Arresten en jurisprudentie: uittreksels en studiehulp - Thema
- 9125 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Brogan, Coyle, McFadden en Tracey werden in 1984 in hun woningen in Noord-Ierland gearresteerd waarbij hun werd meegedeeld dat zij werden verdacht van betrokkenheid bij terroristische handelingen verband houdend met de aangelegenheden van Noord-Ierland. De op de arrestatie volgende periode van gevangenhouding duurde resp. vijf dagen en elf uren, zes dagen en zestien en een half uur, vier dagen en zes uren en vier dagen en elf uren. Zij werden binnen enkele uren na hun arrestatie ondervraagd over bepaalde terroristische aanslagen en over hun mogelijke lidmaatschap van verboden organisaties zoals het Ierse Republikeinse Leger (IRA) en het Ierse Nationale Bevrijdingsleger (INLA). Geen van hen gaf antwoord op de gestelde vragen. Tijdens hun detentie werden zij een of meer keren bezocht door een advocaat. Na verloop van de genoemde tijdsperioden werden zij in vrijheid gesteld, zonder aan een rechter of andere autoriteit, bevoegd om rechterlijke macht uit te oefenen, te zijn voorgeleid. Evenmin werden zij na hun vrijlating formeel in staat van beschuldiging gesteld. De arrestatie en gevangenhouding geschiedde op basis van artikel 12 Prevention of Terrorism (Temporary Provisions) Act 1984. Brogan c.s. klagen later over schending van (onder meer) artikel 5 lid 3 EVRM.
De ‘promptness’ moet in iedere zaak aan de hand van de bijzondere omstandigheden van het geval worden vastgesteld, maar daaraan mag nooit een zodanige waarde worden gehecht dat het meest wezenlijke van het door artikel 5 lid 3 gewaarborgde recht wordt aangetast, dat wil zeggen dat de verplichting van de Staat om een prompte vrijlating of een prompte voorgeleiding aan een rechterlijke autoriteit te verzekeren, in feite teniet wordt gedaan. Niet nodig om in dit arrest vast te stellen of in een gewone strafzaak een bepaalde periode, zoals vier dagen, van politie- of administratieve hechtenis in het algemeen verenigbaar met artikel 5 lid 3 zou kunnen worden geacht.
Naar het oordeel van het Hof valt zelfs de kortste detentieperiode – de inverzekeringstelling van McFadden – buiten de grenzen van het door artikel 5 lid 3 toegestane tijdsbestek. Een ander oordeel zou een onaanvaardbaar ruime uitleg van de duidelijke betekenis van het woord ‘promptly’ inhouden en een ernstige verzwakking van een procedurele waarborg voor het individu alsook een aantasting van het meest wezenlijke van het door artikel 5 lid 3 beschermde recht tot gevolg hebben.
Het onmiskenbare feit dat arrestatie en gevangenhouding i.c. ingegeven waren door het legitieme doel de samenleving als geheel te beschermen tegen terrorisme is op zichzelf niet voldoende om naleving van de specifieke eisen van artikel 5 lid 3 te verzekeren.
Het Hof neemt schending van deze bepaling jegens alle klagers aan.
Klagers klagen over schending van art. 5 lid 1 sub c EVRM onder meer omdat zij niet zijn vastgehouden om voor de bevoegde rechterlijke instantie te worden geleid. Hoe oordeelt het EHRM over deze klacht?
Het EHRM geeft aan waarom het belangrijk is dat een gedetineerd persoon ‘promptly’ voor een rechter moet worden geleid (zie art. 5 lid 3 EVRM). Welke argumenten voert het EHRM hiervoor aan?
Tot welk oordeel komt het EHRM in deze zaak?
Op grond van art. 5 lid 4 EVRM heeft degene die van zijn vrijheid is beroofd het recht voorziening te vragen bij een rechter die beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie (habeas corpus). Kent het Nederlandse recht een dergelijke voorziening?
Het EHRM zegt dat het feit dat je niet wordt voorgeleid aan een rechter, niet betekent dat het doel van het vasthouden geen berechting is. In dit geval is er een verdenking ten aanzien van ‘offence’, namelijk terrorisme (zie r.o. 51) en er was geen aanleiding te denken dat het doel ‘berechting’ ontbrak, zie ook r.o. 53. Op het moment van aanhouding hoeft het niet zo te zijn dat er genoeg bewijs is voor vervolging. Daarom oordeelde het EHRM dat er geen sprake was van schending.
Het EHRM geeft als argument bescherming van de individu tegen willekeurige vrijheidsbeneming door de overheid. De rechterlijke controle is hierbij essentieel, omdat het risico van willekeur hierdoor wordt verkleind (zie r.o. 58).
Het EHRM oordeelt ten aanzien van alle klagers dat art. 5 lid 3 EVRM is geschonden (zie r.o. 62). Vier dagen en zes uren werd te lang geacht. Dit valt volgens het EHRM niet meer onder ‘promptly’ als bedoeld in het artikel. Op grond van dit arrest heeft de verdachte in Nederland het recht binnen drie dagen en vijftien uur te worden gehoord.
Ja, het Nederlandse recht kent een dergelijke voorziening. Het gaat hier om art. 59a lid 4 Sv. De verdachte kan hier zelf om verzoeken (lid 4), maar het kan ook ambtshalve getoetst worden (lid 5).
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1207 |
Add new contribution