Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2015


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Stelling I: Nationale regels die ‘verkoopmodaliteiten’ vaststellen, vallen per definitie niet onder het verbod van Artikel 34 Wv.
Stelling II: Het is onzeker of de regel in de zaak Keck aangaande verkoopmodaliteiten ook van toepassing is op het vrij verkeer van diensten.

  1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Nederlandse importeurs van buitenlandse consumentenelektronica moeten een 'recyclingbijdrage' betalen om de recycling van een apparaat te bekostigen nadat het is afgedankt. Voor Nederlandse producten bestaat die bijdrage in het geheel niet. De recyclingbijdrage is aan te merken als:

  1. een invoerrecht;
  2. een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking;
  3. een discriminerende binnenlandse belasting;
  4. een heffing van gelijke werking als een invoerrecht.

Vraag 3

Stelling I: Uit de zaak C-137/09, Josemans, volgde o.a. dat toegang weigeren tot een coffeeshop aan niet-ingezetenen die daar alcoholvrije dranken en etenswaren willen consumeren in strijd is met artikel 56 Wv en dus een rechtvaardiging behoeft.
Stelling II: Uit de zaak C-137/09, Josemans, volgde dat zowel drugs als prostitutie buiten de reikwijdte van de EU interne markt regels vallen

  1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 4

De zogenoemde rule of reason doctrine:

  1. is enkel van toepassing in de context van het vrij verkeer van goederen en het vrije dienstenverkeer;
  2. behelst een limitatieve lijst openbare belangen;
  3. is nooit door de EU Lidstaten gecodificeerd in het EU Werkingsverdrag;
  4. kan in principe zowel ter rechtvaardiging van maatregelen mét onderscheid als maatregelen zonder onderscheid dienen.

Vraag 5

Het evenredigheidsbeginsel bij het vrij verkeer van diensten vereist dat een handelsbeperkende maatregel van een lidstaat:

  1. altijd een juiste afweging behelst van het te beschermen publieke belang tegen het belang van het vrij verkeer van diensten (ook bekend als evenredigheid strictu sensu);
  2. van de verschillende mogelijke alternatieven diegene volgt die het minst het vrije verkeer van diensten belemmert waarbij toch hetzelfde niveau van bescherming van het publieke belang wordt bereikt;
  3. geen onderscheid maakt tussen binnenlandse en buitenlandse dienstverleners;
  4. van tijdelijke aard is, dat wil zeggen tot dat deze wordt vervangen door EU-wetgeving.

Vraag 6

Het arrest Aher Waggon had betrekking op een richtlijn die:

  1. geen vrijverkeersclausule bevatte;
  2. wel een vrijverkeersclausule bevatte;
  3. optionele harmonisatie voorschreef;
  4. volledige harmonisatie voorschreef.

Vraag 7

EU harmonisatie van wetgeving ten behoeve van de interne markt:

  1. moet altijd het wegnemen van handelsbelemmeringen tot doel hebben;
  2. moet altijd het wegnemen van merkbare mededingingsverstoringen tot doel hebben;
  3. moet het wegnemen van merkbare mededingingsverstoringen en/of het wegnemen van handelsbelemmeringen tot doel hebben.
  4. Geen van de bovengenoemde opties is juist

Vraag 8

Het Europees mededingingsrecht verstaat onder de term ‘horizontale overeenkomst’:

  1. een overeenkomst tussen twee bedrijven in dezelfde fase van de bedrijfskolom;
  2. een overeenkomst tussen twee bedrijven in een verschillende fase van dezelfde bedrijfskolom;
  3. een overeenkomst tussen de overheid en een onderneming, waarbij het bedrijf een publieke taakstelling toebedeeld krijgt;
  4. een overeenkomst tussen een moederbedrijf en een dochterbedrijf.

Vraag 9

Stelling I: In de zaak Brentjens bleek dat de Nederlandse overheid een afspraak had verplicht gesteld die niet strijdig was met het EU mededingingsrecht.
Stelling II: In de zaak Brentjens bleek dat pensioenfondsen niet onder de toepassing van het EU mededingingsrecht vallen omdat zij geen ‘ondernemingen’ zijn in de zin van het mededingingsrecht.

  1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 10

Wie mag bepalen dat voorgenomen staatsteun toch verenigbaar is met de interne markt?

  1. De Europese Commissie.
  2. De nationale mededingingsautoriteiten.
  3. De Europese Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten.
  4. Alleen de nationale rechter.

Vraag 11

Om niet als staatssteun te worden aangemerkt, dient compensatie aan een onderneming die belast is met de uitvoering van een openbare dienstverplichting:

  1. niet met staatsmiddelen te zijn bekostigd;
  2. niet te voorzien in een winstmarge voor de betrokken onderneming;
  3. betrekking te hebben op duidelijk omschreven openbare dienstverplichtingen;
  4. betrekking te hebben op een openbare dienstverlening waarvoor openbaar is aanbesteed.

Vraag 12

De Nederlandse rechter mag weigeren een verdachte over te leveren aan de autoriteiten van een andere EU-lidstaat voor strafvervolging op grond van een Europees aanhoudingsbevel indien:

  1. het een EU-onderdaan betreft die korter dan 5 jaar in Nederland heeft verbleven;
  2. hij geen garantie verkrijgt van de uitvaardigende rechter dat, na berechting, de persoon in kwestie, zijnde een Nederlands onderdaan, in Nederland de buitenlandse straf kan uitzitten;
  3. de verdachte langer dan 5 jaar in Nederland heeft verbleven;
  4. de verdachte de Nederlandse nationaliteit heeft.

Vraag 13

Familieleden van Unieburgers die afkomstig zijn uit een derde land (niet Unie-lidstaat) kunnen direct een recht op verblijf in een EU-lidstaat ontlenen aan hun relatie met de Unieburger indien deze laatste:

  1. zich als zelfstandig ondernemer vestigt in een andere EU-lidstaat dan zijn Lidstaat van oorsprong en het familielid zich vanuit een derde land rechtstreeks naar die EU lidstaat begeeft om zich bij deze Unieburger te voegen;
  2. gedurende 1,5 maand legaal in een andere EU-lidstaat heeft verbleven samen met zijn derdelander-familielid;
  3. meerderjarig is en zich niet wenst te vestigen in het derde land waar het derdelander-familielid verblijft;
  4. over voldoende bestaansmiddelen en een dekkende ziektekostenverzekering beschikt.

Vraag 14

Stelling I: Een Duitse student die sedert 6 jaar ononderbroken in Nederland verblijft en aan de UvA studeert heeft recht op studiefinanciering.
Stelling II: Een Hongaarse studente die sedert 3 jaar in Nederland verblijft, aan de UvA studeert en daarnaast tevens voltijds werkt als computerprogrammeur bij een Nederlands IT bedrijf, heeft recht op studiefinanciering.

  1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 15

Welke stelling over de zaak Pringle is juist?

  1. De zogenoemde “no bail out”-clause (art. 125 lid 1 Wv) verzette zich tegen het ESM-verdrag;
  2. Artikel 136 Wv moest eerst worden aangepast vooraleer het ESM-verdrag kon worden gesloten;
  3. Het ESM-fonds (Europees Stabiliteitsmechanisme) is gebaseerd op een – buiten het Unieverdrag en het Werkingsverdrag vallend – intergouvernementeel verdrag;
  4. Het ESM-verdrag is een overeenkomst gesloten tussen alle EU lidstaten.

Vraag 16

De verwijzingsplicht voor nationale rechters op grond van Artikel 267 Wv geldt:

  1. voor de hoogste nationale rechter wanneer deze een EU bepaling gevraagd wordt uit te leggen en waarvoor de zogenoemde ‘acte clair doctrine’ toepasselijk is;
  2. voor de lagere nationale rechter wanneer deze twijfelt over de uitleg van een EU richtlijn die reeds lang moest zijn omgezet in nationaal recht;
  3. voor iedere nationale rechter wanneer deze ernstig twijfelt aan de geldigheid van een EU bepaling;
  4. voor de lagere rechter wanneer deze twijfelt over de uitleg van een EU bepaling omdat deze in de verschillende taalversies afwijkend is geformuleerd.

Vraag 17

De zogenaamde droit de suite richtlijn, aangenomen op 8 juni 2008, geeft aan kunstenaars in de EU het recht dat bij iedere transactie van hun kunstwerk tussen opeenvolgende eigenaren de kunstenaar minimaal 3% van de verkoopprijs krijgt (het zogenaamde ‘droit de suite’ vastgelegd in artikel 3 lid 1 van deze richtlijn). De richtlijn moest per 1 januari 2012 zijn omgezet in Nederlands recht, hetgeen niet is gebeurd.
Welke van de volgende stellingen met betrekking tot de doorwerking van de droit de suite richtlijn in Nederland is juist?

  1. De Nederlandse rechter moet per 8 juni 2008 de Nederlandse wet in overeenstemming met de droit de suite richtlijn interpreteren;
  2. De richtlijn kan rechtstreekse werking sorteren per 8 juni 2008;
  3. Artikel 3 lid 1 van deze richtlijn kan per 1 januari 2012 directe werking sorteren ondanks het feit dat het hier een minimumnorm betreft (“minimaal 3%”);
  4. Per 1 januari 2012 kan de richtlijn niet langer aanleiding zijn tot een staatsaansprakelijkheidsactie op grond van Artikel 6:162 BW.

Vraag 18

Uit de zaak Asbeek Brusse bleek dat:

  1. bij verschil van mening over de uitleg van een EU richtlijn de Franse taalversie leidend is;
  2. een verhuurder niet kan gelden als een ‘verkoper’ in de zin van Richtlijn 93/13/EEG;
  3. de EU regel dat oneerlijke consumentenbedingen niet bindend zijn (neergelegd in art. 6 van Richtlijn 93/13/EEG) gelijkwaardig is aan de regels die naar Nederlands recht gelden als regels van openbare orde;
  4. een boetebeding (wegens niet nakoming) in een consumentenovereenkomst automatisch geldt als ‘oneerlijk’ in de zin van Richtlijn 93/13/EEG.

Vraag 19

Een rechtstreeks beroep tot nietigverklaring van een EU-richtlijn kan worden ingesteld:

  1. door het Europees Parlement maar alleen als de richtlijn beoogt rechtsgevolgen voor derden teweeg te brengen;
  2. door een bedrijf dat erdoor individueel geraakt is;
  3. door een natuurlijk persoon die erdoor rechtstreeks geraakt is;
  4. door de Nederlandse Regering.

Vraag 20

Stelling I: Artikel 267 Wv moet niet worden beschouwd als een zelfstandige beroepsgang voor een particulier omdat het de nationale rechter is die beslist over het al dan niet verwijzen van de prejudiciële vraag en niet de procespartijen.
Stelling II: Schadeacties wegens schending van het EU recht zijn alleen mogelijk tegen de overheden van de EU Lidstaten.

  1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist

Open vragen

Vraag 1

Lees zaak C-282/10, Dominguez) in de Arrestenbundel (opnieuw) aandachtig door.
A.
Via welke procedure is deze zaak voor het HvJEU gekomen?
Maximaal 60 woorden voor uw antwoord!

B.
Waarom is het van belang dat de Franse rechter in een vervolguitspraak uitmaakt wat de aard is (private werkgever of overheidsinstantie) van het ‘CICOA’?
Maximaal 120 woorden voor uw antwoord!

C.
Noem twee mogelijke nadelige juridische consequenties voor de Franse Republiek indien de Code du Travail, ook na deze uitspraak van het HvJEU, niet wordt aangepast aan artikel 7 lid 1 van Richtlijn 2003/88.
Maximaal 120 woorden voor uw antwoord!

Vraag 2

Zoals bekend floreert de videogame industrie in Nederland. Zo ook ‘History Repeating’ B.V., een Amsterdamse onderneming gespecialiseerd in video games die op historische gebeurtenissen zijn gebaseerd. Een van de meest succesvolle games in het assortiment is ‘Axis Powers’, een game geïnspireerd op de Tweede Wereldoorlog waarin de ‘gamer’ zich moet inleven in de positie van Nazi Duitsland, fascistisch Italië of imperialistisch Japan en moet proberen alsnog, gesimuleerd, de oorlog te winnen.
Het spel is behoorlijk populair in verschillende EU lidstaten, waaronder Duitsland en Italië. Het spel is tamelijk uniek binnen het genre ‘historische videogames’, een genre waarin History Repeating zich heeft gespecialiseerd en waarvan het de grootse aanbieder is op de interne markt. Axis Powers is bovendien beschermd door het intellectueel eigendomsrecht van History Repeating.
Axis Powers wordt gespeeld via betaalde toegang tot de Nederlandse website van History Repeating (met Nederlandse domeinnaam). Om vervolgens het spel te kunnen spelen is ook een bijbehorende speciale joystick nodig die exclusief wordt geproduceerd voor History Repeating en enkel bij deze onderneming online kan worden aangeschaft. Zonder toegang tot deze videogame is deze joystick een nutteloos voorwerp.
In Duitsland heeft het spel tot ophef geleid, tot aan debatten in de Bundestag (het Duitse Parlement) aan toe. Uiteindelijk wordt er een wet aangenomen die de regels met betrekking tot videogames behoorlijk aanscherpt. Artikel 2 van deze nieuwe Duitse wet stelt:
“Verspreiding, aanbieding en verhuur van videogames welke aanleiding kunnen geven tot een onjuiste uitleg of interpretatie van bepalende historische gebeurtenissen in de Duitse geschiedenis van 1933-1945, is verboden wegens inbreuk op de menselijke waardigheid zoals beschermd door de Duitse Grondwet”.
Uiteraard is History Repeating niet ingenomen met deze strengere Duitse wetgeving.

A.

Geef gemotiveerd aan met welke economische vrijheden van de interne markt deze nieuwe Duitse wet mogelijk in strijd is. Geef daarbij tevens aan of naar uw mening deze in het geding zijnde vrijheden even belangrijk zijn of dat er een verschil in belang is aan te brengen.
Maximaal 200 woorden voor uw antwoord!

B.
Geef aan welke rechtvaardigingsgrond Duitsland naar uw verwachting zal inroepen indien deze zaak voor het HvJEU zou komen en maak een inschatting van de kans op succes.
Maximaal 300 woorden voor uw antwoord!

Ook op de Italiaanse markt ondervindt History Repeating problemen. De Italiaanse mededingingsautoriteit (de ‘Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato’) heeft er problemen mee dat de programmatuur van Axis Powers zó is geschreven dat het enkel werkt met de speciale joystick en niet met joysticks van andere merken. Deze speciale joystick is bovendien verhoudingsgewijs nogal duur. Het gedrag van History Repeating zou daarmee in strijd zijn met het EU mededingingsrecht.
C.
Geef concreet aan op welke EU norm History Repeating volgens de Italiaanse mededingingsautoriteit inbreuk zou hebben gemaakt. Geef daarbij aan de Europeesrechtelijke elementen die door de Italiaanse mededingingsautoriteit (stapsgewijs) zullen moeten worden aangetoond.
Maximaal 250 woorden voor uw antwoord!

Vraag 3 (Discussievraag)

Beargumenteer één van de volgende twee stellingen:
I. Door de Commissie goedgekeurde staatsteun verbetert het level playing field voor ondernemingen die actief zijn op de interne markt.
11
II. Door de Commissie goedgekeurde staatsteun verstoort het level playing field voor ondernemingen die actief zijn op de interne markt.
Maximaal 500 woorden voor uw antwoord!

Antwoordindicatie

Meerkeuzevragen

Vraag 1: 4, tevens wordt Optie 1 goed gerekend.

Vraag 2: 1

Vraag 3: 2

Vraag 4: 1, tevens wordt Optie 2 goed gerekend.

Vraag 5: 3

Vraag 6: 4

Vraag 7: 2

Vraag 8: 2

Vraag 9: 4

Vraag 10: 2

Vraag 11: 1

Vraag 12: 1

Vraag 13: 3

Vraag 14: 3, tevens wordt Optie 2 goed gerekend.

Vraag 15: 3

Vraag 16: 3

Vraag 17: 4

Vraag 18: 3, tevens worden Opties 1 en 2 goed gerekend.

Vraag 19: 1, tevens wordt Optie 2 goed gerekend.

Vraag 20: 2

Open vragen

Vraag 1

A.
Via de prejudiciële procedure van art. 267 VWEU over de uitleg van secundair EU-recht (de arbeidstijdenrichtlijn), omdat het een geschil voor de nationale (Franse) rechter betreft tussen een particulier (mw. Dominguez, de werknemer) en een andere particulier/de lidstaat (CICOA, de private dan wel publieke werkgever). Deze procedure wordt ook duidelijk genoemd in het arrest (bijv. ov. 1 of de aanhef boven ov. 10).

B.
Richtlijnen hebben geen horizontale rechtstreekse werking. Zoals het Hof onder verwijzing naar Faccini Dori aangeeft in Dominguez, kan een richtlijn uit zichzelf aan een particulier geen verplichtingen opleggen en kan zij dus als zodanig niet tegenover hem worden ingeroepen (r.o. 37). Justitiabelen kunnen echter wel, in een verticale situatie, wanneer zij zich tegenover een lidstaat op een richtlijn beroepen, dat doen ongeacht de hoedanigheid – als werkgever of als openbaar gezag – waarin de lidstaat optreedt (r.o. 38). Althans, indien de omzettingstermijn van de richtlijn is verstreken, de lidstaat hetzij heeft verzuimd de desbetreffende richtlijn binnen de termijn in nationaal recht om te zetten, hetzij dit op onjuiste wijze heeft gedaan en mits de richtlijnbepalingen inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn (zie in casu r.o. 33-34). Om de vraag te beantwoorden of art. 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 door mevr. Dominguez kan worden ingeroepen tegenover het CICOA moet door de nationale rechter, gelet op bepaalde criteria (zie r.o. 39), worden vastgesteld of het CICOA een staatsorgaan dan wel een particulier is (r.o. 40). Valt het CICOA aan te merken als een staatsorgaan, dan is er sprake van een verticale situatie en kan mevr. Dominguez art. 7, lid 1, van de richtlijn inroepen tegenover het CICOA. Valt het CICOA aan te merken als een particulier, dan is er sprake van een horizontale situatie en kan mevr. Dominguez art. 7, lid 1, van de richtlijn dus niet inroepen tegenover het CICOA (r.o. 42).

C.

  1. Dan dreigt een zgn. inbreukprocedure op initiatief van de Europese Commissie: de Commissie daagt, ex art. 258 VWEU, Frankrijk voor het HvJEU omdat de nationale wetgeving (Code du Travail) – nog steeds – in strijd is met het Europese recht (nl. met artikel 7 lid 1 van de Arbeidstijdenrichtlijn 2003/88).
  2. Ook is het mogelijk - maar onwaarschijnlijk - dat een andere lidstaat een vergelijkbare inbreukprocedure begint tegen Frankrijk, ex art. 259 VWEU. 3. Het is vaste rechtspraak dat de nationale rechter bij de toepassing van het interne recht dit zo veel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan artikel 288, derde alinea, VWEU te voldoen. Deze verplichting tot richtlijnconforme uitlegging is namelijk inherent aan het systeem van het VWEU, aangezien het de nationale rechter in staat stelt binnen het kader van zijn bevoegdheden de volle werking van het recht van de Unie te verzekeren bij de beslechting van de bij hem aanhangige geschillen (C-282/10, Dominguez, para. 24). Het is juist dat voor dit beginsel van richtlijnconforme uitlegging van het nationale recht bepaalde beperkingen gelden. Zo wordt de verplichting voor de nationale rechter om bij de uitlegging en de toepassing van de relevante bepalingen van zijn interne recht te refereren aan de inhoud van een richtlijn, begrensd door de algemene rechtsbeginselen en kan zij niet dienen als grondslag voor een uitlegging contra legem van het nationale recht (C-282/10, Dominguez, para. 25). Andere voorwanden is dat de omzettingstermijn van de richtlijn is verstreken.
  3. Verder is mogelijk dat een particulier de Franse overheid voor de Franse rechter daagt en zich rechtstreeks beroept op de arbeidstijdenrichtlijn, hetgeen mogelijk is omdat het een ‘verticaal’ geschil betreft (tegen de lidstaat), art. 7 van de richtlijn voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk lijkt, en de omzettingstermijn van de Richtlijn is verstreken (C-282/10, Dominguez, para. 33). Eventueel stelt de Franse rechter hierover een prejudiciële (uitleg)vraag (ex art. 267 VWEU).
  4. Tot slot is mogelijk dat een particulier de Franse overheid voor de Franse rechter daagt en schadevergoeding van de staat eist wegens niet-omzetting van de arbeidstijdenrichtlijn (C-282/10, Dominguez, para. 43). Voor een dergelijke Francovich/Brasserie-schadeactie is vereist dat a) de arbeidstijdenrichtlijn rechten beoogt toe te kennen aan burgers, er b) sprake is van een voldoende gekwalificeerde schending door Frankrijk (het geheel niet-omzetten van de richtlijn) en c) er een direct causaal verband tussen schending en schade bestaat (Rechtbank Den Haag, 14 mei. 2014, Energyclaim, para. 4.10).

Vraag 2

A.
De vraag is of art. 2 van de Duitse wet mogelijk in strijd is met één of meer fundamentele vrijheden. Met betrekking tot het vrije verkeer van goederen verbiedt art. 34 VWEU kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking. Art. 56 VWEU waarborgt de vrijheid van dienstverrichting. Er lijkt zowel sprake te zijn van een beperking van het vrije verkeer van goederen en van het vrije dienstenverkeer. De Duitse wet beperkt immers de mogelijkheid van History Repeating om in Duitsland een dienst aan te bieden, namelijk het online spelen van ‘Axis Powers’. Daarnaast zal ook de import van de speciale joystick (een goed) belemmerd worden en daarmee valt de Duitse wet te kwalificeren als een maatregel van gelijke werking in de zin van art. 34 VWEU. Immers, in Dassonville bepaalde het Hof dat “iedere handelsregeling der Lid-Staten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren, als een maatregel van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen is te beschouwen” (r.o. 5). Het Hof heeft voorts bepaald dat “wanneer een nationale maatregel zowel de vrijheid van dienstverrichting als het vrije verkeer van goederen beperkt, het Hof de maatregel in beginsel slechts uit het oogpunt van één van deze twee fundamentele vrijheden onderzoekt, indien uit de omstandigheden van de zaak blijkt dat een van de vrijheden volledig ondergeschikt is aan de andere en daarmee kan worden verbonden” (Omega Spielhallen, r.o. 25-27; zie ook Josemans, r.o. 49-50). Onder de gegeven omstandigheden lijkt de vrijheid van dienstverrichting belangrijker dan het vrije verkeer van goederen, omdat de levering van de joystick volledig accessoir is aan het aanbieden van de genoemde dienst. Zonder toegang tot de videogame is de joystick namelijk “een nutteloos voorwerp”. Art. 56 VWEU (de vrijheid van dienstverrichting) is in casu dus belangrijker dan art. 34 VWEU (het vrije verkeer van goederen).

B.
Duitsland zal zich waarschijnlijk beroepen op de openbare orde, een verdragsexceptie voor zowel het vrij verkeer van goederen (art. 36 VWEU) als het vrij verkeer van diensten (art. 52 jo 62 VWEU). In het arrest Omega Spielhallen heeft het Hof een dergelijk beroep, met het oog op bescherming van de menselijke waardigheid, toegestaan. Omdat het om een verdragsexceptie gaat, hoeft niet onderzocht te worden of de Duitse wet discrimineert (wat overigens niet zo is). Wel dient de evenredigheid van de maatregel onderzocht te worden: is deze geschikt en noodzakelijk om de openbare orde (de menselijke waardigheid) te beschermen? Daarbij is het niet van belang of de games in andere lidstaten wel toegestaan zijn (zie Omega Spielhallen r.o. 31). De kans dat deze wet als evenredig wordt beoordeeld is aanwezig, gezien Omega Spielhallen – Duitsland heeft dus kans op succes.
Nb: Men kan natuurlijk ook betogen dat een waarschuwing volstaat, of dat er een ander minder belemmerend alternatief is, en dat de regel daarom niet voldoet aan de evenredigheidseis.
Ook op de Italiaanse markt ondervindt History Repeating problemen. De Italiaanse mededingingsautoriteit (de ‘Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato’) heeft er problemen mee dat de programmatuur van Axis Powers zó is geschreven dat het enkel werkt met de speciale joystick en niet met joysticks van andere merken. Deze speciale joystick is bovendien verhoudingsgewijs nogal duur. Het gedrag van History Repeating zou daarmee in strijd zijn met het EU mededingingsrecht.
 

C.
De vraag is of History Repeating misbruik maakt van een machtspositie. Artikel 102 VWEU verbiedt ondernemingen om misbruik te maken van een machtspositie op de interne markt, die de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden. Vaststaat in ieder geval dat History Repeating een onderneming is, zij verricht immers een economische activiteit die bestaat in het leveren van een dienst (zie ook Brentjes, r.o. 77). Onzeker is echter of History Repeating wel een machtspositie heeft op de interne markt. Daarvoor is het vereist om eerste de relevante productmarkt (bijv. de vraag of het gaat om de markt voor historisch georiënteerde videogames of de veel grotere markt voor vodeaogames in het algemeen) en geografische markt vast te stellen (zie de zaak United Brands). Vervolgens zal moeten worden vastgesteld of History Repeating een machtspositie heeft op die betrokken markt. Daarvoor zijn de gegevens niet bekend. Indien er sprake is van een machtspositie, dan lijkt History Repeating wel misbruik te maken van die positie. Immers, indien spelers Axis Powers willen spelen dan moeten zij ook de joystick erbij kopen. Dit lijkt een vorm van verboden koppelverkoop (zie ook artikel 102 sub d Wv). Daarnaast lijkt History Repeating de prijzen kunstmatig hoog te houden, wat een vorm van misbruik is (zie ook artikel 102 sub a Wv). Tot slot zal het misbruik waarschijnlijk een ongunstige invloed hebben op de handel tussen lidstaten, aangezien History Repeating een Nederlands bedrijf is dat in de hele Unie actief is (Bagnasco). Kortom, mogelijk handelt History Repeating in strijd met artikel 102 VWEU, maar daarvoor zal eerst moeten worden vastgesteld of History Repeating wel een machtspositie heeft.

Vraag 3 (Discussievraag)

Elementen antwoord:
Definitie onderwerp en stellingname:
Het Europese staatssteunregime streeft de vorming en handhaving van een economisch level playing field – een gelijk speelveld – na waarin alle economische spelers te maken hebben met dezelfde regels en gelijke mogelijkheden om elkaar te beconcurreren. Het doel van het gelijke speelveld is economische welvaartsstijging. (Zie ERAD p. 199) Door de Commissie goedgekeurde staatssteun verbetert/verstoort dit level playing field.
Bespreking art. 107 Wv:
Ingevolge artikel 107 lid 1 Wv zijn financiële ondersteuningen door de staat van ondernemingen verboden. Echter, o.g.v. art. 107 lid 2 en lid 3 Wv zijn steunmaatregelen aan bepaalde verbruikers en/of regio’s die een achterstand hebben van rechtswege of na goedkeuring door de Commissie (ingevolge art. 108 Wv) verenigbaar met de interne markt.
Uitleg stelling I of stelling II:
Stelling I: Toelaten staatssteun verbetert het gelijke speelveld, als: Marktwerking geholpen moet worden. Het gaat om de noodzaak het ‘speelveld’ juist gelijk te maken door bepaalde verbruikers en/of regio’s die een achterstand hebben te steunen (107 lid 2 en 3 Wv).
Stelling II: Toelaten staatssteun verstoort het gelijke speelveld, want: De uitzonderingen op het verbod van staatssteun maken dat steun aan bepaalde verbruikers en/of regio’s op basis van artikel 107 lid 2 of 3 Wv is toegestaan, ondanks de vervalsing van de mededinging die daaruit voortvloeit.
NB1: Deze discussievraag is geënt op het essay van Rakeem Strijk (“Staatssteun in Europa, oneerlijke spelregels?”), zoals besproken op het slotdebat. Bovendien lijkt de vraag op de discussievraag van Week 4 (maar, zie NB3).
NB2: Bij de beoordeling van het antwoord is uitdrukkelijk rekening gehouden met juridische argumenten op basis van relevante bepalingen. Tevens is rekening gehouden met de kwaliteit van het betoog (o.a. structuur, consistentie, spelling, lengte, etc.).
NB3: Het gaat in deze discussievraag om door de Commissie goedgekeurde staatssteun. Het arrest Altmark (“compensatie” is geen staatssteun) is dus niet relevant voor de beantwoording van deze vraag.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oefententamens Europees Recht - UvA

Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2017

Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2017


Vragen

Vraag 1

Nederland besluit systematisch alle houten bouwmaterialen te controleren die worden ingevoerd vanuit Polen omdat er recentelijk opvallend veel klachten van consumenten over houtrot in deze Poolse bouwmaterialen zijn. EU-rechtelijk valt deze Nederlandse controlemaatregel te kwalificeren als:

  1. een heffing van gelijke werking (artikel 30 Wv);

  2. een maatregel van gelijke werking (artikel 34 Wv);

  3. een protectionistische belasting (artikel 110, tweede alinea, Wv);

  4. een consumentenmaatregel (artikel 169 Wv).

Vraag 2

In het arrest Keck gaf het Hof van Justitie van de EU (HvJEU):

  1. een ruimere uitleg aan het begrip maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

  2. een engere uitleg aan het begrip maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

  3. een ruimere uitleg aan de uitzonderingen op het verbod van maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

  4. een engere uitleg aan de uitzonderingen op het verbod van maatregelen van gelijke werking dan het in zijn eerdere rechtspraak had gedaan;

Vraag 3

In het arrest in de zaak Outokumpu (C-213/96) verklaarde het HvJEU de betrokken Finse regeling over belasting op energie in strijd met artikel 110 Wv omdat:

  1. die regeling differentieerde tussen de belasting op milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit en de belasting op milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit;

  2. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit hetzelfde tarief moest worden betaald als voor in Finland milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit;

  3. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit een hoger tarief moest worden betaald dan voor in Finland milieuonvriendelijk opgewekte elektriciteit;

  4. volgens die regeling voor in Finland ingevoerde milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit een hoger tarief (een zogenoemd middentarief) moest worden betaald dan voor in Finland milieuvriendelijk opgewekte elektriciteit.

Vraag 4

De Nederlander Jan Leep besluit om in Nederland te blijven wonen maar zijn eigen tandartsenpraktijk te beginnen net over de grens in Duitsland, omdat hij denkt aldaar – en anders dan in Nederland - een kapitaal te kunnen vergaren met het kiezen trekken c.s. Onder welke verkeersvrijheid van de interne markt valt Jan?

  1. Vrij verkeer van werknemers.

  2. Vrijheid van vestiging.

  3. Vrijheid van dienstverlening.

  4. Vrij verkeer van kapitaal.

Vraag 5

De beperkende maatregel van de gemeente Maastricht in de zaak Josemans, inhoudende dat niet-ingezetenen van Nederland geen toegang hadden tot de coffeeshops in Maastricht, werd door het HvJEU niet in strijd geacht met het EU-recht inzake het vrij verkeer, wat betreft de aldaar verkochte softdrugs, omdat:

  1. de betrokken Maastrichtse maatregel geen direct onderscheid naar nationaliteit maakte;

  2. de betrokken Maastrichtse maatregel weliswaar het vrij verkeer

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2015

Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2015


Meerkeuzevragen

Vraag 1

Stelling I: Nationale regels die ‘verkoopmodaliteiten’ vaststellen, vallen per definitie niet onder het verbod van Artikel 34 Wv.
Stelling II: Het is onzeker of de regel in de zaak Keck aangaande verkoopmodaliteiten ook van toepassing is op het vrij verkeer van diensten.

  1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 2

Nederlandse importeurs van buitenlandse consumentenelektronica moeten een 'recyclingbijdrage' betalen om de recycling van een apparaat te bekostigen nadat het is afgedankt. Voor Nederlandse producten bestaat die bijdrage in het geheel niet. De recyclingbijdrage is aan te merken als:

  1. een invoerrecht;
  2. een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking;
  3. een discriminerende binnenlandse belasting;
  4. een heffing van gelijke werking als een invoerrecht.

Vraag 3

Stelling I: Uit de zaak C-137/09, Josemans, volgde o.a. dat toegang weigeren tot een coffeeshop aan niet-ingezetenen die daar alcoholvrije dranken en etenswaren willen consumeren in strijd is met artikel 56 Wv en dus een rechtvaardiging behoeft.
Stelling II: Uit de zaak C-137/09, Josemans, volgde dat zowel drugs als prostitutie buiten de reikwijdte van de EU interne markt regels vallen

  1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
  2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
  3. Beide stellingen zijn juist.
  4. Beide stellingen zijn onjuist.

Vraag 4

De zogenoemde rule of reason doctrine:

  1. is enkel van toepassing in de context van het vrij verkeer van goederen en het vrije dienstenverkeer;
  2. behelst een limitatieve lijst openbare belangen;
  3. is nooit door de EU Lidstaten gecodificeerd in het EU Werkingsverdrag;
  4. kan in principe zowel ter rechtvaardiging van maatregelen mét onderscheid als maatregelen zonder onderscheid dienen.

Vraag 5

Het evenredigheidsbeginsel bij het vrij verkeer van diensten vereist dat een handelsbeperkende maatregel van een lidstaat:

  1. altijd een juiste afweging behelst van het te beschermen publieke belang tegen het belang van het vrij verkeer van diensten (ook bekend als evenredigheid strictu sensu);
  2. van de verschillende mogelijke alternatieven diegene volgt die het minst het vrije verkeer van diensten belemmert waarbij toch hetzelfde niveau van bescherming van het publieke belang wordt bereikt;
  3. geen onderscheid maakt tussen binnenlandse en buitenlandse dienstverleners;
  4. van tijdelijke aard is, dat wil zeggen tot dat deze wordt vervangen door EU-wetgeving.

Vraag 6

Het arrest Aher Waggon had betrekking op een richtlijn die:

  1. geen vrijverkeersclausule bevatte;
  2. wel een vrijverkeersclausule bevatte;
  3. optionele harmonisatie voorschreef;
  4. volledige harmonisatie voorschreef.

Vraag 7

EU harmonisatie van wetgeving ten behoeve van de interne markt:

  1. moet altijd het wegnemen van handelsbelemmeringen tot doel hebben;
  2. moet altijd het wegnemen van merkbare mededingingsverstoringen tot doel hebben;
  3. moet het wegnemen van merkbare mededingingsverstoringen en/of het wegnemen van handelsbelemmeringen tot doel hebben.
  4. Geen van de bovengenoemde opties is
.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2015

Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2015


Part A: Multiple Choice Questions

Question 1

The so-called ‘First Pillar’ of the former EU was comprised of:
1. Euratom, the European Community for Coal and Steel and the European Economic Community;
2. the European Economic Community;
3. Police and Judicial Cooperation in Criminal Matters;
4. Common Foreign and Security Policy.

Question 2

The most ‘intergovernmental’ type of EU decision-taking is present in:
1. Article 83 TFEU;
2. Article 113 TFEU;
3. Article 114 TFEU;
4. Article 177 TFEU.

Question 3

Which of the following statements is true / false?
I. In Van Gend en Loos, the European Court of Justice (ECJ) made no secret of the fact that direct effect of EU law would greatly improve the effectiveness of EU law.
II. Provisions of the EU Treaties have supremacy provided they are sufficiently clear and unconditional.
1. Statement I is true, Statement II is false.
2. Statement I is false, Statement II is true.
3. Both Statements are true.
4. Both Statements are false.

Question 4

Which of the following statements is true / false?
I. The Lisbon Treaty was designed to facilitate the enlargement of the EU with the former Communist countries in Eastern Europe.
II. Many of the changes introduced by the Treaty of Lisbon were copied from the Treaty establishing a Constitution for Europe.
1. Statement I is true, statement II is false.
2. Statement I is false, statement II is true.
3. Both statements are true.
4. Both statements are false.

Question 5

Article 157(1) TFEU:
1. lacks direct effect;
2. has only direct effect in vertical situations;
3. has only direct effect in horizontal situations;
4. has direct effect in both vertical and horizontal situations.

Question 6

Ratification of EU law by national parliaments is not required for:
1. the use of the simplified revision procedure to change the TFEU;
2. the accession of Turkey to the EU;
3. the amendment of the TEU;
4. the use of the so-called ‘Flexibility Clause’ (Article 352 TFEU).

Question 7

The ESM Amendment:
1. was proposed by a Member State Government instead of the Commission;
2. required a unanimous vote in the Council of Ministers;
3. amended article 125 TFEU;
4. amended article 48(6) TEU.

Question 8

In case the EU wants to immediately freeze financial assets in the EU that belong to relatives of Vladimir Putin, the best way to proceed is:
1. to adopt a EU regulation;
2. to adopt a EU

.....read more
Access: 
Public
Europees Recht - UvA - Deeltoets I (2e kans) 2015

Europees Recht - UvA - Deeltoets I (2e kans) 2015


Multiple Choice Questions

Question 1

The European Parliament cannot:

  1. approve EU legislation;

  2. approve the EU budget;

  3. adopt a legislative proposal in the field of internal market policy;

  4. adopt a motion of censure.

Question 2

Which of the following statements is true/false?

  1. Most decisions of the Council are formally adopted by COREPER.

  2. The Council can be regarded as part of a ‘bicameral legislature’.

  1. Statements I and II are true.

  2. Statements I and II are false.

  3. Statement I is true; statement II is false.

  4. Statement I is false; statement II is true.

Question 3

The so-called ‘Pillar Structure’ of the former EU was designed to:

  1. keep the powers of the European Commission intact in the EC Treaty (‘First Pillar’);

  2. keep the powers intact of the ECJ in the context of the Common Foreign and Security Policy (‘Second Pillar’);

  3. guarantee a dominant role for the Council in ‘Justice and Home Affairs’ (‘Third Pillar’);

  4. guarantee a dominant role for the European Parliament in the Euratom Treaty (‘First Pillar’).

Question 4

Which of the following statements is true / false?

  1. The Treaty of Lisbon retained the intergovernmental characteristics of EU Common Foreign and Security Policy.

  2. The Treaty of Lisbon finally managed to merge the EC and Euratom into one new international organisation called ‘European Union’ (new style).

  1. Statement I is true, statement II is false.

  2. Statement I is false, statement II is true.

  3. Both statements are true.

  4. Both statements are false.

Question 5

Which of the following statements is true / false?

  1. In Van Gend en Loos the ECJ stated that infringements of the EEC Treaty can also be dealt with by the European Commission.

  2. Provisions of the EU Treaties that enjoy direct effect also enjoy supremacy over national law.

  1. Statement I is true, Statement II is false.

  2. Statement I is false, Statement II is true.

  3. Both Statements are true.

  4. Both Statements are false.

Question 6

A provision of the TFEU will only have direct effect if it contains:

  1. an unconditional legal norm;

  2. a clear legal norm;

  3. a clear and unconditional legal norm;

  4. None of the above. 

Question 7

The accession of Montenegro to the EU:

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2014

    Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2014


    Multiple Choice Questions

    Question 1

    The Tobacco Advertising Case (C-376/98) teaches us that:

    1. The EU Member States may adopt legislation on the protection of public health as long as this does not result in a distortion of competition

    2. The EU Member States are exclusively competent in the area of health care policy

    3. The EU is never competent to adopt measures in the field of public health

    4. The European Union is competent to adopt measures in the field of public health in case such measures remove the obstacles to trade

    Question 2

    Under the ‘ordinary legislative procedure’:

    1. Neither the European Parliament nor the Council of Ministers can block the adoption of a EU act

    2. The European Parliament cannot block the adoption of a EU act

    3. The Council of Ministers cannot block the adoption of a EU act

    4. Both the European Parliament and the Council of Ministers can block the adoption of a EU act

    Question 3

    José-Manuel Barroso (President of the European Commission) is also a member of what other EU Institution, in addition to the European Commission?

    1. The Council of Ministers

    2. The European Council

    3. The European Central Bank

    4. The European Parliament

    Question 4

    Which of the following statements is true / false?

    1. Under Article 352 TFEU the European Union can adopt legislation to harmonize the laws of the Member States in the field of the protection of human health.

    2. The ‘ordinary legislative procedure’ is applicable when the EU wants to harmonize laws of the Member States for the improvement of the functioning of the Internal Market.

    1. Statement I is true, Statement II is false

    2. Statement I is false, Statement II is true

    3. Both Statements are true

    4. Both Statements are false

    Question 5

    When the Council of Ministers takes a ‘qualified majority vote’ before 1 November 2014:

    1. The individual EU Member States have a veto

    2. The Dutch Minister has a weighted vote worth more ‘points’ than the Croatian Minister

    3. The German Minister has a vote worth more weighted points than the vote of the Italian Minister

    4. The act must be approved by at least 65% of the EU Member States, representing at least 55% of the population of the EU

    Question 6

    1. One of the sources of law that inspire the European Court of Justice to ‘discover’ General

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2013

    Europees Recht - UvA - Deeltoets I 2013


    Questions

    Question 1

    From the Costa-ENEL case (6/64) it appears that:

    1. All EU law has precedence over all national law;

    2. EU law has precedence over national law, including national constitutional law;

    3. All EU law has indirect effect;

    4. The status of EU law is independent on the national legal orders of the EU member states.

    Question 2

    COREPER (the Committee of Permanent Representatives of the EU Member States) is a EU body that supports:

    1. The European Court of Justice;

    2. The European Commission;

    3. The Council of Ministers;

    4. The European Parliament.

    Question 3

    One of the tasks of the European Commission is:

    1. To resolve legal disputes in the European Union;

    2. To propose Union legislative acts;

    3. To maintain public order in the member States;

    4. To represent the interests of the individual EU member states.

    Question 4

    Which of the following areas of policy is an exclusive competence of the European Union?

    1. Protection of human health;

    2. Consumer protection;

    3. Common commercial policy;

    4. Transport.

    Question 5

    Which of the following statements is true / false?

    1. An amendment of the Treaty on the functioning of the European Union can be stopped by the Dutch parliament.

    2. Accession of Turkey to the European Union can be stopped by the Dutch parliament.

    1. Both statements are true;

    2. Statement I is false, Statement II is true;

    3. Statement I is true, statement II is false;

    4. Both statements are false.

    Question 6

    The Tobacco Advertising Case (C-376/98) is essentially about:

    1. The compliance of EU legislation with the principle of conferral (also known as the principle of attribution).

    2. The compliance of EU legislation with the principle of subsidiarity;

    3. The compliance of EU legislation with the principle of proportionality;

    4. The compliance of EU legislation with human rights

    Answers

    1. a

    2. c

    3. b

    4. c

    5. a

    6. a

    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2013

    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2013


    Meerkeuzevragen

    Vraag 1

    De ‘gewone wetgevingsprocedure’

    1. wordt ingeleid door de Raad van Ministers;

    2. is minder democratisch dan een ‘bijzondere wetgevingsprocedure’;

    3. legt het zwaartepunt van de beslissingsbevoegdheid bij het Europees Parlement;

    4. voorziet niet in een Nederlands veto.

    Vraag 2

    De reikwijdte van artikel 34 Wv werd verkleind:

    1. alleen in het Keck arrest (Gev. Zaken C-267/91 en C-268/91);

    2. alleen in het Dassonville arrest (zaak 8/74);

    3. in zowel het Keck arrest (Gev. Zaken C-267/91 en C-268/91) als in het Dassonville arrest (zaak 8/74);

    4. noch in het Keck arrest (Gev. Zaken C-267/91 en C-268/91) als in het Dassonville arrest (zaak 8/74).

    Vraag 3

    Welke Stelling is juist?

    I. De Europese Unie is ten tijde van het Verdrag van Lissabon toegetreden tot het Europees Verdrag tot de Rechten van de Mens

    II. Het Handvest voor de Grondrechten heeft sinds het Verdrag van Lissabon de status van secondair Unierecht.

    1. Stelling I en II zijn juist.

    2. Stelling I en II zijn onjuist.

    3. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.

    4. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.

    Vraag 4

    In de zaak Josemans oordeelde het HvJ dat

    1. prostitutie principieel buiten de werkingsfeer van de interne markt regels valt

    2. cannabis principieel binnen de reikweide van de interne markt valt;

    3. toegang weigeren tot een coffeeshop een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking kan opleveren;

    4. toegang weigeren tot een coffeeshop een belemmering van het vrije dienstenverkeer kan opleveren.

    Vraag 5

    Een onderling afgestemde feitelijke gedraging:

    1. heeft noodzakelijkerwijs betrekking op de positie van de consument / eindverbruiker;

    2. betekent hetzelfde als ‘parallel gedrag van marktdeelnemers’;

    3. heeft altijd een mededingingsbeperkende strekking;

    4. kan bestaan uit de uitwisseling van gevoelige informatie tussen concurrenten.

    Vraag 6

    Het begrip ‘onderneming’ in de zin van artikel 101 Wv:

    1. verwijst naar iedere eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht rechtsvorm en financieringswijze;

    2. verwijst naar ieder type onderneming zoals erkent in het nationale vennootschapsrecht van de 27 EU Lidstaten;

    3. kan geen betrekking hebben op publiekrechtelijke rechtspersonen;

    4. kan geen betrekking hebben op private ondernemingen die met overheidsgeld zijn gefinancierd.

    Vraag 7

    De ‘Ruimte voor Vrijheid, Veiligheid en Recht’

    1. is onderworpen aan het exclusieve initiatiefrecht van de Europese Commissie;

    2. is onderworpen aan de rechtsmacht van het Hof van Justitie;

    3. behelst enkel regels van Europees straf- en strafprocesrecht;

    4. behelst de enige beleidsterreinen van het EU recht waar Lidstaten aan ‘nauwere samenwerking’ kunnen doen.

    Vraag 8

    Thomas Vandamme verkreeg op 17

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2012

    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2012


    Vragen

    Vraag 1

    In het Koninkrijk Valois, een EU lidstaat sinds 1995, is absint een geliefd genotsproduct. Absint is een hoog alcoholische drank met wortelextracten. Het wordt lokaal geproduceerd volgens een variabel recept m.b.t. alcohol percentage en hoeveelheid wortelextract. Minder dan 10% wordt geïmporteerd uit andere EU Lidstaten en minder dan 1% wordt geïmporteerd uit derde landen). De absint op de markt van Valois bevat een alcoholpercentage dat varieert van 35% tot wel 70%. De Regering van Valois probeert echter de consumptie van absint te ontmoedigen omdat het een zeer negatief effect heeft op de volksgezondheid (orgaanschade door het hoge alcoholpercentage) in het bijzonder voor jongeren en zwangere vrouwen. Het neemt daartoe decreet 2011/69 aan dat een serie maatregelen bevat om de consumptie van absint in Valois tegen te gaan. Het decreet trad in werking op 1 december 2011 Artikel 1 van het decreet verbiedt nog langer reclame in tijdschriften, kranten en andere mediadragers voor absint in Valois te maken. Artikel 2 van het decreet legt een hoge accijns op alcohol in absint. Voor absint die in Valois wordt geproduceerd worden verschillende tariefschalen ingevoerd: het laagste tarief voor absint met een alcoholpercentage van 30-40%, het middentarief voor een percentage van 40-50% en vanaf 50% wordt het toptarief geheven. Voor geïmporteerde absint geldt een standaardtarief dat overeenkomt met het middentarief dat in Valois zelf wordt geheven ongeacht het daadwerkelijke alcoholpercentage.

    A.

    Stel, u bent een Tsjechische producent van absint en zou graag een stuk(je) van de absintmarkt in Valois willen veroveren. Zonder reclame mogelijkheden in kranten, tijdschriften en andere mediadragers ziet u dat echter niet zitten. U wilt voor de lokale rechter in Valois het Decreet 2011/69 aanvechten met een beroep op het vrij verkeer van goederen. Het procesrecht van Valois heeft echter geen directe beroepsgang tegen wetgevingshandelingen zoals Decreet 2011/69. Bedenk een manier om toch het decreet aan te vechten voor de rechter in Valois.

    B.

    U slaagt er uiteindelijk in om toegang te krijgen tot de rechter in Valois. De Regering van Valois voert als verdedigende partij in de eerste instantie aan dat het vrij verkeer van goederen überhaupt niet in het geding is omdat Artikel 1 van Decreet 2011/69 slechts een verkoopmodaliteit behelst. Hoe zou u als Tsjechische producent dit verweer proberen te ontkrachten?

    C.

    Indien het bovenstaande primaire argument van de Regering van Valois niet slaagt, welke subsidiaire verdediging is dan te verwachten? Maakt het daarbij uit of deze maatregel onderscheid maakt tussen lokaal geproduceerde absint en geïmporteerde absint?

    D.

    Als Tsjechische producent van absint, produceert u deze drank volgens een recept waarbij het alcoholpercentage niet hoger is dan 35%. U wordt echter aangeslagen voor het ʻmiddentariefʼ. U wilt derhalve eveneens artikel 2 aanvechten voor de lokale rechter. Met welke Europeesrechtelijke argumentatie zou u deze regel aanvechten?

    De Europese Unie

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2011

    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2011


    Vragen

    Casus

    Zaak C393/08 Emanuela Sbarigia t. Azienda USL RM

    1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 49 EG, 81 EG, 82 EG, 86 EG, 152 EG en 153 EG.

    2. Dit verzoek werd ingediend in het kader van een geding tussen E. Sbarigia, eigenares van een apotheek, en de Azienda Unità Sanitaria Locale Roma” (hierna: „ASL RM”) inzake de beslissing van de ASL RM houdende verwerping van de verzoeken van Sbarigia om te mogen afwijken van de sluitingsuren en de sluitingsperiodes, in het bijzonder tijdens de zomer van 2006.

    3. De in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetgeving is de regionale wet van Latium nr. 26 van 30 juli 2002 betreffende de openingstijden, de wachtdiensten en de vakanties van apotheken (hierna: „LR 26/02”).

    4. De LR 26/02 bepaalt de openingstijden, de vrijwillige wachtdiensten, de wekelijkse sluiting en de jaarlijkse vakanties van apotheken. Deze bepalingen leggen met name maximale openingstijden op, alsook de verplichting om te sluiten op zondagen, feestdagen en een halve dag per week. Daarenboven legt de LR 26/02 een minimumduur op voor de jaarlijkse vakantie.

    5. Artikel 10 van LR 26/02 luidt als volgt: “Voor de stad Rome stelt elke Unità Sanitaria Locale (lokale gezondheidsdienst; hierna: ‚USL’) de bij deze wet voorgeschreven maatregelen vast die tot haar bevoegdheid behoren. Voor in specifieke gemeentelijke gebieden gevestigde apotheken kunnen de wekelijkse openingstijden voor het publiek, de vakanties van de stadsapotheken en de wekelijkse halve rustdag [...] worden gewijzigd bij beslissing van de territoriaal bevoegde USL, in overleg met de betrokken gemeente, de provinciale orde van apothekers en de voor apotheken meest representatieve vakorganisaties.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    6. Sbarigia is eigenares van een apotheek, gelegen in de wijk „Tridente” in het historische stadscentrum van Rome. Deze wijk, die uitsluitend voetgangersgebied is, bevindt zich in het toeristische hart van de hoofdstad.

    8. In 2006 diende Sbarigia een verzoek in om te worden vrijgesteld van sluiting wegens jaarlijkse vakantie en feestdagen en om verlenging gedurende het hele jaar van de wekelijkse openingstijden. (…)

    9. Dit verzoek werd door de ASL RM afgewezen. Hiertegen heeft Sbarigia beroep ingesteld en opschortende maatregelen gevorderd.

    10. Bij beschikking van 22 juni 2007 heeft de verwijzende rechter het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de beslissing (…) toegewezen. (…)

    15. De verwijzende rechter twijfelt aan de verenigbaarheid van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetgeving met de beginselen van gemeenschapsrecht inzake vrije mededinging van ondernemingen enerzijds en met de maatregelen van de Europese Unie ter verbetering en bescherming van de volksgezondheid anderzijds. Hij is met name van mening dat het huidige wetgevende kader van de regio Latium inzake de organisatie van de farmaceutische zorg in strijd met deze doelstellingen een beletsel vormt voor een doeltreffende bescherming van de volksgezondheid.

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2010

    Europees Recht - UvA - Deeltoets II 2010


    Vragen

    Casus

    Zaak C56/09, Emiliano Zanotti tegen Agenzia delle Entrate

    1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 49 EG en 18 EG betreffende het vrij verrichten van diensten respectievelijk het burgerschap van de Unie.

    2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen E. Zanotti en de Agenzia delle Entrate (hierna: „Agenzia”) inzake het in mindering brengen op de brutobelasting van de kosten voor het volgen van universitaire cursus in een andere lidstaat.

    Toepasselijke nationale bepalingen

    3. Artikel 15, lid 1, sub e, van Besluit nr. 917 van de President van de Republiek tot goedkeuring van de eenvormige tekst betreffende de inkomstenbelasting; hierna: „Besluit 917”) bepaalt: „Op de brutobelasting wordt een bedrag in mindering gebracht gelijk aan 19 % van de hierna genoemde uitgaven die de belastingplichtige heeft gedaan (..): [...] e) voor kosten voor cursussen op universitair niveau, tot maximaal de voor binnenlandse instellingen vastgelegde heffingen en bijdragen.” (…)

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    7. In het academiejaar 20032004 volgde verzoeker in het hoofdgeding, die een te Rome wonende advocaat-fiscalist is, een master internationaal belastingrecht aan het International Tax Center (hierna: „ITC”) te Leiden (Nederland).

    8. In zijn aangifte voor aanslagjaar 2003 bracht verzoeker overeenkomstig artikel 15, lid 1, sub e, BESLUIT 917 een bedrag van 19 % van de kosten voor het volgen van deze master in mindering op de brutobelasting als aftrekbare kosten voor het volgen van universitair onderwijs. Deze kosten bedroegen 12 000 EUR.

    9. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de Agenzia heeft geweigerd leergeld voor de door Zanotti in Nederland gevolgde specialisatiecursus als aftrekpost in aanmerking te nemen en de aftrekbaarheid zelfs volledig heeft uitgesloten zonder daarvoor enige passende motivering of rechtvaardiging te geven (…)

    11. Op 14 december 2007 kwam Zanotti tegen zijn belastingaanslag op bij de Commissione tributaria provinciale di Roma; hij betwistte dat de betrokken aftrek werd geweigerd en hij beriep zich daartoe op de

    onverenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van de door de Italiaanse regeling voorgeschreven beperkingen van de aftrek.

    12. Daarop heeft de Commissione tributaria provinciale di Roma de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld: „Verzetten de algemene beginselen van het Verdrag en van het gemeenschapsrecht inzake een doeltreffende en volledige rechterlijke bescherming, gelijke behandeling en vrij verkeer zich tegen toepassing van artikel 15, [lid 1,] sub e, van BESLUIT 917] (…)?”

    13. De Italiaanse regering is van mening dat de prejudiciële vraag irrelevant is voor de beslechting van de voor de nationale rechter aanhangige zaak. (…)

    14. Deze tegenwerping kan niet worden aanvaard. 15 Volgens vaste rechtspraak rust er een vermoeden van relevantie op de vragen betreffende de uitlegging van het gemeenschapsrecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste

    .....read more
    Access: 
    Public
    Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - UvA

    Europees Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen & oefenvragen - UvA

    • In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Europees Recht voor de opleiding Rechten Bachelor 1 aan de Universiteit van Amsterdam.
    • Voor een compleet overzicht van de op JoHo WorldSupporter aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare artikel- en arrestsamenvattingen maak je gebruik van de zoekfunctie

     

    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Check more of this topic?
    Check all content related to:
    How to use more summaries?


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

    Field of study

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    2005
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.