Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Image

Oefententamen 1 bij Zintuigen, Hersenen en Beweging (ZHB III): Oogheelkunde, KNO en Anatomie

Bevat relevant oefenmateriaal bij het blok gebaseerd op voorgaande studiejaren

MC-vragen Oefentoets A:

 

1. Vertekening van het beeld, metamorfopsie, kan het best worden gecontroleerd met :

a. perimeter

b. fluorescentie angiografie

c. kaartje van Amsler

d. gezichtsveld volgens Donders

 

2. Uitval in de vorm van een boogscotoom past het beste bij

a. beginnende loslating van het netvlies

b. cataract

c. amblyopie

d. glaucoom

 

3. Een brilsterkte van S-4.0 C-2.50x180(0) voor ODS bij iemand van 25 jaar past het best bij

a. hypermetropie

b. presbyopie

c. keratoconus

d. nauwe kamerhoek glaucoom

 

4. Welke zenuw stuurt de musculus rectus externus aan?

a. nervus II

b. nervus III

c. nervus IV

d. nervus VI

 

5. Het maken van onderscheid tussen concomitterend en niet-concomitterend

scheelzien kan goed plaatsvinden met het onderzoek

a. prisma test

b. volgbewegingen

c. afdekproef

d. Bruckner test

 

6. Welke uitspraak is juist betreffende de optokinetische nystagmus?

a. is fysiologisch

b. is rotatoir

c. synoniem voor nystagmus latens

d. gelijke duur van de 2 fasen

 

7. De NOSPECS classificatie wordt veel gebruikt bij:

a. Graves’ ophthalmopathie

b. Non Hodgkin lymfoom

c. Retinoblastoom

d. Orbita metastasen

 

8. De combinatie van een oogkas tumor en café-au-lait vlekken op de huid past bij:

a. neurofibromatose

b. rabdomyosarcoom

c. Non-Hodgkin lymfoom

d. Graves’ ophthalmopathie

 

9. Welke oogdruppels tegen glaucoom hebben als bijwerking verkleuring van de iris

en groei van de wimpers?

a. Beta blokkers

b. Carbo anhydrase remmers

c. Prostaglandine antagonisten

d. Parasypathicomimetica

 

10. Wat is geen

a. Congenitale toxoplasmose

bekende oorzaak van cataract?

b. Diabetes mellitus

c. Neurofibromatose

d. Penetrerende trauma

 

11. Bij een goed gehoor links en een zeer ernstig éénzijdig perceptief gehoorverlies

(80 dB) aan de rechter zijde:

a. Lateraliseert de proef van Weber naar rechts.

b. Vindt men een vals-negatief Rinne rechts.

c. Vindt met een vals-positieve Rinne rechts.

d. Vindt men een vals-positieve Rinne links.

 

12. Een oudere man staat 's morgens op met een scheef gezicht door een

aangezichtsverlamming. Het gehoor is normaal, hij heeft geen pijn en geen

andere klachten. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?

a. Syndroom van Ramsay Hunt.

b. Een hersenbloeding (CVA).

c. Paralyse van Bell.

d. Een cholesteatoom.

 

13. Voor ototoxiciteit geldt:

a. het optreden van de doofheid kan ook optreden nadat het medicament gestaakt is

b. gentamycine is primair cochleatoxisch

c. treedt uitsluitend op na parenterale medicamenten toediening

d. ototoxische doofheid kan behandeld worden

 

14. Uitstralende pijn in het oor kan het gevolg zijn van een maligne proces in

a. de tongbasis

b. de hypopharynx

c. de supraglottische larynx regio

d. alle drie mogelijkheden zijn juist

 

 

15. Bij één van de volgende oorzaken van, of afwijkingen bij, facialisverlamming

moet direct chirurgisch worden ingegrepen.

a. Chronisch loopoor.

b. Herpes zoster oticus.

c. Bell's paralyse.

d. Indien na enige dagen vrij interval na schedeltrauma alsnog een paralyse

ontstaat.

 

16. De ostia van de neusbijholten

a. het ostium van de anterieure ethmoïdgroep ligt in de onderste neusgang

b. de sinus sphenoidalis ostium ligt in de bovenste neusgang

c. het accessoir maxillair ostium ligt in de bovenste neusgang

d. het ostium van de sinus maxillaris is gesitueerd in de middelste neusgang

 

17. Een heftige neusbloeding vanuit een arterie ter plaatse van de staart van concha

media ontstaat uit:

a. de locus Kiesselbachi.

b. de arteria ethmoidalis anterior.

c. de arteria ethmoidalis posterior.

d. de arteria sphenopalatina.

 

18. Chirurgie van het middenoor is in het algemeen dwingend geïndiceerd bij:

a. Een cholesteatoom.

b. Niet randstandige trommelvliesperforatie.

c. Otosclerose.

d. Myringosclerose.

 

19. U ziet een patiënt met allergie op het spreekuur. Welke bevinding bij rhinoscopia

anterior is hiervoor niet kenmerkend?

a. Hyperaemisch neusslijmvlies.

b. Livide neusslijmvlies.

c. Congestief neusslijmvlies.

d. Sereus neussecreet.

 

20. Neuspoliepen hebben meestal hun origine:

a. In het slijmvlies van de concha inferior.

b. In de sinus maxillaris.

c. In de middelste neusgang, mediaal van de concha media.

d. In de middelste neusgang, lateraal van de concha media.

 

21. Welke bewering is juist?

a. de sinus sphenoidalis mondt uit in de meatus nasi superior

b. de afvoergang van de sinus maxillaris heet ook wel infundibulum

c. de sinus frontalis mondt uit in de meatus nasi superior

d. de bulla ethmoidalis bevindt zich onder de concha nasalis media

 

22. Door welke zenuw wordt de glandula parotidea geïnnerveerd?

a. n. trigeminus

b. n. facialis

c. n. glossopharyngeus

 

23. Welke van de volgende afwijkingen zult U op grond van de embryonale ontwikkeling niet verwachten bij afwijkingen aan de oorschelp?

a. afwijkingen aan de onderkaak

b. afwijkingen aan het binnenoor

c. afwijkingen aan het middenoor

 

24. Welke van de volgende zenuwtakken verloopt buiten de anulus tendineus (=

buiten de conus van het oog gevormd door de rectusspieren)?

a. n. oculomotorius

b. n. nasociliares

c. n. trochlearis

 

25. Welke van de volgende structuren verloopt door het foramen rotundum:

a. n. mandibularis

b. n. maxillaris

c. meningea media

 

26. In abductiepositie is er een zuivere depressiewerking van de:

a. m. obliquus superior

b. m. obliquus inferior

c. m. rectus superior

d. m. rectus inferior

 

27. Het ganglion pterygopalatinum is een :

a. autonoom ganglion. Hier vindt overschakeling plaats van parasympatische vezels van de N. VII.

b. autonoom ganglion. Hier vindt overschakeling plaats van sympatische vezels

c. autonoom ganglion. Hier vindt overschakeling plaats van zowel de parasympatische vezels van de N. VII als sympatische vezels

d. sensibel ganglion van de nervus trigeminus. Hier bevinden zich de cellichamen van de receptoren van het neusslijmvlies.

 

28. De fossa infratemporalis:

a. bevat o.a. de a. maxillaris en de n. maxillaris met takken

b. heeft een directe communicatie met de orbita via de fissura orbitalis superior

c. heeft een directe communicatie met de fossa cranii media via het foramen spinosum

 

29. Een laesie van de n. facialis is het meest distaal gelocaliseerd bij:

a. uitval traansecretie

b. uitval smaak voorste 2/3 deel van de tong

c. uitval van de sluitfunctie van het oog

 

30. De chorda tympani:

a. voegt zich bij de n. hypoglossus

b. bevat parasympatische vezels en smaakvezels die het voorste 1.3 deel van de tong verzorgen.

c. loopt mediaal van het membrana tympani

 

Open vragen

 

1. Wat zijn drie kenmerken van oculaire hypertensie?

 

2. Noem drie behandeling mogelijkheden van glaucoom.

 

3. Noem drie lange termijn complicaties van de staar operatie

 

4. Bij welke visus is iemand slechtziend?

 

5. Noem drie veel voorkomende oorzaken van slechtziendheid op een slechtzienden spreekuur

 

6. Noem drie voordelen van contactlenzen

 

7. Noem drie complicaties van contactlenzen

 

8. Mevrouw Pietersen is 37 jaar en klaagt over een verminderd gehoor en oorsuizen

aan de linker kant. Dit is langzaam ontstaan maar lijkt de laatste tijd toe te nemen.

Zij heeft nooit oorontstekingen gehad. Bovenaan de differentiaal diagnose staat

Morbus Menière.

a) Welke belangrijke anamnestische vraag ontbreekt in dit verhaal?

b) Noem twee diagnostische onderzoeken die u aanvraagt om de diagnose te

bevestigen.

 

9. Na enkele dagen van heftige oorpijn is het oor van Piet gaan lopen. Omdat dit de tweede acute oorontsteking is van dit jaar besluit u een kweek af te nemen. De kans is groot dat u een van de drie meest voorkomende bovenste luchtweginfectie bacteriën vindt. Welke zijn dat?

 

10. Het Ramsay-Hunt syndroom geeft een eenzijdige nervus VII uitval gepaard met

pijn in en rond het oor en een perceptieverlies.

a) Wat is de verwekker?

b) Welke diagnostiek zet u in?

c) Welk onderzoek verricht u verder nog uit?

 

11. Een vrouw van 38 jaar klaagt over een toenemende slechthorendheid van het

linker oor. Vooral tijdens de laatste zwangerschappen verslechterde het horen

opmerkelijk. Slechthorendheid komt in haar familie voor. U stelt de

waarschijnlijkheidsdiagnose otosclerose. Hoe luidt de uitslag van de

stemvorkproeven (Rinne en Weber) bij deze patiënt?

 

12. U bent poortarts op de EHBO en u ziet een jongen van 15 jaar die op het

schoolplein een vuistslag op zijn neus heeft gekregen. De neus is pijnlijk,

gezwollen en staat scheef. Bij onderzoek van de neus constateert u een 'trapje'.

Noem de belangrijkste complicatie, die bij een neusfractuur uitgesloten dient te

worden?

 

13. Jantje is 4 jaar en heeft sinds 1 dag oorpijn recht en koorts. In overleg met

huisarts geeft de moeder pijnstillende medicatie waarmee de pijn wat afneemt.

Een dag later belt moeder opnieuw om te vertellen dat Jantje steeds zieker wordt,

moet spugen en dat de oorschelp af gaat staan. Wat is de

waarschijnlijkheidsdiagnose?

 

14. Jantine is 14 jaar en sinds 2 weken wordt zij via de huisarts behandeld met

antibiotica in verband met 'voorhoofdsholteontsteking'. Aanvankelijk knapte ze

op, echter sinds enkele dagen heeft ze een drukgevoel achter de ogen en pijn in

haar oventanden als zij de trap oploopt. Sinds een dag heeft zij een zwelling aan

de oogleden aan de linkerzijde en koorts. Met spoed wordt ze doorverwezen naar

de KNO-arts. Hij ziet bij onderzoek dat er een exophthalmus is van het linker

oog.

a) Wat is de waarschijnlijkheidsdiagnose?

b) Noem één complicatie die kan optreden?

 

 

15. Door welke botstukken en/of kraakbeenstukken wordt het neusseptum gevormd?

 

16. Het neusslijmvlies wordt (sensibel) geinnerveerd door takken van 3 hersenzenuwen. Welke 3 hersenzenuwen zijn dit, hoe bereiken de takken die de neusholte innerveren de neusholte en welke gedeelte van de neusholte innerveren zij?

1:

2:

3:

 

17. Een tumor van de glandula parotidea kan zich uitbreiden in het spatium parapharyngeum.

Een dergelijke tumor kan uitval veroorzaken van hersenzenuwen die in dit weefsel compartiment verlopen. Naast de hersenzenuwen bevat het weefsel compartiment nog 2 grote vaten. Boven in het dak van het spatium parapharyngeum vinden we de foramina welke toegang geven tot de middelste en achterste schedelgroeven.

 

 

-Geef in de figuur aan:

1. pharynx

2. mandibula

3. glandula parotidea

4. cellulae mastoideae

 

 

 

 

-Welke vaten en hersenzenuwen bevinden zich in het spatium parapharyngeum en door welke

foramina in de schedel verlopen zij?

 

 

18.

De linker bovenstaande figuur is een coronale CT-snede door de orbita. De rechterfiguur

toont een weergave van de rechter orbita.

a) -Geef in de rechter figuur aan welke spieren door de n. oculomotorius worden

geinnerveerd. Benoem de aangegeven spieren ook!

b) -Welke van de door U genoemde oogspieren zijn betrokken bij de elevatie van

het oog?

 

 

19. Welke sinus paranasales zijn in de figuur van vraag 18 zichtbaar?

a) -Geef deze sinus paranasales ook in de rechter figuur aan.

b) -Waar in de neusholte monden de bovengenoemde sinus paranasales

uit?

 

20. Noem 4 structuren die U in de mediale wand van het cavum tympani kunt vinden.

Waaruit ontwikkelt zich (embryonaal gezien) het cavum tympani?

 

21. Waaruit ontwikkelt zich (embryonaal gezien) het vliezige en het benige

labyrinth?

a) Elke pharyngeale boog heeft zijn eigen kraakbenig component,

spiercomponent en hersenzenuw. Welke botstuk(ken) en spier(en) van

het oor ontwikkelen zich uit de eerste pharyngeale boog?

b) Welke hersenzenuw hoort bij de eerste pharyngeale boog?

 

 

Antwoorden MC-vragen

 

1. Antwoord c

 

2. Antwoord d

 

3. Antwoord c

 

4. Antwoord d

 

5. Antwoord d

 

6. Antwoord a

 

7. Antwoord a

 

8. Antwoord a

 

9. Antwoord c

 

10. Antwoord c

 

11. Antwoord b

 

12. Antwoord c

 

13. Antwoord a

 

14. Antwoord d

 

15. Antwoord a

 

16. Antwoord d

 

17. Antwoord d

 

18. Antwoord a

 

19. Antwoord d

 

20. Antwoord c

 

21. Antwoord d

 

22. Antwoord c

 

23. Antwoord b

 

24. Antwoord c

 

25. Antwoord b

 

26. Antwoord d

 

27. Antwoord a

 

28. Antwoord c

 

29. Antwoord c

 

30. Antwoord c

 

Antwoorden Open vragen

 

 

1. Antwoord: oogdruk bij herhaling te hoog , papil en gezichtsveld normaal.

 

2. Antwoord: medicamenteus, laserbehandeling, operatie

 

3. Antwoord: één van de volgende:

  • teleurstellend herstel visus

  • nastaar

  • verplaatsing van de kunstlens

  • cornea-oedeem

  • cystoïd maculaoedeem

  • wondproblemen

 

4. Antwoord: Volgens de WHO: Visus minder dan 0,1

 

5. Antwoord: één van de volgende:

  • maculadegeneratie

  • glaucoom

  • diabetische retinopathie

  • myope degeneratie

  • retinitis pigmentosa

 

6. Antwoord:

1. kosmetisch fraaier

2. betere visus

3. geen beperking van het gezichtsveld

 

7. Antwoord: één van de volgende:

  • irritatie

  • cornea-erosie

  • vaatingroei in de cornea

  • allergische conjunctivitis

  • virale conjunctivitis

  • keratitis

  • verlies van lens

 

8. Antwoord:

a. Is er sprake van vertigo?

b. Audiometrie, ENG

 

9. Streptococcus pneumoniae, Haemophilus influenzae, Streptococcus pyogenes (Moraxella catarhalis)

 

10. Antwoord:

Wat is de verwekker: Varicella zoster virus

Welke diagnostiek zet u in: Serologie

Welk onderzoek verricht u verder nog: Audiometrie

 

11. Weber lateraliseert naar links, Rinne links negatief

 

12. Septumhaematoom

 

13. Intracraniele complicatie bij mastoiditis door gecompliceerd verloop otitis media

acuta.

 

14. Antwoord:

Wat is de waarschijnlijkheidsdiagnose: Orbita-abces

Noem één complicatie die kan optreden: Blindheid

 

15. vomer, lamina perpendicularis ossis ethmoidale (os ethmoidale), cartilago septi,

(maxilla, os palatina

 

16. Antwoord

  1. n. olfactorius bovendeel neusslijmvlies reuk

  2. nn nasales van de n. ophthalmicus (n. ethmoidalis): boven/voor sensibiliteit

  3. nn nasales van de n. maxillaris: achter/onder sensibiliteit

 

17. Een tumor van de glandula parotidea kan zich uitbreiden in het spatium parapharyngeum. Een dergelijke tumor kan uitval veroorzaken van hersenzenuwen die in dit weefsel compartiment verlopen. Naast de hersenzenuwen bevat het weefsel compartiment nog 2 grote vaten. Boven in het dak van het spatium parapharyngeum vinden we de foramina welke toegang geven tot de middelste en achterste schedelgroeven.

 

-Geef in de figuur aan:

 

1. pharynx

2. mandibula

3. glandula parotidea

4. cellulae mastoideae

 

 

-Welke vaten en hersenzenuwen bevinden zich in het spatium parapharyngeum en door welke

foramina in de schedel verlopen zij:

  • NIX: foramen jugulare

  • NX: foramen jugulare

  • NXI: foramen jugulare

  • NXII: canalis hypoglossi

  • carotis interna: canalis caroticus

  • v. jugularis interna: foramen jugulare

 

18.

 

De linker bovenstaande figuur is een coronale CT-snede door de orbita. De rechterfiguur

toont een weergave van de rechter orbita.

 

– Geef in de rechter figuur aan welke spieren door de n. oculomotorius worden geinnerveerd.

Benoem de aangegeven spieren ook!

 

m. levator palpebrae

m. rectus inferior

m. rectus medialis

m. rectus superior

m. obliquus inferior

 

 

-Welke van de door U genoemde oogspieren zijn betrokken bij de elevatie van het oog:

m. rectus superior

m. obliquus inferior

 

 

19. Antwoord:

Welke sinus paranasales zijn in de figuur van vraag 18 zichtbaar: Cellulae ethmoidales, sinus maxillaris

Waar in de neusholte monden de bovengenoemde sinus paranasales uit: Achterste cellulae in de meatus nasi superior, middelste en voorste in de meatus nasi medius

Sinus maxillaris in de meatus nasi medius

 

 

20. Antwoord:

  1. promontorium

  2. prominentia canalis facialis

  3. prominentia canalis semicircularis lateralis

  4. fenestra cochleae (ronde venster)

  5. ook goed: fenestra vestibuli (ovale venster)

 

Waaruit ontwikkelt zich (embryonaal gezien) het cavum tympani: Eerste kieuwzakje

 

 

21. Antwoord:

Vliezig uit de labyrinth placode (ectodermale verdikking)

Benig uit het mesenchym dat het vliezig labyrinth omgeeft

 

– Welke botstuk(ken) en spier(en) van het oor ontwikkelen zich uit de eerste pharyngeale boog:

  • Malleus, incus

  • m. tensor tympani

 

– Welke hersenzenuw hoort bij de eerste pharyngeale boog: NV3 (mandibularis)

 

Image  Image  Image  Image

Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Statistics
2592