Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2016


Vragen

Vraag 1

Welke van deze vier stellingen is niet waar?

  1. De christelijke theologie heeft een grote invloed gehad op het natuurrecht.

  2. Het rechtspositivisme richt zich meer op de legitimiteit van het recht dan op de legaliteit van het recht.

  3. Het natuurrecht wordt geacht te functioneren als kritische toets voor het positieve recht.

  4. Volgens het rechtspositivisme bestaat er geen noodzakelijk verband tussen recht en moraal.

Vraag 2

Welke bron ligt ten grondslag aan het cultuurrecht?

  1. Het positieve recht

  2. Het rechtsgevoel

  3. De traditie en geschiedenis

  4. De natuur

Vraag 3

Econoom Joseph Schumpeter is een voorvechter van:

  1. De klassieke democratie zoals die bestond in Athene.

  2. Het ‘dicht bij de burger brengen’ van politiek.

  3. Regelmatige referenda, naar het Zwitserse model.

  4. Het idee van indirecte democratie.

Vraag 4

Thomas Paine was het oneens met Burke. Paine was namelijk van mening dat:

  1. Een parlement zichzelf kan binden en het nageslacht.

  2. Een parlement het nageslacht niet kan binden.

  3. Burgers helemaal niet geïnteresseerd zijn in politiek.

  4. Ook bij wanbeleid regeerders hun recht om te regeren behouden.

Vraag 5

Tot de vijf fundamentele beginselen van de rechtsstaat volgens Cliteur en Ellian, behoren of behoort niet:

  1. Machtenscheiding.

  2. Grondrechten.

  3. Constitutionalisme.

  4. Het legaliteitsbeginsel.

Vraag 6

Van Den Bergh vindt de term ‘strijd met de goede zeden’ als wettelijke verbodsgrond voor partijen problematisch. Waarin zit het probleem?

  1. Het is onduidelijk of de rechter mensen uit andere culturen moet beoordelen met de goede zeden van de Nederlandse cultuur of met de goede zeden van hun eigen cultuur.

  2. Het is onduidelijk in hoeverre de rechter hierin zijn eigen zedelijke normen en waarden mee mag nemen.

  3. Goede zeden is een onduidelijke en vage term en laat teveel over aan de rechter om in te vullen. De term bemoeilijkt ook zijn taak een oordeel te vellen los van politieke overwegingen.

  4. Goede zeden is een dermate onduidelijke term dat de rechter alleen als uitspraak kan doen dat hij zich onthoudt van een oordeel.

Vraag 7

H.L.A. Hart dacht een genuanceerdere vorm van het rechtspositivisme uit, om de kritiek van natuurrechtsaanhangers te kunnen weerleggen.

Waaruit bestond die nuance?

  1. Rechtsregels kunnen niet worden afgeleid uit de natuur. Daarom introduceert Hart een ‘hypothetisch rechtsstelsel’, bestaande uit regels waaraan men moet voldoen om de rechtsorde stabiel te houden.

  2. Het is in het recht niet mogelijk om het Sein en Sollen strikt gescheiden te houden. Daarom verliezen volgens Hart alleen die regels die evident onrecht zijn de status van ‘recht’.

  3. Er bestaat een groot verschil tussen regels de status van ‘recht’ verlenen en regels moeten naleven. Hart koppelt deze los en stelt dat de gehoorzaamheidsplicht niet per definitie voor ieder rechtsgeldig recht geldt.

  4. De wetgever heeft niet altijd de wijsheid in pacht, dat weten we maar al te goed sinds de wereldoorlogen. Volgens Hart moeten rechters daarom het positieve recht toetsen aan rechtsstatelijke beginselen en de fundamentele waarden die aan het positieve recht ten grondslag liggen.

Vraag 8

Voor Karl Popper was democratie niet:

  1. Het meest wetenschappelijk gefundeerde staatsbestel.

  2. Het belangrijkste middel om tot een open samenleving te komen.

  3. De voorkoming van tirannie.

  4. Het noodzakelijke eindpunt van een historische ontwikkeling.

Vraag 9

Wat is het verschil tussen een land met een staatsgodsdienst (model 3) en een theocratie (model 2)?

  1. In een land met staatsgodsdienst zijn kerk en staat niet gescheiden en in een land met een theocratie wel.

  2. In een theocratie mag men ook een andere religie aanhangen dan de religie van de staat en in een land met staatsgodsdienst niet.

  3. In een land met staatsgodsdienst mag men ook een andere religie aanhangen dan de religie van de staat en in een theocratie niet.

  4. In een theocratie zijn kerk en staat niet gescheiden en in een land met een staatsgodsdienst wel.

Vraag 10

In welk staatsmodel of staatsmodellen past een wettelijk verbod op het dragen van religieuze tekenen of religieuze kledij in openbare scholen?

  1. Slechts in de atheïstische staat.

  2. In de seculiere en multiculturalistische staat.

  3. Slechts in de seculiere staat.

  4. In de atheïstische en in de seculiere staat.

Vraag 11

Het EHRM bepaalde in de Lautsi-zaak dat het hangen van religieuze symbolen in openbare scholen valt onder de ‘margin of appreciation’ van staten, oftewel hun discretionaire bevoegdheid.

Deze uitspraak betekent in de praktijk:

  1. dat het EHRM een voorkeur uitspreekt voor de seculiere staat.

  2. dat het EHRM een voorkeur uitspreekt voor de multiculturalistische staat.

  3. dat het EHRM een voorkeur uitspreekt voor het land met staatsreligie.

  4. dat het EHRM geen voorkeur heeft uitgesproken voor een seculiere of multiculturalistische staat.

Vraag 12

Wat is het gevolg als een politieke partij in haar oprichtingsakte een doel opneemt dat door de rechter strijdig met de openbare orde wordt geacht?

  1. De partij wordt ontbonden, een aanpassingstermijn is in dit geval geen optie.

  2. De partij wordt in principe ontbonden, maar de rechter kan de partij de gelegenheid geven de betreffende doelstelling aan te passen om ontbinding te voorkomen.

  3. De partij wordt enkel uit het register van de Kiesraad geschrapt.

  4. De partij wordt ontbonden en verboden, vanaf nu is werken aan de wederoprichting strafbaar.

Vraag 13

Clarence Darrow, Amerikaanse advocaat en mensenrechtenactivist, verdedigde John T. Scopes gedurende het zogenaamde Scopes Monkey Trial in 1925.

Voor welk seculier principe is dit proces van groot belang geweest?

  1. Religieus neutraal onderwijs, omdat werd beslist dat de darwiniaanse evolutieleer vrij onderwezen mocht worden.

  2. De scheiding van kerk en staat, omdat werd beslist dat de darwiniaanse evolutieleer op federaal niveau erkend diende te worden.

  3. Religieus neutraal onderwijs, omdat werd beslist dat niet slechts het christendom onderwezen moest worden, maar ook andere religies.

  4. De scheiding van kerk en staat, omdat de discriminatoire praktijk dat ambtenaren een geloof in het bestaan van God moesten belijden, werd afgeschaft.

Vraag 14

Volgens een cultureel determinist is het waar:

  1. Dat iemand zich niet van de invloed van de economische productieverhoudingen van zijn of haar tijd kan bevrijden.

  2. Dat iemand zich niet van de invloed van zijn of haar cultuur kan bevrijden.

  3. Dat iemands morele oordelen op zijn of haar gevoel berusten.

  4. Dat de mens zelf de sociale werkelijkheid schept.

Vraag 15

Een belangrijk kenmerk van het cultuurrelativisme is niet dat:

  1. Absolute waarheden en waarden niet bestaan.

  2. Moraal afhankelijk is van cultuur.

  3. Culturele verscheidenheid niet alleen een norm, maar ook een natuurwet is.

  4. Moraal onderdeel is van cultuur.

Vraag 16

Lees de volgende twee stellingen:

  1. Het is niet goed om een vreemde cultuur met de eigen waarden en normen te beoordelen.

  2. Een vreemde cultuur dient men te beoordelen met universele maatstaven.

 

  1. Stelling (I) en (II) worden volgens Cliteur en Ellian onderschreven door een ideaaltypische cultuurrelativist.

  2. Stelling (I) wordt volgens Cliteur en Ellian door een ideaaltypische cultuurrelativist aangehangen, maar stelling (II) niet.

  3. Stelling (I) wordt volgens Cliteur en Ellian niet door een ideaaltypische cultuurrelativist aangehangen, maar stelling (II) wel.

  4. Geen van beide stellingen wordt volgens Cliteur en Ellian door een ideaaltypische cultuurrelativist onderschreven.

Vraag 17

Volgens Cliteur en Ellian is de theoretische grondslag van de moderne maatschappij gelegen in:

  1. De natuurlijke band die tussen de inwoners van moderne staten bestaat.

  2. Het feit dat de inwoners van een staat een historisch gegroeide gemeenschap vormen.

  3. De rechtvaardigheid.

  4. Het (fictieve) sociale contract dat de burgers onderling gesloten hebben.

Vraag 18

Wat vindt Sumner van etnocentrisme?

  1. Etnocentrisme kan leiden tot cultuurrelativisme.

  2. Etnocentrisme is vooral te vinden in westerse landen.

  3. Etnocentrisme gaat uit van het feit dat de eigen groep de standaard van alles bepaalt.

  4. Etnocentrisme gaat uit van het feit dat er alleen maar vreemde culturen bestaan.

Vraag 19

Descartes zocht naar het fundament van het zijn. Hij had daarvoor een archimedisch punt, een onbeweeglijk punt, nodig. Toen hij dat punt eindelijk had gevonden, gaf hij daaraan uitdrukking met de woorden:

  1. Ik kom in opstand, dus ik besta.

  2. Ik ben een lichaam, dus ik besta.

  3. Ik heb lief, dus ik ben.

  4. Ik denk, dus ik ben.

Vraag 20

De kritische houding van de Verlichting werd door Immanuel Kant als volgt verwoord:

  1. Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan de traditie te wijten heeft.

  2. Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan de kerk te wijten heeft.

  3. Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan de staat te wijten heeft

  4. Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft.

Vraag 21

De Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring introduceerde drie natuurrechtelijke beginselen. Welke?

  1. Het recht op Leven, Vrijheid en het Nastreven van geluk.

  2. Het recht op Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap.

  3. Het recht op Leven, Vrijheid en Eigendom.

  4. Het recht op Vrijheid, Gelijkheid en Eigendom.

Vraag 22

Waarom noemde Jeremy Bentham het natuurrecht “anarchical fallacies”?

  1. Omdat het natuurrecht van zijn tijd voornamelijk de belangen van de heersende klasse veilig stelde.

  2. Omdat een natuurrecht dat geen betere basis zou hebben dan het utilisme niet erg stevig gefundeerd zou zijn.

  3. Omdat natuurrecht al in de vorm van mensenrechten een stevige basis had in de gewone wet en een beroep op iets naast de wet derhalve niet nodig zou zijn.

  4. Omdat met een beroep op het natuurrecht iedereen zich zou kunnen onttrekken aan zijn gehoorzaamheidsplicht jegens de wet.

Vraag 23

Wat zijn de normatieve voorwaarden voor de democratie?

  1. Een behoorlijk functionerende politie.

  2. De beginselen van gelijkheid en vrijheid.

  3. Een goed functionerende economie.

  4. De beginselen van behoorlijk bestuur.

Vraag 24

De plaats van de macht in de moderne democratie is volgens Claude Lefort:

  1. symbolisch leeg.

  2. daadwerkelijk leeg.

  3. daadwerkelijk bezet.

  4. daadwerkelijk verdwenen.

Vraag 25

Een formele opvatting van democratie wordt het meest gekenmerkt door:

  1. Eeen overdaad aan procedures.

  2. De formele omgangsvormen tussen volksvertegenwoordigers.

  3. Een sterk vertrouwen in meerderheidsbesluitvorming.

  4. De stevige beperkingen die worden opgelegd aan de volkswil.

Vraag 26

Welk van de onderstaande alternatieven is juist?

  1. Het streven om een scheiding van kerk en staat te realiseren heet secularisme.

  2. Secularisme is een godsdienstig ideaal.

  3. Secularisatie is het maatschappelijk proces waarbij de samenleving in de toenemende mate religieus wordt.

  4. Secularisme is een poging om secularisatie te beëindigen.

Vraag 27

In de antieke tijd kenden de Grieken en Romeinen:

  1. De scheiding van religie en staat wel.

  2. Het legaliteitsbeginsel niet.

  3. Het civiele recht niet.

  4. De scheiding van religie en staat niet.

Vraag 28

Van wie stamt het citaat: “Wat immers aan elke staat rechtvaardig en schoon toeschijnt, is het ook voor die staat”?

  1. Aristoteles

  2. Protagoras

  3. Locke

  4. Voltaire

Vraag 29

Wat is kenmerkend voor de filosofie van Thomas Hobbes?

  1. Hij hanteert een collectivistisch mensbeeld; hij reserveert bepaalde individuele rechten van de burger; hij is een democraat.

  2. Hij neemt het individu als uitgangspunt; hij heeft een pessimistisch mensbeeld; hij gaat ervan uit dat in de natuurstaat niemand gelukkig is.

  3. Hij gelooft in individuele mensenrechten; hij ziet de natuur als identiek aan God; hij is een vertegenwoordiger van de vroege Verlichting.

  4. Hij is een metafysicus; hij is een pessimist; hij bepleit de suprematie van de kerk over de staat.

Vraag 30

Ronald Dworkin zei: “We distinguish moral positions from emotional reactions, not because moral positions are supposed to be unemotional or dispassionate – quite the reverse is true – but because the moral position is supposed to justify the emotional reaction, not vice versa”. Hoe kun je de opvatting van Dworkin typeren?

  1. Overwegend postmodernistisch.

  2. Overwegend cultuurrelativistisch.

  3. Overwegend cynisch.

  4. Overwegend universalistisch.

Antwoordindicatie

Vraag 1

B. Het rechtspositivisme richt zich meer op de legitimiteit van het recht dan op de legaliteit van het recht.

Vraag 2

C. De traditie en geschiedenis

Vraag 3

D. Het idee van indirecte democratie.

Vraag 4

B. Een parlement het nageslacht niet kan binden.

Vraag 5

A. Machtenscheiding.

Vraag 6

C. Goede zeden is een onduidelijke en vage term en laat teveel over aan de rechter om in te vullen. De term bemoeilijkt ook zijn taak een oordeel te vellen los van politieke overwegingen.

Vraag 7

C. Er bestaat een groot verschil tussen regels de status van ‘recht’ verlenen en regels moeten naleven. Hart koppelt deze los en stelt dat de gehoorzaamheidsplicht niet per definitie voor ieder rechtsgeldig recht geldt.

Vraag 8

D. Het noodzakelijke eindpunt van een historische ontwikkeling.

Vraag 9

C. In een land met staatsgodsdienst mag men ook een andere religie aanhangen dan de religie van de staat en in een theocratie niet.

Vraag 10

D. In de atheïstische en in de seculiere staat

Vraag 11

D. dat het EHRM geen voorkeur heeft uitgesproken voor een seculiere of multiculturalistische staat.

Vraag 12

B. De partij wordt in principe ontbonden, maar de rechter kan de partij de gelegenheid geven de betreffende doelstelling aan te passen om ontbinding te voorkomen.

Vraag 13

A. Religieus neutraal onderwijs, omdat werd beslist dat de darwiniaanse evolutieleer vrij onderwezen mocht worden.

Vraag 14

B. Dat iemand zich niet van de invloed van zijn of haar cultuur kan bevrijden.

Vraag 15

C. Culturele verscheidenheid niet alleen een norm, maar ook een natuurwet is.

Vraag 16

B. Stelling (I) wordt volgens Cliteur en Ellian door een ideaaltypische cultuurrelativist aangehangen, maar stelling (II) niet.

Vraag 17

C. De rechtvaardigheid.

Vraag 18

C. Etnocentrisme gaat uit van het feit dat de eigen groep de standaard van alles bepaalt.

Vraag 19

D. Ik denk, dus ik ben.

Vraag 20

D. Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft.

Vraag 21

A. Het recht op Leven, Vrijheid en het Nastreven van geluk

Vraag 22

C. Omdat natuurrecht al in de vorm van mensenrechten een stevige basis had in de gewone wet en een beroep op iets naast de wet derhalve niet nodig zou zijn.

Vraag 23

B. De beginselen van gelijkheid en vrijheid

Vraag 24

A. Symbolisch leeg.

Vraag 25

C. Een sterk vertrouwen in meerderheidsbesluitvorming.

Vraag 26

A. Het streven om een scheiding van kerk en staat te realiseren heet secularisme.

Vraag 27

D. De scheiding van religie en staat niet.

Vraag 28

B. Protagoras.

Vraag 29

B. Hij neemt het individu als uitgangspunt; hij heeft een pessimistisch mensbeeld; hij gaat ervan uit dat in de natuurstaat niemand gelukkig is.

Vraag 30

D. Overwegend universalistisch.

Check page access:
Public
Check more or recent content:

Oriëntatievak: Grondslagen van het Recht - Recht - UL - B1 - Oefenmaterialen

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2017

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2017


Vragen

Vraag 1

“Ik neem als grondslag aan dat er een Schoon-op-zichzelf bestaat, een Goed-in-zichzelf, een Groot-op-zichzelf bestaat, en zo in alle dingen.”

Van wie is dit citaat en waar duidt het citaat op?

  1. Plato citeert Sokrates wanneer Socrates de absolute ideeën uit de ideeënwereld beschrijft.

  2. Plato citeert Artistoteles wanneer Aristoteles de doelgerichtheid van alle dingen beschrijft.

  3. Plato citeert Sokrates wanneer Sokrates beschrijft hoe wij met onze zintuigen het schone op zichzelf kunnen leren kennen.

  4. Plato citeert Aristoteles wanneer Aristoteles beschrijft hoe wij met onze zintuigen de ware werkelijkheid kunnen leren kennen.

Vraag 2

De Amerikaanse rechtsfilosoof Lon Fuller (1902-1978) heeft op een achttal vereisten gewezen die we aan elk rechtssysteem zouden moeten stellen. Welk van onderstaande stellingen omtrent deze vereisten is JUIST?

  1. Deze vereisten zijn materieel van aard: zo noemt Fuller de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en het gelijkheidsbeginsel.

  2. Volgens Fuller behoren alle rechtsstelsels aan deze eisen te voldoen om als geldend recht te kunnen worden aangemerkt.

  3. Deze vereisten zijn formeel van aard: zo noemt Fuller onder meer dat rechtsregels begrijpelijk moeten zijn en elkaar niet tegen mogen spreken.

  4. Volgens Fuller dienen alleen westerse democratische rechtsstaten aan deze eisen te voldoen; over andere culturen kan men niet oordelen.

Vraag 3

Lees onderstaande stellingen.

I. Sein en Sollen moeten goed onderscheiden worden; ook onrechtvaardig recht is derhalve nog steeds recht.

II. De rechter moet zijn eigen rechtsgevoel ondergeschikt maken aan het rechtsbevel. Wat is juist?

  1. Gustav Radbruch heeft beide stellingen nooit gesteund, want hij is een natuurrechtsdenker.

  2. Gustav Radbruch heeft beide stellingen altijd gesteund, want hij is een rechtspositivist.

  3. Gustav Radbruch was het voor de Tweede Wereldoorlog met beide stellingen oneens.

  4. Gustav Radbruch was het voor de Tweede Wereldoorlog met beide stellingen eens.

Vraag 4

Het artikel van Fuller over de grudge informer (‘rancuneuze aanbrenger’) gaat over de vraag hoe om te gaan met onrechtvaardig recht. Welke van de vijf oplossingen die Fuller aandraagt, wordt ondersteund door Hart?

  1. Nazirecht was indertijd het geldende recht en derhalve moet de rancuneuze aanbrenger niet gestraft worden.

  2. Er was complete anarchie in die tijd, een rechtsvacuüm, de rancuneuze aanbrenger moet derhalve niet gestraft worden.

  3. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval moet de rancuneuze aanbrenger wel of niet gestraft worden.

  4. Er moet een nieuwe wet worden opgesteld die de handelingen van rancuneuze aanbrengers alsnog strafbaar stelt.

Vraag 5

Liberalisme en democratie hangen nauw met elkaar samen, schrijft Francis Fukuyama in zijn beroemde artikel ‘The End of History’. Toch zijn het verschillende concepten, omdat:

  1. Het liberalisme beperkingen oplegt

.....read more
Access: 
Public
Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2017 (hertentamen)

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2017 (hertentamen)


Vragen

Vraag 1

In zijn boek Phaedo voert Plato (427-347 v. Chr.) zijn leermeester Socrates (470-399 v. Chr.) op. Socrates zegt hier: 'Het komt mij namelijk zo voor, dat als er nog iets anders schoon is dan het Schone-zelf, dat het dan door geen enkele andere oorzaak schoon is dan doordat het deelheeft aan dat Schone. En zo ook in alle andere gevallen'.

Hoe wordt dit denken, dat ook wordt gezien als filosofische basis van het natuurrecht, aangeduid?

  1. Rationalistisch natuurrecht, omdat de Idee van het Schone te kennen is met de rede.

  2. Idealisme, Socrates refereert aan een wereld van zuivere en onveranderlijke ideeën.

  3. Teleologie, omdat de nadruk ligt op doel en oorzakelijkheid.

  4. Realisme, Socrates refereert aan de zintuiglijke wereld en het bestaan daarin van schoonheid.

Vraag 2

Volgens de auteurs van Legaliteit en legitimiteit heeft de Oostenrijkse rechtspositivist Hans Kelsen (1881-1973) gedegen kritiek op het natuurrecht geformuleerd. Welk van onderstaande kritieken op het natuurrecht is niet afkomstig van Kelsen?

  1. Natuurrechtelijke beginselen kunnen niet worden gelegitimeerd, omdat het bij normatieve principes gaat om gevoel.

  2. Natuurrechtsdenkers halen 'Sein' en 'Sollen' ten onrechte door elkaar, zij stappen van het zijn naar het moeten.

  3. Natuurrechtelijke beginselen zijn niet opgetekend, waardoor zij geen goede toets vormen voor het positieve recht.

  4. Natuurrechtsdenkers omarmen 'Leerformeln', dit zijn inhoudsloze frasen die geen enkele praktische waarde bezitten.

Vraag 3

Wat vormt volgens de auteurs van Legaliteit en legitimiteit de normatieve grondslag van het cultuurrecht?

  1. De notie van menselijke waardigheid zoals opgenomen in mensenrechtenverdragen.

  2. Spontane en evolutionaire ordening van rechtsordes, zoals Hayek beschrijft.

  3. De wenselijkheid van een meer bescheiden natuurrecht, zoals Perelman beschrijft.

  4. Consensus over basiswaarden van westerse rechtsstaten.

Vraag 4

Het ideaal van de rechtsstaat is een reactie op de overtuiging, zo welsprekend verwoord door Lord Acton, dat:

  1. ‘Those who forget history are condemned to repeat it.’

  2. ‘Democracy is the worst form of government, except for all the others.’

  3. ‘All power tends to corrupt; absolute power corrupts absolutely’.

  4. ‘Life is a perpetual contention for honour, riches, and authority.’

Vraag 5

Het humanistische verlichtingsideaal zorgt ervoor dat ook in de moderne tijd de eenheid van mens en maatschappij overeind blijft. Kenmerkend voor het constitutionele denken van de moderniteit is immers:

  1. Dat men de gedachte van het humanistische beschavingsideaal ook heeft vertaald naar het staatkundige: net als de mens als individu zich bepaalde beperkingen kan opleggen en daarmee beantwoordt aan zijn zedelijk ideaal, kan de mens als collectief zich bepaalde beperkingen opleggen.

  2. De gedachte dat een constitutie bestaat uit mensen.

  3. Dat de inhoud

.....read more
Access: 
Public
Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2016

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2016


Vragen

Vraag 1

Welke van deze vier stellingen is niet waar?

  1. De christelijke theologie heeft een grote invloed gehad op het natuurrecht.

  2. Het rechtspositivisme richt zich meer op de legitimiteit van het recht dan op de legaliteit van het recht.

  3. Het natuurrecht wordt geacht te functioneren als kritische toets voor het positieve recht.

  4. Volgens het rechtspositivisme bestaat er geen noodzakelijk verband tussen recht en moraal.

Vraag 2

Welke bron ligt ten grondslag aan het cultuurrecht?

  1. Het positieve recht

  2. Het rechtsgevoel

  3. De traditie en geschiedenis

  4. De natuur

Vraag 3

Econoom Joseph Schumpeter is een voorvechter van:

  1. De klassieke democratie zoals die bestond in Athene.

  2. Het ‘dicht bij de burger brengen’ van politiek.

  3. Regelmatige referenda, naar het Zwitserse model.

  4. Het idee van indirecte democratie.

Vraag 4

Thomas Paine was het oneens met Burke. Paine was namelijk van mening dat:

  1. Een parlement zichzelf kan binden en het nageslacht.

  2. Een parlement het nageslacht niet kan binden.

  3. Burgers helemaal niet geïnteresseerd zijn in politiek.

  4. Ook bij wanbeleid regeerders hun recht om te regeren behouden.

Vraag 5

Tot de vijf fundamentele beginselen van de rechtsstaat volgens Cliteur en Ellian, behoren of behoort niet:

  1. Machtenscheiding.

  2. Grondrechten.

  3. Constitutionalisme.

  4. Het legaliteitsbeginsel.

Vraag 6

Van Den Bergh vindt de term ‘strijd met de goede zeden’ als wettelijke verbodsgrond voor partijen problematisch. Waarin zit het probleem?

  1. Het is onduidelijk of de rechter mensen uit andere culturen moet beoordelen met de goede zeden van de Nederlandse cultuur of met de goede zeden van hun eigen cultuur.

  2. Het is onduidelijk in hoeverre de rechter hierin zijn eigen zedelijke normen en waarden mee mag nemen.

  3. Goede zeden is een onduidelijke en vage term en laat teveel over aan de rechter om in te vullen. De term bemoeilijkt ook zijn taak een oordeel te vellen los van politieke overwegingen.

  4. Goede zeden is een dermate onduidelijke term dat de rechter alleen als uitspraak kan doen dat hij zich onthoudt van een oordeel.

Vraag 7

H.L.A. Hart dacht een genuanceerdere vorm van het rechtspositivisme uit, om de kritiek van natuurrechtsaanhangers te kunnen weerleggen.

Waaruit bestond die nuance?

  1. Rechtsregels kunnen niet worden afgeleid uit de natuur. Daarom introduceert Hart een ‘hypothetisch rechtsstelsel’, bestaande uit regels waaraan men moet voldoen om de rechtsorde stabiel te houden.

  2. Het is in het recht niet mogelijk om het Sein en Sollen strikt gescheiden te houden. Daarom verliezen volgens Hart alleen die regels die evident

.....read more
Access: 
Public
Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2015

Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2015


Vragen

Vraag 1

Duitse rechters waren tijdens de Tweede Wereldoorlog volgens Radbruch weerloos tegen wetten met een onethische inhoud. Welke stroming veroorzaakte die weerloosheid?

  1. Het rechtspositivisme, omdat het geen inhoudelijke eisen stelt aan het recht.

  2. Het idealisme, omdat het twee soorten ‘zijn’ verdedigt.

  3. Het natuurrechtsdenken, omdat het abstract is en dus geen concrete handvatten tegen onrechtvaardigheid biedt.

  4. Het cultuurrelativisme, omdat het relativistisch is ten aanzien van fundamentele waarden

Vraag 2

Om ervoor te zorgen dat mensen duidelijk zien of zij geconfronteerd worden met officieel machtsmisbruik, moeten zij zich er vooral van bewust zijn dat het feit dat iets als juridisch geldig is aangemerkt niet beslissend is voor de gehoorzaamheidsvraag, en dat eisen van het officiële stelsel uiteindelijk onderworpen moeten worden aan een kritisch moreel onderzoek, ongeacht hoe groot het aura van majesteit of van gezag van dat stelsel ook is.’

Van wie kwam deze nuance van het rechtspositivistisch denken?

  1. Lon Fuller

  2. Gustav Radbruch

  3. Hans Kelsen

  4. H.L.A. Hart

Vraag 3

Welke van de volgende eigenschappen valt volgens Cliteur en Ellian niet onder het ideaaltype van een rechtsstaat?

  1. Een document waarin grondrechten zijn vastgelegd.

  2. Het legaliteitsbeginsel.

  3. Een besluitvormingsprocedure waar het volk actief aan deelneemt.

  4. Een speciaal orgaan die wetten toetst op overeenstemming met grondrechten.

Vraag 4

Volgens Cliteur en Ellian kent het Algemeen Constitutioneel Patroon van de moderniteit (ACP) innerlijke tegenstrijdigheden. Welke zijn dat?

  1. De controle van de rechterlijke macht op de uitvoerende macht en de verschansing van hoger recht.

  2. De proliferatie van mensenrechten en de mogelijkheid tot bindende volksraadplegingen zoals referenda.

  3. De verschansing van hoger recht en de onmogelijkheid om dat hoger recht aan te passen middels bindende referenda.

  4. De bescherming van hoger recht door de rechter en de verschansing van hoger recht.

Vraag 5

Welke drie bezwaren formuleert Schumpeter tegen de directe democratie?

  1. Directe democratie is een vorm van socialisme, het past niet binnen het Algemeen Constitutioneel Patroon en het ontbreekt een directe democratie aan een sterke leider.

  2. De wil van het volk bestaat niet, de directe democratie kost de burger te veel avonden en de directe democratie is een gevaar voor de rechtsstaat.

  3. Burgers horen geen invloed op de politieke besluitvorming te hebben, het algemeen welzijn bestaat niet en de directe democratie is niet in overeenstemming met het natuurrecht.

  4. De wil van het volk bestaat niet, het algemeen welzijn bestaat niet en de burger interesseert zich nauwelijks voor politiek.

Vraag 6

Volgens Thomas van Aquino verschilt de mens met de natuur op twee kenmerken. Welke?

    .....read more
    Access: 
    Public
    Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2014

    Grondslagen van het recht - B1 - UL - Oefententamen 2014


    Vragen

    Vraag 1

    Welke waarden moet het recht volgens Radbruch verwerkelijken?

    1. Rechtszekerheid, doelmatigheid en opportuniteit.

    2. Rechtvaardigheid, doelmatigheid en legitimiteit.

    3. Rechtszekerheid, doelmatigheid en rechtvaardigheid.

    4. Rechtvaardigheid, rechtszekerheid en evenwichtigheid.

    Vraag 2

    Welk alternatief is onjuist?

    Hans Kelsen vindt het natuurrecht onhoudbaar omdat:

    1. het uitgaat van een breed rechtsbegrip.

    2. waardeoordelen slechts uitingen zijn van gevoelens.

    3. het ‘sein’ en ‘sollen’ vermengt.

    4. formules als ‘ieder het zijne’ inhoudelijk leeg zijn.

    Vraag 3

    Welk rechtsbegrip hangt Hart aan?

    1. Een materieel rechtsbegrip.

    2. Een smal rechtsbegrip.

    3. Een formeel rechtsbegrip.

    4. Een breed rechtsbegrip.

    Vraag 4

    Wat is het belangrijkste verschil tussen Hart en Radbruch omtrent onrechtvaardig recht?

    1. Wanneer het uitgevaardigde, positieve recht bewust de menselijke gelijk(waardig)heid ontkent, dan ontbreekt volgens Radbruch het rechtskarakter aan het recht.

    2. Volgens Radbruch is onrechtvaardig recht wel recht, maar hoef je dit niet te gehoorzamen.

    3. Wanneer het uitgevaardigde, positieve recht bewust de menselijke gelijk(waardig)heid ontkent, dan ontbreekt volgens Hart het rechtskarakter aan het recht.

    4. Volgens Hart is onrechtvaardig recht geen recht.

    Vraag 5

    Welk alternatief is onjuist?

    Volgens Karl Loewenstein kent een democratie de volgende zwakke plekken:

    1. Het besluitvormingsmodel van de democratie is gericht op compromissen.

    2. Antidemocratische partijen kunnen verkozen worden en plaatsnemen in democratische instituties, met name het parlement.

    3. Constitutionele vrijheden gelden ook voor de vijanden van de democratie.

    4. De democratie geeft te veel invloed aan het volk waardoor de rechtsstaat in gevaar komt.

    Vraag 6

    Wat is een ‘militante democratie’ volgens Cliteur & Rijpkema in ieder geval niet?

    1. Een democratie die zich verzet tegen afschaffing van de democratische procedure. 

    2. Een idee van democratie als universeel ideaal.

    3. Een democratie die alle partijen en meningen als volkomen gelijk behandelt.

    4. Een democratie die zich niet alleen verzet tegen aantasting van de democratische procedure, maar ook fundamentele rechten beschermt.

    Vraag 7

    Wat is de relevantie van de Refah-uitspraak van het EHRM voor het concept ‘militante democratie’?

    1. Het laat zien dat het EHRM een militante democratie afwijst: het verbieden van partijen is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

    2. Het laat zien dat het EHRM een militante democratie afwijst: het verbieden van partijen is in strijd met het wezen van de democratie.

    3. Het EHRM een vorm van militante democratie toestaat: er mag worden opgetreden tegen niet-democratische partijen.

    4. Het EHRM laat zien dat je rechtsstaat en democratie scherp moet onderscheiden: het EVRM staat namelijk ook niet-democratische systemen toe.

    Vraag 8

    Op welk onderwerp richt George van

    .....read more
    Access: 
    Public
    Grondslagen van het Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

    Grondslagen van het Recht: Samenvattingen, uittreksels, aantekeningen en oefenvragen - UL

    In deze bundel worden o.a. samenvattingen, oefententamens en collegeaantekeningen gedeeld voor het vak Grondslagen van het Recht voor de opleiding Rechtsgeleerdheid Jaar 1 aan de Universiteit Leiden.
    Voor een compleet overzicht van de door JoHo aangeboden samenvattingen & studiehulp en de beschikbare geprinte samenvattingen voor dit vak ga je naar Rechten Leiden: Bachelor en Master UL - Samenvattingen en studiehulp

    Work for WorldSupporter

    Image

    JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

    Working for JoHo as a student in Leyden

    Parttime werken voor JoHo

    Check more of this topic?
    How to use more summaries?


    Online access to all summaries, study notes en practice exams

    Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

    There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

    1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
    2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
    4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
    5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

    Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

    Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

    Field of study

    Access level of this page
    • Public
    • WorldSupporters only
    • JoHo members
    • Private
    Statistics
    1703
    Comments, Compliments & Kudos:

    Add new contribution

    CAPTCHA
    This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
    Image CAPTCHA
    Enter the characters shown in the image.
    Promotions
    special isis de wereld in

    Waag jij binnenkort de sprong naar het buitenland? Verzeker jezelf van een goede ervaring met de JoHo Special ISIS verzekering