Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
De kern van de psychodiagnostiek draait om de integratie van de volgende drie bronnen van informatie: (1) onderzoeksgesprekken; (2) (gedrags)observaties; (3) psychologische tests en vragenlijsten.
Om verantwoord wetenschappelijk psychodiagnostisch onderzoek te doen, wordt gebruik gemaakt van de empirische cyclus, ook wel diagnostische cyclus genoemd. De diagnostische cyclus bestaat uit de volgende vier stappen: (1) klachtanalyse; (2) probleemanalyse; (3) verklaringsanalyse; (4) indicatieanalyse.
Bij een anamnese worden de factoren uit de levensgeschiedenis van de cliënt uitgevraagd. Wanneer dit bij de cliënt zelf wordt uitgevraagd is er sprake van een autobiografische anamnese. Wanneer dit wordt uitgevraagd bij personen die de cliënt kennen, zoals ouders, docent, of hulpverlener, dan noemen we dit een heteroanamnese.
Bij een speciële anamnese brengt de onderzoeker de specifieke klachten van de cliënt in beeld. Hierbij ligt het accent op de huidige problemen. Er wordt ook gevraagd naar luxerende factoren, dat zijn factoren die "de emmer deed overlopen". Wanneer de aanloop, aard, en ernst van de problemen duidelijk zijn, bepaalt de onderzoeker of er sprake is van inferentie: in welke mate de sociale, relationele, en functionele aspecten in het leven van de cliënt belemmerd worden door deze problemen.
De kern van de psychodiagnostiek draait om de integratie van de volgende drie bronnen van informatie: (1) onderzoeksgesprekken; (2) (gedrags)observaties; (3) psychologische tests en vragenlijsten.
Om verantwoord wetenschappelijk psychodiagnostisch onderzoek te doen, wordt gebruik gemaakt van de empirische cyclus, ook wel diagnostische cyclus genoemd. De diagnostische cyclus bestaat uit de volgende vier stappen: (1) klachtanalyse; (2) probleemanalyse; (3) verklaringsanalyse; (4) indicatieanalyse.
Bij een amamnese worden de factoren uit de levensgeschiedenis van de cliënt uitgevraagd. Wanneer dit bij de cliënt zelf wordt uitgevraagd is er sprake van een autobiografische amamnese. Wanneer dit wordt uitgevraagd bij personen die de cliënt kennen, zoals ouders, docent, of hulpverlener, dan noemen we dit een heteroamamnese.
Bij een speciële amamnese brengt de onderzoeker de specifieke klachten van de cliënt in beeld. Hierbij ligt het accent op de huidige problemen. Er wordt ook gevraagd naar luxerende factoren, dat zijn factoren die "de emmer deed overlopen". Wanneer de aanloop, aard, en ernst van de problemen duidelijk zijn, bepaalt de onderzoeker of er sprake is van inferentie: in welke mate de sociale, relationele, en functionele aspecten in het leven van de cliënt belemmerd worden door deze problemen.
Binnen de psychoanalyse wordt er een onderscheid gemaakt tussen zes metapsychologische gezichtspunten, waaruit psychische fenomenen worden bestudeerd: (1) het topische gezichtspunt; (2) het genetische gezichtspunt; (3) het economische gezichtspunt; (4) het dynamische gezichtspunt; (5) het adaptieve gezichtspunt; (6) het structurele gezichtspunt.
Vandaag de dag ontvangt de cliëntgerichte benadering echter hernieuwde belangstelling. Hier liggen de volgende drie situaties aan ten grondslag: (1) Het toenemend onbehangen bij zowel patiënten als therapeuten over de technocratische benadering van de hulpverlening. (2) Toenemende kritiek op de classificerende diagnostiek volgens de DSM-5 (weerstand tegen de afgeknipte, kunstmatige "ziektebeelden" en labels). (3) Toenemende kritiek op het privilegiëren van de gerandomiseerde vergelijkende effectstudies. Er is een toenemende behoefte aan de erkenning en het gebruik van andere onderzoeksstrategieën naar de effecten van cliëntgerichte therapievormen.
Cliëntgerichte therapie is holistisch. Dat wil zeggen dat ieder mens zijn unieke levensgeschiedenis heeft en ieder individu in zijn hele, actuele (dis)functioneren wordt benaderd in plaats van als drager van symptomen of syndromen. De rode draad van de cliëntgerichte therapie is dan ook: "aansluiten" bij de unieke persoon.
De drie belangrijkste peilers van de grondhoudingen van cliëntgerichte therapeuten zijn: onvoorwaardelijke acceptatie, empathie, congruentie ("echtheid")
Cognitieve gedragstherapie (CGT) is een gestructureerde vorm van psychotherapie waarin mensen leren om anders tegen problemen aan te kijken en er anders mee om te gaan. CGT is bewezen effectief bij verschillende vormen van psychopathologie, zoals depressieve stoornissen, angststoornissen, eetstoornissen, en verslavingsproblematiek.
De tweede belangrijke componenten van CGT zijn de cognitieve component en de gedragstherapeutische component. De gedragstherapeutische component focust op het veranderen van het gedrag. De cognitieve component richt zich op de invloed van gedachten op het gedrag en gevoel.
Binnen de cognitieve benadering zijn er vier niveaus van cognitie: (1) Basisschema's / basisassumpties (fundamentele opvattingen over zichzelf, de wereld, en de toekomst); (2) Conditionele assumpties over oorzaak-gevolg (bijvoorbeeld: als ik mijn mening geef, dan zullen anderen negatief over mij oordelen); (3) Strategieën (bijvoorbeeld ruzie vermijden door weg te lopen); (4) Automatische gedachten (gedachten die meer bewust door je hoofd gaan, bijvoorbeeld: het zou heel erg zijn als er ingebroken wordt, dus ik moet de deur controleren).
CGT benadrukt een samenspel tussen de 4 G's: gebeurtenissen, gedachten, gevoelens, en gedrag.
CGT kent de volgende basisprincipes:
- CGT is probleem-geörienteerd en de nadruk ligt op het heden.
- De therapie is kortdurend en afgebakend.
- De samenwerking tussen de cliënt en de therapeut wordt benadrukt.
- Er wordt gevraagd om een actieve houding van zowel de cliënt als de therapeut.
- De sessies zijn duidelijk gestructureerd (elke sessie heeft een vaste structuur).
- Registratie is een essentieel onderdeel van de behandeling.
- Bij CGT leert de cliënt hoe deze zijn eigen therapeut kan zijn.
- Er ligt een duidelijke nadruk op terugvalpreventie.
- Psychopathologie wordt gezien als een extreme vorm van normaal gedrag.
IPT bestaat uit twaalf tot zestien sessies, die wekelijks plaatsvinden. De sessies zijn verdeeld in drie fasen.
1. Diagnostiek en het vaststellen van een probleemgebied (3 sessies)
2. De daadwerkelijke behandeling (4 - 10 sessies)
3. Aansluiten van de behandelingen en (indien nodig) indicatiestelling voor vervolgbehandeling (laatste 2 sessies)
In de eerste fase worden het aantal sessies vastgesteld. Daar wordt niet meer van afgeweken, ook al lijkt het eerder beter te gaan met de patiënt. Daarnaast vindt in deze fase de diagnostiek plaats. Hierbij dienen zes doelen te worden bereikt om zo te kunnen komen tot een goed behandelcontract.
Bij het kiezen van een probleemgebied, kan er gekozen worden tussen vier probleemgebieden: rouw, interpersoonlijk conflict, interpersoonlijke rolverandering, en interpersoonlijk tekort.
De diagnostiek van dissociatieve stoornissen volgens de DSM-5 richtlijnen is niet eenvoudig. Vaak zijn patiënten met een dissociatieve stoornis al jarenlang in behandeling voordat de dissociatieve klachten herkend worden. Daar zijn meerdere oorzaken voor: (1) Er is sprake van een hoge comorbiditeit; (2) Meestal rapporteren patiënten de klachten die horen bij een dissociatieve stoornis niet uit zichzelf, en moet er dus expliciet naar gevraagd worden om deze symptomen boven tafel te krijgen; (3) Er wordt weinig aandacht besteed aan dissociatieve stoornissen in de opleiding tot psychiater, psycholoog, of psychotherapeut.; (4) Er zijn verschillende opvattingen over wat er precies wordt verstaan onder een dissociatie en de twee belangrijkste classificatiesystemen (DSM-5 en ICD-10) hebben elk een andere indeling.
Een pathologische indeling van dissociatieve symptomen is die van positieve en negatieve dissociatieve symptomen. Positieve symptomen zijn tijdelijke symptomen die kunnen komen en gaan. Negatieve symptomen kenmerken zich door de afwezigheid of het verlies van functies die theoretisch gezien aanwezig zouden moeten zijn.Een andere onderverdeling van de symptomen is in psychoforme (cognitief-emotionele) en somatoforme (sensomotorische) symptomen. Deze twee indelingen kunnen ook gecombineerd worden.
Er zijn binnen de DSM-5 classificatie vijf dissociatieve stoornissen te onderscheiden:
1. Dissociatieve identiteitsstoornis (DIS)
2. Dissociatieve amnesie
3. Depersonalisatie of derealisatiestoornis
4. Andere gespecificeerde dissociatieve stoornis (AGDS)
5. Ongespecificeerde dissociatieve stoornis
Tegenwoordig wordt er vaak gebruik gemaakt van het model van clinical staging om de diagnostiek en behandeling van psychotische stoornissen vorm te geven. Dit model wordt ook wel het stadiëringsmodel genoemd en is afkomstig uit de oncologie. Het onderliggende principe van dit model is dat door preventieve behandeling er voorkomen kan worden dat iemand daadwerkelijk een stoornis ontwikkelt. Daarnaast wordt er vanuit gegaan dat een intensieve behandeling in de eerste fase voor een groot gedeelte van de patiënten voldoende is om te voorkomen dat ze in de volgende fase terechtkomen. Binnen het stadiëringsmodel worden de volgende vier fasen onderscheiden:
Fase 1: hoog risico op een psychose
Fase 2: eerste psychose
Fase 3: episodisch verloop
Fase 4: aanhoudende ernstige problematiek
Binnen de DSM-5 wordt er een onderscheid gemaakt tussen de volgende classificaties:
- Obsessieve-compulsieve stoornis (dwangstoornis)
- Morfodysfore stoornis (stoornis in de lichaamsbeleving)
- Verzamelstoornis (hoarding)
- Trichotiomanie (haaruitrekstoornis)
- Excoriatiestoornis (huidpulkstoornis)
- Obsessieve-compulsieve of verwante stoornis door een middel of medicatie.
- Obsessieve-compulsieve of verwante stoornis door een somatische aandoening.
De meest bekende en best onderzochte stoornis onder de obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen is OCS zelf. OCS, ook wel een dwangstoornis genoemd, kenmerkt zich door de aanwezigheid van obsessies, compulsies, of allebei. Een obsessie is een hardnekkige, steeds terugkerende gedachte, impuls, of voorstelling, die de patiënt niet of moeilijk van zich af kan zetten. Een obsessie wordt als ongewenst ervaren en veroorzaakt angst of lijdensdruk. Een compulsie is een dwanghandeling, waartoe de patiënt zich gedwongen voelt in reactie op een obsessie of die volgens bepaalde regels strikt moet worden toegepast.
Deze chapter bevat geen BulletPoints.
Dementie is een verzamelterm voor ziektebeelden waarbij denkprocessen en gedrag vaak geleidelijk aan progressief verstoord raken. Dementie kan worden veroorzaakt door verschillende hersenaandoeningen, waarvan de ziekte van Alzheimer de bekendste is. Dementie komt veel voor, met name bij mensen ouder dan 65 jaar. Een schatting uit 2016 indiceerde dat 250.000 mensen in Nederland lijden aan dementie. Dit aantal zal de komende jaren nog hard stijgen als gevolg van de dubbele vergrijzing (het ouder worden van de babyboom generatie (de naoorlogse geboortegolf) en het toenemen van de gemiddelde levensduur). Er wordt geschat dat in 2050 maar liefst 500.000 mensen zullen lijden aan dementie. In de rest van dit hoofdstuk staan het diagnostisch proces centraal, en met name de rol van de psycholoog bij de diagnostiek.
De diagnostiek vereist een multidisciplinaire samenwerking en bestaat uit een anamnese, een heteroanamnese, aangevuld met specifiek somatisch, psychiatrisch en neuropsychologisch onderzoek. Een heteroanamnese is cruciaal, omdat de patiënt zelf vaak niet meer voldoende herinnert, de problemen niet ziet, ontkent, of kleiner maakt.
In 50 tot 70 procent van de gevallen wordt dementie veroorzaakt door de ziekte van Alzheimer. Alzheimer kenmerkt zich door een onopvallend, sluipend begin en een langzaam, progressief verloop. Neuropathologisch wordt de ziekte van Alzheimer gekenmerkt door de opeenstapeling van twee eiwitten in de hersenen: amyloïd-beta en tau. Hierdoor ontstaan er plaques tussen de hersencellen. Daarnaast veroorzaakt het tau-eiwit neurofibrillaire tangles in de zenuwcel.
Voor vrijwel alle vormen van dementie is er geen curatieve (genezende) behandeling.
Er is veel veranderd in de nomenclature bij de overgang naar de DSM-5. Eerder lag de nadruk op het medisch gezien onvoldoende kunnen verklaren van de lichamelijke klachten. In de DSM-5 daarentegen zijn alle lichamelijke klachten opgenomen, of ze nu wel of niet verklaard kunnen worden met de huidige stand van de medische kennis. Bij de diagnostiek ligt de nadruk op de aanwezigheid van lichamelijke klachten en op de aanwezigheid van psychologische en gedragsmatige factoren.
Ook is het aantal, de benaming en de omschrijving van de somatoforme stoornissen drastisch veranderd. Ten eerste is de stoornis in de lichaamsbeleving (body dysmorphic disorder) niet langer een op zichzelf staande diagnose meer, maar valt nu onder de "obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen". Ten tweede is de stoornis hypochondrie geen op zichzelf staande diagnose meer. Deze stoornis is nu een gespecificeerd onderdeel van een nieuwe diagnose: de somatisch-symptoomstoornis. Ten derde is er een nieuwe stoornis toegevoegd, de ziekteangststoornis, waaronder twee "oude" stoornissen vallen (de "psychologische factoren die een somatische aandoening beïnvloeden" en de "nagebootste stoornis").
Het vaststellen van een somatische stoornis is lastig. Enerzijds omdat het gaat om een zeer heterogene groep. De criteria zijn soms weinig specifiek en het onderscheid tussen sommige stoornissen is niet altijd eenduidig vast te stellen. Anderzijds omdat er sprake is van een sterke relatie met angststoornissen en depressieve stoornissen, zowel wat betreft het klinische beeld als ook in comorbiditeit. Er wordt verondersteld dat somatische stoornissen in de praktijk ondergediagnosticeerd worden.
De klinische praktijk benadrukt tegenwoordig steeds meer het tweesporenbeleid, waarbij zowel de lichamelijke als de psychische symptomen worden meegenomen in de diagnostiek en behandeling. Hierbij is een multidisciplinaire samenwerking noodzakelijk. In het algemeen wordt vaak de strategie gehanteerd om aanvankelijk aan te sluiten bij de patiënt en diens lichamelijke klachten heel serieus te nemen, om vervolgens de oriëntatie steeds iets verder te verbreden naar psychosociale factoren. De behandelaar dient zich in het algemeen meer te richten op de gevolgen dan op de oorzaken van de klachten.
De meeste patiënten met een eetstoornis worden nooit behandeld in de geestelijke gezondheidszorg (ggz), omdat ze ontkennen dat ze zich zijn of zich er zo voor schamen dat ze geen hulp durven te vragen.
De gouden standaard voor het behandelen van een eetstoornis is cognitieve gedragstherapie (CGT). Hierbij staat de disfunctionele manier waarop eigenwaarde beoordeeld wordt centraal. De therapie richt zich erop dat mensen hun zelfwaardering (weer) af laten dingen van een heleboel factoren (gedragingen, eigenschappen, kenmerken) in plaats van alleen maar van hun (verstoorde) opvattingen over hun eigen lichaam. De CGT bestaat uit twintig sessies van ieder 50 minuten voor patiënten op gewicht. Voor patiënten met ondergewicht worden veertig tot vijftig sessies ingezet.
Onder seksuele stoornissen vallen (1) seksuele disfuncties; (2) parafilieën; (3) genderidentiteitsproblemen. In de DSM-4 werden deze nog alledrie geclassificeerd onder "seksuele en genderidentiteitsstoornissen". Met de intrede van de DSM-5 zijn ze echter opgesplitst in drie aparte hoofdstukken.
In de DSM-5 worden seksuele disfuncties omschreven als een klinisch significante verstoring in het vermogen om seksueel te responderen of seksueel plezier te ervaren. De symptomen dienen minimaal zes maanden aanwezig te zijn en te resulteren in klinisch significante lijdensdruk. Ook mogen de symptomen niet verklaard kunnen worden door een niet-seksuele psychische stoornis, ernstige relatieproblemen, medicatie, een somatische aandoening, of andere belangrijke stressoren. Er is een onderscheid te maken aan de hand van de tijdsduur van de symptomen. We spreken van primaire (of levenslange) seksuele disfunctie, wanneer de betrokkene de symptomen al vertoont vanaf het begin van het seksueel actieve leven. Wanneer de symptomen pas na een periode van normaal functioneren zich voordoen, spreken we van verworven seksuele disfunctie.
De DSM-classificatie van seksuele disfuncties leunt op een biologisch model genaamd de seksuele responscyclus. De seksuele responsecyclus is een model, bestaande uit de volgende vier fasen: verlangen, opwinding, orgasme, herstel. Voor iedere fase is er sprake van genderverschillen. Mannen hebben bijvoorbeeld een sterkere opwindingsfase, die deels kan worden toegeschreven aan de hogere concentratie van testosteron. Mannen hebben bijvoorbeeld ook een langere herstelfase nodig na een orgasme dan vrouwen. Vrouwen kunnen hierdoor makkelijker meerdere orgasmes na elkaar krijgen. Er is volgens de DSM sprake van seksuele disfuncties wanneer de normale seksuele-responscyclus verstoord is. Het is echter moeilijk om te beschrijven wat "normaal" is, aangezien er veel individuele variabiliteit is en er dus ook genderverschillen zijn.
Parafilieën zijn seksuele fantasieën over zich seksueel aangetrokken voelen tot en/of seksueel opgewonden door contact met specifieke seksuele prikkels en situaties.
Wanneer het psychologische geslacht (genderidentiteit) overeenkomst met het toegewezen biologische geslacht, dan noemen we diegene een cisgender persoon. We spreken van genderdysforie wanneer iemand: langdurig (dat is: langer dan zes maanden) de gedachte en het gevoel heeft dan de genderidentiteit anders is dan de biologische identiteit; gedrag vertoont dat eerder past bij de genderrol van het andere geslacht (cross-gender gedrag); ernaar verlangt om behandeld te worden als behorend tot het andere geslacht; en hier last van ervaart.
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
Je vertrek voorbereiden of je verzekering afsluiten bij studie, stage of onderzoek in het buitenland
Study or work abroad? check your insurance options with The JoHo Foundation
Add new contribution