kleding, verwarming, etc.
          • Bij hyperthermie: afkoeling, beschutting, etc.
      • Eerste wet: behoud van energie → alle energie uit de opgenomen voedingsstoffen wordt gebruikt → manifesteert zich uiteindelijk als warmte, arbeid of groei (opslag)
        • Behoud van energie: vrije (chemische) energie, warmte en beweging
        • Energie-eenheden
          • Joule: de eenheid van bewegingsenergie
          • Calorie: de eenheid van warmte-energie
        • Stofwisseling is het gebruik van calorie en kilocalorie (kcal)
        • Oude definitie calorie: de hoeveelheid warmte nodig om 1 gram zuiver water 1 graad in temperatuur te doen stijgen
        • Huidige definitie: 1 calorie (cal) = 4,1868 joule (J)
          • 1 kcal/Cal = 4,1868 kJ
        • Vrije (chemische) energie-inhoud van macronutriënten:
          • Eiwit: 4 kcal/gram
          • Koolhydraat: 4 kcal/gram
          • Vet: 9 kcal/gram
          • Alcohol: 7 kcal/gram
        • Een gemiddeld gezond persoon heeft 30 kcal/kg lichaamsgewicht per dag nodig voor zijn stofwisseling
      • Tweede wet: bij alle levensprocessen neemt de entropie van de omgeving toe → biologische omzettingen leiden altijd tot warmteproductie
        • DE =DG + (T x DS) → de toename van de inwendige energie van het menselijk lichaam is de som van de opgenomen vrije energie en verloren energie die als warmte verdwijnt
          • Verloren energie is het product van de absolute temperatuur (T) en de entropieverandering (S)
        • Cellulaire verbranding van glucose levert ca. 400 kcal/mol inwendige energie →
      .....read more
      Access: 
      Public
      Sturing en Stofwisseling HC2: Regeling van de voortplanting

      Sturing en Stofwisseling HC2: Regeling van de voortplanting

      HC2: Regeling van de voortplanting

      Algemene informatie

      • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
        • In dit college wordt de menstruele cyclus en storingen in de cyclus besproken
      • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
        • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
      • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
        • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
      • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
        • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
      • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
        • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

      Menstruele cyclus

      De voortplanting begint met een eicel en een zaadcel. Een vrouw heeft al voor de geboorte het maximaal aantal follikels (eicellen). Deze beginnen tijdens de puberteit te rijpen → elke maand is er slechts één eicel die kan worden bevrucht. Als de eicel niet wordt bevrucht, gaat de vrouw menstrueren. Ca. 400 primordiale follikels worden gerekruteerd voor 1 dominante follikel.

      Er zijn verschillende organen betrokken bij de menstruele cyclus:

      • Uterus (baarmoeder)
      • Eierstokken (ovarium)
      • Hypofyse (voorkwab/adenohypofyse)
      • Hypothalamus

      Ovulatie:

      Een gemiddelde menstruele cyclus bestaat uit 28 dagen. Het start met de rijping van een follikel:

      1. De hypothalamus produceert GnRH → de hypofyse wordt geactiveerd
      2. De hypofyse produceert FSH en LH
      3. FSH (follikel stimulerend hormoon) stimuleert de mitose van granulosacellen
        • Granulosacellen liggen in het ovarium (eierstok)
      4. De granulosacellen gaan oestradiol produceren
        • Oestradiol heeft een negatieve feedback op de productie van FSH → er wordt maar één follikel gerijpt
          • Dit voorkomt dat meerlingen worden geboren → hebben een verhoogde kans op complicaties

      Als er een follikel is gerijpt, start het ovulatieproces:

      1. Als de drempelwaarde van oestradiol wordt bereikt ontstaat er positieve feedback naar de hypofyse → grote hoeveelheden LH worden aan de circulatie afgegeven → het ovulatieproces wordt in gang gezet
      2. Granulosacellen gaan als ze met LH in aanraking zijn gekomen ook progesteron produceren → granulosacellen worden geluteïniseerd
      3. De reductiedeling in de eicel gaat verder
        • De eicel zit in de wand van de follikel vat
      4. De wolk granulosacellen (cumulus) rondom de eicel maakt zich los van de granulosacellen in de follikelwand
      5. Prostaglandines en het complementsysteem van de follikel worden gestimuleerd → mede dankzij de toenemende druk van het follikelvocht ontstaat er een gat in de follikelwand
      6. De eicel kan de follikel en het ovarium verlaten
      7. In de tuba wordt de eicel door de fimbriae opgenomen
      8. In de eileider kan de eicel een zaadcel vinden → bevruchting

      Endometrium

      Het endometrium (baarmoederslijmvlies) ondergaat verschillende fases:

      1. Proliferatieve/folliculaire fase: oestradiol zorgt voor proliferatie van het basale endometrium
      2. Secretoire fase: onder invloed van progesteron wordt het geschikter gemaakt voor innesteling → het verbindt meer
      3. Luteale fase: de fase waarin er naar het ovarium wordt gekeken → er zit een corpus luteum in het ovarium
        .....read more
        Access: 
        Public
        Sturing en Stofwisseling HC3: Microscopie van de gonaden

        Sturing en Stofwisseling HC3: Microscopie van de gonaden

        HC3: Microscopie van de gonaden

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college wordt de microscopische anatomie van de vrouwelijke en mannelijke gonaden besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Vrouw

        De tractus urogenitalis van een vrouw bestaat uit:

        • Uro
          • Nieren
          • Ureters
          • Blaas
          • Urethra
        • Genitalis
          • Ovarium
          • Tuba uterina
          • Uterus
          • Vagina
          • Vulva

        De uterus:

        De uterus heeft de grootte van een vuist of mandarijn. De uterus bestaat uit 3 delen:

        • Isthmus
          • De cervix (baarmoederhals) sluit via de isthmus aan op de vagina
        • Corpus: het grootste dele van de uterus
        • Fundus: de bovenkant van de uterus

        Ter hoogte van de fundus van de uterus zitten 3 "waslijntjes":

        • Ovarium keten
          • Ligamentum suspensorium ovarium
          • Ovarium
          • Ligamentum prorium ovarium
        • Tuba uterina
        • Ligamentum rotundum/ligamentum teres uteri

        Hieromheen zit het ligamentum latum, een mesenterium laag bestaande uit een dubbele laag visceraal peritoneum. Dit ligamentum latum bestaat uit 3 gedeeltes:

        • Mesosalpinx: gedeelte naar de tuba uterina
        • Mesovarium: gedeelte naar het ovarium
        • Mesometrium: gedeelte naar beneden/de rest

        Ter hoogte van de cervix krijgt het ligamentum latum andere namen:

        • Ligamentum sacro-uterina: gedeelte dat naar achteren loopt
        • Parametrium: gedeelte dat opzij gaat
        • Pubovesicale: gedeelte dat naar voren (richting de blaas) gaat

        Er zijn twee holtes:

        • Excavatio recto-uterina/douglas pouch: achter de uterus
        • Excavatio vesico-uterina: voor de uterus, tegen de blaas aan
          • Bijna niet zichtbaar

        De uterus heeft een bepaalde stand in het lichaam:

        • Anteversie: naar voren
        • Anteflexie: gekromd naar voren
        • Retroversio dextra: rechterkant iets meer naar achteren

        Langs het ligamentum ovarii lopen de bloedvaten:

        • Arteria ovarica
          • Ontspringt hoog uit de aorta
          • Loopt langs het ligamentum suspensorium ovarii
        • Vena ovarica
          • Linker vena ovarica: ontspringt uit de vena renalis
          • Rechter vena ovarica: ontspringt uit de vena cava inferior

        De arteria uterina ontspringt uit de arteria iliaca interna en loopt over in de:

        • Ramus tubarius (richting de uterus)
          • Ontstaat als de arteria ovarica fuseert met de arteria uterina
        • Ramus vaginalis (richting de vagina)

        De arteria uterina doorbloed dus de uterus en vagina.

        Ovarium:

        Het ovarium bestaat uit 3 delen:

        • Cortex: de buitenkant
          • Hier liggen de primordiale follikels
            • Zijn ter bescherming omringd door een folliculaire bindweefsellaag
            • Elke maand gaan een aantal follikels verder delen en verder ontwikkelen
            • Een follikel bestaat uit een oöcyt + squamus/platte granulosumcellen
              • Primaire
        .....read more
        Access: 
        Public
        Sturing en Stofwisseling HC4: Sturing en temperatuur

        Sturing en Stofwisseling HC4: Sturing en temperatuur

        HC4: Sturing en temperatuur

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college wordt de regelkring van temperatuur besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Marges

        De temperatuurregeling is zeer nauwkeurig en wordt op 37 °C (310 K) gehandhaafd, met een normale variatie van 1 graad → mensen zijn homeoterm, ze regelen zelf hun temperatuur:

        • Het gebied boven de 42 °C en onder de 25 °C is levensgevaarlijk
        • Bij 34 °C is er sprake van onderkoeling
        • Bij 33 °C is er sprake van comateuze toestand

        Hele kleine verschillen in temperatuur hebben dus al grote gevolgen. Om deze reden meten artsen vaak de lichaamstemperatuur van patiënten.

        Temperatuurverschillen

        De temperatuur in het lichaam is niet overal gelijk:

        • Onder de oksel is de temperatuur het minst precies 34,7-37,3 °C
        • Oraal is de temperatuur tussen de 35,5-37,5 °C
        • Rectaal is de temperatuur het meest precies 36,8-38,0 °C
        • In het oor is de temperatuur 35,8-38,0 °C
        • De temperatuur van de voeten neemt de temperatuur van de omgeving aan. → bij lage omgevingstemperatuur is de gemeten temperatuur van de voeten veel lager
          • Dit kan dalen tot 25 °C
          • De grafiek van de omgevingstemperatuur (X-as) tegen de lichaamstemperatuur (Y-as) van de voeten is dezelfde als die van koudbloedige dieren

        Aan het einde van de werkdag (rond 19:00u) wordt de hoogste temperatuur bereikt. De laagste temperatuur wordt net voor het ontwaken (rond 04:00u) bereikt. Dit wordt automatisch geregeld.

        Bij vrouwen zijn er maandelijkse variaties voor de temperatuur: progesteron zorgt voor een kleine temperatuurverhoging (0,2-0,4 °C). Hierdoor kan de eisprong met een basale temperatuurcurve aangegeven worden. Dit is echter onbetrouwbaar.

        Warmtebronnen

        Er zijn twee belangrijke bronnen van warmte:

        • Biochemische reacties
          • Bijv. het omzetten van suikers in ATP → 60% van de energie wordt omgezet in warmte, 40% in ATP
        • Spieractiviteit
          • Bijv. lichaamsbeweging → verhoogt de warmteproductie

        Warmteverlies

        Het lichaam heeft een aantal mechanismen om warmte te verliezen:

        • Straling (radiation): warmte stroomt van een warmere naar een koudere plaats
          • Dit wordt m.b.v. vasodilatatie en -constrictie geregeld
            • Vasodilatatie: meer warmteverlies
            • Vasoconstrictie: meer warmtebehoud
        • Verdamping (evaporation): zweet verdampt sneller als de lichaamstemperatuur hoger wordt
          • Dit is moeilijker in een omgeving met een hogere luchtvochtigheid
        • Uitademing: verantwoordelijk voor verlies van 20% van de warmte

        Regelkringen

        Het lichaam regelt de lichaamstemperatuur d.m.v. regelkringen:

        1. Een regelkring begint met een gewenste waarde
        2. Een regelaar vergelijkt de gemeten
        .....read more
        Access: 
        Public
        Sturing en Stofwisseling HC5: Mechanisme van het baringsproces

        Sturing en Stofwisseling HC5: Mechanisme van het baringsproces

        HC5: Mechanisme van het baringsproces

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college worden het baringsproces en de fases ervoor en erna besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Voor de baring

        De vagina en baarmoeder liggen achter de blaas. De blaas kan tijdens de zwangerschap verdrukt worden. Tijdens de zwangerschap zwemt de foetus in het vruchtwater in de baarmoeder. Hij krijgt via de navelstreng voedingsstoffen.

        De baarmoeder:

        De baarmoeder bestaat uit:

        • Uterus
          • Glad spierweefsel (myometrium)
          • Rustig, geen gecoördineerde contracties, m.u.v. ongecoördineerde Braxton Hicks contracties aan het einde van de zwangerschap (voorweeën)
        • Cervix (baarmoedermond)
          • Bindweefsel
          • Sterkere collageen verbindingen
          • Zachter

        De uterus moet tijdens de zwangerschap uitzetten, wat goed kan omdat er weinig bindweefsel is. Omdat er in de cervix voornamelijk bindweefsel zit, kan deze goed gesloten blijven. Als er een cervixinsufficiëntie is, blijft de cervix niet goed dicht waardoor het kind verloren kan worden.

        Aan het einde van de zwangerschap moet de cervix weker worden → hierlangs moet het kind naar buiten. De baarmoeder moet juist steviger worden → het kind moet naar buiten geduwd worden. In het begin van de zwangerschap is de cervix dus staand en gesloten, aan het einde verstreken en open.

        Aanzet tot baring

        Baring wordt gezien als het proces van een regelmatige uteruscontractie. Dit leidt tot een sluiting van de uterus en daarbij geboorte van het kind inclusief de placenta. Het begin en de eindfase van een zwangerschap is niet exact weer te geven. Het einde van de eindfase wordt gemarkeerd als het moment dat het kind en de placenta zijn uitgedreven.

        Fases:

        De baring is opgedeeld in verschillende fases:

        • Het eerste tijdperk: de ontsluitingsfase
        • Het tweede tijdperk: de uitdrijvingsfase
          • Er is volledige ontsluiting: de baarmoedermond is helemaal open en de vrouw perst actief mee
        • Het derde tijdperk: het nageboortetijdperk
          • De moederkoek/placenta wordt geboren
        • Het vierde tijdperk: als de moeder weer stabiel wordt
          • De eerste 2 uur na de geboorte van de placenta

        Baringstijd:

        De gemiddelde duur van de zwangerschap bij de mens is 280 dagen. Dit wordt gerekend vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie, 2 weken hierna vindt de bevruchting plaats. Vroeger gebruikte men de regel van Naegele:

        • De laatste dag van de menstruatie + 9 maanden + één week bij op = verwachte bevaldatum

        Nu wordt de bevaldatum berekend m.b.v. een echo, waarin meerdere gegevens worden ingevoerd.

        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC6: Sturing en seksualiteit

        Sturing en Stofwisseling HC6: Sturing en seksualiteit

        HC6: Sturing en seksualiteit

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college worden de verschillende factoren die de seksuale opwinding en het krijgen van orgasme beïnvloeden besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Factoren

        De sturing van seksualiteit is bio-psychosociaal en dus niet puur fysiologisch. Het is een samenspel tussen:

        • Biologische/lichamelijke factoren
          • Hormonen
            • Mannen: testosteron
            • Vrouwen: oestrogeen
          • Zenuwbanen
          • Ejaculatie
          • Lubricatie
        • Psychologische factoren
          • Lust
          • Zin
          • Angst
          • Zelfbeeld
          • Cognities
        • Sociale factoren
          • Cultuur
          • Religie
          • Relaties
          • Normen en waarden
          • Opvoeding

        Deze factoren worden beschreven in de psychosomatische cirkel van Bancroft, waarin wordt aangegeven dat al deze factoren het krijgen van een orgasme beïnvloeden.

        Hormonen

        Seksualiteit is het gedrag dat gericht is op het (laten) ervaren van opwinding en intimiteitgevoelens. Dit wordt geregeld door hormonen.

        Testosteron komt zowel bij mannen als vrouwen voor:

        • Mannen: productie in de bijnieren en testis
        • Vrouwen: productie in de bijnieren en ovaria

        Tekort aan testosteron kan ontstaan door ovaria- of prostaatkanker. Ook kan het ontstaan bij mannen die steroïden gebruiken.

        Motivatie

        Seksuele motivatie wordt veroorzaakt door:

        • Seksuele stimuli
          • Seksuele stimuli activeren emotie-motivatie gebieden
          • Testosteron en dopamine moduleren activiteit
        • Sensitiviteit: wordt veroorzaakt door androgenen en dopamine
          • Sensitiviteit leidt tot actiegeneigdheid (fysiek en subjectief), wat leidt tot seksuele activiteit

        Als iemand klaarkomt, wordt er meer testosteron en oxytocine geproduceerd. Medicatie zoals levadopa (wordt vaak voorgeschreven bij Parkinson) kan ervoor zorgen dat mannen minder seksueel geremd zijn.

        Opwinding

        Ontstaan van de prikkel:

        Voor een seksuele respons zijn er een aantal dingen nodig:

        • Adequate seksuele stimulus
        • Omgevingsfactoren
        • Fysiologische sensitiviteit
          • Testosteron
          • Dopamine
          • Hormonen
        • Genitale reactie en subjectieve ervaring van opwinding

        Een seksuele prikkel kan op 2 manieren verwerkt worden:

        • Shortcut: van de thalamus naar de amygdala → het vochtig worden van vrouwen en de erectie van mannen
          • Komt vaker voor bij mannen
        • Lange weg: van de thalamus naar de cortex naar de amygdala → geeft betekenis aan de situatie
          • Komt vaker voor bij vrouwen

        Mannen zijn dus vooral gefocust op wat er in de genitalen gebeurt, vrouwen meer op de situatie.

        Factoren:

        Volgens het Dual control model zijn er meerdere stimulerende en remmende factoren voor opwinding:

        • Stimulerende factoren/centrale excitatoire mechanismen
        • Seksuele prikkels → moeten altijd aanwezig zijn
        • Kwaliteit seks
        • Positieve herinneringen
        • Tijd en aandacht en intimiteit
        • Remmende factoren/centrale inhibitoire mechanismen
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC7: Feedbacksystemen en modellen

        Sturing en Stofwisseling HC7: Feedbacksystemen en modellen

        HC7: Feedbacksystemen en modellen

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college wordt besproken wat een model is en hoe modellen toegepast worden in de medische wereld
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Model

        Feedback is altijd negatief of positief:

        • Bij de temperatuurregeling is er negatieve feedback
        • Bij baring is er positieve feedback

        Een fysiologisch feedbacksysteem is een model. Een model is:

        • Een voorbeeld
        • Een ideaalbeeld
        • Een (kleinschalige) reproductie van de werkelijkheid

        Een definitie voor het woord model is: "een representatie (van een ideaalbeeld), vaak in de vorm van wiskundige modellen". Deze wiskundige modellen kunnen uitkomst brengen bij bepaalde problemen.

        Fibonacci:

        Een voorbeeld van een wiskundig model is de gulden snede. Deze komt op veel plekken in de natuur voor. De gulden snede is gebaseerd op de reeks van Fibonacci (1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, 21, 34, 55 etc.).

        Galileo:

        Galileo heeft een methode bedacht die veel in de wetenschap wordt gebruikt. Hij gaat uit van de Sensate esperienze (experimentele waarneming). Dit heeft te maken met inductie en deductie.

        Inductie

        Inductie is het afleiden van een algemene regel uit meerdere specifieke waarnemingen:

        1. Via inductie van allerlei observaties komt men bij een theoretische hypothese
        2. Via deductie en syllogisme komt men tot de necessario dimonstratzione
        3. Via een experiment wordt de hypothese geverifeerd of gefalsificeerd
        4. Er ontstaat een nieuwe wet of hypothese

        Deductie

        Deductie is het maken van uitspraak over het bijzondere op basis van een algemene regel. Hierbij worden de regels van de logica gevolgd. Dit kan gedaan worden m.b.v. syllogisme ("alle vogels zijn dieren" en "alle zwanen zijn vogels" → "alle zwanen zijn dieren").

        Verificatie en falsificatie

        Hypotheses worden via verificatie en falsificatie bevestigd. Verificatie is het tegengestelde van falsificatie:

        • Verificatie is het vooraf aangeven hoe een hypothese d.m.v. experimenten kan worden bewezen. Deze hypothese kan alleen bewezen worden door de empirie
        • Bij falsificatie geeft men van tevoren aan bij welke uitkomst van het experiment er aanleiding is om de geldigheid van een theorie of hypothese te verwerpen

        Een model zal dus nooit exact de werkelijkheid weergeven → een model is zo goed als de aannames zijn.

        De wetenschappelijke methode

        De wetenschappelijke methode verloopt als volgt:

        1. Op basis van waarnemingen wordt er via inductie een theorie of hypothese gevormd
        2. Door deductief redeneren komt men tot een voorspelling
        3. De voorspelling wordt in experiment getoetst
        4. De resultaten worden m.b.v. verificatie en falsificatie geëvalueerd

        Bij de wetenschappelijke methode is

        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC8: Inleiding maag-darmkanaal

        Sturing en Stofwisseling HC8: Inleiding maag-darmkanaal

        HC8: Inleiding maag-darmkanaal

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • Dit college vormt een inleiding voor het onderwerp maag-darmkanaal
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Organen

        Het maag-darmkanaal bevat meerdere organen, die allemaal een functie hebben binnen de spijsvertering:

        • Mond
        • Slokdarm
        • Maag
        • Dunne darm
        • Blindedarm
        • Dikke darm
        • Endeldarm
        • Anus
        • Alvleesklier
        • Galblaas
        • Lever

        Veel van deze organen kunnen d.m.v. endoscopie zichtbaar gemaakt worden. Zo kunnen de galwegen middels contrastvloeistof of endoscopie bekeken worden.

        Dunne darm

        De dunne darm is tussen de 3 en 8 meter lang en bestaat uit verschillende delen:

        • Duodenum
        • Jejunum
        • Ileum

        De functies van de dunne darm zijn:

        • Voorstuwen van de voedselbrij
        • Absorptie van water/voedsel

        Het grootste deel van de enzymatische vertering vindt in de dunne darm plaats. Verschillende gebieden van de dunne darm nemen verschillende producten op. Bij gebrek aan bepaalde voedingsstoffen kan dus gemakkelijk afgeleid worden waar in de dunne darm het probleem zit. Het oppervlak van de dunne darm is dankzij villi erg groot → bevordert de uitwisselingsfunctie.

        Verteren van vet:

        Voedingsvetten zitten met name in de voeding als triglyceriden. De vertering van deze triglyceriden vindt op verschillende plaatsen plaats:

        1.  Mond + maag: malen de triglyceriden
          • Het proximale deel van de maag duwt tegen het distale deel van de maag aan → de voedselbrij wordt verpulverd
        2. Gal: emulgeert de triglyceriden → worden nog kleiner
        3. Lipases: knippen de triglyceriden → vetzuren worden van het glycerol afgeknopt

        Dit resulteert in 1 monoglyceride en 2 vetzuren. Deze worden opgenomen door het slijmvlies van de dunne darm:

        • Korte/middellange ketens worden opgenomen middels passieve absorptie
        • Lange ketens worden opgenomen middels micellen

        Absorptie van water:

        Voedsel, drinkel, speeksel, maag, alvleesklier en duodenum zorgen ervoor dat 8-10 L water de dunne darm instroomt:

        • 6 L wordt geabsorbeerd door het jejunum
        • 2,5 L wordt geabsorbeerd door het ileum

        Uiteindelijk komt er dus 1,5 L water in het colon.

        Absorptie van vitaminen:

        Vitaminen worden in verschillende delen van de dunne darm geabsorbeerd:

        • Vetoplosbare vitaminen: jejunum + ileum
          • Vitamine A
          • Vitamine D
          • Vitamine E
          • Vitamine K
        • Vitamine B1: jejunum
        • Vitamine B6: jejunum + ileum
        • Biotin (vitamine B7): jejunum
        • Vitamine B12: ileum

        Problemen met absorptie:

        Als er problemen met absorptie zijn, betekent het dat er problemen met het slijmvlies zijn:

        • Te ziek slijmvlies → door uitwisseling wordt de oppervlakte minder groot (afwezigheid van villi) en doet het oppervlak dat beschikbaar is het minder goed
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC9: Macroscopie van de buik

        Sturing en Stofwisseling HC9: Macroscopie van de buik

        HC9: Macroscopie van de buik

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • Dit college beschrijft de macroscopische anatomie van de buik
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Maag

        De maag bestaat uit:

        • Fundus: bovenste deel van de mag
          • Hier bevindt zich vrije lucht
        • Cardia: hier komt de slokdarm in de maag uit
        • Corpus: het grootste deel van de maag
        • Antrum
        • Pylorus

        De maag kan allerlei vormen aannemen.

        Dunne darm

        Na de maag komt de dunne darm. De dunne darm bestaat uit:

        • Duodenum
          • Pars superior
          • Pars descendens
            • Halverwege het pars descendens komen de galwegen op het duodenum uit
          • Pars horizontalis/inferior
          • Pars ascendens
        • Jejunum
        • Ileum

        Dikke darm

        Na de dunne darm komt de dikke darm. De dikke darm bestaat uit:

        • Coecum (blinde darm)
        • Colon ascendens
          • Flexura hepatica/colica dextra: bocht tussen het colon ascendens en transversum
        • Colon transversum
          • Flexura lienalis/colica sinistra: bocht tussen het colon transversum en descendens
          • De organen in de buik kunnen verschuiven → het colon transversum kan onderin de buik terechtkomen
        • Colon descendens
        • Colon sigmoïdeum
        • Rectum

        Peritoneum

        De peritoneale holte is eigenlijk geen holte → er liggen allerlei organen in. Peritoneum bepaalt de "aardrijkskunde" van de buik. Het peritoneum is belangrijk omdat het het verplaatsen van vloeistoffen mogelijk maakt, en het de buik in compartimenten "hakt".

        Er zijn 3 locaties van organen in de buik t.o.v. het peritoneum:

        • Intraperitoneaal: het orgaan ligt ingestulpt in het peritoneum
          • Er zit visceraal peritoneum om het orgaan, en daaromheen zit pariëtaal peritoneum dat tegen de buikwand aan ligt
          • Terwijl het uitstulpt in het peritoneum neemt het de bloedvaten die naar en van het orgaan gaan met zich mee → komen in het dubbelblad peritoneum te liggen → dit dubbelblad peritoneum gaat mesenterium heten
          • Mobiele organen (maag, milt, darmen en lever)
            • Door slijm kunnen de viscerale en pariëtale laag t.o.v. elkaar bewegen
        • Secundair retroperitoneaal: een intraperitoneaal orgaan dat verkleefd aan het pariëtale peritoneum is geraakt
          • Immobiele organen (colon ascendens, descendens en duodenum)
        • Extraperitoneaal: geheel buiten de peritoneale holte
          • Retroperitoneaal, subperitoneaal of preperitoneaal
          • Immobiele organen (nieren, blaas, rectum en grote vaten)

        Voor de geboorte maken de maag en het duodenum een bocht → er ontstaat een "S"-vorm. Hierna draaien ze om hun as heen, waardoor het duodenum en de pancreas tegen de achterwand aan komen te liggen en hier uiteindelijk

        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC10: Microscopie van de buik

        Sturing en Stofwisseling HC10: Microscopie van de buik

        HC10: Microscopie van de buik

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college wordt de microscopische anatomie van de buik besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Opbouw van de darmwand

        Een standaard darm (dus ook de trachea) bestaat uit 4 lagen:

        • Mucosa: 3-lagige barrière voor absorptie en secretie
          • Epitheel (incl. basaalmembraan)
            • Secreert enzymen, mucosa en hormonen
            • Binnenste laag → grenst aan het lumen
          • Lamina propria: bindweefsel
            • Bestaat uit:
              • Extracellulaire matrix
                • Grondsubstantie met glycosaminoglycanen (hyaluronzuur & proteoglycanen)
                • Vezels (collageen en elastine)
                • Structurele glycoproteïnen
              • Fibroblasten (bindweefselcellen)
              • Adipocyten
              • Immuun-/afweersysteemcellen
                • Mestcellen
                • Macrofagen
                • Leukocyten
            • Meerdere functies:
              • Immunologische barrière: GALT (gut associated lymphatic tissue)
              • Epitheel ondersteunen
              • Transport van en naar het epitheel
          • Muscularis mucosae
            • Motoriek slijmvlies: zorgt ervoor dat als iets door de darm moet worden getransporteerd villi ingetrokken worden zodat dit makkelijker kan gebeuren
        • Submucosa
          • Plexus van Meissner/sub-mucoseale plexus: coördinatie van afscheiding van maagsap en bloedstroom
            • Bevat sympathische en sympathische vezels
              • Sympathisch: vlakbij de grensstreng vooral uit het thoracale niveau
              • Parasympathisch: vlakbij de organen vooral uit het cervicale en sacrale deel
          • Ondersteuning van de mucosa
          • Lactealen: transporteren vetten van en naar de mucosa
            • Zijn aangesloten op het lymfesysteem → gaan niet langs de lever maar direct in het lymfe
        • Muscularis externa
          • 2 (in de maag 3) lagen glad spierweefsel
            • Circulair: verkleinen, spiraal met kleine spoed met veel windingen
            • Longitudinaal: verkorten, spiraal met grote spoed met weinig windingen
          • Zorgt voor peristaltiek
          • Aangestuurd door de plexus van Auerbach/plexus myentericus
            • Tussen de circulaire en longitudinale laag in
            • Bevat sympathische en sympathische vezels
              • Sympathisch: vlakbij de grensstreng vooral uit het thoracale niveau
              • Parasympathisch: vlakbij de organen vooral uit het cervicale en sacrale deel
            • Vormt samen met de plexus van Meissner het enterische zenuwstelsel
        • Serosa/adventitia: bindweefsellaag
          • Alle intraperitoneale organen hebben een seroza
            • Seroza is hetzelfde als adventitia, maar dan bedekt door buikvlies
          • Alle (secundair) retroperitoneale organen hebben een adventitia

        Soorten epitheel

        Er zijn verschillende soorten epitheel:

        • Plaveiselepitheel
          • Eénlagig
          • Meerlagig
        • Kubisch epitheel
          • Eénlagig
          • Meerlagig
        • Cylindrisch epitheel
          • Eénlagig
          • Meerlagig
          • Overgangs

        Epitheel kan verschillende structuren bevatten:

        • Lateraal
          • Tight junctions: maken waterdicht
          • Zonula en macula adherens: desmosomen → geven stevigheid
          • Gap
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC11: Ontwikkeling maag, darm en lever

        Sturing en Stofwisseling HC11: Ontwikkeling maag, darm en lever

        HC11: Ontwikkeling maag, darm en lever

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college worden de werkingsmechanismen, factoren en stoornissen voor lengtegroei besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Groeiprocessen

        Groei is een relatief begrip. Zo is in verhouding het hoofd van een baby groter dan dat van een volwassene. Een embryo heeft 2 biljoen cellen. Zo'n cel deelt 80 tot 100 keer en sterft daarna af. Proliferatie is niet genoeg om een embryo te creëren → naast celdeling kan een cel een aantal andere processen ondergaan:

        • Migratie (verplaatsing)
        • Differentiatie (verandering van celtype, vormverandering)
        • Differentiële groei (verschil in delingssnelheid)
          • O.a. door inductie
        • Apoptose (geprogrammeerde celdood)

        Groei vanuit een ander oogpunt

        Een embryo groeit niet in alle opzichten, hiervan zijn enkele voorbeelden:

        • Sommige structuren worden weer verwijderd
          • Bijv. de buis van Wolff/Müller
        • Soms deelt een embryo wel maar groeit hij niet
          • Bijv. klievingsdelingen
        • Structuren kunnen hoeven niet altijd te groeien in grootte, maar kunnen ook groeien in vorm
          • Bijv. kromming van de neurale buis
        • Structuren kunnen ook groeien in functie
          • Bijv. de nieren: een mens wordt geboren met het aantal nefronen dat het gaat hebben, maar de functie moet nog ontstaan
            • Ook blijft de plek van de nieren hetzelfde → alleen omdat het embryo caudaal verder groeit komen de nieren meer naar beneden in het lichaam te liggen
        • De thymus was voor de geboorte groter → de piek van T-cellen zit vlak voor de geboorte
          • De thymus is een orgaan dat op het hart ligt
          • T-cellen herkennen alle eiwitten die mogelijk zijn, zelfs lichaamseigen eiwitten
            • Dit verandert voor de geboorte.
        • Een foetus heeft een fysiologische navelbreuk, waar de dunne en dikke darm in liggen → de abdominale wand wordt hieromheen getrokken
          • Als een foetus na de geboorte een daadwerkelijke navelbreuk heeft ligt een deel van de darmen buiten de peritoneaalholte

        Het kan helpen het college van maag-darmontwikkeling uit het blok van Mens tot Cel opnieuw door te nemen.

        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC12: Ontwikkeling en groei

        Sturing en Stofwisseling HC12: Ontwikkeling en groei

        HC12: Ontwikkeling en groei

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college worden de werkingsmechanismen, factoren en stoornissen voor lengtegroei besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Totstandkoming van groei

        Het menselijk leven begint met 1 bevruchte eicel, en eindigt met ca. 40 biljoen cellen in een volwassen mens. Groei is een complexe regulatie → overgroei/kanker moet voorkomen worden. Groei kan verdeeld worden in grofweg 3 categorieën:

        • Groei van specifieke organen/weefsels
          • Zo groeit het lymfoïde systeem enorm veel in de kindertijd en krimpt het daarna
          • De hersenen groeien in de vroege kindertijd
          • Voortplantingsorganen groeien in de puberteit
        • Gewichtstoename
          • Botmassa
          • Spiermassa
          • Vetmassa
        • Lengtegroei
          • Tijdens het eerste levensjaar is de gemiddelde lengtegroei 50%
          • Vindt plaats in de pijpbeenderen

        Lengtegroei:

        Aan het einde van de lange pijpbeenderen liggen groeischijven. Hier liggen bij kinderen kraakbenen te wachten om bot te worden. Het bot wordt afgezet richting de pijpbeenderen. Bij volwassenen zijn de groeischijven gesloten → volwassenen zijn uitgegroeid.

        Factoren:

        Een aantal factoren moeten aanwezig zijn voor groei:

        • Groeischijven met chondrocyten
        • Voeding die goed opgenomen kan worden
          • Geen deprivatie
          • Geen ondervoeding
        • Hormonen
          • GH (groeihormoon)
          • IGF-1
            • Pas na de geboorte echt belangrijk
          • IGF-2
            • Pas na de geboorte echt belangrijk
          • T4 (schildklierhormoon)
          • Testo
          • E2
        • Extracellulaire vloeistof
          • Een lage pH (acidose) is slecht voor de groeischijf
        • Celcommunicatie
          • De genen bepalen voor 80% hoe lang iemand wordt
          • Er zijn ca. 700 genetische loci geassocieerd met lengte

        Voor de geboorte:

        Een foetus groeit vooral in het 2e trimester erg veel. Het gewicht neemt iets later in de zwangerschap veel toe. Hoe goed een kind als foetus groeit is vooral afhankelijk van een aantal eigenschappen van de moeder:

        • Voeding en gezondheid
        • Insulinegehalte

        Er zijn verschillende redenen voor een afwijkende intra-uteriene groei:

        • Maternale ziekten
        • Uteroplacentaire dysfunctie
        • Foetaal genetisch/syndromaal
        • Infecties
        • Hormonale defecten

        Als er sprake is van een kleinere foetus, is het kind bij de geboorte SGA (small for gestational age). Soms kan deze groeiachterstand buiten de buik weer ingehaald worden.

        Na de geboorte:

        Gedurende het leven verandert de stimulus voor groei:

        • In het eerste levensjaar ligt de groei vooral aan de voeding
        • In de kinderjaren wordt de lengtegroei bepaald door de hoeveelheid GH
        • In de puberteit ontstaat de lengtegroei voornamelijk door testosteron en oestradiol
          • Testosteron en oestradiol zorgen ervoor dat aan het einde
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC13: Transport van de voedselbrij door het maag-darmkanaal

        Sturing en Stofwisseling HC13: Transport van de voedselbrij door het maag-darmkanaal

        HC13: Transport van de voedselbrij door het maag-darmkanaal

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • Dit college beschrijft de route van de voedselbrij door vanaf de oesophagus naar het rectum
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Transportfuncties

        Transport van de voedselbrij heeft een aantal functies:

        • Calorie-inname
        • Absorptie d.m.v. mechanische en chemische processen
          • Digestie
          • Absorptie van nutriënten
          • Excretie van afvalstoffen
        • Vloeistof- en elektrolytenbalans onderhouden
        • Verzorgen van de immunologische functie (GALT)
          • Bescherming
          • Immunologische tolerantie

        Steatorrhea:

        Steatorrhea is een plakkerige, witte, vettige ontlasting ontstaan door het ontbreken van de enzymen voor de vetvertering → het is een teken van malabsorptie. Het kan optreden bij exocriene-pancreas insufficiëntie.

        Immunologie

        De immunologische functie wordt gedaan door het lymfeklierweefsel dat in de darmwand zit (GALT), ofwel de plakken van Peyer. GALT heeft als functie:

        • Beschermen tegen potentiële microbiologische pathogenen (ziekteverwekkers)
        • Tolereren van bepaalde niet-immunologische stoffen

        Daarnaast zijn er ook andere niet-immunologische afweermechanismen:

        • Maagzuursecretie → extreem lage pH
        • Intestinale mucine
        • Peristaltiek
        • Permeabiliteit van de epitheelcellen

        Als de mucosa van de darmwand niet intact is, kunnen er pathologische micro-organismen naar binnen glippen.

        Ziekte van Crohn:

        Bij de ziekte van Crohn reageert het immuunsysteem niet op pathogenen → er is te weinig tolerantie van het immuunsysteem. Dit leidt tot een hoge, onnodige afweerreactie. De doorbloeding van de darmwand neemt toe en er ontstaat een ernstige ontstekingsziekte.

        Regulatieniveaus

        De regulatie van het maag-darmkanaal vindt plaats op meerdere niveaus:

        • Endocriene mechanismen: stofjes (eiwitten) worden in het bloed afgegeven en oefenen in het maag-darmkanaal hun functie uit
          • Bijv. gastrine → leidt tot zuursecretie
        • Neurale mechanismen: via de nervus vagus wordt de zuurproductie gestimuleerd
        • Paracriene mechanismen: cellen worden gestimuleerd door naastgelegen cellen
          • Bijv. door histamine van ECL-cellen → leidt tot maagzuursecretie

        Zenuwstelsel

        Enterisch zenuwstelsel:

        Het maag-darmkanaal is een uniek orgaansysteem → het heeft een eigen zenuwstelsel, het enterisch zenuwstelsel:

        • Georganiseerd in plexussen die samen de "mini-brain" vormen:
          • De submucoseale plexus (Meijsner)
            • Tussen de circulaire spierlaag en muscularis mucosae
          • De plexus myentericus (Auerbach)
            • Tussen de circulaire en longitudinale spierlaag
              • Hierin liggen de zenuwknopen
        • Motorfunctie:
          • Wordt gestimuleerd door Acetylcholine → zet spieren aan tot contractie
          • Wordt geïnhibeerd door VIP (vasoactieve intestinale peptide)

        Het enterisch zenuwstelsel is onderdeel van het autonome zenuwstelsel. Het autonome zenuwstelsel heeft een vooral modulerende invloed op de maag-darm motoriek:

        • Parasympathische innervatie leidt tot
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC14: Lever (galtransport)

        Sturing en Stofwisseling HC14: Lever (galtransport)

        HC14: Lever (galtransport)

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • Dit college beschrijft het galtransport in de lever en de functie en samenstelling van gal
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Functies van de lever

        De lever heeft verschillende functies:

        • Energiehuishouding (glucose- en vetmetabolisme)
          • Gal zorgt voor de digestie en absorptie van vet uit de darmen
        • Filtreren van het portale bloed door Kupfercellen (fagocyten die vastzitten in de lever)
          • Het bloed wordt gefiltreerd van:
            • Bacteriën
            • Parasieten
            • Endotoxinen
            • Erythrocyten
              • Het filtreren van erythrocyten noemt men haemmetabolisme
        • Inactiveren, ontgiften, metaboliseren, uitscheiden en opslaan van endogene en exogene stoffen
          • Endogene stoffen: o.a. bilirubine, steroïden en hormonen
          • Exogene stoffen: o.a. chemische stoffen en toxines
          • Omzetting van lipofiele stoffen naar wateroplosbare stoffen via oxidati en conjugatie d.m.v. galsecretie
          • Opname van vitaminen en mineralen

        Opbouw van de lever

        De opbouw van de lever heeft een aantal belangrijke eigenschappen:

        • Klassieke leverlobulus: de lever is opgebouwd uit allerlei leverlobjes: zeshoekige structuren die draaien om een vena hepatica en aan de zijkanten een driehoek van de vena portae, arteria hepatica en galgangen
          • Hier kan ook via andere oogpunten naar gekeken worden:
            • Portale lubulus: met de driehoek in het midden en met de cenrtale levervenen op de hoek
            • Portale acinus: een ruitvorm met 2 portale driehoeken tegenover elkaar en 2 centrale levervenen tegenover elkaar
        • De veneuze afvoer van de lever gaat via de venae hepaticae (niet via de vena portae)
        • Sinusoïden (over de lobjes gerangschikt) zorgen voor d.m.v. gefenestreerd endotheel een oppervlakteverbreding van het leverlobje
        • De lever bestaat uit 3 zones op basis van de zuurstofgradiënt:
          • Zone 1 (het dichtst bij de arteria hepatica)
            • Hier is de zuurstofspanning het hoogst
          • Zone 2
          • Zone 3 (het dichtst bij de vena hepatica)
            • Hier is de zuurstofspanning het laagst

        Galblaas

        Galsecretie:

        De galblaas krijgt zijn gal uit de ductus choledochus uit de lever. De ductus choledochus komt bij de Ampulla van Vater in het duodenum uit → stoornissen of afwijkingen in het duodenum kunnen een belemmering geven aan de gal afvoer.

        Galsecretie heeft 2 functies:

        • Uitscheiding van galzouten voor vetdigestie en -absorptie in de darm
        • Uitscheiding van afvalstoffen
          • Bilirubine
          • Cholesteorl
          • Geneesmiddelen

        De galsecretie bestaat uit 3 fases:

        1. Actieve secretie door hepatocyten (zone I) in de caniliculli in de galweg
          • Canaliculli zijn buisjes
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC15: Farmacologie

        Sturing en Stofwisseling HC15: Farmacologie

        HC15: Farmacologie

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college vormt een vervolg op het farmacologiecollege uit het blok van Basis tot Homeostase, waarbij deze keer de nadruk wordt gelegd op de lever
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Farmacokinetiek

        Farmacokinetiek en farmacodynamiek beschrijven verschillende processen:

        • Farmacokinetiek bestudeert de werking van het lichaam op het geneesmiddel
        • Farmacodynamiek bestudeert de werking van een geneesmiddel op het lichaam

        Farmacokinetiek houdt zich bezig met de ADME aspecten:

        • Absorptie
        • Distributie
        • Metabolisme
        • Excretie

        Eliminatie bestaat uit de processen metabolisme en excretie.

        Het transport van moleculen (in dit geval absorptie van geneesmiddelen) door celmembranen kan op twee verschillende manieren plaatsvinden:

        • Paracellulair: de stof verplaatst zich langs de cel door bijv. op te lossen in water
        • Transcellulair: de stof gaat door de cel heen
          • Actief: ATP wordt omgezet in ADP
            • Grote moleculen
            • Geladen moleculen
          • Passief: langs een bepaalde gradiënt
            • Lipofiele stoffen
            • Ongeladen moleculen

        Medicijnen bestaande uit grote moleculen worden vaak intraveneus toegediend, zodat deze het celmembraan niet hoeven te passeren.

        Absorptiefactoren

        Er zijn een aantal factoren die de orale absorptie beïnvloeden:

        • Biologische beschikbaarheid (first pass effect)
        • pH van de maag
        • Snelheid van de maaglediging
        • Peristaltische motiliteit van de darmen
        • Doorbloeding van de darmen
        • Drug-drug interactie

        De belangrijkste parameters van absorptie zijn de maximale concentratie en de tijdsduur die daarbij hoort. De Cmax is wanneer het medicijn zijn hoogste concentratie in het bloed heeft. Dit is op de tmax. Voor elk geneesmiddel is dit punt verschillend.

        Biologische beschikbaarheid:

        Als een geneesmiddel op een lege maag (niet tijdens of na een maaltijd) wordt ingenomen heeft het een snelle werking. De biologische beschikbaarheid is de fractie van de ingenomen orale dosis van een geneesmiddel die uiteindelijk de systematische circulatie bereikt. Er wordt veel rekening gehouden met de biologische beschikbaarheid:

        • Als een geneesmiddel een hoge biologische beschikbaarheid heeft, hoeft er maar weinig ingenomen te worden voor een resultaat

        Een voorbeeld van een geneesmiddel met een hoge biologische beschikbaarheid is ibuprofen of paracetamol. Morfine en felodipine hebben een lage biologische beschikbaarheid.

        De biologische beschikbaarheid kan afnemen door het first-pass effect: de stof wordt in de lever door enzymen omgezet en is minder actief in de circulatie. Er moet dan gecompenseerd worden door hogere doseringen of door het medicijn intraveneus te geven.

        Metabolisme

        Metabolisme is een proces dat nodig is om alle stoffen beschikbaar te maken voor uitscheiding via een waterige

        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC16: Secretie, digestie en absorptie

        Sturing en Stofwisseling HC16: Secretie, digestie en absorptie

        HC16: Secretie, digestie en absorptie

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college worden de secretie, digestie en absorptie van voeding in het maag-darmkanaal besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Inleiding

        Een belangrijke taak van het maag-darmstelsel is het opnemen van water, energiedragers en bouwstoffen. Water wordt gelijk opgenomen, voedsel wordt eerst verteerd:

        • Koolhydraten worden omgezet tot monosachariden (glucose, galactose en fructose)
        • Eiwitten worden omgezet tot aminozuren of di- en tripeptiden
        • Vetten worden omgezet tot vetzuren, monoglycericen en cholesterol
        • Mineralen zoals natrium, kalium, calcium, magnesium en ijzer hebben speciale transporteiwitten nodig

        Belangrijke stoffen

        Om vertering mogelijk te maken worden een aantal stoffen gesecreerd:

        • Speeksel
        • Maagsap
        • Gal
        • Pancreassap
        • Dunne darmsap

        Deze stoffen zijn nodig voor:

        • Emulgeren
        • Oplossen
        • Digestie
        • Absorptie

        Water

        In de dunne darm vinden enorme "vloeistof shifts" plaats:

        • 2-3 L komt via voeding in de dunne darm
        • Er komt 8,5 L in het lumen van de dunne darm erbij
        • In het colon komt 2 L terecht
        • Er komt slechts 200-300 gram in de ontlasting terecht

        De Mond

        Het eerste vocht dat wordt toegevoegd aan de voedselbrij is speeksel. Dit is ongeveer 1,5 L per dag. Digestie begint dus in de mond, hier zitten 3 speekselklieren. Speeksel heeft bepaalde bestanddelen:

        • Mucus
        • Bicarbonaat
        • Enzymen
          • Amylase
          • Lipase
          • Ribonuclease
        • Proline-rijke eiwitten
        • Antibacteriële producten

        De functie van speeksel is:

        • Vertering (m.b.v. amylases en lipases)
        • Bescherming
        • Bevochtiging → maakt spraak, smaak en slikken mogelijk

        Als er geen of weinig speeksel wordt gemaakt (bijv. door medicatie) heeft dit gevolgen:

        • Droge mond (xerotomie)
        • Cariës, stomattitis
        • Dysfagie
        • Oesofagitis

        De Maag

        Stoffen:

        Bij de 1,5 L speeksel voegt de maag nog 2 L vocht toe. Hier zitten een aantal stoffen in:

        • HCl: uit een pariëtale cel
        • Pepsinogeen, lipase: uit een hoofdcel
        • Mucus: uit een mucuscel
        • Intsrinsieke factoren: uit een pariëtale cel

        De functie hiervan is:

        • Digestie
        • Bescherming (mucus en zuur)
        • Accomodatie van voedsel
          • Mixen
          • Malen
          • Filtreren
        • Vitamine B12 absorptie

        Daarnaast vindt er vorming van een aantal hormonen plaats:

        • Gastrine
        • Somatostine
        • Histamine (ECL-cel)

        Gastrine en somatostine zijn darmhormonen die de maagsecretie regelen.

        Opbouw:

        De maag bestaat uit een dikke slijmvlieslaag met een aantal spierlagen er omheen. De indeling van de maag is gebaseerd op het soort cellen die er liggen en de stoffen die ze secreren:

        • Corpus
          • Pariëtale cellen: zuur + IF
          • Hoofdcellen: pepsinogeen
          • ECL-cellen: histamine
        • Antrum
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC17: Patiënt met diarree

        Sturing en Stofwisseling HC17: Patiënt met diarree

        HC17: Patiënt met diarree

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college worden besproken wat diarree is, hoe het kan ontstaan en welke verschillende soorten er zijn
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Wat is diarree?

        Diarree betekent: "toegenomen waterigheid, volume en frequentie van de stoelgang. Dit gaat soms gepaard met ongewenste incontinentie".

        Oorzaken:

        Diarree kan twee oorzaken hebben:

        • Dunne darm ziekte: er wordt meer water dan normaal aan het colon doorgegeven → colon kan niet alles resorberen
        • Colon ziekte: verstoorde absorptiefunctie en/of toegenomen secretiefunctie van water

        Fysiologie van waterabsorptie

        In het maag-darmkanaal wordt per ongeveer 8,5 L verplaatst. De mond en de maag voegen vooral vocht toe, pas vanaf de darm wordt er echt geresorbeerd. Dit kan de darm door:

        • Plooien: zowel in dunne darm als dikke darm
        • Villi: alleen in de dunne darm
        • Microvilli: zowel dunne als dikke darm
        • Crypten: zowel dunne als dikke darm
        • Opname van voedingsstoffen: vooral in de dunne darm, nauwelijks in de dikke darm
          • Als iemand last heeft van diarree zonder dat er een probleem is met voedingsstoffen, wijst dit op een dikke darmziekte
        • Elektrolieten-opname: zowel dunne als dikke darm

        Verschillen tussen dunne en dikke darm:

        • De dunne darm heeft villi (kerckringse plooien), de dikke dram heeft haustrae (knobbels)
        • Doordat de dunne darm elke oppervlaktevergroting heeft, is de oppervlakte wel 200 m2 t.o.v. 25 m2 van het colon
        • De maximale waterresorptie van de dunne darm is 15-20 L per dag, t.o.v. 4-5 L per dag van het colon

        Fysiologie van natriumabsorptie

        In de darmen wordt natrium op verschillende manieren geresorbeerd:

        • Gekoppeld aan glucose en aminozuren
          • In de villi dunne darm (vooral in het ileum)
          • Elektrogeen transport
          • Na/K ATPase pompt natrium aan de basolaterale uit de cel → er ontstaat een natriumtekort waardoor aan de apicale zijde natrium gekoppeld aan glucose de cel in wil gaan
          • Dit systeem blijft continu doorgaan, zelfs als de reabsorptie verder niet goed gaat
        • Elektroneutrale Na-H uitwisseling
          • In het duodenum en jejunum
          • Stimulatie door luminale alkaliniteit
            1. Pancreas- en galsappen worden toegevoegd
            2. De pH wordt hoog
            3. H+ wil ernaartoe
            4. H+ wordt met Na opgenomen
        • Parallele Na-H en Cl-HCO3- uitwisseling
          • In het ileum en proximale colon
          • Elektroneutraal en pH-neutraal transport
            • Negatief wordt tegen negatief en positief wordt tegen positief ingewisseld
          • Tussen de maaltijden door
          • Interdigestief
        • Elektrogene Na-absorptie door epitheliale Na-kanalen
          • In het distale colon
          • Als natrium verplaatst, zal
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC18: Sturing van de maagprocessen

        Sturing en Stofwisseling HC18: Sturing van de maagprocessen

        HC18: Sturing van de maagprocessen

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college worden de maagprocessen in een feedback-loop weergegeven en worden de beperkingen van zo'n feedbackloop besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Regelkring

        Maagzuursecretie is eigenlijk een regelkring. Voor de vertering van voedsel moet de maag zuur zijn, maar als de maag te zuur is beschadigd dit de wand. De pH van de maag moet dus nauwkeurig geregeld worden.

        Componenten:

        De regelkring voor maagzuursecretie ziet er als volgt uit:

        • Geregelde waarde: pH
        • Proces: verlaging van de pH door de vorming van H+door K+/H+ATPase (een protonpomp) in het apicale membraan van de pariëtaalcel, dat wordt gesecreerd in het lumen
        • Controller: extracellulaire aansturing van de pariëtaalcel
        • Sensor: G-cel en D-cel

        Feedbackloops:

        In de maagzuurregeling vindt positieve en negatieve feedback plaats:

        • Positieve feedback
          • Door voedsel wordt de pH in de maag een stuk hoger → de maag wordt basisch
          • De pariëtale cel gaat meer H+produceren → de pH daalt
          • De pH daalt zo erg dat het onder het evenwicht komt te liggen
        • Negatieve feedback
          • Is nodig om de pH weer iets omhoog te krijgen.

        Fases van maagzuursecretie

        1. Cefale fase: zet het proces op gang
          1. De nervus vagus zorgt ervoor dat acetylcholine wordt vrijgegeven, dit heeft een aantal gevolgen:
            • De protonpomp in de pariëtaalcel wordt geactiveerd → gaat H+ produceren
            • De D-cel wordt geïnhibeerd
            • De ECL-cellen worden geactiveerd
            • De ENS (enterische zenuwstelsel) wordt geactiveerd
          2. ENS-cellen sturen G-cellen aan → gaan gastrine produceren
            • Gastrine stimuleert samen met acetycholine de aanmaak van histamine → stimuleert de protonpomp → meer H+ wordt geproduceerd
        2. Gastrische fase
          1. Er komt voedsel binnen → de pH gaat omhoog
          2. Via een eiwitproces komen aminozuren vrij die de G-cel stimuleren
          3. Er wordt nog meer gastrine geproduceerd → wakkert ECL aan om nog meer histamine te produceren
          4. G-cellen en histamine zorgen voor meer activatie van de protonpomp in pariëtaalcellen → positieve feedback
          5. Als de pH heel veel is gedaald reageren de D-cellen → aanmaak van somatostatine
          6. Somatostatine remt de G-cel en ECL → minder aanmaak van gastrine en histamine
          7. De protonpomp wordt geremd → de pH stijgt → negatieve feedback
          • Om deze reden remt acetylcholine in de cephale fase de D-cel → de pH moet omlaag

        Nuchtere toestand

        Als er geen voedsel komt, zorgt de nervus vagus er wel voor dat er zuur geproduceerd wordt.

        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC19: Stofwisseling van de cel

        Sturing en Stofwisseling HC19: Stofwisseling van de cel

        HC19: Stofwisseling van de cel

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college vormt een inleiding tot stofwisseling in de cel
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Onderhoud van de energie

        Het belangrijkste doel van stofwisseling is het onderhouden van de energie:

        • Eten en drinken leveren niet alleen de noodzakelijke voedingsstoffen voor een gezond en fit lichaam, maar ook energie
        • Voedingsstoffen zijn de brandstof voor het lichaam, zonder energie functioneren we niet
        • Hoeveel energie een mens per dag verbruikt, hangt af van o.a. leeftijd, geslacht en activiteiten

        Twee routes spelen een belangrijke rol:

        • Katabole route: afbraak van voedselmoleculen tot kleinere bouwstenen → levert energie
        • Anabole route: aanmaak van grotere bouwstenen uit kleinere bouwstenen → kost energie

        Katabole en anabole routes zijn niet elkaars omgekeerde, maar compleet andere routes.

        Componenten

        Voedsel bestaat uit 3 belangrijke componenten:

        • Koolhydraten
          • Bijv. een glucosemolecuul (een C6-ring waar OH-groepen aan gekoppeld zijn)
        • Vetten
          • Bijv. triacylglycerol (een backbone van glycerol waarbij de OH-groep veresterd is met de vetzuurstaart)
        • Eiwitten
          • Opgebouwd uit aminozuren
            • Essentiële aminozuren kunnen niet zelf aangemaakt worden, maar moeten opgenomen worden via de voeding

        Absorptie in de darm

        Voedingsstoffen worden door enterocyten geabsorbeerd in de darm. Dit gebeurt op verschillende manieren:

        • Glucose: wordt direct door de enterocyt geabsorbeerd
        • Eiwitten: worden eerst in het lumen (van de dunne darm) gehydrolyseerd van polymeer tot monomeren → aminozuren
        • Sucrose: wordt via brushborder hydrolyse omgezet van oligomeer tot monomeren → glucose en fructose
        • Peptiden: worden eerst in de cel getransporteerd en intracellulair gehydrolyseerd tot aminozuren
        • Triacylglycerol: wordt eerst in het lumen gehydrolyseerd en vervolgens over het membraan de cel in getransporteerd → hier vindt resynthese van het triacylglycerol plaats

        Opslag voor later

        Het menselijk lichaam is geconditioneerd om voedsel op te slaag ter bescherming voor voedselschaarste. Het lichaam is niet aangepast aan de huidige omstandigheden, waarbij er nauwelijks sprake van schaarste is. Dit zorgt voor overgewicht.

        Vetopslag kan op meerdere manieren gebeuren:

        • Glucose: kan opgeslagen worden als glycogeen in spier- en levercellen, of wordt omgezet in vet
          • Glycogeen heeft een andere functie dan glucose
            • Glycgeen is een polysacharide: bestaat uit veel aaneengekoppelde glucosemoleculen
          • Vet kan niet terug omgezet worden in glucose
          • De glycogeenvoorraad in het menselijk lichaam is bescheiden
            • Lever: 120 gram glycogeen
            • Spier: 700 gram glycogeen
        • Vetzuren: worden opgeslagen als vet
          • Een vetzuur is
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC20: Cholesterol, the good and the bad

        Sturing en Stofwisseling HC20: Cholesterol, the good and the bad

        HC20: Cholesterol, the good and the bad

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college wordt besproken wat cholesterol is, wat de functies zijn en hoe het getransporteerd wordt
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Triglyceriden

        Triglyceriden zijn afkomstig van voedsel → ze moeten vanuit de darm opgenomen worden en getransporteerd worden naar verschillende organen en weefsels in het lichaam:

        • Triglyceride = een glycerolmolecuul met daaraan 3 vetzuurstaarten

        Triglyceriden worden via het bloed getransporteerd naar:

        • Hart
          • Gebruikt vet voor het maken van ATP om het hart te laten kloppen
          • De vetzuren worden via de adem uitgescheiden als CO2
        • Spieren
          • Gebruikt vet voor het maken van ATP voor spiercontractie
          • De vetzuren worden via de adem uitgescheiden als CO2
        • Wit vet
          • Het vet wordt opgeslagen voor schaarse tijden
          • Bevat weinig mitochondriën → er kunnen weinig vetzuren verbrand worden
        • Bruin vet
          • Warmte wordt geproduceerd → vet wordt niet gebruikt voor ATP-productie maar maakt warmte
          • Vetzuren worden via bèta-oxidatie verbrand → er wordt een protongradiënt gecreëerd die wordt gebruikt voor het genereren van warmte

        Lipoproteïnen zijn bolletjes die vetten (triglyceriden) door het lichaam transporteren.

        Cholesterol

        Cholesterol is niet echt een vet, maar meer een steroïd. Ook cholesterol wordt door lipoproteïnen getransporteerd door het bloed.

        Cholesterol heeft meerdere functies:

        • Cholesterol wordt niet gebruikt voor energie, maar als component van de celmembranen
          • Heeft een stabiliserende werking → verstevigt de wand van de cel door de celmembranen wat minder vloeibaar te maken
          • Wordt via het bloed getransporteerd naar de weefsels
        • Cholesterol wordt gebruikt als precursor in de lever voor de productie van galzuren
          • Gal wordt uitgescheiden in de dunne darm
        • Cholesterol is een precursor voor vitamine D en steroïdhormonen
          • Steroïdhormonen zijn androgenen (testosteron), oestrogenen (oestradiol) en bijnierhormonen (minerale corticoïden en gluco-corticoïden)
            • De testis, ovaria en bijnieren hebben dus cholesterol nodig

        Lipoproteïnen

        Triglyceriden en cholesterol zijn niet oplosbaar in water, maar bloed is voornamelijk een waterige oplossing. Dit wordt opgelost door lipoproteïnen: verbindingen van specifieke eiwitten en specifieke lipiden. In tegenstelling tot lipiden zijn lipoproteïnen wel oplosbaar in water.

        Een lipoproteïne heeft een specifieke opbouw:

        • Een kern van triglyceriden en cholesterolesters
        • Een membraan van fosfolipiden en cholesterolmoleculen
        • Om het membraan liggen apolipoproteïnen → bepalen de richting/opnameplaats van de lipoproteïne

        Voorbeelden van lipoproteïnen zijn:

        • LDL (low density lipoproteïn)
          • Het "slechte" cholesterol →
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC21: Regulatie van de energiehuishouding

        Sturing en Stofwisseling HC21: Regulatie van de energiehuishouding

        HC21: Regulatie van de energiehuishouding

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college wordt de regulatie van de energiehuishouding besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Functie van energie

        Het lichaam heeft energie nodig voor:

        • Basale stofwisseling
          • Allerlei enzymatische processen en de hartslag
          • Kost het meeste energie
        • Fysieke activiteit
        • Dieet-geïnduceerde thermogenese
          • Energie die nodig is om voedsel te verteren en op te slaan
          • Koolhydraten: glucose → 4,1 kcal/gram
            • Wordt opgeslagen als glycogeen in de lever en spieren of als vetweefsel
            • Hiervan heeft de mens ongeveer 700 gram
          • Vet: vetzuren → 9,4 kcal/gram
            • Worden als triglyceriden opgeslagen in vetweefsel
            • Hiervan heeft de mens ongeveer 14 kg
          • Eiwitten: aminozuren → 4,3 kcal/gram
            • Worden voornamelijk in de spieren opgeslagen als eiwitten
            • Hiervan heeft de mens ongeveer 5 kg

        Insuline

        Het is gunstig dat er meer vet dan glycogeen ligt opgeslagen in het lichaam → 1 kg vet bevat meer energie dan 1 kg glycogeen. Triglyceriden zijn dus een efficiëntie manier om energie op te slaan:

        1. Als iemand eet gaan de nutriënten de tractus digestivus in
        2. De nutriënten worden verteerd en opgenomen in de bloedbaan
        3. Als de nutriënten langs de pancreas komen, gaan de β-cellen van de eilandjes van Langerhans insuline produceren
        4. Insuline zorgt ervoor dat glucose als triglyceriden wordt opgeslagen in het vet
        5. Spieren, vet en de lever zijn gevoelig voor insuline
        6. Insuline stimuleert de glycogeensynthese in de levercellen
        7. Tegelijkertijd bevordert insuline de glucose oxidatie (glycolyse) in o.a. de levercellen → pyruvaat wordt gevormd
        8. Pyruvaat kan gestimuleerd door insuline richting vetzuren worden gedirigeerd → worden opgeslagen als triacylglycerol en verpakt in VLDL partikels
        9. VLDL partikels worden door de lever in de bloedbaan afgegeven
        10. VLDL partikels gaan naar het vetweefsel verder
        11. Insuline zorgt ervoor dat de vetzuren worden opgeslagen in het vetweefsel

        Insuline heeft ook een paar andere functies:

        • In de lever:
          • Stimuleert de glycogeensynthese (glucose wordt omgezet in glycogeen)
          • Stimuleert de glycolyse (glucose wordt omgezet in pyruvaat) → dit stimuleert de lipogenese → acetyl-CoA wordt omgezet in vetzuren die worden omgezet in triacylglycerol
          • Remt de VLDL productie
          • Remt de glycogenolyse (omzetting van glycogeen in glucose)
          • Remt de gluconeogenese (nieuwvorming van glucose) uit alanine, glycerol en lactaat
          • Remt de β-oxidatie (verbranding van vetzuren) waarbij acetyl-CoA ontstaat
          • Remt de proteolyse (afbraak van eiwitten tot aminozuren)
        • In de spieren:
          • Stimulatie van de glycogeensynthese en glycolyse → stimuleert de vorming
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC22: Metabool syndroom

        Sturing en Stofwisseling HC22: Metabool syndroom

        HC22: Metabool syndroom

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college worden de consequenties van overgewicht besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Definitie

        Voor de definitie obesitas wordt er vooral gekeken naar het BMI:

        • Normaal: 20-25
        • Overgewicht: 25-30
        • Obesitas: 30-35
        • Ernstige obesitas: 35-40
        • Morbide obesitas: > 40

        Obesitas is een wereldwijd probleem. In ontwikkelingslanden is het probleem het grootst, maar ook in Nederland moet er aandacht aan besteed worden. De prevalentie is in de afgelopen jaren sterk toegenomen:

        • Meer dan 50% van de volwassen bevolking (boven de 18 jaar) heeft een BMI van hoger dan 25
        • Mensen met een lager opleidingsniveau hebben een hoger risico op het ontwikkelen van obesitas

        Gezondheidsrisico's

        Obesitas vormt een probleem vanwege de vele gezondheidsrisico's die ermee geassocieerd zijn:

        • Cardiovasculaire hartziekten (CVZ)
          • Coronaire hartziekten (CHZ)
          • Cerebrovasculair incident (CVA)
          • Trombose
        • Maligniteiten (kanker)
          • Borst
          • Ovarium
          • Prostaat
        • COPD/asthma
        • Diabetes Mellitus type 2

        Vetweefsel

        Vetweefsel is te vinden op verschillende plaatsen in het lichaam. Abdominaal zijn er 3 verschillende soorten:

        • Subcutaan vetweefsel
          • Onder de huid
          • Gluteofemoraal vetweefsel is altijd subcutaan
        • Visceraal vetweefsel
          • In de buikholte
          • Het meest pathogeen en associeert sterk met de buikomvang
        • Retroperitoneaal vetweefsel

        Ontsteking van adipocyten:

        Het risico op deze ziektes neemt exponentieel toe met het BMI. Als de buikomvang hierbij ook toeneemt, neemt het risico nog verder toe. Vet is eigenlijk een groot endocrien orgaan dat hormonen (adipokines) maakt:

        1. Als vetcellen groter worden, gaan ze meer adipokines maken
          • Adipokines maken ons bijv. ongevoelig voor insuline
        2. Het immuunsysteem gaat reageren → er ontstaat een ontstekingsreactie
          • Dit is een laag-gradig proces dat door blijft gaan zodra het vetweefsel daar zit
        3. De ontsteking wordt systemisch → gaat door het hele lichaam zitten
        4. Adipocyten produceren proinflammatoire cytokines, trombogene factoren en adipokines
        5. Er vindt infiltratie van macrofagen in het vetweefsel plaats
          • Dit proces is niet alleen afhankelijk van de hoeveelheid vet, maar ook van de leeftijd, fitheid en genen
        6. Er ontstaan complicaties:
          • Trombose
          • Osteoartritis
          • Atherosclerose
          • COPD
          • DNA schade maligniteit
          • Insuline-resistentie
        7. Insuline-resistentie heeft ook weer gevolgen:
          • Diabetes Mellitus type 2 vanwege de glucose-intolerantie
          • Hypertensie door activatie van het sympathische zenuwstelsel en retentie van natrium
          • Dyslipidemie door een verhoogde productie van triglyceriden en een verlaagde productie van HDL cholesterol

        Dit treedt vooral op in visceraal vet.

        Buikomvang:

        De buikomvang is een goede

        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC23: Psychologie van eetstoornissen

        Sturing en Stofwisseling HC23: Psychologie van eetstoornissen

        HC23: Psychologie van eetstoornissen

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college worden verschillende voedings- en eetstoornissen besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Eet- en voedingsstoornissen

        Er is een verschil tussen eet- en voedingsstoornissen kunnen verdeeld worden in categorieën:

        • Voedingsstoornissen
          • Pica
          • Rumination Disorder
          • Avoidant/Restrictive Food Intake Disorder (ARFID)
        • Eetstoornissen
          • Anorexia nervosa
          • Boulimia nervosa
          • Binge eating disorder (eetbuistoornis)
        • Andere gespecificeerde voedings- of eetstoornissen
          • Subklinische vormen van de eetstoornissen
          • Purging Disorder
          • Night Eating Syndrome
        • Ongespecificeerde voedings- of eetstoornissen

        Anorexia Nervosa:

        Voor de diagnose anorexia nervosa moet gelden:

        • Beperking van de energie-inname t.o.v. de energiebehoefte, resulterend in een significant te laag lichaamsgewicht
        • Een intense vrees om aan te komen of dik te worden, of persisterend gedrag dat gewichtstoename verhindert
        • Stoornis in de manier waarop de betrokkende lichaamsgewicht en vorm ervaart

        De ernst van anorexia nervosa wordt bepaald met de BMI:

        • Licht: > 17
        • Matig: 16 - <17
        • Ernstig: 15 - <16
        • Zeer ernstig: < 15

        Behandelaren kunnen de ernst schaal verhogen op basis van andere parameters. Bij jongeren wordt er gekeken naar de BMI in percentielen.

        Boulimia nervosa:

        Voor de diagnose boulimia nervosa moet gelden:

        • Recidiverende eetbuien (groot, controleverlies)
        • Inadequaat compensatoir gedrag (braken, laxantia)
        • Eetbuien/compensatiegedrag (3 maanden lang minimaal 1x per week)
        • Zelfevaluatie onevenredig beïnvloed door lichaamsvorm en gewicht

        De ernst van boulimia nervosa wordt bepaald met de frequentie van compensatoir gedrag:

        • Licht: 1-3 episoden/week
        • Matig: 4-7 episoden/week
        • Ernstig: 8-13 episoden/week
        • Zeer ernstig: > 13 episoden/week

        Behandelaren kunnen de ernst schaal verhogen op basis van andere parameters.

        Binge Eating Disorder:

        Binge Eating Disorder heet ook wel eetbuistoornis. Voor de diagnose BED moet gelden:

        • Recidiverende eetbuien (groot, controleverlies)
        • 3 van de volgende:
          • Sneller eten dan normaal
          • Dooreten tot oncomfortabel vol gevoel
          • Grote hoeveelheden zonder hongergevoel
          • Alleen eten uit schaamte
          • Gevoel van walging of schuld
        • Duidelijke lijdensdruk door eetbuien
        • Eetbuien treden 1x per week, 3 maanden lang op
        • Geen boulimia of anorexia nervosa

        De ernst van BED wordt bepaald met de frequentie van de eetbuien:

        • Licht: 1-3 episoden/week
        • Matig: 4-7 episoden/week
        • Ernstig: 8-13 episoden/week
        • Zeer ernstig: > 13 episoden/week

        Behandelaren kunnen de ernst schaal verhogen op basis van andere parameters.

        Andere gespecificeerde voedings- of eetstoornissen:

        Er zijn ook nog andere gespecificeerde voedings- of eetstoornissen:

        • Atypische anorexia nervosa normaal gewicht (of erboven)
        • Boulimia nervosa (lage frequentie en/of beperkte duur)
        • Eetbuistoornis (BED in lage frequentie en/of
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC24: Type I + II diabetes

        Sturing en Stofwisseling HC24: Type I + II diabetes

        HC24: Type I + II diabetes

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college worden de verschillende vormen van diabetes besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Diagnose

        De diagnose voor diabetes mellitus wordt gesteld aan de hand van de bloedglucose. Er is sprake van hyperglykemie:

        • Random glucose in plasma: > 11,1 mmol/L
          • Hiervoor moeten er klachten zijn die passen bij diabetes
        • Nuchtere glucose in plasma: > 7,0 mmol/L
        • Plasma glucose 2 uur na 75 gram glucose oraal: > 11,1 mmol/L

        Classificatie

        Er zijn verschillende soorten diabetes mellitus:

        • Diabetes mellitus type 1: 5%
        • Diabetes mellitus type 2: 90%
        • Restgroep: 5%
          • De precieze pathofysiologie is onbekend, maar waarschijnlijk ligt de mutatie in een gen
        • Zwangerschapsdiabetes
          • Deze vorm van diabetes gaat voorbij als het kind wordt geboren
          • Risicofactor voor het krijgen van type II diabetes op latere leeftijd

        Glucose opname

        Diabetes heeft alles te maken met de opname van glucose:

        1. Voeding wordt gesplitst in glucose, vetzuren en aminozuren → komen in de circulatie
        2. Door de glucose en aminozuren gaat insuline omhoog
        3. Doordat de insuline omhooggaat, worden verschillende processen op gang gezet:
          • Vetweefsel: stimulering glucose opname
            • Vet wordt gevormd
            • Afbraak van triglyceriden wordt geremd
          • Lever: remming van de glucoseproductie
            • Stimulatie van de lipogenese
            • Remming van de afgifte van VLDL partikels
            • Tijdelijke vetopslag
            • Remming van de ketonzuurproductie
          • Spier: stimulering van de glucose opname en eiwitsynthese

        Diabetes Mellitus Type 1

        Pathofysiologie:

        Normaal wordt insuline geproduceerd in de eilandjes van Langerhans. Deze liggen door de hele pancreas heen, maar vooral in de staart. De eilandjes van Langerhans hebben twee verschillende soorten endocriene cellen:

        • Alfacellen: glucagon
        • Bètacellen: insuline
        • Deltacellen

        Bij diabetes mellitus type 1 ontstaat er een insuline deficiëntie: door een (onbekend) auto-immuun proces is er destructie van de bètacellen, waardoor er te weinig insuline wordt aangemaakt. Dit heeft gevolgen:

        • Vetweefsel: glucose en vetzuren komen in het bloed
          • Minder glucoseopname
          • Lipogenese werkt niet
          • Lipolyse staat aan
        • Lever: het glucose- en ketonzuurgehalte in het bloed stijgt
          • Meer glucoseaanmaak
          • Minder vet aanmaak
          • Ketonzuurproductie
        • Spieren: de glucosewaarden in het bloed gaan nog verder omhoog
          • Minder glucose-opname
          • Meer eiwitverbranding
            • Hierdoor gaat spierweefsel verloren

        Klinische presentatie:

        Er zijn verschillende symptomen van diabetes mellitus type 1:

        • Polyurie: veroorzaakt door hyperglykemie
          • Als de glucoseconcentratie boven de nierdrempel is, kunnen
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC25: Complicaties van diabetes mellitus

        Sturing en Stofwisseling HC25: Complicaties van diabetes mellitus

        HC25: Complicaties van diabetes mellitus

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college worden de complicaties van diabetes mellitus type I en II besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Lange termijn complicaties

        Lange termijn complicaties zijn een belangrijke reden tot angst bij patiënten. In het algemeen treden ze meerdere jaren na het ontstaan van hyperglykemie op. Bij diabetes mellitus type 2 zijn er al regelmatig complicaties bij de diagnose aanwezig. Het verhoogde glucoseniveau is vaak slechts één van de risicofactoren voor het optreden van complicaties.

        Complicaties zijn:

        • Vaatschade
          • Microvasculair
          • Macrovasculair
        • Verminderde levensverwachting

        Vaatschade

        • Microvasculaire complicaties
          • Retinopathie
            • Diabetes is de belangrijkste reden van blindheid in de westerse wereld
            • Meer dan 90% van de diabetespatiënten ontwikkelt (een milde vorm van) retinopathie
            • Vanaf 5 jaar na de diagnose wordt de controle van het netvlies verloren
            • Kleine bloedingen in het netvlies zijn zichtbaar
          • Nefropathie
            • Op termijn > 30% enige vorm van nierschade
            • Diabetes is een belangrijke reden van dialyse in de westerse wereld
            • Verminderde nierfunctie is een belangrijke risicofactor van overlijden
            • Versterkend verloop: een verstoorde nierfunctie zorgt voor een nog hoger risico op vasculaire complicaties
            • Controleerbaar door eiwitten in de urine
          • Neuropathie
            • Perifere neuropathie
              • Aantasting van de lange zenuwvezels → als de lange vezels worden uitgeschakeld, ontstaat gevoelloosheid
              • Ulcera aan de voeten
                • Vaak in combinatie met vaatafwijkingen → diabetische voet
              • Diabetes is de belangrijkste oorzaak voor niet-traumatische amputaties
            • Autonome neuropathie
              • De autonome vezels zijn aangedaan
              • Cardiovasculair: bloedvezels passen zich tijdens verandering van positie niet meer aan → posturale hypotensie
              • Gastro-intestinaal:
                • Gestoorde maagrelaxatie: bij een normale maaltijd ontstaat een vol gevoel
                • Gestoorde motiliteit: afwisselend obstipatie en diarree
              • Urogenitaal: blaasdysfunctie
              • Impotentie: erectiele dyfunctie
                • Ontstaat door een combinatie van microvasculair en schade aan de zenuwen
        • Macrovasculaire complicaties
          • Hartinfarct
          • Coronairlijden
          • Beroerte
          • Perifeer vaatlijden
          • 8/10 patiënten met diabetes gaat dood aan een cardiovasculaire aandoening
          • Met name bij diabetes type 2 is er veel atherosclerose

        Risicofactoren:

        Risicofactoren voor vasculaire complicaties zijn onder te verdelen in twee categorieën:

        • Niet modificeerbaar
          • Leeftijd
          • Familiegeschiedenis (genetische predispositie)
        • Modificeerbaar
          • Hyperglykemie (diabetes): hoe beter diabetes behandeld wordt, hoe lager het risico wordt
          • Hypertensie
          • Dyslipidemie: laag HDL cholesterol en hoog LDL cholesterol
          • Roken: de belangrijkste modificeerbare risicofactor

        De diagnose voor diabetes wordt gesteld bij een glucosegehalte van 7

        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC26: Schildklierhormoon-ontregeling

        Sturing en Stofwisseling HC26: Schildklierhormoon-ontregeling

        HC26: Schildklierhormoon-ontregeling

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college worden de regelkringen van schildklierhormonen besproken en wordt toegelicht wat hierbij fout kan gaan
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Schildklierziekten

        De meesten schildklierziekten bestaan uit een anatomische afwijking: een vergrote schildklier:

        • Diffuus (glad)
        • Uninodulair (een knobbeltje)
        • Multinodulaire vergroting (meerdere knobbeltjes)

        Deze knobbels kunnen benigne of maligne zijn.

        Een vergrote schildklier kan verschillende gevolgen hebben:

        • Hyperthyreoïdie
        • Euthyreoïdie
          • Als er te veel TH is, zal er dus een lage concentratie van TRH en TSH zijn
        • Hypothyreoïdie

        Schildklierziektes zijn niet erfelijk, maar slaan wel vaak 1 of 2 generaties binnen een familie over → multifactorieel.

        Schildklierhormoon regeling

        De schildklier wordt sterk beïnvloed door hormonen:

        1. In de hypothalamus liggen thyroïd releasing hormoon (TRH) producerende neuronen
        2. Via het poortadersysteem wordt TRH vervoerd naar de hypofysevoorkwab
        3. Bij de hypofysevoorkwab bindt TRH aan de TRH-receptor → thyroïd stimulerend hormoon (TSH) wordt geproduceerd
          • De TRH-receptor is een G-eiwit gekoppelde receptor
        4. TSH bindt aan een TSH-receptor in de schildklier → de thyroïd hormonen (TH) T3 en T4 worden geproduceerd
        5. De TH koppelen negatief terug op de hypofyse en hypothalamus
          • Als er te veel TH is, zal er dus een lage concentratie van TRH en TSH zijn
          • TH is voor 99,7% gekoppeld aan eiwitten in het bloed (TBG, albumine), het is extreem actief
          • Het vrije TH is het deel dat effect heeft en voor de negatieve terugkoppeling op de hypothalamus en hypofyse zorgt

        Schematisch is dit weer te geven als:

        1. De hypothalamus is de referentiebron (S)
        2. Het referentiesignaal (xi) TRH wordt afgegeven
        3. TRH gaat langs een vergelijkend orgaan (Kf) en langs een besturend orgaan (Ka, de hypofyse)
        4. TSH is het meldsignaal (Ya)
        5. TSH gaat naar een corrigerend orgaan (Kc, de schildklier)
        6. Het corrigerend orgaan produceert een corrigerend signaal (Yc, TH)

        Er kan ook een exogeen stoorsignaal zijn: schildklierhormonen/-tabletten.

        Schildklierhormoonsynthese

        Er zijn dus 2 schildklierhormonen (TH):

        • T4: heeft 4 jodium moleculen
        • T3: heeft 3 jodium moleculen

        80% van de productie door de schilklier is T4. Het meeste T3 wordt in perifere weefsels vanuit T4 gemaakt. T3 is actiever dan T4 en heeft effect op de lichaamscellen. Lichaamscellen hebben alleen receptoren voor T3.

        Microscopisch worden de hormonen als volgt gemaakt:

        1. Schildklierfollikelepitheelcellen liggen rondom een opslagruimte: het colloïd
        2. Een follikelepitheelcel neemt via Na+/I symporters aan het basale membraan jodide op uit het bloed
        3. Jodide wordt opgenomen en getransporteerd naar
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC27: Cortisol regelkring, hyper- en hypocortisolisme

        Sturing en Stofwisseling HC27: Cortisol regelkring, hyper- en hypocortisolisme

        HC27: Cortisol regelkring, hyper- en hypocortisolisme

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college wordt de regelkring van cortisol besproken, en wordt toegelicht wat hierbij fout kan gaan
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Releasing factors

        De hypothalamus maakt verschillende releasing factors die via het poortadersysteem bij de hypofysevoorkwab komen en daar verschillende hormonen produceren:

        • TRH → TSH → schildklier
        • CRH → ACTH → bijnier
        • GHRH → GH → lever, bot
        • Releasing factors → LH en FSH → ovaria, testes
        • Releasing factors → PRL → prolactine, borstweefsel
        • Releasing factors → vasopressine → nieren

        Cortisol

        De cortisolregeling verloopt als volgt:

        1. In de hypothalamus bevinden zich neuronen die corticotropin releasing hormone (CRH) afgeven
        2. CRH gaat via het poortadersysteem naar de hypofysevoorkwab
        3. Bij de hypofysevoorkwab bindt CRH op de CRH-receptor (G-eiwit gekoppeld)
        4. Een voorloperhormoon (POMC) splitst in ACTH en alfaMSH
          • AlfaMSH is een melanocytstimulerend hormoon → geeft kleur aan de huid
        5. ACTH komt via de circulatie bij de bijnier en bindt daar aan de ACTH-receptor (G-eiwit gekoppeld)
        6. Cortisol wordt geproduceerd en afgegeven
          • Cortisol zorgt voor een negatieve terugkoppeling op de productie van CRH en ACTH
          • Cortisolsecretie heeft een diurnaal ritme: 's ochtends is de productie hoog, 's middags laag en 's nachts vrijwel nihil
            • Het meten van cortisol heeft dus meestal geen zin
        7. Cortisol gaat over de membraan heen en bindt aan de cortsiolreceptor (een kernreceptor)
        8. Cortisol stimuleert de productie van eiwitten die invloed hebben op de afweer en het metabolisme van vetten, glucose en aminozuren
          • Dit stimuleert de gluconeogenese en de eetlust

        Bijnier:

        De bijnier bestaat uit schors en merg:

        • Schors (90%): productie van mineralcorticoïden, cortisol en androgenen
          • Zona glomerulosa: aldosteron wordt geproduceerd uit cholesterol, geprikkeld door het RAAS
          • Zona fasciculata: productie van cortisol en androgenen, onder invloed van ACTH
          • Zona reticularis: productie van cortisol en androgenen, onder invloed van ACTH
        • Merg(10%): catecholamines (adrenaline, noradrenaline)
          • Staat onder invloed van het sympathische zenuwstelsel

        Regelkring van cortisol

        De regelkring van cortisol heeft verschillende onderdelen:

        • Referentiecentrum (S): de hypothalamus
        • Referentie signaal (xi): CRH
        • Besturend orgaan (Kf): de hypofyse
        • Meldsignaal (Ya): ACTH
        • Correctie-orgaan (Kc): de bijnierschors
        • Correctie-signaal (Yc): cortisol
          • Koppelt samen met het referentiesignaal via het vergelijkend orgaan terug op het besturend orgaan → stimulatie of remming van het ACTH

        Door exogeen cortisol (bijv. prednison of corticosteroïden) te gebruiken wordt de regelkring verstoord.

        Hypocorticolisme

        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling HC28: Microscopie schildklier, bijnier, hypofyse

        Sturing en Stofwisseling HC28: Microscopie schildklier, bijnier, hypofyse

        HC28: Microscopie schildklier, bijnier, hypofyse

        Algemene informatie

        • Welke onderwerpen worden behandeld in het hoorcollege?
          • In dit college worden de macro- en microscopie van de endocriene klieren (behalve de gonaden) besproken
        • Welke onderwerpen worden besproken die niet worden behandeld in de literatuur?
          • Alle onderwerpen in dit college worden ook behandeld in de literatuur
        • Welke recente ontwikkelingen in het vakgebied worden besproken?
          • Er zijn geen recente ontwikkelingen besproken
        • Welke opmerkingen worden er tijdens het college gedaan door de docent met betrekking tot het tentamen?
          • Er zijn geen opmerkingen over het tentamen gemaakt
        • Welke vragen worden behandeld die gesteld kunnen worden op het tentamen?
          • Er zijn geen mogelijke vragen behandeld

        Endocriene klieren

        Endocriene klieren hebben bepaalde eigenschappen:

        • Het zijn geen afvoerbuizen, maar geven producten (hormonen) af aan de bloedbaan
        • Van epitheliale oorsprong → cellen zijn gerangschikt in nestjes, strengen en follikels
        • Hebben een basaalmembraan en worden omringd door (gefenestreerde) capillairen

        Voorbeelden van endocriene klieren zijn:

        • Hypofyse
        • Schildklier
        • Bijschildklier
        • Bijnier
        • Gonaden

        De ontwikkeling van endocriene en exocriene klieren is vergelijkbaar:

        1. Oppervlakte epitheel (endoderm of ectoderm) groeit uit tot een buisje
        2. Klieren verbinden met het oppervlak (exocrien) of verliezen hun verbinding (endocrien)
        3. Endocriene klieren worden verbonden met een bloedvat en maken hormonen, exocriene klieren zijn verbonden met een afvoerbuis en maken andere stoffen

        Hypofyse

        Onderdelen:

        De hypofyse is een aanhangsel van de hypothalamus en heet ook wel de glandula pituitaria. Hij is via hormonen en bloedvaten verbonden met de hypothalamus. De hypofyse heeft twee delen:

        • Adenodeel
          • Ectodermaal weefsel uit het monddak/mondslijmvlies, dat uitgroeit tot een bochtje: het zakje van Rathke
          • De hypofysevoorkwab/anteriore hypofyse
        • Neurodeel
          • Weefsel afkomstig uit de neurale buis (diencephalon)
            • Het diencephalon vormt samen met het telencephalon het cerebrum
          • De hypofyseachterkwab/posteriore hypofyse

        Het adeno- en neurodeel groeien tegen elkaar aan, en komen bij elkaar als het schedelbot het adenohypofyse deel scheidt van het mondslijmvlies.

        Naast de hypofyse ontstaan er ook andere delen uit het diencephalon:

        • Epifyse
        • Epithalamus
        • Thalamus
        • Hypothalamus

        Functie:

        De hypothalamus is de baas van het zenuwstelsel en van het endocrien systeem → stelt het regelniveau in. Vervolgens zorgt de hypofyse voor de "finetuning" van het endocrien systeem. Dit gebeurt vooral via feedbackregulatie.

        Ligging:

        De hypofyse zit in "sella tunica" (turkse zadel) en heeft een specifieke ligging:

        • Achter het chiasma (de kruising van de oogzenuwen)
          • Als er een adenoom (tumor van het adeno-deel) ontstaat, groeit deze vaak om het chiasma heen → lastig te verwijderen
        • Tussen de carotiden → via de sinus kan de hypofyse makkelijk bereikt worden

        Macroscopie:

        De hypofyse bestaat uit verschillende onderdelen:

        • Adenohypofyse
          • Pars distalis: de grote kwab van de adenohypofyse
            • Ligt voor een spleetje die bij mensen is veranderd in blaasjes/follikels
          • Pars intermedia: klein deel aan de andere kant van de spleet
          • Pars tuberalis: deel dat om het hypofysesteeltje heen ligt
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling Proeftentamen 1

        Sturing en Stofwisseling Proeftentamen 1

        Sturing en Stofwisseling Proeftentamen 1

        1. Welk orgaan is geheel secundair retroperitoneaal gelegen?
        1. Dunne darm
        2. Lever
        3. Maag
        4. Pancreas
        2. Door welk bloedvat stroomt bloed weg van de lever?
        1. V. hepatica
        2. V. mesenterica inferior
        3. V. cava inferior
        4. V. portae hepatis
        3. Welk orgaan ligt intraperitoneaal?
        1. Duodenum
        2. Pancreas
        3. Ileum
        4. Blaas
        4. In welke richting draait de middendarm van het begin van de 6e week tot de 12e week van de embryonale ontwikkeling?
        1. Van onder naar boven
        2. Van boven naar onder
        3. Tegen de klok in
        4. Met de klok mee
        5. Uit welke van de volgende kiemlagen ontstaat het gladde spierweefsel van het ileum?
        1. Endoderm
        2. Mesoderm
        3. Ectoderm
        6. Wat gebeurt er in het lichaam van een vrouw als zij naar buiten gaat en het buiten zeer warm is?
        1. Er is een onmiddellijke sterke stijging van de kerntemperatuur van het lichaam waardoor ze gaat zweten
        2. De thermoreceptoren in de huid geven signalen af zodat het lichaam op de warmte kan anticiperen en overgaat tot vasodilatatie van de vaten in de huid
        3. De verschillende receptoren zorgen ervoor dat het setpoint van het lichaam daalt, waardoor er een verlaging van het metabolisme optreedt en het lichaam dus meer kou gaat produceren
        7. Wat kan het volgende ontwikkelingsstadium van een corpus luteum zijn?
        1. Een atretische follikel of een Graafse follikel
        2. Een atretische follikel of een corpus albicans
        3. Een corpus luteum gravidarum of een corpus albicans
        8. Hoe heet het verschijnsel dat membraanpotentialen op verschillende gebieden van het maag-darmstelsel verschillen?
        1. Massaperistaltiek
        2. Migrerende motor complexen
        3. Non-propulsieve segmentatie
        4. "Slow-wave" activiteit
        9. De lengte van een jongetje is in een groeicurve +0,9 SD. Hoe is zijn lengtegroei?
        1. Verhoogd
        2. Normaal
        3. Verlaagd
        10. De peristaltiek van de darm wordt aangestuurd via het autonoma zenuwstelsel. In welke laag van de darmwand bevindt zich de plexus van Meissner?
        1. Mucosa
        2. Submucosa
        3. Muscularis
        4. Serosa/adventitia
        11. Bij de resorptie van voedingsbestanddelen is oppervlakte vergroting een belangrijke ondersteunende component. Welk van de onderstaande delen van het maag-darmstelsel heeft het kleinste uitwisselingsoppervlak per cm?
        1. Colon
        2. Duodenum
        3. Ileum
        4. Jejunum
        12. Waar worden galzouten geconcentreerd?
        1. Lever
        2. Galblaas
        3. Ductus choledochus
        4. Duodenum
        13. De opbouw van de organen in het maag-darmkanaal is vergelijkbaar tussen de organen. De buitenste laag is of een serosa, of een adventitia. Welk orgaan heeft uitsluitend een serosa als buitenste laag?
        1. Colon
        2. Duodenum
        3. Maag
        4. Oesophagus
        14. Welke klacht of symptoom kan exocriene pancreasinsufficiëntie veroorzaken?
        1. Diarree
        2. Geelzucht
        3. Koliekpijn
        4. Streatorroe
        15. Welke stof is aanwezig in de ontlasting, waardoor deze een bruine kleur krijgt?
        1. Bilirubine
        2. Biliverdine
        3. Stercobiline
        4. Urobilinogeen
        16. Een meisje van drie jaar oud heeft een milde vorm van coeliakie. Haar dunnedarmbiopt heeft duidelijke kenmerken waaruit dit af te leiden is. Wat is histologisch te zien in haar dunnedarmbiopt?
        1. Granulomen
        2. Hyperplasie van de darmcrypten
        3. Toename van het aantal plasmacellen in de lamina propria
        4. Verhoogd aantal intra-epitheliale lymfocyten
        17. Welke uitspraak over osmolaliteit is juist?
        1. Diarree met een osmotische gap
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Sturing en Stofwisseling Proeftentamen 2

        Sturing en Stofwisseling Proeftentamen 2

        Sturing en Stofwisseling Proeftentamen 2

        1. Een man met diabetes mellitus type 2 is resistent voor insuline. Wat zal na het eten van een koolhydraatrijke maaltijd bij deze patiënt gebeuren?
        1. De plasmaglucoseconcentratie zal sterker stijgen dan bij iemand zonder diabetes
        2. De plasmavetzuurconcentratie zal sterker dalen dan bij iemand zonder diabetes
        3. Het hongergevoel zal eerder verdwijnen dan bij iemand zonder diabetes
        2. Welke van de onderstaande beweringen is onjuist?
        1. De glucagonproductie is afhankelijk van de hoeveelheid insuline
        2. Glycogeen is de belangrijkste bron van reserve-energie in ons lichaam
        3. De lipolyse is na een maaltijd onderdrukt
        4. Plasmavetzuren stimuleren de secretie van insuline
        3. Op welke 3 manieren kan endogene glucoseproductie plaatsvinden?
        1. Alle onderstaande processen zijn juist
        2. Proteolyse
        3. Verhoogde plasma glucagonconcentratie
        4. Lipolyse
        4. Welk effect heeft insuline op het lichaam?
        1. Remmen van de gluconeogenese
        2. Stimulatie van de opname van glucose in de hersenen
        3. Stimulatie van de verbranding van vetzuren in de lever
        5. Een patiënte met Anorexia Nervosa is overleden aan hypoglykemie. De endogene glucoseproductie is te veel afgenomen. Hoe kan dit verklaard worden?
        1. De alaninevoorraad is op
        2. De glycerolvoorraad is op
        3. De glycogeenvoorraad is op
        4. De voorraden van alanine, glycerol en glycogeen zijn op
        6. Welk lipoproteïnepartikel bevat vooral apoB48?
        1. Chylomicron
        2. "Intermediate density"-lipoproteïne
        3. "Low density"-lipoproteïne
        4. "Very low density"-lipoproteïne
        7. Welke macronutriënten in de voeding bevatten de minste energie per gram?
        1. Alcohol
        2. Koolhydraten
        3. Vetten
        8. Hoe kan primaire hypothyreoïdie behandeld worden?
        1. Het verwijderen van de hypofyse
        2. Het toedienen van radioactief jodium
        3. Het toedienen van TSH
        9. De concentratie van schildklierhormoon wordt door receptoren in de hypofysecellen gemeten. Wat zijn de eerste gevolgen voor de concentraties in het bloed van TSH en schildklierhormoon (TH) bij een ziekte waarbij de gevoeligheid van de receptoren voor het schildklierhormoon is verhoogd?
        1. afname [TSH] en afname [TH]
        2. afname [TSH] en toename [TH]
        3. toename [TSH] en toename [TH]
        4. toename [TSH] en afname [TH]
        10. De bloedvaten tussen de hypothalamus en hypofyse zijn defect. Wat is de meest opvallende bevinding?
        1. Een daling van het adrenalinegehalte
        2. Een stijging van het cortisolgehalte
        3. Een stijging van het prolactinegehalte
        4. Een stijging van de TSH-concentratie
        11. Wat kan een symptoom zijn als er onvoldoende jodium in de voeding is?
        1. Minder bloedstroom naar de schildklier
        2. Lagere TSH-concentratie door de toegenomen productie van TH
        3. Hogere TSH-concentratie door de toegenomen omzetting van T4 in T3
        4. Vergrote schildklier
        12. Wat is de meest gebruikelijke therapie voor primaire hypothyreoïdie?
        1. Het toedienen van TSH
        2. Het verrijken van de voeding met jodium
        3. Het verwijderen van de schildklier
        4. Het voorschrijven van schildklierhormoontabletten
        13. Welke ziekte heeft vergelijkbare symptomen met de ziekte van Cushing?
        1. Syndroom van Addison
        2. Ziekte van Hashimoto
        3. Metabool syndroom
        4. Adrenogenitaal syndroom
        14. Waar in het regelsysteem zit de stoornis bij WHO2 (anovulatie)?
        1. Hypothalamus
        2. Hypofyse-ovarium as
        3. Ovarium
        4. Uterus
        15. Op welke hormonen heeft LH een positieve feedback?
        1. Oestradiol, progesteron
        2. Oestradiol, testosteron
        3. Progesteron, testosteron
        4. Testoseron, inhibine
        16. Welke cellen produceren testosteron?
        1. Granulosacel
        .....read more
        Access: 
        JoHo members
        Work for WorldSupporter

        Image

        JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

        Working for JoHo as a student in Leyden

        Parttime werken voor JoHo

        Check more of this topic?
        How to use more summaries?


        Online access to all summaries, study notes en practice exams

        Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

        There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

        1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
        2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
        3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
        4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
        5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

        Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

        Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

        Field of study

        Access level of this page
        • Public
        • WorldSupporters only
        • JoHo members
        • Private
        Statistics
        1534
        Comments, Compliments & Kudos:

        Add new contribution

        CAPTCHA
        This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
        Image CAPTCHA
        Enter the characters shown in the image.
        Promotions
        Image

        Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

        Werkzaamheden: o.a.

        • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
        • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
        • PR & communicatie werkzaamheden

        Interesse? Reageer of informeer