Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
De hypofyse is een hormoonproducerende klier gelegen in de cella turcica, een homp in de schedelbasis. De hypofyse heeft een nauwe relatie met het chiasma opticum en enkele hersenzenuwen. De hypofyse bestaat uit een voorkwab en een achterkwab:
De hypofyse maakt de volgende hormonen, die invloed hebben op verschillende organen:
De hypofyse wordt aangestuurd door hormonen en signalen vanuit de hypothalamus. Vervolgens produceert de hypofyse hormonen die invloed hebben op verschillende organen in het lichaam. Deze hormonen geven negatieve feedback op de hormoonaanmaak door de hypothalamus en hypofyse → de hypothalamus-hypofyse as. Er zijn verschillende hypothalamus-hypofyse assen:
De thyreotrope as kan gemeten worden door de volgende gehaltes te bepalen:
Bij een primaire stoornis van de hypofyse is de negatieve feedbackloop nog intact, bij een secundaire niet:
De gonadotrope as kan gemeten worden door de volgende gehaltes te bepalen:
Voor vrouwen is deze as niet te beoordelen bij gebruik van de anticonceptiepillen. Bij een regulaire cyclus is deze test betrouwbaar, bij een irregulaire cyclus moet laboratorisch onderzoek worden gedaan. De referentiewaardes zijn afhankelijk van de cyclus en de menopauze → na de menopauze zijn de FSH/LH waardes verhoogd doordat de terugkoppeling van oestrogeen wegvalt
Bij mannen moet het testosterongehalte voor 11 uur ‘s ochtends gemeten worden.
Regelmatig is er sprake van onderproductie door de gonadotrope as. Overproductie is zeer zeldzaam en komt eigenlijk niet voor:
De corticotrope as is moeilijk om te testen → cortisol heeft een sterk circadiaan ritme waardoor de waardes gedurende de dag erg verschillen:
Ook valt cortisol niet te beoordelen bij gebruik van de anticonceptiepil.
Om de corticotrope as te beoordelen wordt voor 9 uur ’s ochtends de nuchtere cortisolwaarde gemeten:
Vaak wordt dit gecombineerd met een ACTH meting om vast te stellen of de bijnierinsufficiëntie primair of secundair is:
Vaak valt de cortisolwaarde niet buiten de afkapwaardes en zijn specifieke functietesten nodig:
Niet zinvol
De somatotrope as is net als de corticotrope as lastig te meten → GH heeft een duidelijk circadiaan ritme:
Het IGF-1, wat in de lever onder invloed van GH wordt gemaakt, is stabieler. Hiervoor zijn leeftijdsafhankelijke referentiewaardes en afwijkingen worden aangegeven in het aantal SD’s van de gemiddelde waarde.
Groeihormoondeficiëntie of -overproductie kunnen als volgt worden aangetoond:
Om de functie van de achterkwab te beoordelen wordt met name ADH gemeten. Bij uitval van de achterkwabfunctie zal een diabetes insipidus ontstaan.
De hypothalamus en de hypofyse-achterkwab zijn essentieel voor de osmoregulatie, het voortdurend stabiel houden van de plasma osmolaliteit. Bij verstoringen van de plasma osmolaliteit gebeurt het volgende:
De hypothalamus bevat osmoreceptoren die de plasma osmolaliteit monitoren. Bij een stijgende plasma osmolaliteit gebeurt het volgende:
ADH, antidiuretisch hormoon, reguleert de hoeveelheid renaal waterverlies → regelt de concentratie van de urine, ofwel de urine osmolaliteit. Een stijgende plasma-osmolaliteit, en dus een tekort aan water, leidt tot een verhoogde productie van ADH. Dit heeft de volgende gevolgen:
Bij afwezigheid van ADH zijn er geen waterkanaaltjes → de urine is erg dun.
Bij uitval van de functie van de hypofyse achterkwab, waardoor er geen ADH wordt afgegeven, ontstaat er een diabetes insipidus → patiënten krijgen last van dorst en polyurie. Er is sprake van polyurie als de 24-uurs urine >3L is. Voordat de diagnose diabetes insipidus gesteld wordt, moeten de volgende aandoeningen uitgesloten worden:
Een ingewikkelde vraag is of de patiënt plast omdat hij veel drinkt, of drinkt omdat hij veel plast. Hiervoor moet de natrium plasma osmolaliteit en urine osmolaliteit bepaald worden:
Om de diagnose diabetes insipidus met zekerheid te stellen kan een dorstproef worden verricht:
Als de diagnose diabetes insipidus is gesteld, moet er onderscheid gemaakt worden tussen een centrale diabetes insipidus of een nefrogene diabetes insipidus door aan het einde van de test synthetisch ADH toe te dienen:
Centrale diabetes insipidus heeft de volgende oorzaken:
De oorzaak kan met aanvullend onderzoek worden vastgesteld:
De behandeling van centrale diabetes insipidus bestaat uit desmopressine:
De dosering wordt ingesteld op basis van:
Er kunnen verschillende soorten massa’s ontstaan in de cellen van de hypofyse. De meest voorkomende is een hypofyseadenoom, een goedaardige tumor. Afhankelijk van de grootte zijn er 2 soorten hypofyseadenoom:
Als een hypofyseadenoom is vastgesteld, moet het volgende onderzocht worden:
Door de verschillende symptomen kan een hypofyseadenoom door verschillende artsen worden gediagnosticeerd. Symptomen zijn:
Soms wordt een adenoom ook als toevalsbevinding gevonden. Aanvullende diagnostiek bestaat uit:
De behandeling van een hypofyseadenoom is afhankelijk van de gevolgen:
Indien er geen sprake is van de bovenstaande gevallen, is er geen acute behandelindicatie. Er vindt dan regelmatige controle en monitoring plaats.
Bij hypofyseuitval is de hormoonbehandeling dus per as verschillend:
Hypofyse uitval is dus goed te behandelen. Wel is dit levenslang → het is een chronische ziekte. Ook hebben patiënten met een hypofyseaandoening vaak restklachten en een verminderde kwaliteit van leven. De behandeling moet dus plaatsvinden in een multidisciplinair team met een individueel gericht zijn.
Een 28-jarige vrouw komt bij de huisarts met de volgende klachten:
De vrouw heeft een prolactinoom. Een prolactinoom heeft de volgende symptomen:
Prolactine wordt als volgt gereguleerd:
Bij galactorroe kan de volgende oorzaken hebben:
Hyperprolactinemie heeft dus veel verschillende oorzaken. Indien het prolactine gehalte sterk verhoogd is, is de oorzaak bijna altijd een macroprolactinoom in de vorm van een microadenoom of macroadenoom. Andere beelden hebben vaak een overlap.
De behandeling van hyperprolactinemie veroorzaakt door een microadenoom bestaat uit:
Een patiënt presenteert zich met:
De diagnose is acromegalie.
Acromegalie is erg zeldzaam → de prevalentie is 60/1.000.000 en de incidentie is 4/1.000.000. Meestal wordt de ziekte rond een leeftijd van 50 jaar gediagnosticeerd. Heel af en toe krijgen patiënten op jonge leeftijd acromegalie.
Acromegalie ontstaat als volgt:
GH heeft de volgende effecten:
Acromegalie wordt bijna altijd veroorzaakt door een goedaardige tumor van de hypofyse.
Acromegalie ontstaat dus door een overschot van GH, wat de volgende gevolgen heeft:
Acromegalie geeft dus een geleidelijke verandering van het uiterlijk. Vrouwen kunnen minder symptomen hebben doordat oestrogeen het effect van groeihormonen verdempt.
Acromegalie kan als volgt gediagnosticeerd worden:
Acromegalie heeft vaak een combinatie van behandelingen:
Het is ook belangrijk regelmatig te screenen op co-morbiditeit:
Het is belangrijk aandacht te geven aan de issues die de kwaliteit van leven beperken.
Aanvullend onderzoek van de hypofyse bestaat uit:
Endocriene ziekten hebben vaak een grote impact door het hormonale disbalans. Vaak is er comorbiditeit aanwezig:
Het is dus belangrijk om te kijken naar het bio-psychosociaal model om een multidisciplinaire aanpak samen te stellen.
Er is sprake van hypertensie bij een systolische bloedruk >140 mmHg en een diastolische bloeddruk >90 mmHg. Op basis van de bloeddruk kan het geclassificeerd worden:
Hypertensie geeft een verhoogd risico op veel andere ziekten, zoals hart- en vaatziekten. Dit risico is afhankelijk van de graad van de hypertensie en bijkomende risicofactoren zoals roken en dyslipidemie. Het risico neemt het sterkste toe als er geassocieerde klinische condities zijn.
Er zijn verschillende methoden om de bloeddruk te meten:
De bloeddruk mag pas worden vastgesteld na 2 metingen op minimaal 2 verschillende dagen.
Er zijn 2 vormen van hypertensie:
Het diagnostisch schema van hypertensie bestaat uit:
Hypertensie kan leiden tot schade aan verschillende organen, wat op verschillende manieren in kaart gebracht kan worden:
Om het individuele risicoprofiel te bepalen wordt er gekeken naar de volgende risicofactoren:
Aandachtspunten bij het consult bij secundaire hypertensie zijn:
Als de diastolische bloeddruk >120-130 mmHg is, is er een hypertensieve crisis. Er is dan sprake van eindorgaanfalen van de volgende organen:
Er gebeurt het volgende:
Bij laboratoriumonderzoek is het volgende zichtbaar:
Vaak wordt er een ECG en X-thorax gemaakt.
Een hypertensieve crisis is vrij zeldzaam en komt vooral voor bij adrenerge stimulatie:
Een hypertensieve crisis kan het beste behandeld worden met intraveneuze alfablokkers op de IC.
De behandeling van hypertensie bestaat uit:
De streefbloeddruk is <130/80. De overweging om te starten met geneesmiddelen is afhankelijk van de absolute risicoreductie en kosteneffectiviteit. Vaak worden geneesmiddelen gestart bij een 10-jaarsrisico van 20%.
Feochromocytomen en paragangliomen zijn endocriene oorzaken van secundaire hypertensie. Een paraganglioom (PPGL) vaatrijke neuro-endocriene tumor ontstaat door cellen die afkomstig zijn van de neurale lijst en mee zijn gemigreerd naar het autonome zenuwstelsel:
Deze PPGL’s maken catecholamines:
Soms komen PPGL’s uit in het hoofd-hals gebied en gaan ze naar de parasympathische ganglia → zwellingen in de hals. Deze PPGL’s maken zelden catecholamines.
Een ezelsbruggetje over PPGL’s is de regel van 10:
Symptomen van een PPGL zijn gevolgen van de uitstoot van catecholamines:
PPGL’s zijn hele zeldzame tumoren → de incidentie is 1/100.000 per jaar.
De diagnostiek van een PPGL bestaat uit het meten van (nor)metanefrine in het plasma of de 24-uurs urine:
Hierbij moet rekening gehouden worden met medicatie zoals antihypertensiva → kunnen vals positieve resultaten geven. Ook moet er rekening gehouden worden met de houding. Als de (nor)metanefrine verhoogd is, wordt beeldvorming gedaan:
De behandeling van feochromocytoom bestaat uit:
Ter voorkoming van een hypertensieve crisis bij de operatie moet het volgende gedaan worden:
Catecholamines werken als volgt:
>35% van de feochromocytomen is erfelijk → na operatie aan een feochromocytoom wordt erfelijkheidsonderzoek gedaan:
Als een erfelijke factor wordt gevonden worden de familieleden ingelicht. Als er een erfelijke factor wordt gevonden komen patiënten in een jaarlijks screeningsprotocol terecht.
Een 41-jarige man komt op de SEH met acute buikpijn. Hij bleek een appendicitis te hebben, maar per toeval werd een bijnieraandoening gevonden → een bijnier incidentaloom. Dit komt steeds meer voor, bijvoorbeeld doordat steeds vaker een total body scan wordt gemaakt.
De prevalentie van een bijnierincidentaloom is bij autopsie ongeveer 2% en bij radiologische studies 3-10%.
Bij een bijnier incidentaloom moeten 2 vragen beantwoord worden:
Het is belangrijk te kijken of er evidente klinische kenmerken zijn:
De biochemische analyse van een bijnier incidentaloom bestaat uit:
Indien er sprake is van een maligniteit of van hormonale overproductie, kan overwogen worden de bijnier weg te halen → adrenolectomie:
Primair hyperaldosteronisme is bij 10-20% van de hypertensie-patiënten een mede oorzaak.
Normaal werkt het RAAS als volgt:
Aldosteron heeft met name effect op de mineralocorticoïdreceptoren in de distale tubuli van de nieren:
Er wordt onderscheid gemaakt tussen primair en secundair hyperaldosteronisme:
Patiënten met hyperaldosteronisme hebben een sterk verhoogd cardiovasculair risico:
Er wordt in de volgende gevallen getest op hyperaldosteronisme:
De diagnostiek van hyperaldosteronisme bestaat uit:
Indien er sprake is van hyperaldosteronisme, moet een CT-scan van de bijnieren gemaakt worden. De differentiaal diagnose is:
Het is vaak lastig onderscheid te maken tussen unilateraal of bilateraal hyperaldosteronisme. Dit wordt gedaan met selectieve bijniervenesampling. Er worden dan “samples” van de linker- en rechter bijnier genomen om te bepalen waar de meeste overproductie is.
De behandeling van hyperaldosteronisme bestaat uit:
De bijnier bestaat uit:
Bijnierinsufficiëntie is elke situatie die gepaard gaat met een tekort aan het bijnierschorshormoon cortisol. Cortisol is cruciaal om te reageren op stress:
Fysiologische cortisolconcentraties reguleren de ACTH-secretie door de hypofyse via negatieve feedback.
Er zijn 3 vormen van bijnierinsufficiëntie:
Secundaire en tertiaire bijnierinsufficiëntie zijn allebei vormen van centrale bijnierinsufficiëntie.
Oorzaken van bijnierinsufficiëntie zijn:
Een Addisonse crise is een potentieel levensbedreigende situatie. Er is sprake van een Addisonse crise indien er een verminderde algehele gezondheid is met ten minste 2 van de onderstaande symptomen
De ernst wordt verdeeld in 4 verschillende graden. Om een Addisone crise te voorkomen heeft elke patiënt die onder behandeling staat een kaartje die zorgmedewerkers toestaat om direct een behandeling te starten. Ook zijn er richtlijnen voor de patiënten zodat ze op basis van hun dagindeling en mentaal welzijn de dosis hydrocortison kunnen aanpassen.
De behandeling van bijnierinsufficiëntie is afhankelijk van de presentatie:
Het syndroom van Cushing is een gevolg van langdurige blootstelling aan cortisol. Het is de humane equivalent van chronische stress. Een exces van cortisol leidt tot de volgende symptomen:
De hypothalamus-hypofyse-bijnier as functioneert als volgt:
De cortisolsecretie heeft een circadiaan ritme en is tussen 4 uur ’s nachts en 9 uur ’s ochtends het hoogst. In het geval van het syndroom van Cushing is er continu een hoog cortisolgehalte.
Het syndroom van Cushing heeft verschillende oorzaken:
Het syndroom van Cushing is lastig te diagnosticeren omdat het overlapt met veelvoorkomende ziektebeelden. Zo lijkt Cushing erg op overgewicht of het metabool syndroom → diagnostisch dilemma. De voorafkans op Cushing is groot bij aanwezigheid van de volgende aandoeningen:
De diagnose van het syndroom van Cushing wordt als volgt gesteld:
De behandeling van het syndroom van Cushing bestaat uit:
De productie van schildklierhormonen staat onder regulatie van verschillende mechanismen:
Jodium is essentieel voor de normale productie van schildklierhormoon. De enige manier om jodium binnen te krijgen is via de voeding. De aanbevolen dagelijkse jodium inname is afhankelijk van de leeftijd. Voor volwassenen is het 150 microgram/dag en voor zwangeren 220 microgram/dag. In een aantal ontwikkelingslanden zijn er forse tekorten aan jodiuminname → hypothyreoïdie.
Microscopisch bestaat de schildklier uit 3 onderdelen:
Schildklierhormonen worden in de schildklier als volgt geproduceerd:
Dit proces wordt op meerdere manieren gestimuleerd door TSH:
De schildklier produceert voor 90% T4 en 10% T3 → het inactieve T4 moet in de perifere weefsels omgezet worden in het actieve T3. Hiervoor worden deodynasen gebruikt:
Daarnaast worden zowel T3 als T4 omgezet in inactieve vormen door deodynase 3 (D3). Dit gebeurt met name in het brein, de huid, de placenta, de lever en de foetus:
De verschillende deodynasen hebben verschillende functies:
Schildklierhormonen krijgen als volgt hun effect in het doelweefsel:
Schildklierhormonen hebben overal in het lichaam effect:
Schildklierziekten zijn in te delen op basis van anatomische veranderingen en functieveranderingen:
Hyperthyreoïdie komt bij 2-5% van de bevolking voor. Patiënten zijn relatief jong, namelijk 25-50 jaar. Patiënten met hypothyreoïdie zijn vaak wat ouder. Hyperthyreoïdie komt vaker bij vrouwen dan bij mannen voor.
Symptomen van hyperthyreoïdie ontstaan door de effecten die schildklierhormonen hebben op de verschillende doelorganen:
Hyperthyreoïdie heeft verschillende oorzaken:
Doordat bij primaire hyperthyreoïdie te veel schildklierhormoon wordt geproduceerd, is er een sterke negatieve terugkoppeling naar de hypothalamus en hypofyse waardoor de TRH en TSH concentraties heel laag zijn. Bij secundaire hyperthyreoïdie zijn zowel de schildklierhormoonconcentraties als de TRH en TSH concentraties laag.
De diagnose hyperthyreoïde wordt als volgt gesteld:
De diagnostiek van primaire hyperthyreoïdie vindt als volgt plaats:
De diagnostiek van secundaire hyperthyreoïdie vindt als volgt plaats:
De behandeling van hyperthyreoïdie is afhankelijk van de oorzaak:
Thyreostatica werken als volgt:
Omdat thyreostatica de schildklierhormoonproductie volledig platleggen, wordt de behandeling aangevuld met levothyroxine. Deze combinatie van behandelingen heet “block-and-replace” behandeling. Dit is in 60% van de gevallen effectief.
Bij een behandeling met radioactief jodium gebeurt het volgende:
Door behandeling met radioactief jodium heeft 50% van de mensen na 5 jaar een hypothyreoïdie.
Morbus Graves is de meest voorkomende oorzaak van hyperthyreoïdie. Het is een auto-immuunziekte waarbij er sprake is van stimulerende TSH-receptor-antistoffen. Dit leidt in de schildklier tot hyperthyreoïdie. Daarnaast ontstaan er oogklachten → door verdikking van de oogspieren ontstaat er een proptosis.
De behandeling van Morbus Graves bestaat uit thyreostatica. Bij een recidieve hyperthyreoïdie heeft een permanentere behandeling de voorkeur, zoals een behandeling met radioactief jodium of totale thyreoïdectomie.
Hypothyreoïdie is een zeer veel voorkomende aandoening → 10% van de vrouwen en 1% van de mannen heeft een hypothyreoïdie. De diagnose wordt vaak rond de 60 jaar gesteld.
Symptomen van hypothyreoïdie zijn:
Oorzaken van hypothyreoïdie zijn:
Bij een primaire hypothyreoïdie produceert de schildklier te weinig schildklierhormoon, waardoor via negatieve feedback de productie van TRH en TSH toeneemt. Bij een secundaire hypothyreoïdie zijn de gehaltes van zowel schildklierhormoon, TRH als TSH te laag.
De diagnose hypothyreoïdie wordt als volgt gesteld:
De diagnostiek van primaire hypothyreoïdie vindt als volgt plaats:
De diagnostiek van secundaire hypothyreoïdie vindt als volgt plaats:
De behandeling van hypothyreoïdie is voor elke oorzaak hetzelfde → toediening van levothyroxine. De dosering is afhankelijk van de oorzaak:
Bij 80% van de mensen is een levothyroxine behandeling zeer effectief en met weinig bijwerkingen. 10-20% houdt ondanks de normale concentratie van schildklierhormoon persisterend klachten:
Deze klachten ontstaan doordat de schildklierfunctie niet volledig wordt nagebootst → in het bloed is de concentratie schidklierhormoon normaal, maar in de perifere weefsels niet altijd.
Hashimoto hypothyreoïdie is de meest voorkomende oorzaak van hypothyreoïdie. Het is een auto-immuunziekte waarbij er antistoffen gericht tegen het TPO-enzym zijn → jodium kan niet oxideren en niet binden aan tyrosine. De schildklierhormoonproductie neemt dus af.
Een struma is een diffuse vergroting van de schildklier. Het is een veelvoorkomende aandoening, met name in gebieden met een jodiumdeficiëntie. Een struma groeit in de loop van de tijd omdat het schildkliervolume groter is bij oudere patiënten. Oorzaken van een struma zijn:
Een nodus is een veel voorkomende afwijking in de schildlier → 50% van de volwassen populatie heeft een schildkliernodus. Vaak wordt dit per toeval gevonden bij beeldvormend onderzoek. 50% van de patiënten heeft een solitaire nodus en 5% heeft een palpabele nodus. Van de palpabele nodi is 5% kwaadaardig. Ongeveer 650 patiënten per jaar krijgen een schildkliercarcinoom.
Symptomen van een vergrote schildklier zijn vaak mechanisch:
De functie van de schildklier wordt niet beïnvloed.
Tijdens de anamnese is het belangrijk risicofactoren voor maligniteit uit te vragen:
De diagnostiek van een schildkliernodus bestaat uit:
Er zijn 4 verschillende soorten schildkliercarcinoom:
De behandeling van schildkliercarcinoom bestaat initieel voor alle vormen uit totale thyreodectomie. Indien dit niet meer mogelijk is, wordt het volgende gedaan:
Non-thyroïdall illness (NTI) kan ontstaan bij ernstige ziekte. Ernstig zieke patiënten eten minder → verminderde intake van nutriënten, terwijl inflammatie en stress juist tot toename van het energieverbruik leiden. Dit zou zeer ernstige gevolgen hebben. NTI zorgt voor een downregulatie van het metabolisme, waardoor katabolisme wordt voorkomen en de patiënt blijft leven.
NTI zorgt via 3 mechanismen voor een downregulatie van het metabolisme:
Hiermee probeert het lichaam met name de weefsels die belangrijk zijn voor het bestrijden van de infectie of de ernstige ziekte van schildklierhormoon te voorzien, en ondertussen de andere delen van minder schildklierhormoon te voorzien.
Reset van het centrale feedback mechanisme ontstaat als volgt:
Afname van de D1 activiteit wordt als volgt veroorzaakt:
Het is belangrijk dat er in de weefsels die de ziekte bestrijden wel een normale of verhoogde T3 productie is. Dit wordt mogelijk door een verhoogde D2 activiteit → er is meer lokale productie van T3. Verhoogde D3 activiteit leidt juist tot meer productie van rT3, een inactieve vorm van T3.
De ernst van de ziekte kan worden afgelezen van de hoogte van de schildklierhormonen:
De structuur van bot is zo gemaakt dat het sterk maar licht is. Het bot is als volgt opgebouwd:
Corticaal bot bestaat uit osteonen. Een osteon bestaat uit concentrische lamellen, die met hun onbuigbaarheid zorgen voor de stevigheid van het bot. In de concentrische lamellen van de osteonen liggen cellen genaamd osteocyten. Osteocyten vormen samen een netwerk die botten hun structuur geven. In het centrum van osteonen liggen Haverse kanelen. Haverse kanalen bevatten bloedvaten en zenuwen.
Trabeculair bot bevat ook osteocyten. Daarnaast bevat het platte “lining” cellen. Het beenmerg ligt helemaal in het centrum van het bot en wordt gevoed door de structuren in het trabeculaire en corticale bot. In het beenmerg worden bloedcellen gevormd.
Bot remodelering is essentieel voor botgroei en om sterke botten te onderhouden. Bot remodelering vindt als volgt plaats:
Vanaf een leeftijd van 30 jaar neemt de botdichtheid af doordat er in verhouding minder actieve osteoblasten zijn dan osteoclasten. Ook medicatie zoals corticosteroïden en langdurige bedrust zorgt voor actieve osteoclasten en minder actieve osteoblasten. Verminderde botmassa zorgt voor minder sterke botten → verhoogd risico op fracturen.
Calcium kan zich in de intracellulaire vloeistof, in de extracellulaire vloeistof en in het plasma bevinden. Vanuit de extracellulaire vloeistof en het plasma wordt calcium verspreid naar de volgende organen:
Calcium homeostase wordt voor een groot deel gereguleerd door hormonen:
PTH wordt aangemaakt door cellen in de bijschildklier. PTH stimuleert cyclisch AMP, wat de volgende effecten heeft:
Ook stimuleert PTH botformatie en dus osteoblasten. Echter verhoogt een continu hoge spiegel van PTH ook voor activatie van de osteoclasten.
De calciumsensing receptor is aanwezig in het hele lichaam → bijschildklier, schildklier, nieren, bot, hersenen, darmen, bloedvaten, etc. Een te hoge of te lage calciumspiegel geeft daarom veel verschillende, vaak aspecifieke, klachten.
De calciumsensing receptor bestaat uit verschillende onderdelen:
De calciumsensing receptor is ook aanwezig in de bijschildkliercellen. Hier heeft hij een bijzondere rol → bijschildkliercellen hebben geen signaal van aansturende klieren nodig om PTH te produceren, maar reageren direct op de calciumsensing receptor. Dit om communicatieproblemen tussen de aansturende klieren en de bijschildklier te voorkomen. Als er te weinig calcium in het bloed is, reageert de bijschildklier hier gelijk op:
Als er voortdurend sprake is van hypocalciëmie, bijvoorbeeld door een vitamine D tekort, kan dus bijschildklierhyperplasie ontstaan. Als de situatie van hypocalciëmie dan verdwijnt, blijft de bijschildklierhyperplasie aanwezig en ontstaat er hypercalciëmie → er is sprake van hyperparathyreoïdie.
Hypercalciëmie kan verschillende oorzaken hebben:
Om de juiste oorzaak van hypercalciëmie te vinden wordt PTH geprikt → geeft aan of het probleem PTH-afhankelijk of PTH-onafhankelijk is.
Er is een nauwe relatie tussen calcium en fosfaat → als het PTH-gehalte heel hoog wordt, wordt er meer fosfaat uitgeplast. Daarnaast wordt het gehalte van het fosfaat geregeld door FGF23. FGF23 heeft het volgende effect:
FGF23 zorgt dus voor minder hoge spiegels van fosfaat. FGF23 fluctueert erg met de maaltijden → fosfaatmetabolisme is met name afhankelijk van de voeding. Fosfaat wordt verspreid naar de volgende organen:
Magnesium is een mineraal dat erg belangrijk is voor de PTH-secretie. Magnesium wordt vooral binnengekregen via de voeding en wordt verspreid naar de volgende organen:
Een magnesiumtekort ontstaat vaak door verkeerde voeding of bepaalde medicatie. Het kan leiden tot spierkrampen en een calciumtekort doordat de PTH-secretie afneemt. Soms is de oplossing voor hypocalciëmie dus magnesiumsecretie.
De calcium-sensing receptoren zit verspreid over het hele lichaam. Om deze reden geeft hypocalciëmie een scala aan klachten die afhankelijk zijn van de ernst:
Hypoparathyreoïdie leidt tot een laag calciumgehalte met een inadequaat laag PTH → bij een laag calciumgehalte hoort het PTH-gehalte eigenlijk veel hoger te zijn. Hypoparathyreoïdie heeft de volgende effecten:
Er zijn verschillende oorzaken van hypoparathyreoïdie:
Bij lichamelijk onderzoek naar hypocalciëmie wordt gekeken naar:
Alle vormen van hypoparathyreoïdie worden hetzelfde behandeld:
Bij het voorschrijven van een behandeling moet de arts met het volgende rekening houden:
De streefwaardes zijn dus afhankelijk van de oorzaak → mensen met een aangeboren aandoening hebben vaak lagere streefwaardes omdat ze sneller tevreden zijn. Een hoge dosering calcium geeft bijwerkingen.
Een tekort aan vitamine D kan ook leiden tot hypocalciëmie. Dit geeft de volgende klachten:
Vanaf de menopauze neemt de botresorptie toe en de botaanmaak af → verminderde botmassa. Met name door het verminderde oestrogeengehalte neemt de botresorptie door osteoclasten toe. Osteoclasten worden gecontroleerd door verschillende signaalmoleculen, waaronder RANK-ligand. RANK-ligand heeft via interactie met de RANK-receptor de volgende effecten:
Oestrogeen heeft 2 effecten:
Na de menopauze daalt het oestrogeengehalte, waardoor de botresorptie toeneemt. Hierdoor daalt de botdichtheid, wat kan leiden tot osteoporose. Zowel de dichtheid van corticaal en trabeculair bot neemt af. Het skelet wordt dan steeds gevoeliger voor verticale fracturen.
Naast de menopauze hebben enkele andere factoren invloed op het risico op osteoporose:
Osteoporose is een systemische skeletaandoening gekarakteriseerd door een lage botmassa en micro-architecturele veranderingen. Hierdoor neemt de fragiliteit van het bot toe → verhoogd risico op fracturen. Het is erg belangrijk om osteoporose te behandelen omdat de morbiditeit en mortaliteit na met name heupfracturen aanzienlijk hoog is.
De botsterkte wordt beïnvloed door:
Het risico op het krijgen van een fractuur is afhankelijk van:
De botsterkte is afhankelijk van heel veel risicofactoren:
Naast het bespreken van risicofactoren bestaat de diagnostiek van osteoporose uit:
De behandeling van osteoporose bestaat uit:
De richtlijnen voor de behandeling van osteoporose met medicatie zijn als volgt:
Bisfosfotaten zijn de enige medicamenten voor osteoporose zonder rebound-fenomeen → alle andere medicamenten moeten in hun follow-up vervolgd worden door bisfosfonaten. Bisfosfonaten remmen namelijk de osteoclasten en worden daarnaast ingebouwd in de botmatrix, waardoor ze op elk moment vrijgemaakt kunnen worden.
De Wnt-Pathway is van groot belang in de osteoblasten-activatie. Met name het stofje sclerostine is hier van groot belang:
Als sclerostine niet aanwezig is, gebeurt het volgende:
Remming van sclerostine vormt een potentiële nieuwe behandeling voor osteoporose. Romosozumab is een nieuw ontwikkeld medicijn dat specifiek sclerostine target, waardoor de botformatie minder wordt afgeremd:
Daarnaast zorgt romosozumab ook voor remming van de productie van RANK-ligand, waardoor de botresorptie afneemt.
Hypercalciëmie heeft de volgende symptomen:
Voor een adequate behandeling is het belangrijk om de oorsprong van de hypercalciëmie te achterhalen:
Oorzaken van hypercalciëmie zijn:
De behandeling van hypercalciëmie hangt dus af van de oorzaak. Op basis hiervan is een stappenplan gemaakt:
Hyperparathyreoïdie is samen met maligniteiten 1 van de meest voorkomende oorzaken van hypercalciëmie. Als een hyperparathyreoïdie is geconstateerd, moet met beeldvorming gekeken worden naar welke van de 4 kwabben van bijschildklier de overproductie geeft:
Hyperparathyreoïdie wordt in principe chirurgisch behandeld. Indien operatie niet kan worden calciummimetica gegeven. Dit is pure symptoombestrijding omdat de oorzaak niet behandeld worden. Hyperparathyreoïdie wordt in de volgende gevallen behandeld:
De operatie is een minimaal invasieve procedure → met een hele kleine incisie wordt het adenoom verwijderd. Omdat de halfwaardetijd van PTH heel laag is, kan gedurende de operatie een intra-operatieve PTH meting gedaan worden om de progressie bij te houden → als het adenoom verwijderd is, is er bijna geen PTH meer aanwezig. Als op basis van de intra-operatieve PTH meting blijkt dat het adenoom toch onvoldoende verwijderd is, kan via halsexploratie gekeken worden of er elders in de bijschildklier nog adenomen aanwezig zijn. Dit gebeurt via een iets grotere incisie waarbij het risico op schade van de nervus laryngeus recurrens iets groter is.
Cinacalcet bindt aan de calciumsensitieve receptor en vermindert de secretie van PTH → het lichaam krijgt een nieuwe setpoint. Cinacalcet dient alleen gegeven te worden als operatie niet mogelijk is of vlak voor de operatie ter voorbereiding.
Vroeger woonden de mensen in Afrika en aten ze vooral fruit, planten en noten. Dit voedsel bestaat uit complexe, moeilijk verteerbare, koolhydraten. Koolhydraten worden in de darmen omgezet in glucose. Vervolgens wordt glucose door insuline omgezet in glycogeen en opgeslagen als reserve-energie in de spieren en lever.
Rond de ijstijd ontstond er vanwege klimaatverandering een verandering van dieet → men ging meer vlees en vis eten. Hierdoor gingen de hersenen groeien. De hersenen bestaan voor een groot deel uit meervoudige onverzadigde vetzuren. Deze bouwstoffen worden verkregen via het eten van met name vlees en vis. Glucose is de belangrijkste brandstof van het brein. Rond deze tijd werden er dus minder koolhydraten gegeten, waardoor het brein minder glucose kreeg, terwijl het brein groeide en juist meer glucose nodig had. Hierdoor werden de spieren en lever minder gevoelig voor insuline → glucose werd niet opgeslagen in de vorm van glycogeen, maar ging direct naar de hersenen. Hierdoor ging vetweefsel meer adipokines produceren, wat de volgende gevolgen had:
In het natte seizoen was er meer eten beschikbaar en werden de vetcellen groter, waardoor adipokines werden geproduceerd en men minder gevoelig werd voor insuline → minder energie opslag. In het droge seizoen viel men af en werden de vetcellen kleiner → minder productie van adipokines, waardoor de insulinegevoeligheid toenam. Hierdoor kon in tijden van schaarste meer energie opgeslagen worden.
Naast de ontwikkeling van insulineresistentie ontstond een sterke voorkeur voor zoet → suikers zijn een snelle, makkelijk verteerbare vorm van koolhydraten.
100.000 jaar geleden ging de mens vanuit Afrika migreren. Tijdens deze reizen ontstond de landbouw. Men ging hierdoor voor het eerst zetmeelrijke producten eten. De landbouw werd erg succesvol:
Sinds de landbouw eet de mens 60-70% van zijn calorieën in de vorm van koolhydraten. In de industriële revolutie kreeg men de techniek om grote hoeveelheden voedsel te produceren. Hierdoor steeg de consumptie van suiker en zetmeel enorm. Steeds meer mensen kregen obesitas.
Obesitas heeft de volgende gevolgen op de insuline-gevoeligheid:
Hyperglycemie is om 2 redenen schadelijk:
Mensen met diabetes type 2 leiden vaak ook aan hyperinsulinemie. Insuline heeft de volgende effecten:
Een te hoog gehalte van insuline is dus ook schadelijk.
De prevalentie van diabetes mellitus neemt steeds meer toe. Een goede glucose regulatie is belangrijk voor diabetespatiënten. Om deze reden zijn HbA1c-streefwaardes vastgesteld:
De richtlijn voor de behandeling van type 2 diabetes is als volgt:
Volgens de Europese richtlijnen wordt de behandeling meer geïndividualiseerd door na het proberen van leefstijlveranderingen en metformine te kijken naar:
Metformine heeft de volgend effecten:
Metformine heeft de volgende bijwerkingen:
Contra-indicaties voor metformine zijn:
Een voordeel van metformine is dat het geen hypoglycemie geeft.
SU-derivaten verhogen de insulinesecretie vanuit de β-cel. Er zijn 2 soorten SU-derivaten:
Incretines zijn darmhormonen. Het voordeel van incretines is dat ze alleen werken bij consumptie van voeding. Ze werken als volgt:
Ook stimuleren incretines het verzadigingsgevoel en vertragen ze de maagontlediging → patiënten krijgen sneller een vol gevoel en vallen af.
Er zijn 2 soorten incretines → DPP-4 remmers en GLP-1 receptoragonisten. Deze medicijnen remmen de afbraak van GLP-1 en GIP. DPP-4 remmers en GLP-1 receptoragonisten hebben de volgende kenmerken:
Contra-indicaties voor incretines zijn:
Bijwerkingen van incretines zijn gastro-intestinale klachten zoals misselijkheid en braken. Bij nierinsufficiëntie moet de dosis worden aangepast of gestaakt. Ook zijn er vergoedingscriteria voor incretines:
Alle diabetesmiddelen worden onderzocht op hun cardiovasculaire veiligheid. Zo hebben DPP-4 remmers geen cardiovasculaire effecten en verlagen GLP-1 receptoragonisten het cardiovasculaire risico.
SGLT2-remmers zijn nieuwe medicijnen die de terugresorptie van glucose door de nier remmen. Dit heeft de volgende effecten:
SGLT2-remmers hebben hele gunstige cardiovasculaire en renale uitkomsten. Echter hebben ze ook bijwerkingen:
Bij diabetes mellitus ontstaat er door onvoldoende insuline of onvoldoende werking van insuline hyperglycemie. Hyperglycemie kan 2 oorzaken hebben:
Een normale bloedsuiker ligt tussen de 3,5 en 8,0 mmol/L. Bij patiënten met diabetes zijn er veel meer schommelingen in de bloedsuiker → glycemische variabiliteit:
Ketoacidose treedt met name op bij insulinedeficiënte diabetes, vaak type 1 diabetes. Hierbij moet door de afwezigheid van insuline het lichaam andere manieren van verbranding vinden om energie beschikbaar te maken:
Hier komen ketonen bij vrij, waardoor het lichaam verzuurt → ketonzuren. Hierdoor daalt de pH. Als katabole reactie hierop gaat de glucagon omhoog, waardoor hyperglycemie ontstaat. Een ketoacidose heeft de volgende symptomen:
Ketoacidose kan gediagnosticeerd worden op basis van de aanwezigheid van:
De behandeling bestaat uit:
De prognose is goed, mits de behandeling tijdig gestart wordt. De mortaliteit is 2-5%.
Bij een hyperosmolair hyperglykemisch coma is er vaak sprake van een relatieve insulinedeficiëntie en met name een insulineresistentie. Deze insulineresistentie wordt evident ergens door uitgelokt, bijv. bij oudere mensen met infecties. Hierbij wordt er meer glucose aangemaakt als contra-regulatie op de infectie. Er vindt weinig ketogenese plaats omdat er nog insuline is. Dit leidt tot een vicieuze cirkel:
Dit leidt tot een ernstige hyperosmolaire staat, wat zonder behandeling leidt tot dehydratie. Symptomen van een hyperosmolair hyperglykemisch coma zijn:
Bij de diagnostiek wordt er het volgende gevonden:
De behandeling bestaat uit:
De prognose is niet zo goed omdat het vaak gaat om oudere mensen met onderliggend lijden. De mortaliteit is 10-15%.
Op lange termijn verhoogt hyperglykemie het risico op complicaties:
Complicaties treden niet bij iedereen op → afhankelijk van de aanleg en glucoseregulatie. Het duurt ongeveer 10-20 jaar voordat een complicatie zich ontwikkelt. Echter zijn de complicaties als ze optreden irreversibel. Om deze redenen zijn er streefwaardes voor het glucosegehalte bij diabetes:
Dit is zeker bij insulinedeficiëntie moeilijk te behalen.
Een belangrijk probleem bij hypoglykemie is dat de awareness telkens afneemt. Bij elke hypo worden de neurogene klachten minder, maar de neuroglykopene klachten niet. Hierdoor registreert het brein niet dat klachten komen door een lage bloedsuiker → mensen worden boos als iemand hier iets van zegt. Ongeveer 65% van de patiënten met type 1 diabetes heeft een verminderde awareness. Hoe lager de awareness is, hoe groter het risico op ernstige hypo’s.
Bij het zelfstandig meten van de glucose moet het volgende gedaan worden:
Soms is een meting afwijkend. Dit kan verschillende oorzaken hebben:
Soms zijn er afwijkingen van tot wel 40%. Echter zijn afwijkingen tot 15% toegestaan.
De Freestyle libre sensor is een flash glucose monitoring system. De Freestyle Libre sensor meet glucosewaarden zonder vingerprikken. Er wordt een kleine sensor op de achterkant van de bovenarm geplaatst en de bloedsuiker wordt elke 8 uur gemeten d.m.v. flashen of scannen. De freestyle libre sensor geeft vervolgens een 24-uurs meting van de bloedsuikers. Het is mogelijk om alarmen in te zetten bij te lage of hoge bloedsuikers. De gegevens van de sensor kunnen bekeken worden via de PC of een app.
Er is een verschil in de glucosewaarde die met de sensor wordt gemeten versus die met een vingerprik → de sensor meet de waarde in het weefselvocht i.p.v. het bloed. Om deze reden is er gemiddeld 5 minuten vertraging met de sensor.
Er zijn 2 soorten insuline pentherapie:
De naaldjes die op de pennen zitten zijn van groot belang. Vaak zijn dit korte naaldjes van <4 mm voor eigen gebruik. Naaldjes voor professioneel gebruik hebben vaak een autoshield. Insuline heeft een specifieke lucht, die een indicatie geeft voor de houdbaarheid.
Aandachtspunten bij insuline pentherapie is:
Er zijn veel verschillende soorten insulinepompen. Er zijn pompen met slang en pompen zonder slang. Een pomp geeft insuline per uur af → ultra-kortwerkende insuline. De insuline kan lager gezet worden bij sporten of juist hoger vlak voor een maaltijd → er wordt een bolus afgegeven.
Bij real time glucosemonitoring zijn 24-uurs metingen van de bloedsuikers op de telefoon of ontvanger af te lezen. Er is een hoog en laag alarm, maar ook een alarm bij een stijging of daling van de bloedsuiker. Bij extreem lage bloedsuikers kan het alarm niet uitgezet worden.
Een real time glucosemonitor kan gekoppeld worden aan insulinepompen.
Een hybride closed loop (HCL) stelt de insulinepomp in staat om te 'praten' met een continue glucosemeter. Het meet continu de bloedsuikerspiegel en berekent de benodigde hoeveelheid insuline. Vervolgens past het automatisch de of basale insuline aan op basis van de bloedsuikermetingen. Een HCL bestaat uit 3 componenten:
Bij HCLs is het belangrijk de techniek zijn werk te laten doen, maar om bewust te zijn dat het wel techniek blijft en er dus ontregelingen kunnen optreden.
Zelfmanagement gaat over het uitvoeren van bepaald gezondheidsgedrag wat nodig is voor het onder controle houden op een ziekte. Optimaal zelfmanagement is het realiseren van de persoonlijke doelen en gezondheidsdoelen → er is een balans tussen lekker leven en gezond zijn.
Vaak lukt zelfmanagement niet zo goed. De “social cognitive theory of self-regulation” van Bandura geeft een theoretische basis voor zelfmanagement:
Dit lukt niet altijd → zelfregulatie gaat uit van rationale, onbelemmerde mogelijkheden tot aansturen van gedrag. In de praktijk is dit niet mogelijk.
LeDoux geeft een neuropsychologisch perspectief op emoties en gedrag. Hij meent dat onder vergelijkbaar gedrag niet altijd hetzelfde soort bewustzijn en dezelfde emotie ligt → gedrag observeren is niet genoeg en laat niet zien of het bewust of onbewust is, laat staan met welke emotie het gepaard gaat.
Zelfregulatie bestaat dus uit een balans tussen het rationele en emotionele brein:
Echter nemen emoties vaak de shortcut, wat zelfregulatie lastig maakt. Zelfregulatie lukt dus alleen als de negatieve emoties niet te veel opspelen. Om zelfregulatie te bevorderen, moeten zorgverleners dus beginnen bij het verminderen van negatieve emoties. Hierbij worden de 2 soorten doelen met elkaar in balans gebracht:
Op basis van de persoonlijke doelen en gezondheidsdoelen zijn ingrediënten voor een optimale diabeteszorg:
Het is belangrijk om om te denken van de ene naar de andere kant → beginnen bij persoonlijke doelen en niet bij bijvoorbeeld de HbA1c waarde. Vervolgens moet dit in kaart gebracht worden en worden samen met de patiënt behandeldoelen vastgesteld:
Diabetische retinopathie is een veel voorkomende oorzaak van blindheid en slechtziendheid bij volwassenen tussen de 30 en 65 jaar. Het aantal mensen met diabetes mellitus in Nederland is aan het groeien, maar de prevalentie van diabetische retinopathie gaat omlaag. Dit komt door de verbeterde diabeteszorg.
Diabetische retinopathie ontstaat doordat hyperglycemie allerlei processen aanzet die leiden tot een endothele dysfunctie → de capillairen gaan kapot, waardoor ischemie in het netvlies ontstaat. Vervolgens wordt VEGF aangemaakt, wat leidt tot neovascularisaties.
Er zijn verschillende risicofactoren voor het ontstaan van diabetische retinopathie:
De belangrijkste risicofactor voor progressie van diabetische retinopathie is de aanwezigheid van diabetische retinopathie.
In het begin zijn bij retinopathie de veranderingen in het oog erg klein, waardoor screening noodzakelijk is. Dit gebeurt middels digitale fundusfotografie. De fundusfoto’s worden beoordeeld door gecertificeerde graders onder supervisie van de oogarts. De sensitiviteit is 65-95% en de specificiteit 99%.
Volwassenen met diabetes type 1 of 2 moeten binnen 3 maanden na de diagnose gescreend worden. Extra screening wordt gedaan bij zwangerschap en snelle verbetering van de instelling. Het screeningsinterval is afhankelijk van de uitslag van eerdere screening:
Na screening voor retinopathie vindt de diagnostiek plaats. Dit wordt gedaan door de oogarts:
Eventuele aanvullende diagnostiek kan bestaan uit:
Diabetische retinopathie kan op 2 manieren worden ingedeeld:
Diabetische retinopathie heeft verschillende stadia:
Een diabetisch maculaoedeem kan ernstige gevolgen hebben:
Een diabetisch maculaoedeem kan als volgt zichtbaar gemaakt worden:
De behandeling van een diabetisch maculaoedeem bestaat uit een goede instelling van de bloedglucose en bloeddruk. Bij een ernstig maculaoedeem kan de volgende behandeling gegeven worden:
Proliferatieve diabetische retinopathie wordt als volgt behandeld:
Het behandeltraject van diabetische retinopathie is zeer intensief → goede begeleiding is cruciaal. Verschillende factoren kunnen de compliance belemmeren:
Om de compliance te verbeteren zijn 1 tot 2 goede gesprekken met uitleg over het behandeltraject en de prognose en een goede arts-patiënt relatie nodig.
De 6 steps bestaan uit:
Hyperthyreoïdie heeft de volgende behandelmogelijkheden:
Na het bereiken van euthyreoïdie moet een jodiumarm dieet worden gestart.
Bijwerkingen van thionamides zijn:
Er is 50% kruisreactie tussen de verschillende middelen.
Bijwerkingen van radioactief jodium zijn:
De follow-up van de behandeling van hyperthyreoïdie bestaat uit:
Sociale geneeskunde omvat het brede medische vakgebied van artsen die werkzaam zijn in de public health:
Sociale geneeskunde is dus onderdeel van de publieke gezondheidszorg. Publieke gezondheidszorg bestaat uit het bevorderen van de volksgezondheid en gelijke kansen op gezondheid door:
De meeste van deze maatregelen zijn vastgelegd in wetgeving. De taken van sociaalgeneeskundigen zijn dus vastgelegd in wetten. In Nederland zijn er 4 belangrijke hoofdrolspelers in de publieke gezondheidszorg:
Een sociaal geneeskundige kijkt op een andere manier naar gezondheid en ziekte dan andere artsen → “Hoe blijft men gezond?” i.p.v. “Hoe genees ik de ziekte?”. Dit heet preventieve geneeskunde. Sociale geneeskunde focust dus op de oorzaken ofwel de etiologische determinanten van de ziekte. Dit gebeurt zowel op individueel niveau als op populatieniveau.
Verschillend tussen de sociaal geneeskundigen en curatief werkende artsen zijn:
Sociaal geneeskundigen zijn dus geen behandelaren. Ze hebben speciale aandacht voor kwetsbare groepen in de maatschappij.
Er zijn 2 domeinen van beroepsgroepen in de sociale geneeskunde:
Er zijn 3 fasen in de ontwikkeling naar ziekte, aandoening of gezondheidsprobleem:
Preventie kan gedaan worden in de 1e en 2e fase. In de klinische fase is curatie nodig.
5,2 miljoen mensen in Nederland hebben een chronische ziekte, waarvan 1,8 miljoen er meer dan 1 heeft. In 2022 is er ruim 93 miljard euro begroot voor de gezondheidszorg. Uit onderzoek blijkt dat elke euro die geïnvesteerd is in de jeugdgezondheidszorg 11 euro oplevert.
Sociaal geneeskundigen volgen een ander geneeskundig proces dan gebruikelijk → gezondheidsgericht i.p.v. ziektegericht:
In de sociale geneeskunde is er vaak geen vaststaande diagnostiek en behandeling:
De afgelopen decennia zijn de kosten van de Nederlandse gezondheidszorg flink gestegen. Er zijn 13 mogelijke maatregelen om de zorgkosten minder te laten stijgen, weergegeven van hoog draagvlak naar laag draagvlak:
Gezondheidseconomie is nodig om zorgkosten te beperken, bijv. door te stoppen met te dure zorg. Ook moet er goed gekeken worden naar of het basispakket z’n geld waard is, aangezien het in Nederland verplicht is.
In de gezondheidszorg kosten met name de psychische aandoeningen veel geld → zijn langdurige behandelingen.
Er zijn verschillende economische perspectieven waarbij wordt gekeken naar zorgkosten:
Volgens de Nederlandse richtlijn wordt het maatschappelijk perspectief gevolgd. Dit is bepaald door het Zorginstituut Nederland (ZIN) → alle kosten, inclusief indirecte en niet-medische kosten, worden meegenomen. Besparing elders in de samenleving kunnen namelijk worden ingezet in de gezondheidszorg. Echter zitten hier discriminerende aspecten in, omdat de productiviteitskosten kunnen verschillen. De Britse richtlijn heeft een gezondheidszorg perspectief om dit te voorkomen.
Er zijn verschillende typen economische analyses om economische perspectieven te analyseren:
Oogheelkunde is een orgaanspecifiek specialisme met orgaan specifieke aandoeningen die gerelateerd zijn aan de anatomische structuren van het oog en pathofysiologie van het oog. Echter zijn aandoeningen van het oog vaak gerelateerd aan multisysteem aandoeningen met een breed pathofysiologisch profiel. Hierbij zijn andere medische specialismen betrokken. Oogheelkunde is deels heel zelfstandig en deels multidisciplinair. Meestal doet de arts de beeldvorming zelf. Hij is werkzaam van de diagnose tot en met de operatie.
Het oog is te verdelen in 2 delen:
Als licht dus op het oog komt, legt het dus de volgende route af:
De oogleden bestaan uit 2 delen:
De oogleden bevatten dus de volgende klieren:
Dankzij de conjunctiva
.....read more
De hypofyse is een hormoonproducerende klier gelegen in de cella turcica, een homp in de schedelbasis. De hypofyse heeft een nauwe relatie met het chiasma opticum en enkele hersenzenuwen. De hypofyse bestaat uit een voorkwab en een achterkwab:
De hypofyse maakt de volgende hormonen, die invloed hebben op verschillende organen:
De hypofyse wordt aangestuurd door hormonen en signalen vanuit de hypothalamus. Vervolgens produceert de hypofyse hormonen die invloed hebben op verschillende organen in het lichaam. Deze hormonen geven negatieve feedback op de hormoonaanmaak door de hypothalamus en hypofyse → de hypothalamus-hypofyse as. Er zijn verschillende hypothalamus-hypofyse assen:
De thyreotrope as kan gemeten worden door de volgende gehaltes te bepalen:
Bij een primaire stoornis van de hypofyse is de negatieve feedbackloop nog intact, bij een secundaire niet:
De gonadotrope as kan gemeten worden door de volgende gehaltes te bepalen:
Voor vrouwen is deze as niet te beoordelen bij gebruik van de anticonceptiepillen. Bij een regulaire cyclus is deze test betrouwbaar, bij een irregulaire cyclus moet laboratorisch onderzoek worden gedaan. De referentiewaardes zijn afhankelijk van de cyclus en de menopauze → na de menopauze zijn de FSH/LH waardes verhoogd doordat de terugkoppeling van oestrogeen wegvalt
Bij mannen moet het testosterongehalte voor 11 uur ‘s ochtends gemeten worden.
Regelmatig is er sprake van onderproductie door de gonadotrope as. Overproductie is zeer zeldzaam en komt eigenlijk niet voor:
De corticotrope as is moeilijk om te testen
.....read more
Het diagnostisch proces van efflorescenties verloopt als volgt:
De huid vormt een immunologische barrière:
Deze delen van de huid worden regelmatig gesurveilleerd. Er wordt gekeken naar de communicatie tussen de cellen en de effector functies door secretie van cytokinen.
Bij weefselschade kan in de huid kan een ontstekingsreactie en innate immuunresponse ontwikkelen:
Een gestoorde functie van de immuunsystemen van de huid leidt tot:
De dermatologische diagnostiek bestaat uit:
Provoke is een ezelsbruggetje voor het morfologisch onderzoek van de huid:
Efflorescenties zijn zichtbare afwijkingen die samen een huidafwijking vormen:
Een macula is een omschreven kleurverandering in het niveau van de huid, zonder andere epidermale of dermale afwijkingen. Kenmerkend is dat het niet palpabel is.
Erytheem is een rode/roze maculeuze verandering van de huid die berust op vaatverwijding. Voorbeelden van erytheem zijn:
Petechie, ofwel purpura, zijn puntbloedinkjes van de huid of slijmvlies. Kenmerkend is dat de verkleuring niet wegdrukbaar is. Petechie komen met name voor bij vasculitis.
Een teleangiectasie is een blijvende verwijding van de kleinere bloedvaten. Teleangiectasie zijn in tegenstelling tot petechie wegdrukbaar.
Een papel is een circumscripte, solide verhevenheid van de huid <1cm. Papula ontstaan door cel-, weefsel- of vochttoename. Ze genezen zonder littekenvorming. Papela kunnen in verschillende huidlagen optreden:
Papels kunnen verder omschreven worden op basis van hun vorm, bijvoorbeeld:
Vesicula zijn blaasjes → zichtbare holtes gevuld met helder vocht. Vesicula hebben geen eigen wand en zijn gelokaliseerd in de epidermis. Ze zijn <1 cm. Oorzaken van vesicula zijn:
Pustula zijn zichtbare holtes gevuld met purulent vocht, zonder eigen wand. Een pustel is <1 cm en is meestal in de epidermis gelegen. Een pustel is geen infectie. Er zijn 2 soorten pustula:
Een comedo
.....read more
Gezondheidsrecht is het geheel van regels dat zorgt voor de structurering van gezondheidszorg. Het komt uit verschillende rechtsgebieden die op verschillende manieren worden gehandhaafd. Gezondheidsrecht zorgt ervoor dat actoren in de gezondheidszorg weten wat ze mogen doen en kunnen verwachten. Zo is 1 van de doelen van gezondheidsrecht het voorkomen van willekeur.
Recht wordt in eerste instantie ingedeeld in privaatrecht en publiekrecht. Deze categorieën worden verdeel in hele kleine subcategorieën van recht.
Om een vraag volgende juridische kaders en argumenten op te lossen is het van belang om te weten:
Ethische overwegingen hebben een andere bron dan juridische overwegingen, maar vallen wel binnen de kaders van de wet.
Het burgerlijk wetboek en de WGBO bieden veel handvatten voor de gezondheidsrecht. De WGBO omvat bepalingen over:
Een 65 jarige patiënt is overleden na complicaties van een operatie ter verwijdering van ee goedaardige tumor. Na 2 dagen IC verblijf overlijdt de patiënt. Zijn dochter wil graag inzicht in het dossier. Dit mag niet → rouwverwerking is geen grond om in het dossier te gaan. Dit is een relatief nieuwe regel:
Rouwverwerking is dus geen zwaarwegend belang voor nabestaanden om in het dossier te kijken. Onderliggende redenen voor deze wet zijn:
Op basis van 7:457a zijn de volgende juridische bepalingen vastgesteld:
In afwijking van het bepaalde in artikel 457 verstrekt de hulpverlener desgevraagd inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier van een overleden patiënt aan:
De relevantste veranderingen in de WGBO sinds 1 januari zijn:
Vitamine D is een vetoplosbaar steroïd hormoon dat receptoren op afstand activeert. Echter wordt het niet geproduceerd door een endocriene klier, waardoor het geen echt hormoon is. Daarnaast kan het de novo wordt gesynthetiseerd, waardoor het ook geen echt vitamine is.
Actief vitamine D wordt als volgt gevormd:
Er dus zijn verschillende vormen van vitamine D:
De biologisch actieve vorm kan vrijwel niet bepaald worden in het bloed, dus vitamine D wordt vooral gemeten op basis van 25OH vitamine D.
Vitamine D is alleen direct op de darm werkzaam. Hier verhoogt vitamine D de opname van calcium en fosfaat. Vitamine D staat in een regelkring met PTH, waardoor de calciumspiegel nog meer stijgt. Langdurige vitamine D deficiëntie kan leiden tot hyperparathyreoïdie.
Bij lage calciumspiegels stimuleert 1,25 DHD de regulatie van parathyreoïd proliferatie, PTH genexpressie en PTH secretie.
Vitamine D deficiëntie wordt veroorzaakt door:
De ultraviolet blootstelling voor een gezonde vitamine D status kan berekend worden. De streef is 1000 IU vitamine D.
Klinische kenmerken van een vitamine D deficiëntie zijn:
Hiervan zijn echter meer meta-analyses dan adequate studies.
De definitie van een vitamine D deficiëntie is:
Een vitamine D tekort komt over het algemeen voor bij post-menopauzale vrouwen:
Vitamine D is essentieel voor de calcium absorptie, preventie van secundaire hyperparathyreoïdie en bijbehorend botverlies.
Preventie van vitamine D deficiëntie bestaat uit:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Add new contribution