College-aantekeningen bij Adolescent Development aan de Universiteit Utrecht - 2015/2016
- Hoorcollege 1: Inleiding
- Hoorcollege 2: fysieke ontwikkelingen
- Hoorcollege 3: Puberale ontwikkeling
- Hoorcollege 4: Adolescenten en ouders
- Hoorcollege 5: Morele ontwikkeling
- Hoorcollege 6: Vrienden
- Hoorcollege 7: De Zelf
- Hoorcollege 8: Sociale relaties
- Hoorcollege 9 ontbreekt
- Hoorcollege 10: Risicovol gedrag
- Hoorcollege 11: Dakloze jongeren
- Hoorcollege 12: Jeugdcultuur
- Hoorcollege 13: Depressie
- Bron
Hoorcollege 1: Inleiding
Introductie
De docent beschrijft haar eigen gedane onderzoeken naar adolescentie, een aantal opmerkingen:
Seks als gespreksonderwerp is een taboe, vooral ouders vinden het lastig om met hun kinderen te spreken over seks.
Adolescenten zijn overal hetzelfde: ze luisteren niet, ze doen dingen die niet mogen, het gedrag is universeel.
Adolescenten
Eerst zijn adolescenten heel jong, wanneer ze naar de eerste klas gaan zijn ze ongeveer 11/12 jaar.
Tentamens:
Deeltentamen 1: telt voor 25%
Deeltentamen 2: telt voor 25%
Deeltentamen 3: telt voor 25%
= totaal hoger dan een 5.5
Paper: telt 25%. Je hebt een pré-paper en een uiteindelijk paper. Het pré-paper telt 5%, het is makkelijk om hier een hoog cijfer op te halen! Voor het paper geldt een minimaal cijfer van 5.5 en het mag in het Nederlands of Engels worden geschreven.
De manier om te leren: lees het boek drie keer. De eerste keer lees je het hele boek, de tweede keer markeer je de belangrijke stukken en de derde keer lees je enkel de belangrijke dingen.
De gezondheidsparadox van adolescentie
We zijn het gezondst in de adolescentie. We hebben veel meer kracht, snelheid, een goed immuunsysteem en we kunnen tegen kou, hitte, honger, uitdroging en veel types van verwonding. Maar de paradox zit hem hierin: Het ziektecijfer onder adolescenten is met 200-300 procent gestegen. Dat komt door risicogedrag dat adolescenten vertonen. Ze zijn op zoek naar sensatie en vertonen emotioneel beïnvloed gedrag. Deze paradox is natuurlijk niet voor alle jongeren zo, niet alle jongeren nemen risico’s.
Verleden
Quotes van Aristotle en Shakespeare geven aan dat ook in hun tijd adolescenten hetzelfde gedrag vertoonden als nu. Het risicovolle gedrag is dus tijdloos en universeel.
Het probleem: wanneer wordt het risicovolle gedrag geaccepteerd en gezien als behorend bij de adolescentie, en wanneer gaat het risicovolle gedrag te ver?
Wetenschappelijke vragen:
Veel beleidsbeslissingen worden genomen aan de hand van wetenschappelijke informatie. Bijvoorbeeld de alcoholleeftijd verhoging naar 18 jaar.
De vader van de adolescentie
G. Stanley Hall heeft een boek geschreven over bijna alle fronten van de adolescentie. Hij ontwikkelde als eerste vragenlijsten zodat hij jongeren kon bestuderen.
Hij is beroemd om twee dingen:
De recapitulatie theorie: tegenwoordig wordt deze theorie als fout en ouderwets beschouwd. Hall nam de evolutietheorie als van toepassing op iemands levensloop. Een kind op de kleuterschool is een primaat, en een volledig ontwikkelde volwassene is een homo erectus, etc. Het is een evolutie van de soorten, die te zien is in een individu gedurende zijn/haar leven.
Storm en stress: elke adolescent gaat door een periode waarin hij emotioneel is en bezig is met risicovolle dingen. Er is problematiek in zijn/haar leven en de hormonen razen door het lichaam. Veel psychologen zien dit idee nog steeds als kloppend, maar als je zegt dat storm en stress in de adolescentie normaal is, dan bestaat er het gevaar dat je serieuze depressieve adolescenten onderschat en hun gedrag als normaal ziet wat kan leiden tot zelfmoord en ernstige depressiviteit.
We kunnen adolescentie en de ervaren storm en stress in die tijd dus niet zien als normaal gedrag, we moeten ons afvragen: is het gedrag normaal voor adolescenten of gaat het te ver?
Arnett:
Arnett is beroemd om twee dingen.
Storm en stress herdefiniëren: Arnett was het niet eens met de manier waarop Hall storm en stress definieerde. Als we de storm en stress namelijk helemaal accepteren, dan vergemakkelijken we het en maken we het te eenvoudig, maar het is niet zo simpel. Er is inderdaad een toename aan risicogedrag ondr adolescenten, maar het is te eenvoudig om aan te nemen dat dit allemaal voortkomt uit de adolescentie. Er is ook risicogedrag dat niet veroorzaakt wordt door de adolescentie.
Emerging adulthood. (verlengde volwassenheid)
Tijdlijn
Jaren 60/70: storm en stress definiëren door te kijken naar razende hormonen. Had je geen storm en stress als adolescent? Dan was je abnormaal!
Jaren 80: Peterson zegt dat een groot deel chronische problemen heeft in de adolescentie, een kleiner deel heeft een beetje problemen die af en toe komen opzetten en weer wegtrekken en 57% van de adolescenten is gezond en heeft geen storm en stress.
Jaren 90: Arnett, een aangepast idee van storm en stress. (zie hierboven) Het is ook te verwachten dat adolescenten risicovol gedrag vertonen, zeker in combinatie met hun ouders. Door conflict met ouders verlaten ze hun ouderlijk huis en gaan ze op zichzelf wonen. Het is een verandering, een evolutionaire toepassing.
In de late 90 jaren en 2000: er zijn verschillende ontwikkelingspaden en die zijn aangepast op de context, tijd en plaats. Sommigen zijn chronische drinkers, sommigen drinken eventjes heel veel, sommigen beginnen later met drinken, sommigen drinken veel maar stoppen ermee. We moeten het gedrag van adolescenten zien als een interactie tussen biologie en de sociale context. Het komt niet voort uit enkel één kant.
De Verenigde Staten
Een voorbeeld: wapenmisbruik is een groot probleem in de VS. Er vallen veel slachtoffers door wapenmisbruik, vooral kinderen en jongeren. De docent laat een filmpje zien waarop te zien is hoe adolescenten reageren op schietpartijen.
Adolescentie definiëren:
Er worden veel verschillende definities van adolescentie gehanteerd, de definitie is lastig te bepalen. Zijn vrouwen bijvoorbeeld adolescenten voordat mannen dat zijn, omdat ze eerder in de pubertijd komen?
Definitie adolescentie: de transitie van een kind status naar een volwassene toestand.
John P. Hill:
Adolescentie kan je op twee manieren zien:
Primaire veranderingen: de ontwikkelingsveranderingen die de adolescentie als periode afscheiden van andere tijddelen.
Secundaire veranderingen: de psychologische consequenties van de interactie tussen de primaire veranderingen en andere instellingen, dit zijn identiteit, autonomie, intimiteit, seksualiteit en prestatie.
Drie universele veranderingen in de adolescentie:
Biologische veranderingen van pubertijd en brein
De ontwikkeling van abstract denken
Ze zien zichzelf niet meer als een kind, ze herdefiniëren zichzelf als anders dan een kind. Niet per se al volwassen, maar geen kind meer.
Leeftijdsgrenzen adolescentie:
Er zijn verschillen in hoe mensen de leeftijd zien van adolescenten. Een universiteitsstudent kan een late adolescent zijn, of een jong volwassene, of zich in de verlengde volwassenheid bevinden.
Het boek van Arnett:
Vroege adolescentie: 10-14
Late adolescentie: 15-18
Verlengde volwassenheid: 18-25
De ontwikkelende taken in de adolescentie:
Het lichaam verandert. Je wordt langer, krijgt borsten, wordt breder, krijgt misschien acné. Maar je weet niet wat je krijgt en hoe je wordt, en het belangrijkste daarbij is dat je accepteert hoe je wordt. Sommigen worden zoals passend in de samenleving, sommigen krijgen een heel ander lichaam.
Emotioneel autonoom worden van ouders en volwassenen.
Tevreden worden met een genderrol.
Voorbereiden voor een baan of carrière.
Nieuwe en volwassenere relaties bereiken met leeftijdsgenoten.
Beslissingen maken over je familie leven en het huwelijk.
Processen in de adolescentie
Trend: de leeftijd waarop vrouwen voor het eerst ongesteld worden is zeer dalend! Van 17 naar 14 jaar in 100 jaar tijd, in Denemarken. Dit komt door de toename aan betere voeding.
Schlegel en Barry onderzoek:
Deden een studie naar 187 niet geïndustrialiseerde culturen.
In veel culturen is het einde van de kindertijd gekoppeld aan een ritueel. Bijvoorbeeld trouwen, een bepaalde werk rol zoals jagen, een huis bezitten, een ouder worden en/of onafhankelijk worden.
Vroeger: meisjes trouwden twee jaar na het begin van hun pubertijd, dit is dus een hele kleine adolescente periode. Bij jongens was dit 4 jaar.
Gemiddelden nu:
Vrouwen trouwen op gemiddeld hun 26e.
De mismatch tussen biologische en psychologische overgangen:
Jongeren zijn fysiek klaar voor seks maar van de volwassenen mogen ze nog geen seks beoefenen, etc. ze voelen zich onderschat.
De periode van adolescentie is tegenwoordig zeer uitgebreid gezien alle volwassen dingen worden uitgesteld, zoals kinderen krijgen en trouwen. Dus de verantwoordelijkheden worden uitgesteld, wat de adolescentie verlengd.
Voordelen: je kunt je richten op studeren en leren en hebt tegelijk geen andere verplichtingen, dus betere baan en hoger inkomen.
Nadelen: minder vruchtbaarheid, mogelijk andere gezondheidsrisico’s die we niet weten.
Volwassenheidskloof
Jongeren worden onderschat door volwassenen en daarom kunnen ze denken dat ze nog niks kunnen, mogen en horen te doen. Daarnaast is er meer segregatie.
Dit kan leiden tot manieren van seksuele socialisatie waarbij we het niet oké vinden dat kinderen seks hebben ook al zijn ze fysiek volwassen. En na een tijdje mogen ze wel seks hebben maar je staat ze niet toe om kinderen te krijgen want daar zijn ze psychologisch nog niet klaar voor.
Sociale veranderingen:
De verandering van normaal internetgebruik naar de opkomst van verschillende sociale media is enorm, het is een direct sociaal contact, dit zal enorme impact hebben.
Hoorcollege 2: fysieke ontwikkelingen
Fysieke ontwikkeling
Het lichaam ontwikkelt zich als eerst in de baarmoeder. Alle eitjes zijn eigenlijk vrouwelijk, en het hangt af van de zaadcel hoe de embryo zich ontwikkelt. Vervolgens ligt dit proces van geslachtskenmerken ontwikkeling stil, het gaat pas verder in de pubertijd.
Gebieden van verandering:
Borsten zijn een sociaal signaal voor ontwikkeling. Je kunt hieraan zien of vrouwen zich vroeg of laat ontwikkelen. De vrouw vormt hierover een zelfbeeld. De omgeving kan anders reageren op een vroeg ontwikkeld meisje die grote borsten heeft. Jongens die zich laat ontwikkelen kunnen gepest worden. Jongens die zich vroeg ontwikkelen kunnen positieve of negatieve effecten ondervinden.
Puberale timing: of je je vroeg, gemiddeld of laat ontwikkelt.
Puberale status: in welke fase van ontwikkeling zit je?
Puberaal tempo: hoe lang het duurt voordat je helemaal ontwikkelt bent.
Onderzoeken zijn heel inconsistent op het gebied van wanneer iemand zich vroeg of laat, dus abnormaal, ontwikkelt. Dat komt doordat onderzoeken de grenzen op andere plekken leggen, van in welke tijdsperiode je moet ontwikkelen. Daardoor vinden ze ook andere oorzaken voor de afwijkende ontwikkeling.
Een aantal punten:
Androgenen zijn een vorm van testosteron en zorgen voor het groeien van schaamhaar. Androgenen komen voort uit twee plekjes bovenop de nieren.
Oestrogeen zorgt voor de vrouwelijke ontwikkeling en komt uit de eierstokken, bij mannen is dit testosteron en dat zit in de testikels.
De hypothalamus en het stuk eromheen, het limbische systeem, is zeer betrokken bij de ontwikkeling doordat het leidt tot testosteron en oestrogeen ontwikkeling. Het is allemaal met elkaar verbonden.
Testosteron neemt 10-20 keer toe in mannen en maar een beetje in vrouwen, het stimuleert spiergroei.
Oestrogeen neemt 8-10 keer toe in vrouwen en maar een beetje in mannen, het stimuleert vet accumulatie onder de huid, daarom zijn vrouwen zachter.
Vrouwen hebben een cyclus aan hormonen terwijl mannen een constant hormoonlevel hebben.
Meisjes ontwikkelen zich twee jaar eerder dan jongens.
De groei in pubertijd gaat andersom dan in de buik: eerst de voeten en handen en vervolgens de benen en armen.
Jongens worden ongeveer 30 cm langer, vrouwen 20cm.
Vrouwen:
Borstontwikkeling is vaak het eerste teken van ontwikkeling. Maar soms is schaamhaar het eerste ontwikkelingsteken. Ze ontwikkelen vanuit twee verschillende delen in de hersenen, daarom kan het zijn dat het niet helemaal gelijk loopt en dus kan schaamhaar of borstgroei op andere momenten voorkomen. De eerste menstruele periode is vlak na de piek in lengte groei. Dus als een meisje ongesteld wordt dan weet je dat ze waarschijnlijk niet veel meer zal groeien. Er is een bepaalde hoeveelheid aan lichaamsvet nodig om ongesteld te kunnen worden, want dat betekent dat je goed gevoed bent en dat je klaar bent om een kind te baren. Meisjes ontwikkelen ook gevoelens van vaginale verborgenheid, een seksueel bewustzijn. Ook is er een toename aan olie productie in de huid, wat kan leiden tot acne.
Mannen:
De groeispurt is laat in de ontwikkeling. Je kan het beste kijken naar hoe hun schaamhaar ontwikkelt om te kijken of ze nog veel zullen groeien. Het groeien van de testikels is het eerste fysieke teken van ontwikkeling. Het groeien van de penis en andere omliggende organen gebeurt vlak hierna en maakt ejaculatie mogelijk. Rond zijn 15e zijn de gehele genitaliën ontwikkelt. De eerste ejaculatie gebeurt meestal op zijn 13e. spontante erecties en natte dromen gebeuren vooral tussen de 14 en 17 jaar. De stem verlaagt en tijdens die periode gebeurt wat ze noemen het breken van de stem. Bijvoorbeeld zangers die heel mooi kunnen zingen, maar tijdens die verdieping kunnen ze niet zo goed zingen, erna misschien weer wel maar tijdens is de stem niet stabiel en mooi. Daarnaast groeit het schaamhaar en de gezichtskenmerken worden mannelijker.
Wanneer een vrouw of een man niet geheel genitaal ontwikkelt en volwassen is en ze hebben seks kan dit nare gevolgen hebben. Zij kunnen een nare ervaring hebben met seks.
Vrouwen groeien qua lengte eerder dan mannen, twee jaar eerder begint de groeispurt.
Veranderingen in spier en vet
Mannen krijgen veel meer spiercellen, 14 keer zoveel, voor vrouwen is dit 10 keer. Maar uiteindelijk hebben mannen een ratio van 3:1 (spier/vet ratio) en voor vrouwen is dit 5:4.
Genetische factoren:
Evolutie: alleen apen en chimpansees hebben dezelfde groeispurt als mensen.
Factoren die de pubertijd beïnvloeden
De calorieën inname die nodig is om te ontwikkelen en groeien neemt toe, dus dat kinderen opeens heel veel eten in de pubertijd. Voor vrouwen is dit een toename van 25%, voor mannen 90%.
De ongesteldheid begint het eerst in landen die geïndustrialiseerd zijn en waar goede voeding en gezondheidszorg aanwezig is.
Menstruatie:
De gemiddelde leeftijd van de eerste menstruatie is met 4 jaar gedaald de afgelopen 100 jaar. Vrouwen worden telkens eerder ongesteld.
Wat zijn hier de gezondheidsimplicaties van?
Vroegere volwassenheid is gekoppeld aan depressie. Goede dingen kunnen dus negatieve gevolgen hebben.
Data geeft aan dat jongens eerder in de pubertijd komen, maar ze doen er wel langer over.
Methodische problemen
Vaak lijkt er een correlatie te zijn tussen meer ontwikkelde kinderen en alcohol of drugsgebruik of andere dingen die toenemen. Maar het hoeft niks met fysieke ontwikkeling te maken te hebben.
Voorbeeld: je bestudeerd een groep mannen van 13 jaar. Ze zitten in fase 2, 3 of 4 van ontwikkeling. In 2017 kom je terug en wil je ze weer onderzoeken. Nu zitten sommige jongens zelfs in fase 5, en de meesten in 3 en 4. Gebruiken de vroeg ontwikkelden die eerst in fase 4 zaten, en nu in fase 5, meer alcohol omdat ze in fase 4 zitten en er veel verandering is, of is het omdat ze vroege ontwikkelaars zijn?? Als je weer test in 2017 kun je kijken of alleen de vroege ontwikkelaars alcohol gebruiken, of dat het hoort bij de fase 4 en dus dat de normale ontwikkelaars ook alcohol gebruiken. Dan ligt het dus aan de fases en niet aan het feit of je vroeg of laat ontwikkelt. Dan is het dus een pubert status effect. Maar is het echt alleen de vroege ontwikkelaars die alcohol drinken, dan is het een puberaal timing effect. Misschien omdat ze te vroeg waren begonnen met ontwikkelen.
Hoorcollege 3: Puberale ontwikkeling
Puberale ontwikkeling
Er zijn individuele en contextuele hypotheses over hoe de pubertijd de ontwikkeling beïnvloedt. Op individueel gebied heb je de accentuatie hypothese. Dit houdt in dat je al problemen hebt en die worden geaccentueerd door de omgeving waar je je in bevindt. Dus je hebt al problemen met concentratie, maar in de pubertijd komt dit meer naar voren, wordt het geaccentueerd. Op contextueel gebied heb je hypotheses over invloeden van de omgeving, zoals peers, ouders, de wijk en de school. Het gaat hier dus om de pubertijdsfase in combinatie met de context.
Het risico van ontwikkelingstiming
Kinderen die in de familie veel stress ervaren zijn vaak depressief, vooral vroeg ontwikkelende kinderen. De late ontwikkelaars die hebben weinig last van stress in de familie. Dus de vroege ontwikkelaars zijn zeer kwetsbaar. De timing waarop een adolescent ontwikkelt heeft dus gevolgen voor de adolescent.
Onderzoek doen naar het tempo van de ontwikkeling
Dit houdt in dat de onderzoekers kijken naar hoe snel iemand door de pubertijd heen gaat. Ga je heel snel door de pubertijd heen, dan gaat de fysieke ontwikkeling heel snel maar de cognitieve ontwikkeling niet. De cognitieve ontwikkeling kost namelijk meer tijd, het komt met de leeftijd. Dit kan tot problemen lijden.
Wat komt met de pubertijd?
Er zijn veranderingen in opwinding, emoties, in slaappatronen en het ritme wordt later. De uitdaging: een balans vinden tussen korte termijn verlangens en lange termijn doelen. Dus ’s avonds langer gamen (korte termijn) en daarom altijd laat en moe op school komen, wat negatieve lange termijn effecten heeft.
Slaap: de gemiddelde tweejarige slaapt meer dan de helft van de dag. 2 tot 5 jarigen slapen de helft van de tijd. Adolescenten hebben ongeveer 9 uur slaap nodig en volwassenen ongeveer 8.
Fysieke veranderingen: de slaap ’s nachts wordt lichter en je wordt vaker wakker, overdag ben je daarom erg slaperig. Uiteindelijk gaan adolescenten later slapen en later opstaan, omdat ze dat een fijner ritme vinden.
Sociale veranderingen: ouders hebben geen controle meer over je bedtijd, er is veel sociale interactie met peers, daarnaast heb je nog veel huiswerk en sport, er is sociale media en elektronica beschikbaar en jongeren gebruiken ook nog vaak stimulerende middelen zoals energy drink en koffie.
Consequenties: adolescenten missen meer school, zijn slaperiger, ze worden telkens meer moe door de week heen en uiteindelijk gaan de adolescenten ook nog alcohol drinken in het weekend, wat de jetlag nog weer vergroot. Het slaapverlies lijdt tot veel ongelukken. Er moet dus een balans zijn.
Hersenontwikkeling van adolescenten
Er komt een toename aan risicovol gedrag. Niet alleen adolescentie zelf zorgt voor cognitieve ontwikkeling, educatie is hier zeer belangrijk voor. Het balans probleem: de cognitieve ontwikkelingen komen niet overeen met de verlangens en driften die ontstaan bij de pubertijd.
Adolescenten maken vaker foute beslissingen als ze met hun peers zijn. Als ze alleen zijn kunnen ze rationeel nadenken en goede keuzes maken, maar met hun vrienden niet.
Hersenontwikkeling
Tegen 6 jaar is het brein op de volwassen grootte. De prefrontale cortex ontwikkelt tijdens de adolescentie, bij meisjes is de ontwikkelingspiek op 10 jaar en bij jongens op 12/13 jaar. De cerebellum piekt tussen 14 en 16 jaar, bij meisjes en jongens. Dit zijn belangrijke veranderingen, zeker omdat sommige delen van de hersenen eerder pieken dan andere delen. Het brein ontwikkelt dus nog veel tijdens de adolescentie, daarom is de alcoholleeftijd ook verhoogd. Het is namelijk belangrijk dat de hersenen goed ontwikkelen en dat alcohol niet al tijdens de ontwikkeling de hersenen aantast.
Tijdens de adolescentie is er een toename aan hersen efficiëntie. Ook is er een toename in myelinisatie: de cognitieve capaciteiten nemen hierdoor toe, het is namelijk gelinkt aan denksnelheid. (Zie het filmpje op blackboard, dit is een ted talk over hersenen en kan dit onderwerp verduidelijken.)
Het gebruik van de mediale prefrontale cortex voor sociale taken neemt af tijdens de adolescentie. We gebruiken hem dus minder, andere delen van het brein worden gebruikt voor die sociale taken. Dat is een probleem omdat we juist willen dat de cortex gebruikt wordt, zodat jongeren beter zijn in sociale taken want daar is de cortex voor gemaakt.
Puberale hormonen hebben effect op de neurale werking. Het effect van testosteron op hersenen is groter dan het effect van oestrogeen op hersenen. Dus vrouwen ervaren een cyclus van hormonen, hun oestrogeenlevel neemt toe rond de menstruatie. Het oestrogeen en de testosteron beïnvloeden iets in de hersenen wat risico nemend gedrag beïnvloedt.
Model van onbalans
Er is een grote affectieve lading, maar de regulerende controle verbetert langzaam.
Cognitieve capaciteiten
Propositionele logica: Piaget gebruikt moeilijke woorden voor logische dingen. Het gaat om: als p, dan q. Deze logica is zeer abstract. Piaget geloofde dat formele operaties de maximale capaciteit was die mensen konden bereiken. Adolescenten hebben vanaf hun 12e de capaciteit van formele operaties, dus ze kunnen logisch nadenken. Hoe kan het dan dat ze toch domme, risicovolle beslissingen nemen? Mensen zijn gemaakt om logica te maken van de wereld om hun heen. Adolescenten hebben bij formele operaties een idee van de wereld van hoe het kan zijn, zij kunnen dit bespreken, het is abstracter en het is speculatief. Maar veel volwassenen zijn niet eens goed in die taken die horen bij formele operaties, hoe kan dat?
Vier nieuwe cognitieve capaciteiten
Coördinatie op verschillende dimensies.
Wetenschappelijk kunnen redeneren.
Het verschil kunnen maken tussen theoretische wetten en empirische bevindingen. Dus waarom iets theoretisch gezien wel zou moeten kunnen werken, maar het werkt niet. Waarom werkt het niet?
Abstract kunnen denken. Dingen ga je op een andere manier zien, op een andere manier over nadenken.
Formele operaties
De kern is dat je kunt denken over denken, dus niet nadenken over een ding (concreet) maar echt nadenken over gedachten.
Vier overeenkomende logische capaciteiten:
Inductief kunnen redeneren: dit is van smal naar breed. Je ziet specifieke dingen en kan dit redeneren naar een breder iets. Ik vind scrubs en ER leuk, dus ik hou vast van komedies.
Hypothetisch-deductief redeneren: van breed naar smal redeneren. Ik hou van komedies, dus ik vind scrubs vast ook leuk.
Reflectief en recursief denken: metacognitie, kunnen nadenken over je eigen gedachten alsof je iemand anders bent.
Inter-propositionele logica: de capaciteit om de waarheid van logische relaties te kunnen beoordelen. Alle olifanten zijn dieren, alle dieren zijn groen, conclusie: alle olifanten zijn groen.
Problemen
Piaget: wat is de maximale capaciteit die mensen kunnen geven? Piaget is dus geïnteresseerd in competentie en niet in prestaties. Er is dus bounded rationality: er zijn limieten aan de capaciteiten die we hebben.
Bij een probleem kan er een alternatieve oorzaak zijn, of een uitschakelende conditie. Bijvoorbeeld: Als Jane de airconditioner aandoet, heeft ze het koud. Jane doet de airconditioner aan, heeft ze het nu koud? Ja is het logische antwoord, maar misschien is ze ook wel koud omdat ze kleding heeft uitgetrokken of misschien is ze helemaal niet koud omdat de airconditioner kapot is.
Na Piaget
Piaget heeft tot veel inspiratie geleid voor theorieën die na hem ontstonden. Deze theorieën gaan over de cognitieve ontwikkeling die verder gaat dan formele operaties, namelijk post-formele operaties.
Informatie verwerking
Ook zijn er veranderingen in hoe informatie wordt verwerkt. Ze kunnen sneller nadenken en cognitieve informatieverwerking wordt automatisch gemaakt.
Theorieën over het risico’s nemen van adolescenten
Oude theorieën:
Denkbeeldig publiek: het idee dat adolescenten hebben dat wanneer zij zelf iets zien aan zichzelf, dat iedereen het dan ziet. Het is een verhoogd zelfbewustzijn. Bijvoorbeeld denken dat iedereen je puistje ziet.
Persoonlijk fabel: wanneer een adolescent over zichzelf denkt als het middelpunt van de aandacht, daardoor voelen ze zich speciaal en uniek. Door dat unieke gevoel denken ze dat ze onkwetsbaar zijn, hun zal niks overkomen want ze zijn speciaal. Dit leidt tot het nemen van risico’s. het voorspelt een toename en afname in adolescent egocentrisme tussen de jeugd en de late adolescentie.
Nieuwe theorieën:
Rationele keuzes maken: dit heeft ook wel koude cognitie. Risico nemen is gelijk aan het maken van beslissingen. Kinderen kunnen hun opties evalueren en de gevolgen ervan inschatten. Uiteindelijk komt er een antwoord uit: wegen de voordelen zwaarder dan de risico’s? Midden tot late adolescenten kunnen deze keuzes net zo goed maken als volwassenen. Dit is wel wanneer ze alleen zijn, zonder peer invloeden. Er is vaak een optimistisch vooroordeel: de adolescenten onderschatten de gevolgen van risicovol gedrag als ze dat gedrag beoefenen, zoals de gevolgen van roken. Maar mensen die niet roken overschatten juist het risico van roken. Dit betekent dus dat adolescenten niet denken dat ze onkwetsbaar zijn, want ze denken aan hoe hun gedrag hun kan schaden.
Duaal proces cognitieve modellen:
Prototype willingness model: er is een afweging van kosten en voordelen en een afweging van sociale reacties. Daarnaast is de bereidwilligheid van een adolescent ook belangrijk, de bereidwilligheid is heel belangrijk in de keuze of adolescenten wel of niet risicovol gedrag vertonen.
Fuzzy trace theory: natuurlijk kunnen we de kosten en voordelen afwegen, maar uiteindelijk is er een reactie in de persoon zelf die zegt: doe het niet! Dus niet dronken in de auto stappen, want je voelt dat je het niet moet doen.
Het duaal proces cognitieve-affectieve onbalans model: emoties zijn heel belangrijk, ze hebben veel invloed op het maken van beslissingen. Bijvoorbeeld emoties die ontstaan door de peers, of voor de kick die het heeft, of incidentele emoties door de context effecten. Er is een leeftijdsverschil in het kunnen weerstaan van de emoties die ontstaan door peerinvloeden. Kunnen adolescenten peers weerstaan wanneer er risicovolle keuzes moeten worden gemaakt? Emoties hebben veel invloed op het beslissingsproces en peers zorgen voor een grote sociale stimuli die bepaalde delen van het brein aanzetten waardoor het verlangen groter wordt en de rationele keuze niet gemaakt kan worden, met als gevolg risicovol gedrag.
Steinberg & Scott: belangrijk onderzoek
Zij vonden dat jeugd behandeld moet worden in een apart rechtssysteem. Ze zullen nooit ter dood veroordeeld moeten worden, ongeacht de ernst van hun misdaden. Wanneer iemand wordt verontschuldigd, dan is er geen schuld en geen straf. Maar wanneer iemand verzachtende omstandigheden krijgt, kan diegene wel schuldig bevonden worden maar een lichte straf krijgen. Een verzachting kan zijn dat de persoon nog jong was en dus geen goede beslissingen kon maken en erg beïnvloedbaar was. Er zijn veel factoren die tot verzachtende omstandigheden kunnen leiden en de culpabiliteit kunnen verlagen. Zoals het niet kunnen maken van beslissingen door mentale ziekten, door buitengewone omstandigheden of door dat het totaal niet bij de dader past. Maar bij adolescenten kan je nog niet zeggen of iets wel of niet bij iemand past en je kan niet makkelijk zeggen of diegene goede keuzes kan maken. Adolescenten zullen dus als jongeren behandeld moeten worden, want er kan niet beoordeeld worden of ze wel of niet verzachtende omstandigheden hebben gehad tijdens de daad. In rechtszaken wordt er vaak gebruik gemaakt van metingen van hersenontwikkeling, maar volgens Steinberg en Scott kan je niet de capaciteiten van een grote groep toepassen op een individu. Dus je kunt niet zeggen dat omdat adolescenten nog geen volledig ontwikkelde cognitieve capaciteiten hebben, dit voor elke adolescent geldt.
Theorieën:
Stressvolle verandering hypothese: theorie over status: wanneer je in de piek van je ontwikkeling bent dan zien we de meeste problemen van kinderen, het meeste conflict met ouderen, etc. Maar als ze dan uit die piek zijn dan is het conflict weg.
Off-time hypothese: theorie over timing: je kan vroeg en laat ontwikkelende kinderen hebben die een risico lopen, maar soms zijn het enkel de vroeg ontwikkelende meisjes en de late jongens, omdat zij totaal niet gelijk lopen, ook niet met het andere geslacht.
Maturation Disparity Hypothesis/early timing hypothesis: theorie over timing: vroege ontwikkelaars zijn in risico! Vooral meisjes, soms jongens ook. Bijvoorbeeld dat een meisje een volwassen lichaam heeft, maar nog de gedachtegang van een kind. Dan kan er misbruik van haar worden gemaakt.
Hormonal influence hypothesis: theorie over timing: het gaat om hormoonverandering in de pubertijd en dit is vooral een probleem als het vroeg gebeurt, want het heeft effect op de emoties in de hersenen terwijl de cognitieve capaciteiten hiervoor nog niet zijn ontwikkelt.
Hoorcollege 4: Adolescenten en ouders
Adolescenten en ouders
Aan het begin is het kind zeer afhankelijk van de ouder op allerlei gebieden. Hoe kom je van zo’n afhankelijke relatie naar een gelijke relatie? Ouders doen vaak alsof ze een hele lastige taak hebben aan het opvoeden van adolescente kinderen. Is dat gegrond?
Drie zaken om rekening mee te houden:
Individuele karakteristieken worden beïnvloed door drie dingen: het genotype, de gedeelde omgeving met de familie en de ongedeelde omgeving zoals eigen activiteiten (sportclub). De adolescent overlapt op karakteristieken gebied met zijn ouders. Dus wanneer de vader agressief is (kan uit omgeving komen, of uit genen) dan kan de adolescent dat ook zijn, dus ze overlappen op agressie gebied.
Er is altijd een grotere context rond de ouders en de adolescenten. Die grotere context is een hoger systeem dat ook invloed kan hebben op de lagere levels. Bijvoorbeeld of er veiligheid in een omgeving is of dat er veel werkloosheid is, dit zijn dingen voortkomend uit de grotere context die invloed kunnen hebben op de ouders en adolescenten.
De manier waarop de adolescent zich gedraagt leidt tot een gevolg in de reactie van de ouders. Er vindt beïnvloeding plaats.
Wat is een familie?
Het typische idee van twee biologische ouders met een kind is niet meer toepasbaar bij iedereen. Veel families hebben één ouder, een stiefouder of adoptie ouders. In alle samenlevingen vervullen families bepaalde rollen, namelijk:
Het socialiseren van de kinderen door middel van het aanleren van normen en waarden.
De familie geeft economische steun aan de kinderen, ook als ze volwassen zijn. Daarnaast werken ze ook mee met het kind, ze staan achter hem/haar.
De familie als een systeem
Vroeger lag de focus van de familie op de band van de moeder en het kind, de vader deed er niet veel toe. Tegenwoordig zien we de familie als een systeem: alle leden van de familie hebben invloed op elkaar. Samen vormen ze een systeem. Dit systeem organiseert zichzelf en past zich aan aan de leden en de omgeving. Bijvoorbeeld wanneer er een kind wordt geboren met een handicap, dit heeft gevolgen voor hoe het systeem binnen de familie wordt georganiseerd. De oudere broer/zus moet zich dan volwassener gedragen om de familie draaiende te houden.
De familie als een systeem: drie levels
De individu.
De dyade relaties: de relaties tussen twee mensen. Dit is de relatie tussen de ouders, tussen elke ouder en elk kind en tussen de kinderen zelf.
De familie als een geheel.
Gezien er zoveel levels en relaties mogelijk zijn, is er veel beïnvloeding. De onderlinge relaties beïnvloeden de karakteristieken van de ouders en de kinderen.
Holisme, hiërarchie en grenzen
De familie kan worden gezien als een geheel (holisme). Je kan kijken naar hoe de familie als een geheel werkt. Daarnaast is er ook een hiërarchie in elke familie. Binnen families zijn er subsystemen. De hiërarchie kan er bijvoorbeeld zijn door gender of generatie. Daarnaast zijn er grenzen binnen een familie. Sommige families hebben veel grenzen en regels, sommige families niet.
Opvoedingsstijlen
Autoratief: deze ouders zijn erg warm en steunvol, maar tegelijkertijd zetten ze duidelijke grenzen en regels. Ze monitoren veel en laten hun kinderen zich niet gedragen zoals ze zelf willen, maar ze moedigen hun kinderen aan om zich te gedragen op de goede manier.
Autoritair: deze ouders zijn erg streng. Ze eisen gehoorzaamheid en staan niet open voor discussie. Ze stellen veel regels en grenzen en leggen niet uit aan hun kinderen waarom deze regels er zijn.
Permissief: deze ouders zijn helemaal niet streng. Ze laten hun kinderen alles doen wat ze zelf willen en stellen geen regels. Maar ze zijn wel steun- en liefdevol.
Nalatig: deze ouders zijn niet steunvol of liefdevol en ook niet streng en begrenzend. De ouders houden zich gewoon niet met de kinderen bezig. Deze kinderen zijn vaak vroeg volwassen, omdat ze zichzelf hebben moeten redden in hun eentje van jongs af aan.
De effecten van de opvoedingsstijlen:
Autoratief: het lijkt de beste manier van opvoeden.
Nalatig: de aller slechtste manier van opvoeden. Veel kans op misdraging van kinderen. Ze zoeken een andere familie, zoals een jeugdgroep die mogelijk crimineel is.
Autoritair: ze hebben vooral een laag zelfvertrouwen. Kans op misdraging van kinderen.
Permissief: ze hebben hoog zelfvertrouwen maar misdragen zich veel en kunnen erg kinderachtig en onverantwoordelijk zijn.
Onderzoek Calafat et Al (2014)
Calafat et al. namen een sample van 7718 adolescenten in zes Europese landen. Ze hebben verschillende dingen gemeten: alcohol en drugsgebruik en roken. Daarnaast ook het zelfvertrouwen, de resultaten op school en de persoonlijke verstoringh.
Roken: autoratieve en permissieve opvoedingsstijlen leiden tot het minst aantal rokende adolescenten.
School resultaten: het maakt weinig uit, de permissieve en de autoratieve zijn alsnog het best op school maar er is weinig verschil.
Limitaties bij adolescenten onderzoek
Je kijkt vanuit de adolescent. Maar is het beter om de adolescent over de ouders te laten beoordelen of moet je de ouders zelf laten beoordelen? De verschillen tussen de opvoedingsstijlen zijn niet kwantitatief. Het is bijvoorbeeld zo dat het controlerende gedrag van ouders heel anders wordt ontvangen door de kinderen wanneer er hoge of lage steun is. Bij hoge steun is de controle level gefocust op dat de ouder om het kind geeft. Maar bij lage steun lijkt het meer minderwaardig makend voor het kind. Daarnaast zijn er ook nog cultuurverschillen, de ene cultuur is de andere niet. Aziatische ouders lijken namelijk allemaal heel autoritair, maar dat hoort echt bij hun cultuur en het wordt ook verwacht van alle ouders dat zij streng zijn.
Storm en stress in de adolescentie
Is er geen conflict tussen ouders en adolescenten? Dan is de adolescent abnormaal! Is dat waar? Ja en Nee.
Ja: er is een toename aan conflicten in adolescentie, dit is wetenschappelijk bewezen.
Nee: over het algemeen hebben adolescenten meer conflict, maar dat betekent niet dat het bij iedere adolescent moet voorkomen.
Waarom nemen conflicten toe in de adolescentie?
Adolescenten worden fysiek sterker, waardoor ze beter weerstand kunnen bieden tegen hun ouders en anderen.
De cognitieve ontwikkeling zorgt voor het mogelijk maken van abstract nadenken. Dit betekent dat ze zich eerder zullen afvragen waarom regels door hun ouders zijn gesteld en ze stellen vragen bij ouderlijke beslissingen. Dit leidt tot argumenten en conflicten.
Separatie-individuatie theorie: het kind voelt zich eerst onderdeel van zijn moeder en leert later dat ze apart zijn van elkaar en beide een individu zijn. Het zelfvertrouwen van kinderen wordt gevormd door de berichten die ze ontvangen van ouders. Een individu worden is het ultieme doel van volwassen worden. Dit houdt in dat je zelfvertrouwen afhangt van je eigen gedachten en meningen en niet die van je ouders. Daarnaast heb je ook nog de autonomie-verwantschap theorie. Volgens deze beide theorieën is er een sterke neiging naar autonomie. Om autonomie te bereiken ontstaat er conflict, dit maakt uiteindelijk de relatie tussen ouders en adolescenten gelijker.
Hoorcollege 5: Morele ontwikkeling
Morele ontwikkeling
Morele ontwikkeling is gebaseerd op de veranderingen in cognitieve capaciteiten in de adolescentie. Een moreel dilemma gaat erom welke waarde we kiezen boven een andere waarde. Het evolutionair perspectief van morele ontwikkeling houdt in dat er biologische bronnen zijn van moraliteit. Ook kan het in de hersenen zitten ‘the moral brain’.
Nature-nurture debat:
Er zijn verschillende kijkwijzen op morele ontwikkeling:
Biologisch/evolutionair kijkpunt: de mens is moreel goed geboren, is helemaal oprecht eerlijk en goed.
Culturele kijkwijze: de mens is van nature slecht en wij moeten die mens leren wat goed is, dus morele waarden moeten worden aangeleerd.
Interactionistische kijkwijze: de mens is niet goed en niet slecht geboren, het ligt aan de interactie met de omgeving of de individu goed of slecht wordt uiteindelijk.
Cultureel versus cognitief
De culturele benadering legt de focus op overtuigingen. Binnen deze benadering wordt gesteld dat de menselijke rechten een menselijke uitvinding zijn en dat het niet universeel zou moeten zijn, want het zijn onze morele waarden die we aan anderen opdringen. Het is cultuurspecifiek wat we moreel goed of slecht vinden. Ook zegt de culturele benadering dat de morele ontwikkeling ontstaat doordat de oudere generatie de morele waarden overdraagt aan de nieuwe generatie. Echter kan de culturele benadering de morele evolutie niet verklaren. Morele waarden zouden zijn overgedragen per generatie, maar vroeger was slavernij wel oké en nu niet, dus de morele waarden zijn veranderd. De cognitieve ontwikkelingsbenadering legt de focus op cognities. Zij zeggen dat er wel universele mensenrechten zijn, dus dat sommige morele waarden zijn universeel.
Cruciale periode
De adolescentie is een cruciale periode voor morele ontwikkeling. Er is een toename aan gedragsopties, er is een afname aan ouderlijk toezicht, er is een verandering in de relatie oriëntatie van ouders naar leeftijdsgenoten en er is een toename is zelfdeterminatie. Deze morele ontwikkeling wordt gezien als een ontwikkeling van de morele identiteit. Het is een ontwikkeling van onvolwassen naar volwassen morele waarden.
Wat bedoelen we met morele ontwikkeling?
Het is een moreel oordeel. De competentie ervan is de hoogste capaciteit die iemand heeft om een morele beslissing te maken. Piaget zegt dat een kind moreel neutraal wordt geboren, maar het kind is wel egocentrisch. Uiteindelijk gaat het kind door sociale interactie andere perspectieven zien en zijn capaciteiten ontwikkelen: morele oordelen kunnen vormen, empathie kunnen voelen, morele domeinen onderscheiden en een morele identiteit ontwikkelen. Piaget onderscheidde een aantal niveaus van morele ontwikkeling.
Pre-moreel
Heteronoom: de regels worden letterlijk genomen en lijken waar te zijn. De regels staan vast en zijn onveranderbaar.
Autonoom: doordat kinderen interacteren met kinderen begrijpen ze dat er regels zijn die ze moeten volgen, en ook veranderen ze de regels om hun eigen beste uitkomst te krijgen.
Kohlberg’s stadia van moreel redeneren
Kohlberg heeft een invloedrijke theorie ontwikkelt over de verschillende stadia van de morele ontwikkeling van kinderen, adolescenten en volwassenen. In deze theorie wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten van moraliteit:
Pre-conventionele moraliteit:
Gericht op het ontwijken van straffen en het gehoorzaam zijn voor zijn eigen belang.
Individualisme, een oog voor een oog, wanneer iemand iets slechts doet kan je dat terug doen naar die persoon want dat is moreel goed.
Conventionele moraliteit:
Ook rekening houden met anderen, vooral familie gericht. Loyaal zijn naar anderen, interpersoonlijk aanpassen van morele waarden.
Begrijpen dat er een sociaal systeem is.
Post-conventionele moraliteit:
Gericht op sociale contracten
De moraliteit van de individu, dit zijn universele wetten.
Zijn er genderverschillen in morele oordeelvorming?
Mannen zijn veel bezig met wat volgens de wet mag, vrouwen zijn juist bezig met om elkaar geven en voor elkaar zorgen.
Welke dagelijkse condities stimuleren de morele ontwikkeling?
Het morele klimaat op school, thuis en in groepen met leeftijdsgenoten stimuleren de morele ontwikkeling. 15 % van de mensen met een hoge sociale economische status bevond zich in morele fase 5. Dit betekent dat betere educatie en grotere kansen voortkomend uit de financiële welvarendheid mogelijk leiden tot een betere ontwikkeling van de morele waarden.
Universaliteit van morele ontwikkeling
Alle fases worden op volgorde doorlopen, er kunnen geen fases worden overgeslagen. Bijna niemand bereikt fase 5, laat staan fase 6. Maar is het wel eerlijk om te zeggen dat fase 5 universeel is? In sommige landen is bijvoorbeeld kinderarbeid wel geaccepteerd. Kunnen wij die mensen bekritiseren omdat kinderarbeid een fase 5 morele ontwikkeling in de weg staat?
De invloeden op cognitie
Mensen van fase 2 naar fase 3 vormen gevoelens van schuld en schaamte in hun redeneren.
Heeft morele beoordeling invloed op gedrag?
In het morele dilemma van Heinz (dure medicijnen stelen voor zijn zieke vrouw) kan je zeggen dat hij wel of niet de medicijnen moet stelen. Er zijn verschillende gedragingen mogelijk en in elke fase kan iemand verschillende keuzes maken. Dus het wel of niet stelen kan voorkomen in elke fase. Wanneer is morele beoordeling en keuzes maken gelinkt met moreel gedrag en wanneer niet? Delinquente adolescenten scoren lager op moreel redeneren dan niet-delinquenten, maar er zijn grotere cognitieve verschillen dan affectieve verschillen tussen delinquenten en niet-delinquenten. Dit is apart, omdat mensen vaak zeggen dat delinquenten veel problemen met empathie hebben. Delinquenten hebben juist een slecht niveau van moreel redeneren op cognitief niveau, dat is een groter effect. Deze delinquenten hebben vaak zichzelf dienende cognitieve vervormingen. Dit zijn vervormingen die zijn gericht op het verlagen van empathie en schuldgevoelens om het zelfvertrouwen te behouden. Want als je slechte dingen doet en je voelt je schuldig dan voel je je heel slecht over jezelf, dus het is beter geen schuldgevoel te hebben want dan voel je je beter.
De morele ideale zelf
Wat is voor jou een moreel ideaal wat je wilt zijn? Een manier om dit te onderzoek is door in vragenlijsten stellingen geven en erbij vragen of ze zoals de stelling willen zijn.
Hoorcollege 6: Vrienden
De verschillen tussen peers en vrienden
Peers zijn mensen van dezelfde leeftijd, dit is een groot netwerk van bijvoorbeeld klasgenoten. Vrienden zijn de mensen die je kent, leuk vindt en met wie je een relatie ontwikkelt. Adolescenten willen graag net zo zijn als de peers/vrienden die ze leuk vinden.
Familie versus vrienden
Adolescenten hebben het idee dat de vrienden ze beter begrijpen dan de ouders, omdat ze door dezelfde soort problemen en situaties gaan. Daarnaast zoeken adolescenten eerder steun en zoeken zij eerder geluk bij vrienden dan bij hun familie. Maar is het echt zo dat de vrienden en familie tegenover elkaar staan? Ouders kunnen bijvoorbeeld invloed hebben op de vrienden die hun kinderen hebben, door ze af te keuren of toe te staan. Daarnaast is ook de opvoedingsstijl van invloed op de relatie van adolescenten met hun vrienden. Bijvoorbeeld bij veilige hechting heb je het gevoel dat je naar anderen toe kunt met je problemen, je bent socialer en je vertrouwt mensen. Dit kan effect hebben op vriendschappen.
Veranderingen in vriendschapskwaliteit
De manieren van vriendschap veranderen over de leeftijd heen.
Vriendelijke vriendschap: sommige vriendschappen zijn gebaseerd op het samen doen van activiteiten, bijvoorbeeld dat je samen op hockey zit.
Intieme vriendschap: Sommige vriendschappen zijn erg intiem, daar ga je heen als je problemen hebt en wilt praten.
Geïntegreerde vriendschappen zijn vriendelijk en intiem.
Ten slotte heb je nog niet-betrokken vriendschappen, dit houdt in dat je en niet intiem en niet affectief en vriendelijk bent.
Het kiezen van vrienden
Mensen waarmee je meer overeenkomsten hebt word je eerder bevriend mee, zoals overeenkomende etniciteit, risicovol gedrag, academische oriëntatie, schoolprestaties en vrije tijdsbesteding. Ouders die de eigen etniciteit heel erg benadrukken zijn eerder tegen vriendschappen met mensen van een andere etniciteit.
Selectie of invloed?
Worden adolescenten gelijker over de tijd heen? Ze gaan hetzelfde (risicovolle) gedrag vertonen. Er is daadwerkelijk een selectie effect, maar ook een invloed effect bij vriendschap. Dus adolescenten selecteren dezelfde soort mensen als henzelf als vrienden. Maar ze beïnvloeden elkaar ook om hetzelfde te worden.
Adolescenten geven prioriteit aan populariteit.
Populaire adolescenten hebben meer invloed op hun vrienden. Rond de adolescentie wordt populariteit belangrijker gevonden. Er wordt een casus voorgelegd aan kinderen van 6 tot 18 jaar: je wordt uitgenodigd voor een feestje van een populair iemand, je beste vriend(in) is niet welkom maar wil wel graag komen. Wat doe je? Hoe meer in de pubertijd, hoe meer er gekozen werd voor alleen naar het feestje gaan. Jonge kinderen gaven de voorkeur aan niet gaan.
Populariteit in de sociologie
Volgens sociologen is populariteit niet positief. De populaire mensen zijn volgens hen namelijk agressief en afwijkend qua gedrag, ook zorgt populariteit voor groepjes en sociale isolatie voor niet populaire adolescenten.
Twee statustypes van (populaire) adolescenten
Status van sociale voorkeur: peers accepteren je, ze vinden je aardig en ze voelen affectie naar jou toe. Hun status is gebaseerd op affectie.
Status van waargenomen populariteit: ze zijn zichtbaar, prominent en dominant. Hun status is gebaseerd op reputatie.
Uit onderzoek bleken een aantal correlaties. Wanneer iemand aardig wordt gevonden en populair is, dan is diegene agressief. Bijna net zo agressief als de adolescenten die niet aardig gevonden werden. Wanneer iemand aardig wordt gevonden maar niet populair is, is er weinig agressie.
Zelfperceptie van status
Weten adolescenten dat ze populair zijn of niet? Wanneer ze wisten dat ze populair waren, waren ze extra agressief. Adolescenten die niet helemaal door hadden hoe populair ze waren, waren minder agressief.
Waargenomen populariteit in adolescentie
Populariteit wordt belangrijker in de adolescentie dan andere domeinen.
De associatie tussen populariteit en leuk gevonden worden, neemt af over de adolescentie. Bij kinderen is het verband tussen populair en leuk vinden erg sterk, het is namelijk vaak hetzelfde in hun ogen. Adolescenten maken wel onderscheid tussen populariteit en leuk vinden. Hier kan het zijn dat iemand populair is, maar niet aardig wordt gevonden.
Populariteit is besmettelijk. Dit betekent dat de adolescenten die omgaan met populaire adolescenten, zelf ook populair kunnen worden.
Hoorcollege 7: De Zelf
De zelf en de identiteit
De fenomenale zelf: hoe je jezelf ervaart, dit verschilt per persoon. Anderen zien de persoon misschien als anders dan dat de individu zichzelf ervaart. Je hebt verschillende interne aspecten van de zelf:
De materiële zelf: alles wat bij de zelf hoort, wat er bij komt.
De sociale zelf: hoe we onszelf ervaren in relatie tot anderen.
De spirituele zelf
Tijdelijke kijkwijze
Tijdens de adolescentie is er een verschuiving van een adolescent lichaamsbewustzijn tot de erkenning van abstracte psychologische processen. Tijdens de late adolescentie is het meer een persoonlijk geloof in plaats van sociale vergelijkingen (zoals tijdens de vroege adolescentie). Tijdens de kindertijd beschrijven kinderen zichzelf in erg concrete termen. Zodra kinderen de adolescentie inkomen wordt hun zelfbeschrijving complexer. Ze worden meer introspectief. De capaciteiten die adolescenten in abstract denken houden in dat ze kunnen nadenken over wie ze echt zijn, en wie ze mogelijk kunnen worden. Wat je mogelijk wilt worden weerspiegelt dingen die je graag wilt zijn en worden, maar ook angsten van dingen die je niet wil worden.
Is de ‘zelf’ sociaal?
George Herbert Mead zei dat we onszelf leren kennen door middel van interactie. Cooley bedacht de theorie over de looking glass self. Dit houdt in dat we onszelf zien zoals de maatschappij ons ziet.
De gehele zelf en andere aspecten
Adolescenten kunnen hun zelf zien als de totaliteit van henzelf. Dus op fysiek, sociaal en moreel domein. Maar er zijn ook domeinen in de identiteit die adolescenten niet beschouwen als behorend bij henzelf, terwijl ze hun wel hebben gevormd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan adoptie. Andere mensen zien de adolescent misschien wel als geadopteerd, terwijl de persoon in kwestie dit niet ziet als typerend voor zichzelf.
De zelf versus identiteit
De identiteit is een definitie die wordt gevormd over de zelf, dit kan door jezelf of door anderen gevormd worden. Een zelf concept is een mentaal beeld dat een individu van zichzelf heeft. Het zelfvertrouwen is de mate waarin een persoon tevreden is met zichzelf.
Er zijn vier dimensies van het zelf concept:
Cognitieve zelf: zelfkennis. Dit is wie je bent en je persoonlijke capaciteiten, waarden, normen en geloven. Het is hoe we denken over onszelf.
De ideale zelf: wat we heel graag willen dat onze zelf is, of wat we van onszelf verwachten. Dit ligt in verband met de doelen die iemand heeft, dit kunnen onrealistische doelen zijn.
De sociale zelf: dit is de andere zelf, hoe anderen je zien. Hoe je denkt dat andere mensen jou zien en wat zij van jou vinden. Dit is bewust.
Zelf evaluatie: kunnen evalueren wat je van jezelf vindt.
Componenten van het zelf concept
Er zijn globale componenten (ik ben een goedaardig persoon) en specifieke zelfkennis componenten (ik ben goed in zingen). Uiterlijk wordt in de adolescentie heel belangrijk voor het globale zelf concept.
Lichaamsbeeld
Hoe een individu zijn of haar lichaam ziet op het gebied van grootte, vertoning en functioneren van de lichaamsdelen. Het lichaamsbeeld ontwikkelt zich op twee manieren:
Deel 1 wordt gevormd door hoe de individu zelf zijn of haar lichaam ontdekt.
Deel 2 wordt ontwikkelt door hoe de omgeving reageert op het lichaam van de individu.
Het lichaamsbeeld wordt ook beïnvloedt door culturele en sociale waarden, dit geldt vooral voor vrouwen. Ook is er een drift naar mannelijkheid, dit is de perceptie dat je niet gespierd genoeg ben en daarom moet je meer spieren krijgen en dus trainen.
Identiteitsontwikkeling
Roy Baumeister: in de complexe wereld van vandaag is er toegang tot allemaal rolmodellenen invloeden van sociale media. Het is daarom belangrijk om een geode stabiele identiteit te hebben. Adolescenten raken hiermee in conflict terwijl zij hun identiteit vormen.
Er zijn verschillende types van identiteit:
Groepsidentiteiten:
Geslachtsidentiteit
Etnische identiteit
sociale identiteit
Autonome identiteiten:
De persoonlijke identiteit (Erikson). Deze is niet onafhankelijk van de identiteitsbeelden die bij groepen horen, maar het is het standpunt wat je tussen al die identiteiten over je eigen identiteit neemt.
Het nadeel van sociale identiteiten
Er zijn een aantal nadelen verbonden aan sociale identiteiten:
Exclusie van een bepaalde groep, dit kan leiden tot agressie en frustratie.
De stereotype bedreiging, dit houdt in dat je een label opgeplakt kan krijgen wat eigenlijk niet bij jou past.
Weinig autonomie
De persoonlijke identiteit
De persoonlijke identiteit betekent dat je buiten je eigen groep moet kijken en je gedrag, normen en waarden moet baseren op je eigen ervaringen. Dit is een groot gebeuren in de adolescentie, adolescenten willen graag onderdeel zijn van een groep en zijn erg onzeker over uitsluiting van bepaalde groepen, hierdoor vormen ze moeilijk hun eigen normen en waarden buiten de groep om. De ontwikkeling van de identiteit gaat van externe regulatie door de ouders, over of co-regulatie waarbij de adolescent naar sommige mensen wel en sommige mensen niet luistert en vervolgens naar volledige zelfregulatie en dus autonomie.
Status model
Marcia zei dat er twee hele belangrijke aspecten zijn in de identiteitsontwikkeling: exploratie en vaststelling. Vaststelling houdt in dat je een persoonlijke keuze maakt tussen alle identiteitsopties en daarbij blijft. Marcia heeft een model ontwikkelt van vier statussen:
Het moratorium: een flexibele periode, de adolescent staat open voor nieuwe ervaringen, maar ze hebben nog geen echte richting, geen specifiek doel.
Verspreiding: er is geen exploratie en geen vaststelling. Ze hebben geen richting en het boeit ze niet zoveel dat ze geen richting/doel hebben. Ze zijn makkelijk beïnvloedbaar door andere mensen, dus erg vatbaar voor groepsdruk en drugsgebruik.
Identiteitsuitsluiting: deze adolescenten hebben niet veel geëxploreerd en doen dat waarschijnlijk nooit. Ze leven een traditioneel leven en hebben daardoor duidelijke normen en waarden, maar je moet ze niet weghalen uit hun traditionele wijze van leven want dan vallen de externe regels weg en hebben ze identiteitsproblemen.
Identiteitsbereiking: adolescenten hebben geëxploreerd en hebben vastgesteld. Ze zijn flexibel en open en hebben een identiteit gevormd.
Etnische identiteit en inburgering
Het is voor migrante adolescenten heel lastig om een identiteit te vormen die persoonlijk is maar ook afhangt van de sociale lidmaatschappen. Ze moeten kiezen tussen een identiteit passend bij hun moederland of bij hun huidige woonplaats. Het is belangrijk dat deze keuze overeenkomt met de verwachtingen van de samenleving. De adolescent kan zich bijvoorbeeld geïntegreerd voelen, terwijl de samenleving vindt dat deze persoon zich nog veel meer moet aanpassen aan de heersende cultuur.
Hoorcollege 8: Sociale relaties
Adolescente romantiek
Er zijn verschillende soorten romantische ervaringen:
Fantasieën over iemand op een romantische manier
Interactie met potentiële romantische partners
Korte romantische gebeurtenissen
Een romantische relatie
Wat is intimiteit?
Het delen van gedachten, emoties, dagelijkse activiteiten en andere dingen met een andere persoon. Het is hierbij belangrijk dat je je op je gemakt voelt bij deze persoon. Erikson zijn 6e crisis heet intimiteit versus isolatie. Hij dacht dat je je identiteitsproblemen moest oplossen voordat je een intieme romantische relatie met iemand kon beginnen. Als de identiteit nog niet helemaal ontwikkelt is en je nog geen duidelijk beeld hebt van jezelf, dan kan het delen van jezelf met iemand anders als bedreigend worden ervaren. Deze relaties zijn dan vaak oppervlakkig.
Intimiteitsontwikkeling in de adolescentie
Er vormen meerdere intieme relaties. Bijvoorbeeld intieme vriendschappen, vrienden gaan door dezelfde ervaringen en kunnen hier met elkaar over praten. In romantische relaties is er ook een fysieke interesse in elkaar. Adolescenten delen hun romantische interesses en seksuele gedachten met hun vrienden. Ze ontwikkelen in die discussie al hun seksuele identiteit. Romantische relaties zijn belangrijk, ze zijn in het westen vrijwillig, er is een vorm van aantrekkingskracht op fysiek gebied maar ook aantrekkingskracht op andere gebieden zoals intimiteit, vriendschap, etc.
Het ontwikkelingsmodel van adolescente liefde
De initiatie fase: de exploratie, dit kan een week duren maar ook een aantal maanden.
De status fase: is erg gelinkt aan de status van de leeftijdsgenoten. De vrienden van de adolescent hebben veel invloed op de romantische relatie. De vrienden zijn bemiddelaars, zorgen voor contact tussen de twee personen of kansen voor hun om samen alleen te zijn.
Affectie fase: diepere gevoelens ontwikkelen en meer fysieke intimiteit. De vrienden geven advies, houden de relatie in de gaten, zorgen voor steun als er gedoe is, etc.
Bonding fase: er komt een discussie over de mogelijkheid van een echte serieuze relatie.
Liefde
Liefde is telkens belangrijker geworden over de jaren heen. Tegenwoordig is romantische liefde de grootste reden waarom mensen gaan trouwen. Maar in de jaren 60 was dit nog niet het geval, 80% van de vrouwen zou toen nog wel trouwen ook al was er geen romantische relatie. Tegenwoordig zegt men dat als er geen liefde meer is, dat een reden is om het huwelijk te verbreken.
Sternberg: de driehoek van liefde
Wanneer we denken over romantische relaties zijn er drie componenten: intimiteit, commitment en passie. Wanneer alle drie componenten aanwezig zijn dan is het volgens Sternberg echte liefde. Er zijn vier mogelijke combinaties:
Verdwaasde liefde: er is enkel passie, de ander hoeft niet eens te weten dat iemand hem leuk vindt.
Vriendschappelijke liefde: er is commitment en intimiteit, maar geen passie. Erg vriendschappelijk.
Dwaze liefde: er is passie en commitment, maar helemaal geen intimiteit.
Consumerende liefde: er is passie, intimiteit en commitment.
Problemen met onderzoek naar romantische relaties:
Het is moeilijk om ze te onderzoeken omdat het betekent dat adolescenten moeten definiëren wat hun ervaringen hebben betekent. Hadden ze een relatie, of was het gewoon daten? Daarnaast is er geen goede theorie die de adolescente romantische relaties onderzoekt. Vragen zijn bijvoorbeeld te specifiek.
Hechtingstheorie
Als je een relatie hebt met je verzorger die van hoge kwaliteit is, dan vormt dit ook de verdere relaties in je leven. Er is continuïteit tussen de relatie met je ouders en met je toekomstige romantische relaties. We zijn op zoek naar vier criteria voor gehechte relaties:
Nabijheid.
Het is een veilige haven, je voelt je op je gemak bij deze persoon. Hij geeft je een gevoel van zekerheid.
Veilige basis gedrag, je kunt exploreren vanuit de veilige basis.
Stress over onvrijwillige scheidingen van de persoon. We willen die persoon bij ons in de buurt hebben, en niet van elkaar weg zijn.
Gedragssysteem theorie van Sullivan
We hebben vijf basis behoeften:
Tederheid: we willen aangeraakt worden door onze ouders, affectie voelen.
Vriendschap: we willen met anderen zijn, vriendschappen opbouwen.
Acceptatie: we willen ons geaccepteerd voelen door anderen.
Intimiteit: we willen onszelf delen met andere mensen en intiem zijn met die mensen. Zoals je beste vriendin.
Seksualiteit: we willen seksuele relaties.
Er zijn overeenkomsten tussen verschillende relaties, maar er zijn wel andere dimensies in elke relatie. Dus de ouderrelatie is anders dan een romantische partner relatie, want er zijn andere dimensies aan toegevoegd, maar er is een gelijke basis.
Symbolisch interactionisme
Hoe onze ervaringen in andere relaties invloed hebben op onze romantische relaties. Een romantische relatie is uniek en anders dan alle andere relaties, het is niet hetzelrde als een vriendschap of ouder-kindrelatie. De manier waarop we communiceren, reageren en ons gedragen in die romantische relatie is uniek en is niet voorgeschreven. Je moet samen uitvinden hoe je de relatie maakt.
Het biosociale model
Dit model zegt dat leeftijdsgenoten, vrienden en puberale ontwikkeling in verband staan met seksueel gedrag. Dus het seksuele gedrag van vrienden heeft invloed op je eigen seksuele gedrag, maar dit geldt enkel als je in de puberale ontwikkeling zit. Zonder die ontwikkeling heb je geen motief naar seksueel gedrag, die prikkel is er dan nog niet.
Vijf kenmerken van romantische relaties
De romantische betrokkenheid of de ervaring: of iemand date, wanneer dat begon, of het verschillende mensen waren of een persoon, de frequentie van het daten.
Partner selectie: de manier van keuze voor wie je partner wordt.
De inhoud van de relatie: wat doen ze, hebben ze seks of niet, wat voor activiteiten doen ze, wat bespreken ze?
De kwaliteit van de relatie: hebben ze intimiteit en commitment en passie, delen ze intieme gedachten?
Cognitieve en emotionele processen: de percepties en reputaties van iemand, wat iemand vind van hoe trouw je moet zijn aan de ander, of zoenen met iemand anders vreemdgaan is volgens jou. En daarnaast de emoties erbij, is het wel of niet oké om vreemd te gaan?
Seksualiteit
Seksueel gedrag: kan in je eentje zijn of interactief, ook kan het veilig of risicovol zijn.
Seksuele cognities: de betekenis van seks, de wensen over seks, de grenzen en fantasieën van seks en de kennis over seks.
Seksuele emoties: positieve emoties en negatieve emoties komen voor.
Seksuele minderheidsjeugd
De seksuele identiteit is niet statische n hoeft niet publiek uitgesproken te worden. Je gedrag hoeft niet te matchen met je seksuele identiteit. Homoseksuelen kunnen seks hebben met het nadere geslacht ook al past dat niet bij hun seksuele identiteit. Naarmate de leeftijd toeneemt komt de seksuele identiteit meer overeen met het gedrag.
Homoseksualiteit
Ontwikkeling is altijd contingent met de geschiedenis. Als we kijken naar oudere cohorten van homoseksuele jeugd verschillen die van de tegenwoordige. Tegenwoordig zijn er wel homoseksuele jongeren uit de kast, vroeger niet. Omgaan met een seksuele identiteit die in de minderheid is, is lastig. Het gaat meestal eerst lastig en eenmaal uit de kast ontstaat er acceptatie. Dit lijkt erg op storm en stress.
Hoorcollege 9 ontbreekt
Hoorcollege 10: Risicovol gedrag
Risicovol gedrag
Er is een piek in delinquentie rond de twintig jaar. Het aantal delinquente daden neemt toe van de vroege adolescentie tot de verlengde volwassenheid, en neemt vervolgens af. Daarnaast is er ook een piek in drugs en alcoholgebruik rond de 20.
Definities
De definitie van delinquentie is een daad begaan die in strijd is met de wet. Dit kan gaan van een status delict tot gewelddadige delicten. Een status delict is een delict dat alleen illegaal is als je minderjarig bent. Zoals alcohol drinken onder de 18. Het gebruik van middelen wordt gedefinieerd als de consumptie van alcohol of drugs. Maar alleen wanneer de individu zoveel alcohol of drugs gebruikt dat het schadelijk is voor de individu, is het middelengebruik. Dus het drinken van één glas wijn wordt niet gezien als middelengebruik.
Middelengebruik
Middelen worden meestal opgebouwd. Het begint vaak met lichte alcoholische dranken, vervolgens sterke drank en het roken van sigaretten, vervolgens het roken van wiet en daarna het gebruik van harddrugs. In Europa worden er meer sigaretten gerookt dan in de VS. Maar in de VS wordt meer marihuana gerookt dan in Europa. Wel is er een afname in sigaretten gebruik in beide continenten.
Twee soorten van delinquentie
Moffitt beschrijft twee soorten delinquentie, namelijk de Life Course Persistent en de Adolescence Limited Delinquentie. Onder de adolescente delinquenten zijn er een aantal individuen die al vanaf hun kindertijd delinquent gedrag vertonen en dit voortzetten in hun volwassenheid. Een mogelijke reden voor de LCP delinquenten kan zijn dat ze in hun jeugd misbruikt zijn op psychologische en/of fysieke wijze. Een andere verklaring is dat het in de genen van de LCP delinquenten zit om misdaden te begaan.
De volwassenheidskloof
Tijdens de adolescentie voelen de adolescenten zich gevangen tussen alle psychologische en fysieke veranderingen die ze meemaken, ze worden volwassen. Maar hun leven verandert niet mee, ze moeten nog steeds naar school en gehoorzamen aan hun ouders. Dit zorgt voor frustratie, want ze worden telkens volwassener maar worden behandeld als een kind. Deze frustratie kan leiden tot delinquentie of middelengebruik. Uit een onderzoek van Dijkstra et al. uit 2015 blijkt dat er een positieve relatie is tussen delinquentie en biologische maturatie. Er zijn twee manieren om de volwassenheidskloof te meten:
Je onderzoekt de biologische maturatie en de sociale maturatie. De sociale maturatie trek je van de biologische maturatie af en zo zie je de grootte van iemands volwassenheidskloof. Dijkstra heeft deze manier niet gebruikt, maar het is wel een goede manier.
Het interactie effect wordt berekent. Je kijkt naar de associatie tussen biologische maturatie en delinquentie. Daarbij hou je rekening met een lage autonomie en een hoge autonomie, dus verschillen in sociale behandeling. Met hoge autonomie is de delinquentie niet zo hoog, maar met een lage autonomie wel omdat er een grote volwassenheidskloof bestaat. Dijkstra et al. gebruikt deze manier wel.
Dijkstra et al. (2015)
Dijkstra et al. keek bij biologische maturatie naar lichamelijk zichtbare dingen zoals haargroei, huidproblemen en borstgroei. De sociale maturatie werd gemeten aan de hand van de mate van autonomie. Ze dachten dat biologische maturatie positief geassocieerd zou zijn met conflict met de ouders. En hoe meer conflict met de ouders, hoe meer delinquentie de adolescent zou vertonen. Ze vonden dat de biologische maturatie positief geassocieerd was met conflict met ouders, wat weer positief geassocieerd was met delinquentie. Ook autonomie was positief geassocieerd met conflict met ouders. Daarnaast was er een interactie effect tussen de biologische maturatie en de autonomie. Dit betekent dat de positieve associatie tussen biologische maturatie en conflict met ouders hoger is wanneer de autonomie lager is.
Alcoholgevoeligheid
Adolescenten drinken ongeveer twee tot drie keer meer dan volwassenen wanneer ze zoveel alcohol mogen drinken als ze willen. Dit geldt ook voor ratten. Het brein van de adolescente ratten reageert anders op alcohol dan volwassen ratten. Ze ervaren sociale facilitatie (alle sociale ervaringen die je hebt als je dronken hebt, die je niet zou hebben als je niet dronken was) door alcohol. Dus de ratten zijn gevoeliger voor de positieve effecten van alcohol. Daarnaast zijn de adolescente ratten minder gevoelig voor de andere effecten van alcohol, zoals katersymptomen, verdoving en het minder goed kunnen uitvoeren van motorieke handelingen. Dit kan dus verklaren waarom de adolescente ratten meet alcohol drinken, want ze ervaren de positieve effecten veel sterker dan de negatieve effecten. Het ervaren van die gevoeligheid komt vanuit het brein. Het verschil zit hem in het systeem van neurotransmitters, die anders is ontwikkelt in de volwassen hersenen dan in de adolescente hersenen. Daarnaast is er in het adolescente brein ook een proces van compensatie gaande wat de negatieve effecten kan compenseren, dit gebeurt niet in het volwassen brein.
Opvoedingsverklaringen voor delinquentie
De ouders hebben verschillende opvoedstijlen. Deze stijlen hebben veel invloed op de adolescent en kunnen mogelijk delinquentie en middelengebruik veroorzaken. Er zijn een aantal specifieke opvoedkarakteristieken die invloed hebben op middelengebruik. Deze zijn het gebrek aan intimiteit en warmte, veel conflict in het gezin, een scheiding en een milde houding tegenover middelengebruik. Het kan zijn dat ouders eerst autoritatief zijn, wanneer er een paar conflicten ontstaan kan dit leiden tot een negatieve reactie van de adolescente kinderen wat er toe kan leiden dat de opvoedstijl verandert.
Ouderlijke controle en adolescent-ouder communicatie
Een hoog niveau van ouderlijke controle leidt tot het tegengaan van adolescente delinquentie. Als ouders hun kinderen veel controleren kunnen ze snel ingrijpen als er iets mis gaat met de adolescent. Als de ouders geen aandacht aan hun kinderen besteden weten ze niet wat er met hun kind aan de hand is en kunnen ze dus ook niet ingrijpen. Om de ouderlijke controle te kunnen meten worden er vragen gesteld over wat de ouders weten over hun kinderen. Maar hier ontstaat een probleem, ouderlijke kennis over de kinderen kan namelijk van controle komen. Daarnaast kan de kennis ook komen van de adolescent die veel vertelt aan de ouders, wat niet inhoudt dat de ouders daadwerkelijk hun kind controleren, ze hebben enkel veel communicatie. Onderzoekers proberen daarom een manier te vinden om actieve ouderlijke controle te kunnen meten. Op deze manier kunnen beide vormen van kennis over kinderen worden gescheiden en kan worden gekeken welke manier meer effect heeft op delinquentie. Het blijkt dat wanneer adolescenten veel aan hun ouders vertellen, dit leidt tot minder delinquentie. Nu is het echter de vraag welke kant het effect op werkt. Het effect blijkt beide kanten op te werken, dus de adolescenten die meer delen met hun ouders zijn telkens minder delinquent en de adolescenten die delinquent gedrag vertonen delen telkens minder met hun ouders. Er is bewijs dat een gebrek aan ouderlijke controle leidt tot een toename in delinquentie. Maar een hele hoge mate aan ouderlijke controle leidt ook tot een toename in delinquentie. Een onderzoeker vond dat het effect tussen ouderlijke controle en delinquentie afhing van de biologische maturatie. Wanneer de vroege ontwikkelaars, die vroeg volwassen zijn, een hoog level aan ouderlijke controle ervoeren, leidt dit tot meer delinquent gedrag. Hier wordt de volwassenheidskloof dus weer zichtbaar.
De rol van leeftijdsgenoten
Bij vriendschappen bestaat er een selectie effect en een invloedeffect. Het selectie effect houdt in dat je vrienden zoekt die op jezelf lijken, dus overeenkomende mensen. Het invloedeffect houdt in dat de vrienden elkaar beïnvloeden om hetzelfde gedrag te vertonen. Invloed kan voorkomen als modellering wat inhoudt dat de vrienden elkaar nadoen, maar het kan ook dat de ene vriend de andere vriend overtuigt van het gewenste gedrag. Het selectie effect ontstaat meestal eerst bij het vormen van de vriendschap, en vervolgens treedt er vaak een invloedeffect op.
Bot et al., 2005
Ze verwachtten dat de alcoholconsumptie meer beïnvloedt wordt door de beste vriend als de vriendschap eenzijdig was en als de beste vriend een hogere status had. De populaire leeftijdsgenoten hebben dus meer invloed dan de onpopulaire leeftijdsgenoten. De hypothese bleek te kloppen, hoe kan dit worden verklaard? Adolescenten kunnen de wens hebben om bevriend te zijn met een populair iemand, om dit te realiseren kan de adolescent het gedrag van de populaire persoon imiteren. Wanneer de populaire adolescent veel drinkt, kan de andere adolescent dit ook gaan doen. Daarnaast is er ook een wens naar zelf populair worden, dus wanneer de beste vriend populairder is en drinkt, kan de adolescent ook gaan drinken om populairder te worden.
Waarom gebruiken adolescenten middelen?
Er zijn meerdere redenen waarom adolescenten middelen zouden kunnen gebruiken.
Experimenteel gebruik: de adolescent is nieuwsgierig naar de middelen en gebruikt ze daarom eenmalig.
Sociaal gebruik: de vrienden gebruiken de middelen en daarom wil de adolescent ze ook gebruiken, als gezamenlijk vermaak.
Medicinaal gebruik: de adolescent gebruikt de middelen als zelf medicatie, om zichzelf te verdoven bijvoorbeeld.
Verslavingsgebruik: wanneer de adolescent verslaafd is aan het middel en het daarom veel gebruikt.
Wat kunnen we doen om middelengebruik in de delinquentie te voorkomen?
Een mogelijkheid is om het zelfvertrouwen van de adolescenten toe te laten nemen. Het is gebleken dat dit geen effectieve manier is.
De adolescenten leren om meer resistent te zijn tegenover druk van leeftijdsgenoten. Maar ook deze interventie is tot nu toe niet effectief geweest.
Workshops organiseren voor adolescenten om de negatieve effecten van middelengebruik aan te tonen. Ook deze interventie is niet erg effectief.
Het functioneren van het gezin aanpassen. Dus samenwerken met de ouders en zorgen dat de huwelijksconflicten niet leiden tot een andere opvoedingsstijl en conflicten voorkomen. Deze interventie is effectief gebleken.
Zorgen dat de ouderlijke controle toeneemt. Deze interventie is effectief gebleken.
Een multisystemische aanpak gebruiken. Deze manier is het meest effectief gebleken. Het houdt in dat je probeert om in te grijpen op verschillende niveaus: in het gezin, op school en in de wijk.
Hoorcollege 11: Dakloze jongeren
Dakloze jongeren
In Nederland zijn er ongeveer 3200 dakloze jongeren, hieronder is 70% man. Er zijn meerdere redenen waarom jongeren dakloos worden. Dit kan komen door economische instabiliteit, een stressvol gezinsverleden, probleemgedrag en het niet hebben van een vaste woonplaats. Er zijn ook directe aanleidingen waarom jongeren dakloos worden. Dit zijn onder andere fysiek en seksueel misbruik, ouders met een verslaving, enorme verschillen tussen het kind en de ouder, heel vaak verhuizen zoals jongeren in pleeggezinnen en nalatige ouders.
Worden de jongeren dakloos door drugs?
Vaak wordt gezegd dat drugsgebruik een grote reden is dat jongeren dakloos worden. Dit is echter lang niet altijd zo, maar bij 38%. Vaak is het zo dat de jongeren eerst problemen ervaren met betrekking tot hun familie en daarom drugs gaan gebruiken en dakloos worden of andersom: ze worden dakloos door de familie en daarom gaan ze drugs gebruiken.
LHBT jeugd
Lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgenderjongeren representeren een groot deel van de dakloze jongeren. Dit schommelt tussen de 30 en 40%. Zij vertrekken van huis omdat hun geaardheid bijvoorbeeld niet worden geaccepteerd door hun ouders.
De consequenties van dakloosheid
Er zijn een aantal grote risico’s aan dakloosheid. Dit is onder andere het hebben van seks in ruil voor geld en goederen, een groter risico voor mentale ziekten, slechte gezondheid en slechte voeding en een laag zelfvertrouwen. Daarnaast kunnen de jongeren vaak niet naar school omdat ze daarvoor een voogd nodig hebben, die ze vaak niet hebben. Ook hebben ze geen tot weinig vaardigheden om een baan te kunnen vinden, ze hebben vaak ook geen diploma.
Jongeren dakloosheid bestrijden
Er zijn een aantal levels aan bestrijding van dakloosheid:
Contact maken met dakloze jongeren, dit gebeurt op straat.
Noodopvang voor daklozen.
Gezondheidszorg voor daklozen, op fysiek en emotioneel gebied.
Residentiële zorg: zorgen dat de dakloze jongeren worden geholpen om een woonruimte te vinden.
Veel van deze hulpprogramma’s zijn erg gericht op het zorgen voor basisbehoeften voor dakloze jeugd. Ze helpen echter niet tot nauwelijks op het gebied van educatie zodat de jongeren weer op een normale manier kunnen functioneren in hun samenleving. Veel dakloze jongeren hebben weinig educatie gehad en kunnen dus geen banen krijgen, wat inhoudt dat ze altijd arm zullen blijven en niet kunnen deelnemen aan de normale praktijken van de samenleving.
Sociale media en internet
Veel dakloze jongeren gebruiken het internet en sociale media om te zoeken naar banen, hulp of een woonruimte. Dit is dus een positief punt aan internet en sociale media, want het helpt jongeren de drempel over om te zoeken naar hulp. Het is namelijk een grote stap voor dakloze jongeren, vooral minderjarigen, om bij iemand langs te gaan om hulp te zoeken omdat zij bang zijn om weer terug naar huis gestuurd te worden.
Hoorcollege 12: Jeugdcultuur
De Jeugdcultuur
De jeugdcultuur verschilt van de cultuur van de ouders. Er kunnen verschillende jeugdculturen naast elkaar bestaan en jeugdculturen veranderen over de tijd. Als we kijken naar de meest aanwezige en spectaculaire jeugdcultuur, bevat deze cultuur maar een klein deel van de jongeren, je mist zo een groot deel van de jeugdculturen. Weinig jongeren beschouwen zichzelf als onderdeel van een beweging of jeugdcultuur. We leven in een geïndividualiseerde samenleving en voor de meeste mensen is het belangrijker om 'gewoon jezelf' te zijn, in plaats van lid te zijn van een jeugdcultuur.
Waarom zijn er jeugdculturen?
Tijdens de 19e/20e eeuw werd het contact met de ouders minder. In de eeuwen daarvoor was het gewoon voor jongeren om hetzelfde werk te gaan doen als hun ouders, maar dit veranderde. De grootste verandering die plaatsvond is dat jongeren meer gingen leren van hun eigen leeftijdsgenoten, in plaats van hun ouders. Er ontstond veel leeftijdssegregatie, vooral op school. Jongeren zagen zichzelf als verschillend van elkaar en de leeftijden die ze hebben hechtten zij waarde aan. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een toename aan jongeren, de ‘baby boom.’ De economie was goed en de jongeren groeiden op in welvarendheid. Hierdoor ontstond er een grotere jeugdmarkt, gezien er meer jongeren waren en zij meer te besteden hadden. Door de jeugdmarkt en bijbehorende kenmerken ontwikkelden de jongeren een zelfdefinitie die is gebaseerd op het feit dat ze jong zijn, hierdoor werden de verschillen tussen de jongeren en hun ouders versterkt.
James Coleman: Adolescent Society
James Colemen praat over de paradox van een samenleving waarin het onderwijs een afhankelijke factor is voor de toekomst van een individu, terwijl er op hetzelfde moment een jeugdcultuur is ontwikkeld waarin school wordt gezien als niet echt een belangrijke factor in het leven. Jongeren interesseren zich niet in studeren. Dit is overal het geval, op alle verschillende scholen is dit te zien. De belangen van tieners zijn niet gericht op onderzoek. Er is een toename te zien van jeugdculturen op scholen, wat ertoe leidt dat jongeren nog minder om school geven.
Het centrum van tijdelijke culturele onderzoeken (CCCS)
In het Verenigd Koninkrijk werd vroeger, en nu nog steeds een beetje, gebruik gemaakt van een klassenmaatschappij. Mensen in de arbeidersklasse worden gestigmatiseerd als minderwaardig in de Britse klassenmaatschappij. Ook was er een afbreuk van de traditionele arbeidersklassecultuur, dit was een gevolg van:
Stedelijke vernieuwing
Opwaartse mobiliteit door middel van onderwijs (slimme kinderen werden uit de context van hun gezin gehaald die ze mogelijk tegenhield, mensen uit arme klassen konden nu ook studeren terwijl dit eerder geen optie was)
Toegenomen welvaart (er kwamen nieuwe vormen van vrijetijdsbesteding, mensen hadden heel veel geld en ze waren niet meer beperkt door afstanden omdat ze auto’s en motors kochten.)
De komst van immigranten
Kenmerken van de jeugdcultuur
Jeugdculturen hebben kernmerken, zoals hoe ze zich kleden, hoe ze praten, de ideologieën die ze delen en voorkeuren voor bepaalde dingen. Deze uiting van jeugdculturen kan zorgen voor botsingen tussen verschillende jeugdculturen. De jeugdcultuur is belangrijk omdat jongeren vaardigheden moeten leren die ze niet van hun ouders kunnen leren en het zorgt voor een toename aan zelfvertrouwen onder jongeren.
Onderzoek naar groepen
B. Bradford Brown deed onderzoek naar groepen, hij onderscheidde het verschil tussen kliekjes en groepen. Kliekjes zijn groepen van vrienden die veel sociale interactie hebben. Groepen zijn herkenbare groepen, gebaseerd op reputatie en die mogelijk geen sociale interactie hebben. Er is volgens hem een connectie tussen het lid zijn van een groep met veel aanzien en een toename in zelfvertrouwen.
Prinstein & La Greca (2002): internaliserende problemen
Zij deden onderzoek naar internaliserende problemen. De meest depressieve jongeren zijn de ‘burnouts.’ Depressie neemt lichtelijk af tijdens de adolescentie, maar niet veel. De leergierige kinderen hebben erg lage depressie en hoewel hun depressie een beetje toeneemt over de adolescentie heen, blijft het laag. Wat wel toeneemt onder de leergierige kinderen is sociale angst. De intelligente kinderen beginnen school met een laag gevoel van eenzaamheid, maar wanneer ze school verlaten is eenzaamheid veel voorkomend. De conclusie is dat de ontwikkelingspaden van populaire jongeren erg positief is, en soms die van gewone jongeren ook, maar de ontwikkelingspaden van de burnouts en de intelligente kinderen is erg lastig.
Nederlands onderzoek naar jeugdcultuur
De meerderheid van jongeren zegt zich niet verbonden te voelen met een jeugdcultuur. Jeugdcultuurgroepen zijn moeilijk te identificeren. Muziek is een belangrijk onderdeel van een jeugdcultuur. Daarnaast is muziekvoorkeur makkelijk te meten, en dus kunnen zo jeugdcultuur groepen worden geïdentificeerd. De conclusie is dat muziek erg belangrijk is voor jongeren. Het zorgt ervoor dat het humeur verbeterd, jongeren om kunnen gaan met problemen, het bevestigd jongeren hun identiteit en het faciliteert een sociale identiteit. Hoe belangrijker muziek is voor jongeren, hoe positiever de effecten zijn.
Hoorcollege 13: Depressie
Depressie
Depressie is een langdurige periode van neerslachtigheid en verdrietigheid. Een depressief syndroom is verdrietigheid gecombineerd met andere symptomen. Een grote depressieve stoornis is het voorkomen van een depressief humeur of een verloren interesse in bijna alle activiteiten in combinatie met vier andere symptomen. Dit depressieve humeur moet afwijken van het normale humeur van de persoon.
Zelfbeschadiging
Zelfbeschadiging is een groep gedragingen waarmee een individu expres zijn of haar eigen lichaam beschadigd/pijnigt. Dit gebeurt zonder suïcidale redenen. Vrouwen in klinische setting hebben significant meer kans om zichzelf te beschadigen dan mannen. Buiten de klinische setting is de kans voor mannen en vrouwen gelijk. Zelfbeschadiging komt het meest voor onder blanke mensen. Er zijn verscheidene redenen waarom mensen zichzelf beschadigen. Vaak zijn het emotionele triggers die mensen ertoe zetten om zichzelf te beschadigen, zoals enorme verdrietigheid, angst of emotionele gevoelloosheid.
Nock and Prinstein (2004)
Zij hebben een onderzoek gedaan naar waarom mensen zichzelf beschadigen. Ze keken naar positieve en negatieve bekrachtiging.
De automatische functie van zelfbeschadiging:
Het idee dat je iets moet voelen, dus beschadig je jezelf: positieve bekrachtiging.
Het idee dat je negatieve gevoelens moeten stoppen, dus beschadig je jezelf: negatieve bekrachtiging.
De sociale functie van zelfbeschadiging:
Het idee dat je te weinig aandacht krijgt en buitengesloten wordt, je beschadigd jezelf voor aandacht: positieve bekrachtiging.
Het idee dat je niet wilt dat anderen negatief over jou denken, je beschadigd jezelf omdat je boos bent over hoe anderen over je denken: negatieve bekrachtiging.
De zelfbeschadigingscyclus
De cyclus die ontstaat wanneer iemand zichzelf beschadigd. Die is als volgt: iemand beschadigd zichzelf en dit zorgt voor een gevoel van opluchting, wat leidt tot een schaamtegevoel wat leidt tot nog meer emotionele pijn, wat weer leidt tot zelfbeschadiging, etc. Personen die zichzelf beschadigen hebben meer kans op het uitvoeren van zelfmoordpogingen. Toch is de grote hoeveelheid van de zelfbeschadigende mensen niet suïcidaal.
Zelfmoord
De jeugd bevindt zich in de gezondste periode van hun leven, toch zien we een enorme toename aan sterftecijfers onder jongeren. De grootste oorzaak voor het overlijden van jongeren in Nederland zijn verkeersongelukken. Zelfmoord is de twee na grootste oorzaak. In de verenigde staten staat zelfmoord op de derde oorzaakplek, op plek twee staat moord. Depressie, antisociaal gedrag, middelengebruik en angststoornissen zijn de meest voorkomende diagnoses die een jongere die zelfmoord heeft gepleegd heeft gekregen. Depressieve jongeren nemen vaak hun medicijnen niet, waardoor ze zo depressief worden dat ze zelfmoord plegen. Drugsgebruik kan ertoe leiden dat de remmingen om geen zelfmoord te plegen wegvallen. Mannen plegen vaker zelfmoord dan vrouwen, dit heeft verscheidene mogelijke oorzaken zoals dat mannen vaker drugs gebruiken dan vrouwen, wat kan leiden tot zelfmoord.
Bron
Aantekeningen bij de hoorcolleges Adolescent Development uit 2015/2016.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2952 | 1 |
Add new contribution