Hoorcollegeaantekeningen bij Vaders, Pedagogiek, Universiteit Leiden (2014-2015)


College 1 "Historie, betrokkenheid van vaders, media en academische aandacht voor vaderschap"

Geschiedenis

Dit vak gaat over vaders. Het meeste onderzoek naar ouder-kind relaties is tot nu toe naar moeder-kind relaties geweest. De relatie met vader wordt niet vaak bekeken. Dit komt door meerdere redenen. Moeder bracht het meeste tijd met de kinderen door, het is lastig om vaders te betrekken in onderzoek (als vader fulltime werkt), en de rol van vader werd als minder belangrijk gezien. Tegenwoordig is er wel steeds meer aandacht voor de rol van de vader in het gezin. Er komt ook meer betrokkenheid van vaders. Er zijn nu bijvoorbeeld ook ‘papa dagen’. Ook is het vaderschap nu belangrijker door het toenemende aantal echtscheidingen. Vrouwen gaan nu ook werken, veranderingen in de gezinssamenstellingen (meer echtscheidingen zorgt voor meer gecombineerde gezinnen), dus kinderen hebben soms ook dat stiefvaders wel bij hen wonen en de biologische vaders niet. Het wordt ook steeds gewoner dat mannen op veel latere leeftijd nog meer kinderen krijgen (serial fathering). Ook door de groeiende culturele verschillen is de interesse naar invloed van vaders in het gezin toegenomen. Wouter Bos is gestopt met zijn politieke carrière om voor de kinderen te zorgen. Als er zoiets gebeurt dan komt er weer een heftige discussie in de media.

Barack Obama geeft het advies dat vaders kwalitatieve aandacht besteden aan hun kinderen, en structuur bieden..

J. Wubs (2000) heeft een artikel geschreven over de opvoedingspraktijk, de opvattingen over de rol van de vader door de jaren heen in Nederland. Dit deed zij door in 120 opvoedingsboeken die tussen 1945-1995 geschreven zijn te bekijken wat voor opvoedingsadviezen er aan vaders gegeven werden.

Lamb: in de loop van de geschiedenis hebben vaders verschillende rollen gehad. Eerst was de vader een morele leider. De vader leerde kinderen bepaalde morele waarden, bijvoorbeeld bidden en de bijbel lezen. Daarna werd de vader vooral gezien als kostwinner. Daarna als rolmodel voor de zonen (vooral) en ten slotte wordt de vader gezien als zorgende vader.

In de jaren 50/60 kwam er steeds meer betrokkenheid van vader. Vader werd gezien als een helper van de moeder. Uit de boeken bleek dat zowel de moeders zelf als deskundige vonden dat meer betrokkenheid van vaders goed was, maar dit hoefde niet evenveel als dat van de moeders te worden. Vader werd gezien als een voorbeeld voor de zoon een als een voorbeeld voor ideale man voor de dochter. Alle adviezen die aan vaders gegeven werden, waren via moeder. Zo moest de man  de vrouw ondersteunen, liefst al tijdens de zwangerschap en begripvol, trouw en toegewijd zijn. Vader werd dus nog niet direct in relatie met de kinderen aangesproken. Spock, een bekende kinderpsychiater die door de jaren heen meerdere boeken vol praktische opvoedingstips heeft geschreven, schreef in zijn boek in 1950 dat vaders vooral niet gedwongen moeten worden om meer in de verzorging van kinderen te doen dan ze willen. Volgens hem moest de vader gezien worden als ‘occasional helper’ en zou het ook prima zonder zijn hulp moeten kunnen.

In de jaren 70 werden principes uit de psychologie meer van belang. Vaardigheden die je door het leven heen ontwikkelt moeten toegepast worden in de opvoeding. De opvatting ‘opvoeden kan iedereen, dus ook vaders’ overheerst. Emancipatie gaat een steeds grotere rol spelen waardoor moeders steeds vaker gaan werken en vaders meer voor kinderen komen te zorgen. Spock schreef in 1978 dat vaders even goed als moeders in staat zijn voor de kinderen te zorgen, maar '... hun bijdrage verliest alle waarde als ze dit werk doen om hun vrouw een gunst te bewijzen, aangezien ze daarmee stilzwijgend te kennen geven dat het eigenlijk niet hun werk is maar alleen buitengewone edelmoedigheid van hun kant'. De opvatting van Spock veranderde dus ook. Spock gaf ook hele praktische concrete adviezen aan vaders om met kinderen om te gaan, wat nog vooruitstrevend was voor die tijd.

Rond de jaren 80 beginnen ouders zelf opvoedingsdoelen te bedenken. Vaders beginnen ook met het schrijven van opvoedboeken voor vaders en er bestaat een “bijna-net-zo-goed-als-mama” vaderschap, vaders kunnen wel opvoeden maar moeders toch altijd net iets beter. Vaders worden in veel boeken als een onbenul en onhandige vader afgeschilderd met zinnen als “Dit boek praat over baby’s op een manier die zelfs een vader kan begrijpen”. Nu worden vaders wel serieuzer genomen en er zijn ook serieuzere opvoedboeken voor vaders.

Vanaf de jaren 90 werd vader thuis als net zo onmisbaar als op het werk gezien. Tegenwoordig heeft de vader meerdere rollen in het gezin als broodwinner, speelmaatje en verzorger die allemaal van belang zijn.

Betrokkenheid van de vader

Lamb-Pleck conceptualiseerde in de jaren 80 een aantal begrippen met betrekking tot betrokkenheid van de vader. Zo wordt engagement gezien als de directe betrokkenheid tussen vader en kind, accessibility (beschikbaarheid) als de toegankelijkheid van de vader, in hoeverre de vader er voor het kind is zonder dat er noodzakelijk sprake is van contact en responsibility (verantwoordelijkheid) staat ervoor dat een vader verantwoordelijkheid voor zijn kind moet nemen, dit moet ook zo zijn als er geen direct contact meer is. In de herziene druk wordt betrokkenheid geconceptualiseerd als positieve betrokkenheid in activiteiten als intensief spel, warmte en responsiviteit, controle waaronder monitoren, keuzes maken, disciplinering en structurering valt, indirecte verzorging waaronder matriele zorg, geld, maar ook sociale zaken als het brengen naar de sportclub valt en verantwoordelijkheid over het proces, het in de gaten houden of alles goed gaat in de opvoeding.

Volgens Pleck wordt betrokkenheid geconceptualiseerd als positive engagement activities, warmte en responsiviteit en ten slotte om controle. Dus er was oorspronkelijk een driedeling, maar engagement is nu nog extra verdeeld in de bovenstaande categorieën. Onderzoek van nu is vooral gericht op engagement.

Er zijn vanuit de vader gezien twee belangrijke motivaties om betrokken te zijn bij kinderen. Vanuit biologisch-evolutionair perspectief: waarom investeren ouders in de opvoeding van hun kinderen? Een vader investeert meer tijd in een kind als hij de biologische vader is (hypothese), maar deze hypothese houdt geen stand. Dieren investeren meer in een kind als ze niet zeker zijn van het vaderschap. Een andere hypothese was dat kinderen minder overlevingskans hebben met een afwezig vader, maar dit is niet zo vanwege alloparenting (opvoeding door anderen dan de ouders). Dit laat zien dat anderen heel goed de opvoeding kunnen overnemen.

Psychosociale motivatie: zie dia 29.

Empirisch onderzoek

De laatste jaren is er veel meer onderzoek gedaan naar vaders dan een paar jaar geleden.

Correlationele studies tussen 1940 en 1970 hebben de hypothese dat vaders mannen van hun zoons maken en masculiniteit alleen door vader doorgegeven wordt verworpen. In de jaren 50 werd er onderzoek gedaan naar kinderen die zonder vader opgroeiden. Men vergeleek kinderen met vader en moeder en kinderen met alleen een moeder.

Er werd in onderzoek ook gekeken naar variaties bij vader in betrokkenheid. Er werd ook steeds meer gekozen voor longitudinaal onderzoek omdat er dan meer over causaliteit kan worden gezegd. Ook wil men weten of de betrokkenheid toe- of afneemt als de kinderen ouder worden. Verschillend opvoedgedrag tussen vaders en moeders. Observatie van vadergedrag. Veel studies naar biologische aspecten van vaderschap.

Zijn er verschillen tussen kinderen die zonder vader opgroeien tussen kinderen die met vader opgroeien? Er werden wel verschillen gevonden, maar de vraag was of er niet nog andere factoren een rol speelden. Het kan zo zijn dat afwezigheid van de vader invloed heeft op de moeder (bijvoorbeeld emotionele stress) en dat dit invloed heeft op de ontwikkeling van het kind. Conflict tussen vader en moeder zou ook invloed kunnen hebben op het kind.  Je moet altijd meer variabelen meenemen.

 In de jaren 80 is een onderzoek gedaan die kinderen uit traditionele gezinnen vergeleek met kinderen die vooral door vader opgevoed werden. Je moet dan nog wel variabelen meenemen, zoals opleidingsniveau, financiën,, culturele achtergrond, of het de biologische vader is, etc.

US panel studie of income Dynamics: de samenhang is onderzocht tussen gezinssamenstelling en betrokkenheid van de vader. Men keek ook naar de attitude van de vader. Het viel op dat bijna 70% in een gezin met 2 ouders opgroeit (wit), maar African-American families bestonden vooral uit alleenstaande moeders. Het onderzoek startte in 1968. De onderzoeksvraag staat op dia 41. Er werd onderscheid gemaakt tussen beide biologische ouders, alleen met vader, vader en andere opvoeder en stiefvader. Hypothese was dat stiefvader minder betrokken is. Met engagement wordt bedoeld: tijd, warmte, controle en regels. Ook is er gekeken naar attitudes van de vader. Een voorbeeld van hoe de ouderlijke warmte is gemeten staat op dia 43, controle variabelen staan op dia 44. Vaders zijn minder betrokken als de kinderen jonger zijn, vaders zijn meer betrokken bij jongens. Vaders van etnische minderheden zijn vaak meer betrokken. De conclusies van dit onderzoek waren dat:

- Biologische relatie is geen voorspeller van betrokkenheid vader

-Alleenstaande vaders zijn het meest betrokken (door bijvoorbeeld dat vaders meer de kans krijgen om betrokken te zijn omdat de moeder dit niet is)

-de relatie tussen gezinssamenstelling en betrokkenheid wordt gemedieerd door attitude

-Zowel attitude als betrokkenheid van vader stegen tussen 1997 en 2003

Vader 2.0 lijkt in NL nog niet op grote schaal aan de gang omdat kostwinnerschap voor veel vaders de belangrijkste taak is. Het aandeel mannen met pappa-dag is zeer beperkt. Het gedrag van de maatschappij blijft achter bij attitudes. De Nederlandse context is dat de moeder als ideaal wordt gezien.  

Wenselijkheid arbeidsparticipatie van de bevolking: moeders moeten minder werken dan vaders. Arbeidsduur mannen veranderde niet, veel moeders gingen minder werken. Ouderschapsverlof: veel meer mannen dan vrouwen nemen ouderschapsverlof op. Hoe hoger de opleiding hoe eerder ouders geneigd zijn ouderschapsverlof op te nemen. In Nederland worden vaders wel een beetje belemmerd door de vrouw, want het moederschapsideologie staat hoog in het vaandel.

Vaders hadden eerst altijd 2 dagen vrij na de geboorte, maar nu is dit 5 dagen. De meeste mensen in de bevolking wil de zorg van de kinderen gelijk zien bij vader en moeder. Voor mannen is er minder parttime werk voorhanden. Betaald verlof is heel kort voor vaders in vergelijking met andere landen.

College 2 “Gehechtheid in vogelvlucht en gehechtheid aan vaders.”

Hechting

John Bowlby is de vader van de gehechtheidstheorie. Deze theorie zegt dat kinderen een aangeboren neiging hebben om nabijheid te zoeken van een beschermende volwassenen in tijden van stress, angst en verdriet. Dit is niet alleen bij mensen het geval, ook bij primaten. Gehechtheid is een universeel gedrag. De theorie is gebaseerd op observaties van jeugddelinquenten en op werkervaring met kinderen met gedragsproblemen. Kinderen zijn genetisch ‘geprogrammeerd’ om zorg te krijgen. Volgens de psychoanalyse is het doel van gehechtheid voeding, volgens de gehechtheidstheorie is het doel nabijheid. Bowlby heeft ook onderzoek gedaan naar scheiding tussen moeder en kind in de eerste drie jaar en hij heeft gekeken naar het effect van de langdurige scheiding op het kind. Hij ontdekte een blijvend negatief effect op de psychische gezondheid van het kind. Zijn advies was dat als moeders in het ziekenhuis zijn zij een (deel van de) zorg blijven doen.

Ook is er veel onderzoek naar kinderen in tehuizen gedaan. Kinderen in tehuizen hadden vaak een ontwikkelingsachterstand, waren passief en maakten herhaalde bewegingen. Veel van deze kinderen waren dan ook onveilig gehecht. Dit kwam omdat ze zich niet aan één iemand konden hechten vanwege wisselende verzorgsters en weinig persoonlijke aandacht. Kinderen werden fysiek en cognitief weinig uitgedaagd. Actief gehechtheidsgedrag is bijvoorbeeld toenadering zoeken, passief gehechtheidsgedrag is bijvoorbeeld huilen of schreeuwen. Type gehechtheidsgedrag kan verschillen tussen culturen. In Westerse culturen is er meer actief gehechtheidsgedrag, in Aziatische landen maar passief. Het kind vertoont gehechtheidsgedrag als het kind denkt dat er gevaar is (bij angst, stress, ziekte en verdriet). Dit gedrag wordt vertoond om bescherming te krijgen en om troost/geruststelling te krijgen. Gehechtheidsgedrag heeft een evolutionaire basis: kinderen kunnen niet overleven zonder gehechtsrelatie. Dit is ook onderzocht bij baby-rhesus aapjes in een kooi met nepmoeders: stalen moeder met drinken en zachte moeder zonder drinken. De aapjes hadden voorkeur voor de zachte moeders zonder drinken.

Fasen gehechtheid

-A-social (0-6 weken): wel gehechtheid maar niet op bepaalde personen gericht.

-Indiscriminate attachment (2-6/7 maanden): beginnen de ouders te herkennen, begin van voorkeur.

-Specific attachment (vanaf 7 maanden): herkenning en voorkeur, protest bij scheiding (eenkennige fase).

-Multiple attachments: gehechtheids ‘netwerk’, bijvoorbeeld leidsters van het kinderdagverblijf, opa of oma, etc.

De Vreemde Situatie Procedure (VSP) is een meetinstrument om gehechtheid te meten. Het is gebaseerd op stressvolle situaties die angst en verdriet opwekken. Van alle kinderen is ongeveer 65% veilig gehecht (B), 25% onveilig-vermijdend (A) gehecht en 10% onveilig-ambivalent (C) gehecht. Hiernaast bestaat ook de gedesorganiseerde gehechtheid (D)

A: deze kinderen zijn schijnbaar onverschillig, ze vermijden de ouder, de nadruk ligt op exploratie. Als ze worden blootgesteld aan gevaar zijn ze zeker wel bang, maar ze uiten (bijna) geen gehechtheidsgedrag.

B: optimale balans tussen gehechtheidsgedrag en exploratie. Ze zijn van streek bij ‘gevaar’ maar ze zijn makkelijk te troosten. De ouder-kind interactie is over het algemeen positief.

C: ze zijn zeer van streek bij ‘gevaar’, laten een heel hoog niveau van gehechtheidsgedrag zien. Ze zijn ontroostbaar en passief, of ze klampen zich vast gemengd met boosheid.

D: tijdelijke desorganisatie van A B of C patroon. Hogere percentages bij bijvoorbeeld geadopteerde kinderen en kinderen uit kindertehuizen. Het voorspelt latere psychopathologie en externaliserende problemen. Ze laten angst- of schrikreacties zien maar verstarren dan. Ze weten niet wat ze moeten doen. Ze laten dan ook tegenstrijdig gedrag zien (toenadering en terugtrekken). Dit type gehechtheid komt veel voor bij mishandelde kinderen. Ouders zijn vaak een bron van zowel veiligheid als gevaar.

In de VSP worden kinderen tussen de 12 en 18 maanden oud eerst met moeder samen in een onbekende ruimte gezet (laboratoriumonderzoek). Na gespeeld te hebben komt een onbekende volwassene binnen die met het kind gaat spelen. Hierna gaat de moeder weg en laat het kind alleen in de ruimte met de vreemde persoon. Vervolgens keert de moeder terug en vertrekt de vreemde. Hierna verlaat de opnieuw de ruimte en laat het kind alleen achter. Vervolgens keert de vreemde terug en hierna keert de moeder terug. Er wordt bij scoring van de gehechtheid vooral gelet op hoe het kind reageert op terugkeer van de moeder, of het kind zich goed laat troosten en of het nabijheid zoekt. Kinderen die veilig gehecht zijn zoeken bij hereniging met de moeder nabijheid, en na getroost te zijn speelt het kind weer verder en exploreert de omgeving verder.Onveilig-vermijdend gehechte kinderen zoeken bij hereniging geen nabijheid met moeder maar gaan ook niet verder met spelen. Onveilig-ambivalent gehechte kinderen zoeken wel nabijheid bij moeder na hereniging, ze klampen zich vast, maar zijn tegelijk afwerend, boos en niet te troosten. Gedesorganiseerd gehechte kinderen verstarren, duwen moeder weg of trekken juist aandacht bij hereniging. Dit meetinstrument is valide en betrouwbaar voor moeders, maar hoe zit dat bij vaders?

Onveilig vermijdend en onveilig ambivalent kan verschillen tussen individuele culturen en collectivistische culturen. In collectivistische culturen zijn onveilig gehechte kinderen vaak ambivalent gehecht. .

Attachment Q-sort

De attachment Q-sort is een langdurige observatie van kinderen van 12-48 maanden oud. De observator gaat aan de slag met kaartjes. De observator gaat de kaartjes sorteren met gedragsomschrijvingen in stapels van zeer tot niet van toepassing. Op basis van die stapeltjes komt er een score uit. Deze score wordt vergeleken met een expert-omschrijving van het ‘ideale gehechte kind’. De uitkomst is numeriek, er is geen strikte scheidslijn tussen veilig en onveilig gehecht. Er is geen onderscheid in verschillende gehechtheidcategorieën.

De Adult Attachment Interview (AAI) , een gehechtheidsbiografisch interview (Mary Main) om de gehechtheid met ouders op latere leeftijd te meten. Dit kan echter alleen met volwassenen die al ervaring hebben met opvoeden. Tijdens een interview worden vragen over de jeugd gesteld en moet de geïnterviewde vertellen over ouders en opvoeding. Er wordt in dit verhaal vooral gelet op de coherentie, de kwaliteit, de kwantiteit, de relevantie en de wijze van vertellen. Hieruit blijken een aantal hechtingstijlen die corresponderen met de hechting die uit de VSP blijkt. Autonoom; vertelt positieve en negatieve aspecten van de jeugd, de emoties zijn gedoseerd. Gereserveerd; idealiseert de jeugd, doet beroep op een slecht geheugen en is onder-emotioneel. Gepreoccupeerd; vertelt zeer negatief over de jeugd, gechargeerd en over-emotioneel. Unresolved/disorganised: kunnen de lijn van het verhaal helemaal loslaten. De volwassene denkt terug aan een verhaal over een ouder die er niet meer is en spreekt er dan over alsof dat wel zo is. Er is geen realisme.

Sensitieve responsiviteit wordt op dia 22 uitgelegd. Hoe de ouders responsief zijn bij de verschillende soorten gehechtheid is te zien op dia 24. Gehechtheidsrepresentatie van de volwassenen zelf kan een verband hebben met de gehechtheid van het kind. Dit is te zien op dia 26.

Kan de vader als hechtingsfiguur functioneren?

Mary Aintsworth deed in 1963 en 1967 al onderzoek naar gehechtheid en vaders. Zij vroeg zich af of vaders, net als moeders, kunnen dienen als gehechtheidsfiguur. Zij onderzocht dit onder 26 moeder-kind paren in Uganda en vond dat de hechting aan vaders gelijk was aan die van de moeder. Van deze 26 was 1 kind die enkel aan vader gehecht was en 3 die een voorkeur hadden voor vader. Schaffer & Emerson deden hier in 1964 ook onderzoek naar door 60 moeders te interviewen. De hechting aan vaders leek ook in deze studie gelijk te zijn aan die van de moeder. In 10 van de 60 gezinnen was de vader de belangrijkste hechtingsfiguur.

In 1969 herdefinieerde Bowlby de term monotropy; een kind heeft de neiging om een voorkeur te hebben voor een hoofdhechtingsfiguur en daarnaast een aantal ‘minder belangrijke’ hechtingsfiguren (hij bedoelde waarschijnlijk de vader) te hebben. Moeder zou nog steeds de belangrijkste hechtingsfiguur zijn, waar kinderen naartoe gaan tijdens stress en kinderen zouden voor het spelen een voorkeur hebben voor vader.

Is de rol van de vader in hechting secundair of gelijk aan die van de moeder?

Attachent Hierarchy hypothese

Michael Lamb deed hier in 1976 en 1977 onderzoek naar. Moeder zijn meer verzorgend en vaders meer spelend. Hij onderzocht de reacties op de ontwikkeling van kinderen op verschillende ervaringen van gedrag van ouders. Toen Lamb dit onderzoek deed werd de VSP echter alleen nog maar bij moeders uitgevoerd. Er waren dus geen concrete resultaten waarmee de hechting vergeleken kon worden. Ook zijn tegenwoordig vaders meer thuis en moeders meer van huis, wat de situatie veranderd. Lamb vond dat stress ze zichtbaarheid van moeder als primair hechtingsfiguur verhoogd.

What is the comparative quality of an infant’s attachment to mother and father?

Lamb (1978), Main en Weston (1981) vonden dat kinderen (getest met 12 maanden oud) over het algemeen geen verschillen vertonen wat betreft veilige hechting. Bij zowel vaders als moeders was sprake van 65% veilige gehechtheid, gemiddeld komt het dus overeen. Wel was er sprake van discordantie. Zo waren er veel gezinnen waarin een kind wel veilig gehecht was aan vader maar niet aan moeder. Bowlby deed weer aanpassingen, hij noemde voor het eerst expliciet vader.

Are intergenerational relationship qualities independently transmitted from father and mother to child?

Wanneer een kind veilig gehecht is aan vader en moeder, speelt dit kind veel met de vreemde in de VSP, een kind met 2 onveilig gehechte relaties staat hier minder voor open. Uit een meta-analyse van Van IJzendoorn (1995) en DeWolff & Van IJzendoorn (1997) bleek dat er een hoge correlatie bestaat tussen de score op AAI van moeder en de hechting die uit de VSP bij moeder blijkt (.50). Dit geldt ook voor vader, met een wat minder sterk verband (.37). Ook bestaat er een relatie tussen de score op AAI van vader en moeder (.28; soort zoekt soort?). De relatie tussen de gehechtheidsscore van het kind bij vader en moeder heeft een correlatie van .17, wat iets minder sterk is dan de relatie tussen de AAI scores. Ook bestaat er een correlatie tussen de score in de VSP bij moeder en de sensitiviteit gemeten bij moeder (.24). Dit verband bestaat ook bij vader alleen wat minder sterk (.13). De relatie tussen moeders score op AAI en de sensitiviteit naar haar kinderen is hoog (.34), deze relatie is onbekend wat betreft vaders. In een onderzoek naar de gehechtheid middels de VSP bij moeders en vaders (n=950) bleek dat 45% veilig gehecht was met beide ouders, 17% onveilig met beide ouders en 38% veilig met de een en onveilig met de ander. Bij de laatste categorie zijn de kwaliteiten van elke ouder afzonderlijk van elkaar op verschillende manieren en in verschillende mate van invloed.

Zijn de ontwikkelingsuitkomsten als gevolg van hechting aan vader of moeder verschillend?

Bowlby (1988) was in de veronderstelling dat de invloed van vader en moeder verschillend is voor jongens en meisjes wat betreft de ontwikkeling van persoonlijkheid. Hij dacht dat vooral in de eerste jaren van de ontwikkeling van een kind moeder van belang is omdat daar de meeste interactie mee plaatsvindt in de jonge jaren van een kind. Een longitudinale studie (Van IJzendoorn et al., 1992; Steele et al. 1992; Grossmann et al., 2005) wees aan dat er invloed is van vroege hechting aan de vader op latere uitkomsten in adolescentie en jong-volwassenheid.

Al het tot nu toe uitgevoerde onderzoek kan worden ondergebracht in vier mogelijke modellen voor de hechting aan vader en moeder;
- Monotropy model: alleen de belangrijkste hechtingsfiguur heeft invloed op de persoonlijkheid.
- Hierachy model: gehechtheid aan moeder is meer van belang dan die aan de vader. Er zijn wel andere gehechtheidsrelaties, maar die zeggen minder

- Independence model: alle gehechtheidrelaties zijn belangrijk en dragen op hun eigen manier bij aan de ontwikkeling van het kind.

-Integration model: er moet gekeken worden naar de gehechtheid van vader en moeder (alle gehechtheidsrelaties), beide moeten worden meegenomen in de uitkomst.

Sensitiviteit wordt gezien als een belangrijke determinant van gehechtheid. Een sensitieve reactie houdt in dat er snel en adequaat gereageerd wordt op signalen van het kind. Ouders met een hoge sensitiviteit geven het kind vertrouwen. De ouder geeft het kind hulp als het kind daarom vraagt. Rustige en geduldige sfeer, kind krijgt de kans zich te ontwikkelen. De ouder moedigt het kind aan en geven complimenten. Lage sensitieve ouders zijn wat afwezig en voelen zich niet echt betrokken bij het kind. Deze ouders reageren soms ook negatief op het kind.

Sensitiviteit kun je op elke leeftijd meten. Gehechtheid is de balans vinden tussen exploratie en steun vinden bij de ouders. Als je consistent sensitief bent, is de verwachting van het kind dat je beschikbaar bent en de strategie van het kind is dan om een veilige gehechtheidsrelatie aan te gaan. Als de opvoeder consistent insensitief is, is de verwachting van het kind dat de ouder niet beschikbaar is en dan wordt het kind vermijdend gehecht. Als de opvoeder inconsistent sensitief is dat wordt het kind ambivalent gehecht. 

Van IJzendoorn & De Wolff (1997) vonden in hun meta analyse een gecombineerde effectgrootte van .24 voor de relatie sensitiviteit en gehechtheid moeder en kind (21 studies, n=1099) en een gecombineerde effectgrootte van .13 voor vaders (8 studies, n=546). Deze verschillen in effectgrootte kunnen verklaard worden doordat vaders minder tijd doorbrengen met hun kinderen of door de verschillende manieren van interactie van moeder en vader (moeder meer gericht op warmte en verzorging en vader meer gericht op stimuleren van exploratie van het kind). Om te onderzoeken wat de verklaring is moet een groep hoog betrokken vaders bekeken worden en moet het verschil in interactie verder bestudeerd worden.

Een meta-analyse keek specifiek naar het verschil in gehechtheidrelatie van vader en kind, met alleen sensitiviteit en sensitiviteit gecombineerd met stimulatie (sensitiviteit = vaardigheid van ouders om de signalen van een kind correct waar te nemen en vervolgens prompt en gepast te reageren, stimulatie = actief gedrag van de ouder om de exploratie door het kind te vergroten). 16 studies werden meegenomen, met 1355 vader-kind paren. Er werd een effectgrootte van .12 (p<.01) gevonden voor beide situaties. Er is dus geen bewijs gevonden voor een sterker effect van sensitiviteitsgehechtheid wanneer kinderen positief gestimuleerd worden (waar vaders goed in zijn).

Moeders passen zich in taal meer aan aan hun kinderen, vaders gebruiken volwassener taal. dat heeft een positief effect op het kind (volwassen taal).

Primaire opvoeders (760 moeders; 115 vaders, dit zijn dus hoog betrokken vaders omdat ze op verzoek reageren als primaire opvoeder!) wordt gevraagd om naar het lab te komen wanneer het kind 14 maanden oud is. De ouder-kind gehechtheid en sensitiviteit wordt bekeken. De gehechtheid wordt bekeken middels de VSP en voor de sensitiviteit wordt de kwaliteit van interactie bekeken tijdens vrij spel, hoe is de emotionele ondersteuning ( = er voor het kind zijn, signalen oppakken)? In hoeverre heeft ouder respect voor de autonomie van het kind (welke agenda staat voorop, wordt gedaan wat vader wil of wat kind wil)? Uit analyse van de resultaten blek dat vaders in deze studie inderdaad hoger dan gemiddeld betrokken zijn bij de opvoedingstaken. Ook bleek dat meer sensitief opvoedingsgedrag van de vader leidt tot een hogere kwaliteit van vader-kind gehechtheid (klein effect). Er is geen bewijs gevonden dat een toenemende betrokkenheid van de vader van invloed is op de associatie tussen sensitiviteit en gehechtheid.

De gehechtheidsrepresentatie van de ouder blijkt het intern werkmodel van de ouder te zijn en is de grootste invloed op de gehechtheid tussen ouder en kind zelf (.50), meer zelfs dan de manier van opvoeden (sensitiviteit; .24).

Over het algemeen is er meer onderzoek gedaan naar sensitiviteit dan naar gehechtheid omdat dit bij onderzoek naar sensitiviteit de thuissituatie gebruikt wordt, wat makkelijker is.

Onderzoek naar sensitiviteit van vader laat wisselende resultaten zien, sommige studies laten geen verschil tussen vader en moeder zien en andere tonen weer aan dat vader niet zo opmerkzaam is als moeder. Hypothese is dat deze verschillen in onderzoeksresultaten voortkomen uit individuele verschillen tussen vaders en tussen moeders. Als er al een verschil is, is dit waarschijnlijk in het voordeel van moeders.

Over het algemeen kan gezegd worden dat moeders meer verzorgend zijn, meer praten tegen kinderen, meer affectie tonen, meer aanraken en vasthouden en dat vaders meer fysiek stimulerend, uitdagend en onvoorspelbaar spel met de kinderen doen, wat ze voorbereid om de weide wereld in te gaan. Dit is onafhankelijk van de hoeveelheid uren die een vader werkt en onafhankelijk van de cultuur. In culturen waarin vaders en moeders helemaal evenveel doen zien we wel minder verschillen hierin.

Relatie tussen sensitief opvoedgedrag van vader en de vader-kind gehechtheid, doet de vader ertoe?

Wanneer een ouder consistent insensitief is verwacht een kind niet dat vader of moeder beschikbaar is en ontstaat een onveilig-vermijdende gehechtheid. Wanneer een ouder consistent sensitief is verwacht een kind dat de ouder beschikbaar is en ontstaat een veilige gehechtheidsrelatie. Wanneer een ouder inconsistent sensitief is, is het voor het kind onvoorspelbaar of de ouder beschikbaar zal zijn of niet en ontstaat een ambivalente gehechtheid.

College 3 “De biologie achter de vader”

In dit college wordt er verteld over de biologie van de vader. Er is altijd maar 1 spermacel die in een eitje kan komen, daarna kan er geen meer bij. Je kan ook vader zijn zonder de biologische vader te zijn. Een lichaam bestaat uit cellen. Elke cel is ongeveer hetzelfde opgebouwd. Elke cel heeft een kern waar het genetisch materiaal ligt. Niet elke cel is helemaal gelijk. Er zijn bijvoorbeeld geslachtscellen en huidcellen. DNA zit omwonden om eiwitten. DNA is de basis om alles te maken wat je nodig hebt. Histon acetylatie zorgt ervoor dat DNA toegankelijk wordt replicatie en transcriptie. DNA methylatie zorgt ervoor dat DNA  ontoegankelijk en inactief wordt. Epigenetische veranderingen zijn onder invloed van de omgeving.

Geslachtsorganen

Genen bevinden zich op chromosomen en de mens heeft 23 paar homologe chromosomen. Homoloog houdt in dat ze niet gelijk zijn, want je “krijgt” er 1 van je vader en 1 van je moeder. Een vrouw heeft twee x chromosomen, een man heeft een X en een Y. De Y is voor de man een heel belangrijk chromosoom. Als je als vrouw een X chromosoom mist, kan het kindje levensvatbaar zijn, maar een man kan niet een Y chromosoom missen.

Aan een embryo van 5-6 weken is nog niet te zien of het een jongen of een meisje is. Vanaf 7-8 weken begint het geslacht zich te ontwikkelen. De testes zorgt voor het aanmaken van testosteron. Testosteron zorgt ervoor dat de primitieve ontwikkeling van de geslachtsontwikkeling begint en het kindje een jongetje wordt. Als er geen testosteron wordt aangemaakt gaan de vrouwelijke organen zich ontwikkelen. In de pubertijd komt er een nieuwe toename van testosteron, zodat de secundaire mannelijke eigenschappen ontwikkelen (baardgroei etc).

Hormonen

De hypothalamus is verbonden met de pijnappelklier. De hypothalamus reguleert heel veel dingen. De hypothalamus zorgt voor releasing factoren, zodat in de hypofyse hormonen kunnen worden afgegeven, zodat er daarmee weer andere functies kunnen worden aangestuurd (bijv schildklierhormonen). Mannen en vrouwen begaan dezelfde paden: ze hebben allebei releasing hormonen, zodat de hypofyse hormonen gaat produceren. Bij mannen zorgen de releasing factoren er alleen voor dat er testosteron vrijkomt, en bij vrouwen dat er eitjes vrijkomen.

Hormonen kunnen organiserende en activerende effecten hebben. Hormonen worden aan het bloed afgegeven en maken het lichaam klaar voor bepaalde processen. Hormonen hebben alleen effect als er receptoren voor zijn.

Organiserende effecten bepalen of hersenen/lichaam mannelijke of vrouwelijke kenmerken

ontwikkelen. Activerende effecten beïnvloeden seksueel gedrag. Vrouwen hebben ook testosteron, hoeveel een vrouw heeft bepaalt ook voor een deel het gedrag.

Ratten hebben een latere gevoelige periode voor het ontwikkelen van geslachtshormonen dan mensen. Ze vertonen seksueel gedrag als ze testosteron krijgen. Vrouwtjes nemen alleen een positie aan als ze ovuleren. Alleen dan paren ze. Ze zijn iets gevoeliger voor hun vruchtbare periode dan mensen, want wij kunnen ook paren als we een niet vruchtbare periode hebben. Bij vrouwtjes is er één in de zoveel tijd een piek in vruchtbaarheid. Als je mannetje heel vroeg castreert, dan krijgen zij ook een hormonale piek, en nemen de positie aan die de vrouw dan ook aanneemt. Als een vrouwtje wordt gesteriliseerd, zal ze ook eerder een vrouwtje bespringen.

Bij een aandoening waarin mensen geen androgeen receptor hebben ontwikkelen mannen vrouwelijk gedrag. Als je als vrouw tijdens de zwangerschap de stoffen die testosteron kunnen blokkeren (alcohol, marijuana etc) gebruikt, kunnen in ieder geval jongetjes zich minder goed ontwikkelen

Voor de ontwikkeling tot man is het Y chromosoom nodig en testosteron. De ontwikkeling tot vrouw gaat meer vanzelf. Wel zijn er oestrogenen nodig om de secundaire geslachtshormonen te ontwikkelen en je vrouw te laten voelen.

Postnataal zijn androgenen en oestrogenen laag tot aan puberteit en stijgen dan naar volwassen waarden in man en vrouw. Zo worden mannelijke/vrouwelijke kenmerken gehandhaafd.

Er is een duidelijke fysieke rolverdeling, vrouwen baren en zogen en mannen zijn sterk en agressief. Als de mannetjes sterk en gezond zijn, zijn er goede genen voor het nageslacht zie dia. Is dit compatible met vaderzorg. Bij leeuwen is de vader niet zo belangrijk in de zorg, maar wel in het territorium bewaken. Na een paar weken zien de jongen pas hun vader. Als er een onbekende leeuw komt en die neemt de leiding over, dan doodt hij de jongen die niet van hem zijn.

Evolutie van vaderlijke zorg

Tinbergen deed onderzoek naar bijen en meeuwen. Hij keek naar stimuli die in gedrag belangrijk zijn. Je moet kijken naar de ultimate oorzaken: waarom is bepaald gedrag geëvolueerd? Wat ligt aan dit gedrag ten grondslag? Wat zijn de stimuli? Dit zijn de proximate oorzaken. We weten heel weinig over dit vaderlijk gedrag. Als vrouwtjes eieren leggen, kun je als man veel betekenen. De broedzorg kan worden overgenomen, en de jongen hebben geen melk nodig, dus de vaders kunnen ook voedsel verzorgen. Het grootste deel van de ei-leggende dieren laat dus ook vaderlijk gedrag zien. Maar 10 % van de zoogdieren laat vaderlijk gedrag zien. Evolutionair gezien wil je reproductie zo succesvol mogelijk doen. Je wil zoveel mogelijk jongen krijgen met zoveel mogelijk vrouwtjes. Ook moet je de zorg voor nakomelingen delen  om zo hoog mogelijke overlevingskans van nakomelingen te bewerkstelligen.

Biparentale zorg zou evolutionair geselecteerd zijn door moeilijke omgevingscondities. Vaderlijk zorg is nodig als de moeder voedsel moet halen om de nieuwgeboren jongen te eten te geven. Bij zeepaardjes is het mannetje zwanger. Pinguïns en zeepaardjes zijn ook monogaam. De waterwants is een hele goede vader. Het vrouwtje legt de eitjes, maar plakt ze op de vader. De kikker (vader) neemt de eitjes op de rug mee. (geen zoogdieren).

Bij zoogdieren is vaderlijk gedrag vooral ontstaan in moeilijke omgevingscondities, bijvoorbeeld bij primaten en bij bepaalde muizensoorten. De jongen zijn eigenlijk te zwaar voor de moeder (primaten). De vader neemt dat kind dan mee. Ook vossen leven in een familie. Vader vos is betrokken bij de jongen. Dit gaat vaak samen met monogamie.

Vaderlijke zorg gaat vaak via de moeder. De vader moet goed zorgen voor de moeder zodat die goed kan zorgen voor de kinderen. Vaderzorg  is op basis van dezelfde mechanismen als

partnerbonding. Vaderlijk gedrag is bij mens vrijwel zeker belangrijk geweest in  de overlevingskansen van het kind. Kinderen zijn lang afhankelijk van hun ouders. Mensen delen zorg en hebben het ook nodig. Nu families vaak niet bij elkaar in de buurt wonen, krijgt de vader een grotere rol.  

Kinderen van ‘onbekende’ vaders hebben een 2x zo groot risico te overlijden ten opzichte van kinderen van ‘bekende’ vaders (na correctie van leeftijd, opleidingsniveau, roken etc). Kinderen van ‘onbekende’ vaders hebben een groter risico op ondergewicht en prematuriteit. Moderne technologie en ontwikkelingen in de gezondheidszorg hebben een stukje mannelijke zorg ondervangen, maar het is weer extra belangrijk om kinderen voor te bereiden op de complexe sociale maatschappij. Kinderen van single moeders hebben een groter risico op verschillende dingen, dit is te zien op dia 29.

Proximate oorzaken van vaderlijk gedrag zijn de directe oorzaken, zo heeft de moeder bijvoorbeeld vaak een grote rol in wat ze de vader gunt (de hoeveelheid tijd met het kind). Dit heeft effect op hormonale en neurale mechanismen om de ontwikkeling van vaderlijk gedrag te stimuleren/behouden.

Hormonale veranderingen in moeders

De hormonen die betrokken zijn bij de fysiologische processen zijn ook betrokken bij maternaal gedrag. De vrouwelijke hormonen zijn belangrijk in de slijmvorming in de baarmoeder. De hormonen zorgen ervoor dat het eitje kan rijpen. Aan het eind van de zwangerschap is een hoog niveau van oestrogenen wat ervoor zorgt dat er bepaalde receptoren voor prolactine en oxytocine worden gemaakt (het aantal receptoren wordt  hoger). Wanneer het hoofdje op de baarmoeder drukt wordt er oxytocine gemaakt, wat zorgt voor contracties, waardoor de bevalling begint..

Prolactine en oxytocine worden gebruikt bij het zogen. Prolactine zorgt voor melkproductie, oxytocine zorgt voor de melkafgifte.

Oxytocine en vasopressine zijn betrokken bij sociaal gedrag. Hier zijn receptoren voor in het brein. Prolactine en oxytocine zijn belangrijk voor de initiatie van maternaal gedrag. Het zorgt voor het vrijmaken van dopamine in de belonings gebieden. Oestrogenen zorgen voor een verhoging van oxytocine en prolactine receptoren in de hersenen. Hormonale veranderingen in vaders zijn vergelijkbaar en worden gemoduleerd door ervaringen.

 Er zijn mannen die zwangerschapskwaaltjes laten zien. Dit is gelinkt aan hormonale status, ze ondergaan ook hormonale veranderingen. Dit heet couvade. Voor meer kenmerken van couvade zie dia 38. Dit komt door chemische communicatie tussen man en vrouw. Dit kan bijvoorbeeld door feromonen.

Chemische communicatie

 Dieren hebben een orgaan dat feromonen oppikt. Dit is het vomeronasaal orgaan. Dit heeft invloed op gedrag. Feromonen zijn betrokken bij angst en aantrekking. Vrouwen zoeken een partner met een complementair immuunsysteem. Of mensen een vomeronasaal orgaan hebben is nog een debat. Paren en cohabitatie met zwangere vrouwtjes kan de gevoeligheid voor pupferomonen veranderen. Pups stimuleren de medial preoptic area in de hypothalamus, die betrokken is bij parental behavior. Als het mannetje bij het vrouwtje is gebleven tijdens de zwangerschap is de kans groter dat hij voor de pups gaat zorgen.

Ook in het mannenlichaam treden er hormonale veranderingen op tijdens de zwangerschap van hun partner (minder testosteron). Ze zijn dan ook iets minder aantrekkelijk voor vrouwen die nog geen kinderen hebben. Ze hebben ook wat minder baardgroei. De mannen zonder vaste partner hebben het hoogste testosteronniveau, mannen met een vaste partner iets minder en als er ook nog kinderen bij zijn is het testosteronniveau nog lager. Mannen met een lager testosteronniveau trouwen eerder. Voor een onderzoek naar het testosteronniveau: zie dia 45 en 46. Er zijn ook andere hormonen die een stempel drukken op het vaderlijk gedrag zoals prolactine, cortisol, oxytocine en vasopressine.

Prolactine bevordert het contact zoeken met het kind. Mannelijke helpers hebben meer prolactine. Als je prolactine remt dan blijft het vrouwtje langer weg van het nest. De tijd die wordt doorgebracht met het kind beïnvloedt prolactine niveaus (bij stokstaartjes).

Bij een onderzoek bij vaders bleek dat voor interactie met hun kind ze een hoger prolactine niveau hadden, zeker op een werkdag.

Vasopressine en oxytocine spelen een grote rol bij verleiding en paarvorming. Als vasopressine na een copulatie bij rattenmannetjes wordt geïnjecteerd gaan ze hun territorium actief bewaken en markeren. Ook bij de mensenman wordt deze stof vlak voor de ejaculatie in verhoogde concentraties aangetroffen

Selective bonding in de prairie vole (prairie wolmuis) en de meadow vole (grasland woelmuis)

 De ene vormt paartjes voor het leven en mannetje is betrokken bij vaderlijke zorg, de ander is dat niet.

Bij de prairie wolmuis hebben de mannetjes monogame eigenschappen na paring. Ze hebben dan een specifieke partnervoorkeur, toegenomen agressie naar andere mannetjes (partnerbescherming) en toegenomen ouderlijke zorg. De mannelijke grasland woelmuis laat na paring geen structurele veranderingen in sociaal gedrag zien.

Vasopressine komt bij beide soorten muizen vrij. Dat kan het verschil niet veroorzaken. Door vasopressine toe te dienen aan de grasland wolmuis zorgt dit voor partnervoorkeur en ouderlijke zorg. Het bleek dat het gen dat tot expressie komt bij vasopressine verschillend is in de twee soorten muizen. Ook zijn er individuele verschillen tussen muizen. Bij mensen is er ook variatie. De hormoonveranderingen bij de muizen die betrokken zijn bij paarvorming zijn ook betrokken bij vaderlijk gedrag. Diversiteit in gedrag kan verklaard worden door verschil  in receptor gen expressie patronen. Maar diversiteit in gedrag is ook afhankelijk van de omgeving. Andere woelmuizen hebben het gen ook, maar zij vertonen niet altijd vaderlijk gedrag. Dit komt omdat de toegang van de vader tot de kinderen vaak bepaald wordt door de moeder.

Mensen hebben een relatief grote prefrontale cortex met meer interconnecties met de rest van het brein. De mens heeft een hersendeel voor cognitieve en emotionele functies zoals beslissingen nemen, plannen, sociaal gedrag en impulsbeheersing. De mens is minder afhankelijk van hormonen, cognitieve beslissingen spelen een grotere rol, maar de hormonale context is context is wel belangrijk.

Vaderschap en het brein

Uit onderzoek aan penseelaapjes (cooperative breeders) is gebleken dat er door het vaderschap structurele veranderingen plaatsvinden in de prefrontale cortex. Dit gebeurt bij de hormoonreceptoren in dit gebied. Neuronen van vaders hebben meer verbindingen.  Vaders hebben meer vasopressine receptoren. Dit is afhankelijk van hun contact met het kind. Hoe ouder het kind is, hoe minder vasopressine receptoren de vader heeft.

Conclusie van het onderzoek was: vaderschap zorgt voor veranderingen in de

hersenen. Naarmate de jongen ouder worden, nemen de veranderingen in de hersenen en de zenuwcellen van de penseelaapjes weer af. Vaderschap zorgt voor veranderingen

in de hoog-cognitieve gebieden van de hersenen

Oxytocine

Oxytocine is een hormoon dat angst onderdrukt. Oxytocine verhoogt het gevoel van beloning door sociale stimuli. Daardoor is er een grotere motivatie tot het aangaan van sociale interacties. Vooral subtiele signalen rondom de ogen zouden beter worden waargenomen door oxytocine (empathie).

Oxytocine niveaus na spel zijn gelijk in moeders en vaders. Hoog plasma oxytocine niveau bij moeders is gerelateerd aan hoeveelheid affectie zoals knuffelen, lieve woordjes zeggen en veel kijken naar het kind. Een hoog plasma oxytocine niveau bij de vaders is gerelateerd aan de hoeveelheid stimulering zoals objectpresentatie en stoeigedrag.

Door intranasale toediening van oxytocine kan je de bloed-hersen barrière deels ontwijken Via een epitheel komt oxytocine  in de neus in de hersenen en hersenvloeistof terecht.

Er werd een dubbel blind placebo gecontroleerd within subject experiment gedaan. De vaders zijn hun eigen controle. De ene week kreeg de ene helft van de vaders oxytocine en de andere helft een placebo en andersom. Er waren resultaten bij structure en non-hostility Negatieve lichaamscues kwamen minder voor bij vaders die oxytocine kregen. Ook was er dan meer stimulatie van het spelgedrag. Oxytocine toediening leidt tot een betere kwaliteit van de interactie tussen vader en kind.

Oxytocine speelt een belangrijke rol bij opvoeding bij het vormen van de gehechtheidsrelatie en het zorgt voor een verhoogde sensitiviteit van ouders.

Ouderschap en stresshormonen

De stress respons is goed, dan komt er focus en kan er worden gedeald met uitdagingen

Cortisol kan een stimulerende werking hebben op ouderlijk gedrag, maar een slechte afstelling van stress systemen zorgt voor lagere kwaliteit van parental care. Stress in het vroege leven speelt hierin mee en stress is ook transgenerationeel, ook via sperma.

Vaderlijk gedrag in de mens heeft waarschijnlijk wat meer exposure aan kinderen nodig om tot bloei te komen, dan het geval is bij vrouwen en monogame vaderlijke diersoorten. Eerste onderzoeksresultaten laten wel vergelijkbare onderliggende mechanismen zien.

College 4 “Father involvement: Long-term effects and interventions”

Father involvement during early childhood and its association with childrens’ early learning: a meta-analysis

De onderzoeksvragen van dit onderzoek staan op dia 6. Er werd een samenhang verwacht tussen betrokkenheid van vaders en het vroege leren van kinderen. Uit onderzoek bleek dat vaders meer betrokken zijn tijdens deze leeftijd (3-8) dan als de kinderen ouder zijn..

Er wordt niet alleen gekeken naar het verband tussen betrokkenheid en het vroege leren, maar ze nemen een moderator mee van demografische kenmerken: inwonende vaders lage ses en minderheden. Voor deze meta-analyse zijn alle studies tussen 1998 en 2008 bekeken. De belangrijkste inclusiecriteria zijn te zien op dia 8.

Voor de betrokkenheid hebben ze gekeken naar positieve activiteiten (verzorging, spel, leren, gaat vooral over kwantiteit) en naar de kwaliteit van ouderschap (warmte, responsiviteit en controle/discipline). Alleen als hier allebei aandacht aan werd besteed werden onderzoeken gebruikt in de meta-analyse. Er zijn 22 studies gebruikt, de meeste studies waren geen kwantitatieve artikels. De variabelen staan op dia 11. Er waren 3 voorspellende variabelen en 5 afhankelijke variabelen. Op dia 12 staat resultaten, de significante effecten zijn vetgedrukt. Kanttekening: je moet minstens 5 studies hebben om een goede meta-analyse te kunnen doen. De uitschieter is internalizing bij tijd doorbrengen (significant). De auteurs gaven als verklaring dat bepaald gedrag van het kind bepaald gedrag van de vader uitlokt.. Dus als het kind bijvoorbeeld heel stil is (internalizing) krijgt het meer aandacht van de vader..

Conclusies

Er is een matige samenhang tussen betrokkenheid van vaders en kinduitkomsten ( r = .21) Zowel kwantiteit als kwaliteit van betrokkenheid doen ertoe. Relaties tussen betrokkenheid en zelfregulatie zijn het sterkst. Kritische noot: meer dan 50% van de studies waren niet longitudinaal. De meerderheid van de studies is gericht op blanke middenklasse vaders. Er is een ontoereikend aantal studies in de moderator analyses. Je moet hier minstens 5 studies voor hebben.

De rol van de vader in de taalontwikkeling van kinderen

Vaders zijn belangrijk voor de taalontwikkeling van kinderen. De onderzoeksvragen staan op dia 16. Bij indirecte effecten van de vader op taalontwikkeling kan je bijvoorbeeld denken steun van de vader aan de moeder. Er zijn veel overeenkomsten in taalgebruik tussen vader en moeder. Er zijn veel tegenstrijdige bevindingen, maar over het algemeen is het taalgebruik van vaders en moeders meer gelijk dan verschillend.

De associaties tussen taal van vader en moeder zijn matig tot sterk. De gecombineerde bijdrage van vader en moeder is additief. Dit komt omdat ze taal van elkaar overnemen, ‘soort zoekt soort’ en er kunnen ook kindeffecten zijn. Vader en moeder gaan op dezelfde manier reageren als een kind op een bepaalde manier tegen de ouders praat.

De kwaliteit van vader interacties (bijvoorbeeld sensitiviteit, steun) en taal van vader  voorspellen taal en cognitie kind. Deze samenhang blijft bestaan als de taal van moeder in de analyse wordt meegenomen. De invloed van vaders is gelijk aan of zelfs groter dan die van moeders

Do early infant-father interactions predict the onset of externalising behaviours in young children? Findings from a longitudinal cohort study.

Dit onderzoek keek naar externaliserend probleemgedrag. Risicofactoren voor probleemgedrag werden ook bekeken in dit onderzoek. Dit kunnen kenmerken van ouders zijn, zoals bijvoorbeeld depressie van de moeder  of de ouder-kind interactie, zoals de sensitiviteit van moeder. Moeders en vaders gaan anders om met hun kind. Vaders kunnen een unieke bijdrage hebben aan het gedrag van jonge kinderen. De psychopathologie van de vader hangt samen met een verhoogde kans op gedragsproblemen. De onderzoeksvragen staan op dia 25. Er werd een steekproef van 168 kinderen gebruikt en er werd gemeten op 3 maanden en op 12 maanden oud. De gewogen steekproef was dat vaders hogere niveaus van depressie hadden. De vader-kind interacties  geobserveerd bij 3 maanden.  De sensitiviteit, intrusiviteit, afstandelijkheid en gedrag gerelateerd aan depressie werd bekeken bij vaders. Het temperament van het kind werd gemeten als het kind 3 maanden oud was en ten slotte werd het externaliserend gedrag op 12 maanden gemeten door de CBCL, gerapporteerd door moeder.

Van de steekproef was een hoog percentage hoog opgeleid en had een vrij hoge SES. Als de vaders in de interactie erg teruggetrokken gedrag vertoonden, dan is de kans groter dat de kinderen op 12 maanden meer probleemgedrag laten zien. Bij minder intrusieve interacties (teruggetrokken vaders, afstandeijk, weinig interesse, disengagement) was er wel een correlatie met externaliserend gedrag, maar deze interactie voegt niks meer toe. Er is vooral samenhang bij jongens gevonden, niet bij meisjes.

Afstandelijke en teruggetrokken vader-kind interacties voorspellen externaliserend gedrag met 1 jaar. Dit patroon was sterker voor jongens dan voor meisjes.

Discussie: de groep was niet een doorsnee steekproef (oudere vaders en hoog opgeleid) en oversampling van vaders met psychopathology. Het externaliserend gedrag is op zeer jonge leeftijd gemeten en door ouder gerapporteerd. Verder zijn de causale relaties niet vastgesteld en de samenhang is alleen gevonden voor één type interactie: de vloermat setting.

Practitioner review: engaging fathers – recommendations for a game change in parenting interventions based on a systematic review of the global evidence.

Er zijn weinig onderzoeken naar interventies voor vaders. De onderzoekers hebben in dit onderzoek gepoogd alle interventies samen te trekken. De doelen staan op dia 37. Er zijn verschillende typen interventies gevonden. Ze hebben gekeken naar de kwaliteit van de programma’s. De dingen die missen zijn: theoretisch perspectief, gerandomiseerde onderzoeksopzetten, quasi-experimenteel onderzoek, observatiematen, grote steekproeven en kwaliteit in ‘global south’ (south is Afrika en Zuid-Amerika).

Conclusies: er is een gebrek aan coherent perspectief, waardoor het gefragmenteerde kennis is. De evidence-base is van lage kwaliteit. Er moeten prioriteiten worden gesteld: betrek vaders en stellen in interventies en dit moet in onderzoek van hoge kwaliteit.

VIPP-SD

De VIPP-SD is nog niet bij vaders gedaan. Het verbetert de sensitiviteit en sensitief disciplineren. Het wordt nu getest met vaders.

Promoting fathers’ engagement with children: preventive interventions for low-income families.

Het gaat in dit onderzoek om een preventieve interventie. Het onderzoek heeft een gerandomiseerde onderzoeksopzet en een  goed theoretisch uitgangspunt en het onderzoek wordt gedaan met vaders. Het theoretisch model dat gebruikt is, is het “Family systems risk-protection-outcome model”. De risico en protectieve factoren zijn onderverdeeld in vijf domeinen: individuele kenmerken van de ouders, kwaliteit van vader-kind en moeder-kind relatie,  kwaliteit van de ouderrelatie, patronenen van ouder-kind relaties over generaties heen en externe invloeden zoals werk, sociale steun, stress

De focus van de interventie is de reductie van risicofactoren en de versterking van protectieve factoren in alle vijf domeinen. De onderzoekers willen dit door middel van preventieve interventie bewerkstelligen en het is gericht op veranderingen in vader-kind relaties, partnerrelaties en kinduitkomsten.

Vaders en ouderparen werden random toegewezen. Er is een groep voor alleen vaders en groep voor alleen stellen. De groepen kregen dezelfde opdrachten. De hele interventie werd door getrainde professionals gegeven. Dezelfde trainer werd gebruikt in beide typen groepen.

De interventie duurde 16 weken, 2 uur per week. Groepen van 6-12 vaders en 5-9 stellen. Er was een vast programma voor beide groepen (oefeningen, discussie). Er was ook ‘open’ tijd, bijvoorbeeld tijd voor vragen o.i.d. De steekproef was als volgt: vaders (± 95 stellen), ouderparen (± 95 stellen) en de vergelijkingsgroep (98 stellen). Hiervan was 67% Mexican-American, 27% EuropeanAmerican en 6% anders. Gemiddeld aantal kinderen was 2.3.

Meetinstrumenten

Er is gekeken naar de betrokkenheid van de vader, de ouderschapsstress, attitudes over ouderschap, de partnerrelatie en gedragsproblemen van het kind.

De betrokkenheid van de vader werd gemeten met the pie. Ze moesten aangeven hoe zij zichzelf zagen in de cirkel. Het ging er dan om hoeveel van de cirkel zij inkleurden voor de vaderrol. Aan de hand daarvan hebben ze de betrokkenheid van de vader in kaart gebracht. De rollen waren werker, vader, echtgenoot en zoon. In de training hebben ze ook gebruik gemaakt van de pie. Dit was niet zo’n goed meetinstrument omdat het herhaald werd gebruikt. Het who does what? meetinstrument hield in dat ouders op een 1-9 schaal moesten aangeven hoe taken werden verdeeld.

De onderzoeksvragen staan op dia 52.

Resultaten: de interventie had een positief effect op betrokkenheid van de vader, ouderschapsstress (iets meer in de ouders groep) en de partnerrelatie. Er waren geen moderator effecten. Voor de resultaten van de betrokkenheid van vader bij beide groepen en meetinstrumenten, zie dia 54.

Discussie

Het was een ‘sample of convenience’, er werden geen observaties gedaan, er was alleen ouderrapportage. Verder had de interventie geen effect op attitudes t.a.v. ouderschap

Conclusies van dit college

Vaders hebben een positieve invloed op het vroege leren van kinderen, met name zelf-regulatie. Vaders hebben een positieve invloed op de taalontwikkeling van kinderen. Afstandelijke vader-kind interacties hangen samen met externaliserend probleemgedrag met 1 jaar. Het is mogelijk met interventies de betrokkenheid van vaders te verhogen, maar in het algemeen is kwalitatief goed interventie-onderzoek naar vaders schaars

Deel 2 college, door Lotte van der Pol

Boys will be boys

In dit onderzoek werd de rol van gender in de opvoeding en sociaal-emotionele ontwikkeling van jonge kinderen onderzocht. De doelstellingen staan op dia 4. Tot nu toe weten we dat ouders op een meer fysieke manier omgaan met zonen en meer praten met dochters. Moeders doen met name met hun dochters pretend play, vaders stoeien vooral met hun zonen. Jongens zijn gevoeliger voor de opvoedingsomgeving dan meisjes. Er is een verschil in sociaal-emotioneel gedrag tussen jongens en meisjes: jongens meer externaliserend gedrag, meisjes meer prosociaal gedrag.

Deze studie kijkt naar het geslacht van het kind en of het invloed heeft op de opvoeding en daarna gedrag.

De verschillen binnen gezinnen werden met elkaar vergeleken. Zo konden er verschillende dingen worden uitgesloten, zoals SES en opleidingsniveau. Verschillen in opvoeding en gedrag worden dan verklaard door geslacht en niet door andere kenmerken.

Het onderzoek is met 390 gezinnen begonnen, daarvan zijn er  370 gezinnen over (vader, moeder 2 kinderen). Er zijn 4 verschillende gezinstructuren: twee jongens, twee meisjes, oudste kind jongen en oudste kind meisje. Daardoor kon er controle plaatsvinden van birth order effect. De steekproef is gevormd door middel van gemeenteregisters: twee-ouder gezinnen, leeftijdsverschil tussen kinderen ongeveer 2 jaar, geen ernstige beperking en Nederlands. De gezinnen werden jaarlijks bezocht, 1x bij moeder en 1x bij vader. Er waren 4 onderzoekswaves (dus 4 jaar lang 2 x per jaar bij gezinnen langs). Het onderzoek begon toen het jongste kind 1 jaar was en het oudste kind 3 jaar. Hierdoor was het mogelijk om de kinderen op dezelfde leeftijd met elkaar te vergelijken.

Dataverzameling werd gedaan door middel van gestructureerde thuisobservaties, computertaken, vragenlijsten en hormoonmetingen. Bij kinderen werd het externaliserend gedrag gemeten, het prosociaal gedrag, gender stereotypen, het temperament en testosteron in de baarmoeder. Bij ouders werd de sensitiviteit, het disciplineren, de emotiesocialisatie, de gender stereotypen en testosteron gemeten.

Sensitiviteit

De ontwikkeling van sensitiviteit werd bekeken door te kijken naar sensitiviteit tijdens vrij spel: ingaan op initiatieven van het kind, is de ouder volgend en is de ouder positief affect. Verder werd er gekeken naar intrusiviteit: onderbreekt de ouder de activiteit van het kind. Er is specifiek gekeken naar de leeftijd van het kind en plaats van de kinderrij bij sensitiviteit. De steekproef was 347 gezinnen en de eerste drie meetmomenten werden gebruikt. Het oudste kind en jongste kind werden vergeleken op dezelfde leeftijd. Tijdens de huisbezoeken moesten beide kinderen apart spelen en dit werd geobserveerd..

Resultaten: bij het jongste kind van 1-2 jaar worden ouders sensitiever en minder intrusief. Van 2-3 jaar is er geen effect. Moeders worden steeds meer sensitief en non intrusief dan vaders. Bij het oudste kind worden de ouders van 3-5 jaar minder sensitief. Ook worden ze minder intrusief van 3-5 jaar. Moeders zijn gemiddeld meer sensitief en non intrusief dan vaders. Ouders zijn minder sensitief naar het tweede kind op dezefde leeftijd. Ook zijn ze minder intrusief naar het jongste kind dan het oudste kind.

Een mogelijke verklaring voor de toename van sensitiviteit en non intrisuviteit tussen 1-3 jaar is dat kinderen meer communicatievaardigheden ontwikkelen, dus de ouder snapt beter wat het kind wil, dus mogelijk is er minder intrusief gedrag nodig om te snappen wat het kind wil.

Een mogelijke verklaring voor de afname van sensitiviteit en intrusiviteit tussen 3-5 jaar is dat door het begin van de schoolperiode de rol van de ouders minder groot wordt. In die periode hebben kinderen wellicht meer behoefte aan discipline dan aan sensitiviteit. De afname van sensitiviteit zou kunnen worden verklaard doordat er bij het eerste kind meer 1 op 1 contact is. Een verklaring voor minder intrusiviteit bij het jongste kind zou kunnen doordat de ouders meer zelfvertrouwen hebben. Een andere verklaring is dat ze minder aandacht hebben voor het jongste kind en minder doen met het kind.

Emotiesocialisatie

Emotiesocialisatie kan worden gedefinieerd als de uiting van emoties door ouder in bijzijn kind, de reactie van de ouder op emoties van het kind en het praten over emoties met het kind. Emotiesocialisatie wordt belangrijker vanaf 2-jarige leeftijd. Het praten over emoties is nog weinig onderzocht, vooral bij vaders. De doelstelling was het effect onderzoeken van leeftijd kind, geslacht ouders en type emotie.

317 twee ouder gezinnen. Er werd gekeken naar de ontwikkeling van jaar 2 naar jaar 3. De methode was een emotieplatenboek: plaatjes van kinderen met verschillende emoties. Per emotie was er eerst alleen een gezicht en daarna ook een oorzaak erbij. De emoties waren boos, bang, blij en verdrietig. De kinderen zijn geprobeerd gender neutraal weer te geven. Er waren twee boekversies en de doelgroep was kinderen van 2-6 jaar met vader en moeder. Het boek was bij 6 jarigen binnen de kortste keren weer dicht, dus eigenlijk was de doelgroep 2-5 jaar. De boekversies leken op elkaar. Praten over emotie, over emotiegedrag en oorzaak werden gecodeerd.

Vaders praten meer over de emoties bang, boos en blij van 2-3 jaar dan over verdriet. Bij het oudste kind praten de ouders over het algemeen minder. Bij 4-5 jaar was er een daling in het praten over verdriet en blijdschap. Dit was niet onverwacht, want verdriet is een duidelijke expressie en kinderen wisten er vaak zelf genoeg over.

Moeders praten meer dan vaders over emoties. Ouders praatten meer over verdriet bij kinderen van 2 jaar dan over de andere emoties. 3 jaar: De ouders praatten meer over verdriet en boosheid bij kinderen van 3 jaar. Vanaf 4, 5 jaar praten de ouders het meest over boosheid.

Conclusie: bij 2-3 jaar is er een toename in ‘emotion talk’. Dit komt door de emotionele ontwikkeling: kinderen hebben nog meer begeleiding nodig. Bij  4-5 jaar is er een afname in ‘emotion talk’, de kinderen weten dan zelf wat de emoties zijn. Moeders praten meer over emoties dan vaders en er is meer aandacht voor boosheid naarmate de kinderen ouder worden.

College 5 “Echtelijke ruzie en scheiding”

Psychopathologie en vaders

Waarom zouden we denken dat psychopathologie voor vaders een andere invloed heeft dan moeders? Komt door de sociale rol, moeders zorgen vaak meer voor de kinderen. Mannen zijn ook lichamelijk anders, ze gaan bijvoorbeeld anders om met stress. Vaders zijn meer gericht op exploratie, moeders zijn meer een veilige haven. De verloop van stoornissen en de hoeveelheid stoornissen verschilt bij mannen en vrouwen. Het is dus interessant om te kijken of vaders en moeders verschillende gevolgen hebben voor kinderen.

Ouders met een depressie hebben vaak veel moeite om sociale relaties aan te gaan en vinden het moeilijk om de relatie met kinderen goed te houden. Als je 4 van de 9 kenmerken van de DSM hebt, heb je een zware depressie. Vrouwen hebben vaker depressies dan mannen. Een subklinische depressie scoort 2-4 kenmerken op de DSM. In veel epidimologische onderzoeken komen depressies het meest voor als er kinderen geboren worden. Er zijn verschillen in leeftijd, etniciteit en SES. Op dia’s 6,7 en 8 is een overzicht van depressie in Nederland met leeftijd, opleidingsniveau en etniciteit.

Positief en negatief opvoeden

Er is een meta-analyse gedaan naar het effect van positief en negatief opvoeden. Naarmate een vader depressief was, was er meer negatief opvoedgedrag. Dit was vergelijkbaar met onderzoek naar moeders. Ze vonden ook moderatoren: negatief opvoedgedrag werd versterkt wanneer de vader en het kind jonger waren en wanneer ze niet kaukasisch waren. In dit onderzoek werden bijna alleen studies gebruikt waarin ze subklinische depressie hadden gemeten. De effecten van vader op kindgedrag waren gerelateerd aan negatieve kinduitkomsten, dit was vergelijkbaar met moeder.

Ze suggereren dat wanneer een vader depressief is, het conflict tussen de ouders ook toenam. Dit zorgt voor meer negatieve kinduitkomsten. Als een kind jonger is, is een kind wellicht gevoeliger voor een depressie van vader/moeder. Verder kan het gen om depressief te worden ook doorgegeven worden, maar het kan ook zo zijn dat kinderen het gedrag nadoen. Dit waren allemaal speculaties.

Angststoornis

Er is vrij weinig onderzoek gedaan naar paternal anxiety (angststoornis). Er zijn veel verschillende soorten angststoornissen. Ongeveer 1,6% van de mannen heeft een angststoornis. Kinderen van deze vaders hebben een 2x zo hoog risico op een angststoornis. Het is belangrijker als vader het heeft dan moeder, omdat de vader een belangrijkere rol heeft in het socialisatieproces (zegt de studie). Er is een studie gedaan met 121 kinderen met een angststoornis, 38 zonder. Er is gekeken naar hoe de ouders met deze kinderen omgingen. Vaders met een angststoornis vertoonden meer controle. Maar het was niet significant. Ook was het een selectief sample.

Post traumatische stress stoornis (PTSS)

Hierbij is weer het meeste onderzoek gedaan naar moeders. De mate van impact op een kind heeft eigenlijk te maken met waar het kind staat in de ontwikkeling, de perceptie (wordt door de ouder gedaan, als de ouder dingen verbergt dan heeft een kind er minder last van) en mate van blootstelling aan het kind. Ook heeft het te maken met de gehechtheid, als gehechtheid onveilig wordt kan dat het effect vergroten (negatief).

Er is onderzoek gedaan naar kinderen die een aardbeving hebben meegemaakt. Er werd gekeken naar wat voor effect de vader had (hoe hij ermee omging) en dit vergeleken ze met de moeders. De mate van PTSS van kinderen werd het meest voorspeld door PTSS van vader. Dit geldt ook voor de mate van depressieve gevoelens. Algemene angst werd niet door ouderlijke variabelen voorspeld. Vader zijn veel meer externaliserend, ze kunnen het minder goed verbergen dan moeders (mogelijke verklaring). Vaders gingen zich veel meer terugtrekken en waren heel makkelijk geïrriteerd. Moeder hadden ’s nachts meer last van symptomen, ze gingen veel meer hun herinneringen uit de weg.

Metodologische tekortkomingen: alleen maar zelf-rapportage. PTSS kan alleen klinisch worden vastgesteld. Verder was het een kleine steekproef met lage ses en waren er niet heel veel post traumatische klachten.

Middelenmisbruik

Hierover is meer onderzoek gedaan bij vaders, omdat het meer voorkomt bij vaders. De prevalentie varieert wereldwijd. Alcoholisme komt in Nederland 2x zoveel voor bij mannen. Het zorgt voor een toegenomen risico op psychopathologie bij kinderen. Middelenmisbruik heeft grotere effecten maar wordt meer verborgen. Alcoholmisbruik zorgt voor meer externaliserend gedrag bij kinderen, lager zelfvertrouwen, meer gedragsproblemen, en school gaat minder goed. Middelenmisbruik heeft een groter effect op jongens. Het meeste onderzoek is hierbij gedaan bij oudere kinderen. Als er middelenmisbruik bij de moeder was, vertoonden de kinderen meer internaliserend probleemgedrag, als er bij de vader middelenmisbruik was, vertoonden de kinderen meer externaliserend probleemgedrag.

Als vaders drugs gebruiken komen er extra risicofactoren voor probleemgedrag bij, het risico op probleemgedrag neemt dan toe. Dit komt omdat minder mensen iemand met een drugsprobleem willen steunen en minder interventies doen dan bij alcohol. De kans op psychiatrische stoornissen is groter. Mediatoren zijn ouderlijke conflicten, agressie en slecht opvoeden.

Psychopathologie

Als vaders psychopathologie hebben, hebben kinderen daar ook meer risico op. Dit kan komen door genen, het kan komen door de omgeving maar ook door een interactie tussen genen en omgeving. Het kan zo zijn dat vaders hun genen doorgeven, maar dit is zeldzaam. Op dia 27 zijn de genetische mechanismen te zien, op dia 28 de omgevingsmechanismen en op dia 29 de interactie tussen genen en omgeving. Samenspel genen omgeving: hoe meer de vader aanwezig is, hoe minder probleemgedrag er is. Maar als de vader antisociaal is, dan is de aanwezigheid van vader een risico voor antisociaal gedrag van kinderen. Moderatoren zijn te zien op dia 31.

Het negatieve effect van alcoholisme en depressie van vader versterkt als kind ouder is. Jongens zijn kwetsbaarder voor vaderlijke depressie, waarschijnlijk omdat het meer een rolmodel is.

Kinderen met een moeilijk temperament zijn kwetsbaarder voor de psychopathologie van vader. Een kind kan ook invloed hebben op opvoedgedrag. Ook speelt differential susceptibility een rol, als een kind hoog sensitief is, is het meer kwetsbaar voor een slechte opvoeding maar bloeit het ook meer op bij een goede opvoeding. Een laag sensitief is minder vatbaar voor de omgeving. Wanneer beide ouders psychopathologie hebben neemt het externaliserend en internaliserend probleemgedrag van kinderen toe.

Ook kunnen mediatoren en moderatoren een direct effect hebben: zie dia 35.

Scheiding

Een scheiding is een stressvolle gebeurtenis voor ouders en kinderen, er zit een grote variabiliteit tussen de mate van stress. Voor ouders is het vooral afhankelijk van wie het initiatief kwam voor de impact die de scheiding zal hebben, maar ook de kwaliteit van huwelijk voor de scheiding. Wanneer de kwaliteit erg slecht was is het soms beter na de scheiding. Voor kinderen is het vooral afhankelijk van hoe vaak het kind bij de ruzies aanwezig is geweest en hoe het contact met de vader na de scheiding blijft.

80% van de kinderen blijft bij de moeder en heeft weinig tot nooit contact met de vader. 40% krijgt een stiefouder. Kinderen zijn negatiever over het contact met de ouders na scheiding.. Er is een wereldwijde toename in echtscheidingen, in Nederland is het 37%.

Een diagram waarin te zien is wat de samenleefvorm verdeling is bij de geboorte is te zien op dia 41. De wereldwijde trend van scheiding is te zien op dia 42. Er zijn veel scheidingen geweest in de Tweede Wereldoorlog: veel mannen kwamen niet terug en vrouwen dachten dat hun mannen waren overleden, dus gingen ze scheiden.

De toename in de jaren ’60 komt door een aantal zaken: de samenleving wordt steeds moderner en het wordt steeds gewoner om te scheiden, vrouwen zijn steeds meer onafhankelijk, er is minder religie, er is een stijging in individualisme en een daling in communisme.

Er zijn ook specifieke oorzaken voor Nederland, zoals de algemene bijstandswet: als je als vrouw alleen kwam te staan, kon je wel voor jezelf zorgen. Wet herziening echtscheidingsrecht zorgde ervoor dat het makkelijker werd om te scheiden. Demografische en economische risicofactoren staan op dia 46. Wanneer de sociale en economische kosten hoog zijn, scheiden hoog opgeleiden mensen eerder dan laag opgeleide mensen. Als deze kosten laag zijn, zijn laag opgeleiden een hoger percentage. Relationele risicofactoren zijn te zien op dia 48.

Er zijn twee wegen: je hebt het prima naar je zin maar voelt weinig betrokkenheid bij de relatie, of er is veel conflict en het echtpaar is ongelukkig. Op dia 50 is te zien hoe dit in Nederland zit. Op dia 51 zijn de gevolgen voor kinderen te zien.

Mannen die gescheiden zijn hebben over het algemeen minder goed psychologisch welzijn dan mannen die niet gescheiden zijn. Ook de fysieke gezondheid is vaak minder, het inkomen is minder, ze roken 2x zo vaak, zijn het 1.9x zo vaak hevige drinkers, zijn ze 2x zo vaak depressief en hebben ze 3 x zo vaak emotionele problemen. Dit alles komt vooral doordat doorbreken van het huwelijk stress geeft en die stress chronisch wordt doordat bijvoorbeeld het contact met de kinderen slechter is geworden. Ook mist de man opeens de voordelen van het huwelijk, de emotionele steun is weg, economische zekerheid is minder, er is opeens niemand meer die een gezond leven aanmoedigt. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat er sprake is van selectie. Deze problemen konden ook al vooraf aanwezig zijn geweest waardoor de scheiding juist ontstaan is. Beschermende factoren voor de gevolgen van een scheiding zijn: geen economische problemen hebben, werk hebben, emotionele steun hebben, een nieuwe partner hebben (meer inkomen en emotionele steun), de initiator zijn van de scheiding en wanneer er in het huwelijk veel problemen waren waardoor de scheiding juist goed is. Feministen zeggen dat een scheiding in het voordeel van de vrouw is omdat vrouwen als single juist langer leven en mannen korter. Mannen en vrouwen reageren dan ook heel anders op een scheiding, vrouwen reageren meer internaliserend (depressie) en mannen meer met externaliserende problemen (als alcoholmisbruik). Met financiële zekerheid zijn er meer overeenkomsten tussen mannen en vrouwen dan verschillen. Mannen hebben sneller een nieuwe partner, waardoor ze zich beter aanpassen.

De effecten van echtscheiding op kinderen is te zien op dia’s 56-58. Experimenten met dit onderwerp zijn onmogelijk, maar er kunnen fixed-effect models gebruikt worden, genetically informed designs en longitudinale studies.

Nonresident vaders

Kwantiteit van contact: Uit onderzoek naar het contact van niet thuiswonende vaders is gebleken dat de vaders die meer contact hebben ook een grotere financiële bijdrage leveren. Welke kant dit effect op werkt is niet bekend. Het zou een wederkerige beïnvloeding kunnen zijn, doordat een vader contact heeft wil hij betalen of hij wil juist contact omdat hij betaalt. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat de vader het gevoel heeft dat hij recht heeft op contact met zijn kind omdat hij ervoor betaald, of dat de vader door de betalingen beter zicht heeft op de benodigdheden van zijn kind, of dat de vader goed zicht op wil houden dat zijn geld wel goed besteed wordt. Er zou ook een derde variabele kunnen meewegen, bijvoorbeeld de variabele betrokkenheid. Door de jaren heen (1976-2002) is het percentage vaders dat wekelijks contact met zijn kind heeft toegenomen met 50%, het aantal vaders dat helemaal geen contact heeft is gedaald. Contact is over het algemeen meer wanneer vader getrouwd is geweest met moeder, wanneer vader gelovig is, op hogere leeftijd, hogere educatie en inkomen, wanneer het om een zoon en/of een ouder kind gaat, met een goede relatie met moeder en minder wanneer vader hertrouwd. Contact is ook minder wanneer vader en moeder ver van elkaar gaan wonen. Uit onderzoek is gebleken dat 12 jaar na de scheiding 38% hoog betrokken bleef, 32% laag betrokken bleef, 23% hoog betrokken was en later minder betrokken werd, 7% laag betrokken was en dit is toegenomen (30% is het contact dus niet stabiel).

Kwaliteit van contact

Kwaliteit van contact: naar dit aspect van kwaliteit is minder onderzoek gedaan, maar uit een meta-analyse bleek dat eigenlijk alleen de kwaliteit van het contact van invloed is op de ontwikkeling van kinderen omdat dit van invloed is op internaliserende, externaliserende en academische problemen bij kinderen. Wat veel voorkomt bij weekendvaders is dat ze zich als recreationele vader opstellen. Er worden alleen nog maar leuke dingen gedaan waardoor de discipline wegvalt. De vraag is echter of dit nog wel bijdraagt aan de opvoeding, heeft de vader nog wel een ondersteunende rol? Longitudinaal onderzoek (Hawkins, Amato, & King, 2007) toonde aan dat kinderen die meer contact hebben met vader beter aangepast zijn dan kinderen die minder contact hadden. Dit verband werkt slechts een richting op (zie dia 61). Bij getrouwde vaders is dit verband wederkerig; meer frequent en positief betrokken is beter dan weinig niet positief betrokken.

Voogdij en ouder-tijd

Hoe de familierechtelijke betrekking werkt staat op dia 73. In Nederland duurt ouderlijk gezag na de scheiding in principe voort. Na het verzoekschrift tot echtscheiding moet er onderhandeld worden over de huisvesting, alimentatie en verdeling inboedel alvorens het ouderschapsplan geschreven wordt. Dit plan is sinds 2009 verplicht. Het houdt een precieze beschrijving in van hoe de zorg en opvoedingstaken verdeeld worden, hoe informatie verschaft wordt aan elkaar en hoe de kosten van ze verzorging en opvoeding verdeeld worden, hoe er wordt omgegaan met het kind en hoe ouders overleggen over zaken die het kind aangaan.

Op dia 77 is te zien hoe de gescheiden gezinnen verdeeld zijn. Op dia 78 is de verdeling van partneralimentatie te zien, op dia 79 is de verdeling van kinderalimentatie te zien. Voordelen van gedeeld ouderschap is dat er minder economische stress is, het effect van één van beide ouders wordt verkleind en er is meer mogelijkheid voor autoritatief opvoeden door beide ouders. Voordelen van ouderschap alleen is dat er dan niet continue een strijd is over de opvoeding en stabiliteit.

Uit meta-analyse (Bauserman, 2002) bleek dat kinderen die in een gedeelde voogdij zitten beter af zijn dan de kinderen die slechts bij een ouder opgroeien. De kinderen in de gedeelde voogdij verschilden zelfs niet significant van de kinderen waarbij de ouders bij elkaar bleven. Ze hebben niet gecontroleerd op of er al veel conflicten in het gezin plaatsvonden.

Moeders die graag het gezag hebben krijgen het advies om veel conflict te veroorzaken zodat het kind bij de moeder wordt geplaatst. Onderzoek van Lamb en Kelly (in press) toonde aan dat het beter is voor kinderen om beide ouders te blijven zien, zelfs al is er veel ruzie. Conflict mag niet gebruikt worden om toegang te ontzeggen tot 1 van de ouders. Uitzondering hierop bestaat bij ernstig geweld waarbij het kind gevaar kan lopen.

Oplossingen

Door te zorgen dat er minder vaak transities zijn, kunnen de ruzies worden verminderd omdat er minder contact is. Als je het contact met de vader wegneemt heb je het contact ook niet meer als buffer. Alternatieven zijn mediation en bepalen wie de ‘beste ouder’ is. Daar gebruiken ze bijvoorbeeld de conflict tactics scale voor (zie dia 86) en de berkeley puppet interview (dia 87). Mediation kan een goed voorstel zijn. Het aanbod en de duur is heel divers. Er is geen evidence based programma in Nederland. Je kunt ook online mediation doen. In de USA noemen ze mediation ook wel alternative dispute resolution. Hier kijken ze ook naar opvoedgedrag. Er zijn twee onderzoeken gedaan naar ADR, zie dia 90. Op dia’s 91 en 92 staan nog twee interventies voor kinderen.

College 6 “Vaderschap en gender roles; gender gedifferencieerd opvoeden”

De rol van vader

Vaderschap is voor mannen één van de belangrijkste dingen in het leven. Het is voor altijd, wat er ook gebeurt. Onderzoek is hier bij achtergebleven, naar moeders is veel meer onderzoek gedaan. In de afgelopen jaren is er wat meer onderzoek naar vaders gedaan. Vroeger had de vader een heel duidelijke rol. De vrouw bleef thuis en de man was de broodwinner. De rol van vader was beperkt. Er is nu veel meer diversiteit tussen mannen en vrouwen. Er worden ook andere dingen verwacht van vaders, er wordt verwacht dat ze (emotioneel) meer betrokken zijn. Verder veranderen gezinnen, er zijn nu ook vaak gescheiden ouders. Soms komen er ook andere ouders bij (stiefouders). Contact met de kinderen is minder vanzelfsprekend dan vroeger als je gescheiden bent. Over betrokkenheid wordt dan onderhandeld. Een stiefvader kan weer een heel andere rol hebben. Aan de ene kant zegt men dat de vader meer tijd moet besteden aan de kinderen, maar aan de andere kant moet er wel genoeg geld zijn. Verder is er een veranderende economie, hierdoor is er een groot verschil tussen hoog en laag opgeleide gezinnen.

Consequenties

Een kind kan voor consequenties zorgen voor sociale relaties. Een kind krijgen kan intergenerationele banden versterken, zoals met opa en oma. Veel opa’s en oma’s vinden een kleinkind leuk, maar ze kunnen ook instrumenteel nuttig zijn, zoals oppassen of emotionele steun. Een kleinkind kan echter ook tot afstand leiden. Als de ouders geen goed contact hebben met de eigen ouders, dan vinden ze het misschien een gevaar voor hun kind en verbreken ze het contact. Vaders krijgen minder sociale relaties in bijvoorbeeld een café en meer op bijvoorbeeld de sportclub van de kinderen. De vader krijgt dus sociale relatie die in verband staan met het kind. Getrouwde mannen blijven ongeveer evenveel werken na de geboorte van een kind, samenwonende mannen gaan meer werken. Dit komt omdat een kind bij getrouwde mannen vaker gepland is en getrouwde stelen hebben wat meer geld. Direct na de geboorte zijn vaders heel positief en gelukkig. Maar dit kan na een tijdje minder goed gaan. Vaders hebben meer stress en huwelijksconflicten dan mannen die geen kinderen hebben. Dit wordt door verschillende factoren beïnvloed. Ligt aan getrouwd zijn of niet meer problemen bij niet getrouwde ouders. Jonge vaders ondervinden vaak problemen, maar er is weinig onderzoek gedaan naar oudere vaders. Bij de fysieke gezondheid kan er een omslagpunt komen: vaders gaan gezonder leven of ongezonder. De vader kan bijvoorbeeld besluiten om te stoppen met roken of drinken, maar als er bijvoorbeeld veel stress is, is het makkelijker om fastfood te eten. Verder heeft de aanwezigheid van kinderen heeft invloed op de hormonen. Door kinderen kan er druk komen op de relatie tussen ouders. De gezondheid van het eigen kind kan ook stress veroorzaken door bijvoorbeeld een chronische ziekte. Het percentage van tijdbesteding van ouders is te zien op dia 7. De zorgdagen van ouders is te zien op dia 8. Er is te zien dan vaders veel minder tijd besteden aan hun kinderen en ook minder zorgdagen opnemen.

Fragile families study

Alleen samenwonende ouders is een onstabielere situatie dan getrouwde ouders, zowel economisch als relationeel. Hier is een grote studie naar gedaan: de fragile families studies. In 1960 woonden maar 6% van de kinderen in niet getrouwde gezinnen, in 2000 was dit 33% en in 2007 40%. Op dia 10 is te zien hoe de verhouding ligt tussen getrouwde en ongetrouwde stellen. Nederland is hierbij vergelijkbaar met de VS. Er werd binnen 48 uur na de geboorte gevraagd om mee te doen aan het onderzoek. 75% van de vaders deed ook mee. Er was een follow up bij 1,3 en 5 jaar. 25% was getrouwd. Ongeveer 5000 gezinnen deden mee. Van de 75% fragile families (niet getrouwd) woonde de helft samen en 32% was visiting (romantische relatie maar niet samenwonend). De rest van de ouders had geen of weinig contact of waren vrienden. 74% van de fragile vaders was van plan te trouwen met de moeder, van de moeders was dat minder. Op dia 13 is te zien hoe de relaties waren 1 jaar na de geboorte. Op dia 14 is te zien hoe de relaties waren 5 jaar na de geboorte. Er was geen verschil voor vaderschap bij de follow up van 1 en 3 jaar tussen getrouwd en samenwonend, als er werd gecontroleerd op SES. 5 jaar later was er wel verschil (rapportages van moeders). Samenwonende moeders rapporteerden meer betrokkenheid. Getrouwde moeders rapporteerden meer co-parenting. Gedeelde verantwoordelijkheden en vertrouwen verschilde niet.

Er is gekeken naar wat de kindeffecten waren. De stable married stellen werden vergeleken met stable cohabiting, stable single, cohabiting to married, unstable married, unstable cohabiting en unstable single. Bij model 1 waren er geen controle variabelen, bij model 2 werd er gecontroleerd voor geslacht van het kind, leeftijd van de ouders, hoeveelheid onderwijs en etniciteit. Bij model 3 werd er gecontroleerd voor het inkomen van de moeder, kwaliteit van het opvoeden, depressie bij de ouders en de betrokkenheid van vader (zie dia 16). Voor de (significante) verschillen van vocabulaire zie dia 17. Voor de (significante) verschillen van agressie zie dia 18. Voor de (significante) verschillen van obesitas, zie dia 19.

In de VS woont 6% van de kinderen bij een stiefouder. In Nederland is dit 7%. Over het algemeen is dit complexer. Een kind heeft dan een extended familiy. Dit vraagt om veel aanpassing aan het gezin en aan het kind. Als stiefvader kom je in een gezin dat al routines heeft, dus daar moet je je aan aanpassen. Je stapt opeens in een gezin, je moet dus een identiteit als stiefvader ontwikkelen. De betrokkenheid van stiefvader hangt af van de relatie met moeder (relatie met moeder is zowel met kind als met stiefvader). Als stiefvader en moeder samen ook kinderen hebben, dan is de vader meer betrokken. Als de vader als biologische vader minder betrokken is, is hij als stiefvader meer betrokken. Bij jongere kinderen is de stiefvader meer betrokken. De stiefvader is meer betrokken bij jongens. Als de stiefvader affiniteit heeft met de persoonlijkheid van het kind dan is hij meer betrokken. Op dia 23 staan enkele kenmerken van het stiefgezin van het CBS.

Welbevinden stiefkinderen

Stiefkinderen doen het minder goed dan biologische kinderen, zowel op sociaal, emotioneel als academische gebied. De vraag is of dit komt door het stiefgezin of door de stress in het gezin. Sociologische: biologische vaders meer betrokken. Stiefvaders moeten veel vaker actief onderhandelen over hun rol. Ook het huwelijk heeft invloed op hoeveel tijd stiefvaders aan hun stiefkinderen besteden. Een stiefvader heeft er evolutionair gezien weinig voordeel aan om tijd te steken in een kind dat zijn genen niet heeft. Het is wel zo dat de vader kan laten zien dat hij goed kan opvoeden zodat de moeder alsnog kinderen met hem wil. Je moet kijken hoe de hele levensloop van iemand is geweest, dat doet ertoe. Er is een onderzoek gedaan naar getrouwde en ongetrouwde (samenwonende) stellen. In dit onderzoek zaten biologische en stiefkinderen. Zie dia 27 voor een overzicht. Het onderzoek is gedaan vanuit het perspectief van de vader. Op dia 28 zijn sociaal economische factoren te zien. Op dia 29 is te zien hoeveel tijd er wordt besteed aan de kinderen. Er is eigenlijk geen verschil tussen getrouwde en samenwonende stellen wat betreft de hoeveelheid tijd die vader met kinderen doorbrengt. Het enige verschil is dat biologische kinderen vaker uitjes hebben dan stiefkinderen of een combinatie van stiefkinderen en biologische kinderen. Op dia 30 is te zien wat de verdeling van tijd is voor kinderen van 0-5 jaar, op dia 31 is dit te zien voor 5-18 jaar. Er zijn eigenlijk heel weinig verschillen tussen getrouwde en samenwonende gezinnen en biologische en stiefkinderen.

Toekomst

Kinderen in cohabiting gezinnen doen het minder goed dan kinderen in getrouwde gezinnen. Dit lijkt niet te komen door het aantal uren dat de vader aan de kinderen besteed. Hier wordt veel onderzoek naar gedaan. Het kan zijn dat het verschil komt door de steun die de vaders van moeders krijgen en dat deze de steun anders is in de twee verschillende gezinnen.

De rol van de man als broodwinner was vroeger heel duidelijk, maar dat was niet in ieder gezin zo. In de lagere klassen werkten de vrouwen ook (bijvoorbeeld kleding maken). Mannen en vrouwen verschillen in hoe ze het ouderschap uitvoeren. Langzaam gaan mannen meer tijd aan kinderen besteden en vrouwen meer werken. Vrouwen doen vaak nog de routinetaken. De man doet meer de klussen die af en toe voorkomen. Gender roles zijn nog best wel duidelijk. Als mannen en vrouwen samen zijn en er gebeurt iets dan nemen vrouwen toch vaker de zorgtaken op zich. Mannen houden zich meer met het leven buitenshuis met de kinderen bezig, vrouwen meer binnenshuis.

Gastcollege: boys will be boys

Wanneer kinderen rond de 2/3 jaar zijn beginnen vormen van genderstereotypen te komen. Ouders hebben ook een belangrijke invloed op deze ontwikkeling, door bijvoorbeeld te praten over gender of bepaald speelgoed te kopen. In de vroege kindertijd hebben vooral de ouders hier invloed op, daarna ook de peers. Je zou verwachten dat er een relatie is tussen de stereotypen van de ouders en kind, maar hier is weinig bewijs voor. Dit komt misschien door de verschillende instrumenten die gebruikt worden. Nu is er een nieuw instrument ontwikkeld die voor zowel ouders als kinderen kan worden gebruikt. De onderzoeksvraag en het doel van het onderzoek staan op dia 4. De instrumenten staan op dia 5. Het eerste instrument gaat over een expliciete manier van vragen, de andere instrumenten zijn meer impliciet. Het nadeel van de expliciete maten is dat er sociale wenselijkheid kan zijn. De verwachting was dat er een relatie is tussen AIP ouder en AIP kind.

Resultaten

Vaders scoorden op de expliciete vragenlijst meer stereotyp dan moeders, op de impliciete instrumenten was dit andersom. Dit kan komen doordat vrouwen vaak iets meer sociaal wenselijk handelen dan mannen. Er was geen associatie tussen genderstereotiepen van vader en kind. De genderstereotiepen van moeders waren wel gerelateerd aan stereotiepen van het kind, dit was alleen gevonden voor de AIP. De associatie was anders voor jongens dan voor meisjes. Er was voor jongens eigenlijk geen relatie, bij meisjes was er een sterke positieve relatie. Hoe traditioneler de stereotiepen van moeder zijn, hoe sterker het meisje meer stereotiepe ideeën heeft. Een verklaring hiervoor is dat het in de AIP gaat het om het verdelen van speelgoed voor jongens en meisjes. Moeders zijn nu vaak nog verantwoordelijk voor cadeautjes, dus stereotiepen van vaders zijn wellicht niet goed gevonden. De conclusie is te zien op dia 9.

Platenboek

Het platenboek is ontwikkeld om het gender praten uit te lokken bij ouders. Er zijn vier verschillende type platen. Er zijn stereotiepe congruente platen: meisjes die handjeklap doen, jongens die skateboarden. Stereotiep incongruente platen zijn platen waarop meisjes voetballen en jongens hoelahoepen. Dan zijn er nog platen met gender neutrale kinderen waarbij er een context is die meisjesachtig is en een context die jongensachtig is. Er zijn ook nog platen met negatief gedrag van jongens en meisjes om te kijken of ouders daar anders op reageren. De onderzoeksvragen staan op dia 15. De verschillende gezinstypen die er zijn, zijn 2 jongens, 2 meisjes, 1 jongen en 1 meisje (oudste verschillend).

Op dia 16 staat de procedure. In de congruente computertaak moest meisjesspeelgoed aan meisjes worden gegeven, in de incongruent computertaak moest meisjesspeelgoed aan jongens worden gegeven. Als ze langer over incongruent deden vonden ze het moeilijker om minder traditioneel te verdelen.

De variabelen staan op dia 18.

Resultaten

Bij de gender neutrale kinderen in de jongensactiviteit werd het label jongen significant meer gebruikt dan meisje. Gender benoemen door vaders werd alleen gevonden als er twee zonen waren. In de gezinnen met de twee jongens probeerden de vaders te benadrukken dat het een activiteit is die passend is voor jongens. Vaders met 2 meisjes of een jongen en een meisje deden dit minder vaak. Bij de vrouwelijke activiteit was er geen significant verschil. Bij de meisjesachtige activiteit werd het kind wel meer meisje genoemd dan de bij de jongensachtige activiteit. Dit laatste was bij de hele groep.

Moeders waren positiever over positief congruente platen. Bij vaders was dit niet zo. Moeders waren positiever dan vaders over congruente platen.

Er waren veel verschillen in de beoordeling van negatief gedrag van jongens en van meisjes. Vaders met twee jongens waren minder negatief over de plaat met negatief gedrag van jongens dan over de plaat met negatief gedrag van meisjes. Vaders en moeders maken meer stereotiepe dan contrastereotiepe opmerkingen over genderstereotiepen. Vaders maken meer stereotiepe opmerkingen bij incongruente platen dan moeders. Moeders maken meer stereotiepe opmerkingen bij congruente platen dan bij incongruente platen. Vaders maken meer expliciete stereotype opmerkingen. Alleen voor moeders is er een associatie met genderstereotypen. Genderstereotiepen zijn gerelateerd aan het benoemen van gender bij gender-neutrale kinderen, aan de beoordeling van incongruente activiteiten en aan negatief gedrag van jongens en aan stereotiepe opmerkingen. Op dia 24 staat de conclusie.

Genderverschillen in agressie: de invloed van genderspecifieke opvoeding en genderstereotiepen van ouders

Op dia 26 staat de achtergrond. Dit onderzoek is een longitudinaal design. In het eerste jaar is de fysieke discipline van de ouders gemeten. De impliciete genderstereotypen: de ouders moesten cariere verdelen? Bij de 1e en de 2e wave werd agressie bij kinderen gemeten.

Er is gekeken of ouders jongens en meisjes anders disciplineren. De vraag was of gender specifiek opvoeden agressie van kind medieert. Dit is zowel bij de vader als de moeder getoetst. Voor moeders was het model (dia 29) alleen significant voor fysieke discipline. Moeders gebruikten meer fysieke discipline bij jongens dan bij meisjes. Dit had geen effect op agressie. Voor vaders was het hele model wel significant (dia 29). Gender specifieke opvoeding was geheel verantwoordelijk voor agressie bij kinderen later. Traditionele vaders gebruikten meer fysieke discipline bij jongens dan bij meisjes. Contrastereotype vaders gebruikten meer fysieke discipline bij meisjes dan bij jongens. Op dia 31 is de agressie van jongens en meisjes bijgevoegd. Bij traditionele vaders is een groot verschil tussen jongens en meisjes te zien wat betreft agressie. Jongens laten bij traditionele vaders meer agressie zien, wat stereotype is. Contrastereotiepe vaders laten een ander soort opvoeden zien, waardoor het gender verschil in agressie wegvalt. Op dia 32 staat de conclusie. Ook bij vaders die neutraal zijn valt het gender verschil in agressie weg.

College 7 "Cross-culturele variaties in vaderlijke zorg"

De 6 colleges hiervoor zijn bijna allemaal gebaseerd op blanke vaders. Vaders in verschillende culturen en hun omgeving kijken verschillend tegen het vaderschap aan.

Primitieve culturen

Wij gaan er altijd vanuit dat wij standaard zijn, maar dat is niet zo. Op dia 6 is te zien in procenten waarbij de vader afwezig is in verschillende landen. 156 culturen deden mee aan fathers direct. In slechts 20% van de landen werden de interacties van vaders met baby’s gepromoot en slecht 5% met kinderen. In veel culturen worden vaders niet als opvoeders beschouwd.

Aka vaders

De Aka Pigmeeën zijn de meest betrokken vaders in de wereld. Ze leven in Congo. Aka vaders doen veel meer aan de opvoeding en verzorging dan vaders in andere landen. 47% van de tijd houden ze hun kinderen tegen zich aan of zijn ze binnen een meter afstand. De vaders zijn 88% van de tijd in de buurt van de baby. De kinderen vragen ook om hun vaders. De rollen van de mannen en vrouwen zijn inwisselbaar in deze cultuur. In meer egalitaire samenlevingen nemen vaders een groter deel van de opvoeding op zich dan in andere samenlevingen. De vaders zijn heel sensitief naar hun kinderen en de kinderen zijn dus ook vaker gehecht aan hun vaders. Ze geven ook de tepel aan hun kinderen als een soort troost. De vaders houden hun kinderen 5x zo vaak vast dan in andere culturen.

Vaderlijke betrokkenheid

Er zijn verschillende factoren die bepalen of een vader betrokken is bij zijn kinderen. Ten eerste is er de motivatie, de beliefs en attitudes. Dit is heel erg cultureel bepaald. Een andere factor is zelfvertrouwen en opvoedskills. Dit is ook cultureel bepaald, vaders worden in sommige culturen bijvoorbeeld als kluns voorgesteld. Vaders hebben dan weinig zelfvertrouwen om veel tijd aan hun kind te besteden. Het kan ook andersom zijn: als in de cultuur veel vaders tijd besteden aan hun kinderen, dan krijgen andere vaders meer vertrouwen om het ook te doen. Verder heeft sociale steun ook nog invloed op de betrokkenheid van vader. Als opa en oma bijvoorbeeld inwonen is de betrokkenheid minder nodig. Ten slotte zijn er nog institutional barriers, bijvoorbeeld als de vader wel of geen verlof krijgt na de geboorte van het kind.

Vaders in primitieve culturen

Het is interessant om hiernaar te kijken omdat de meeste onderzoeken in ingewikkelde hierarchie plaatsvinden, de rol van vader wordt beïnvloed door de staat en in primitieve culturen mannen meer kennis over opvoeden hebben.

Standard Cross-Cultural Sample

Voor de hoeveelheid culturen die zijn meegenomen: zie dia 11. Nederland is heel vooruitstrevend wat betreft de aanwezigheid van vaders bij de geboorte. In de wereld zijn 27% van de vaders bij de geboorte. In 60% van de culturen is het niet eens toegestaan. 31% sliep de vader bij het kind in bed, in dezelfde ruimte 29%, in een andere ruimte 31%. Er is geen onderzoek gedaan naar de gevolgen, maar dit zou gevolgen kunnen hebben voor de gehechtheid aan vader.

Etnografische studies

De hypothese van Intimate fathers (de Aka vaders) was dat kinderen gehecht raken aan hun vaders gedeeltelijk door het uitdagend spel. Maar de Aka vaders deden dit juist heel weinig. Uit het onderzoek van Distant fathers: de Kipsigis kwam dat de vaders niet betrokken waren bij hun kinderen. De Kipsigis hadden wel een economische rol voor hun kinderen. Bij de Kipsigis was wel een traditioneel onderscheid tussen vrouw en man. De hypothese was dat het daardoor kwam (traditioneel onderscheid tussen vrouw en man) dat de vaders minder betrokken waren.

De betrokkenheid van vaders is hoger in samenlevingen waar men leeft van jagen en verzamelen als: er veel samenwerking is tussen mannen en vrouwen, weinig polygynie, (meerdere vrouwen hebben), minder agressiviteit onder mannen en weinig oorlog.

De Aka vaders hebben nauwelijks uitdagend spel met hun kinderen. Van 264 uur observatie was er slechts 1 episode van uitdagend spel. Wat Aka vaders zelf vinden van vaderschap staat op dia 17 en 18.

Patterns and predictors of father-infant engagement across race/ethnic groups

Juist de minderheden vaders laten vaak meer betrokkenheid zien. In dit onderzoek hebben ze gekeken naar verzorging van het kind, early literacy en spel. Heel jonge kinderen in deze studie. Model dia 21.

Zorgt etniciteit voor verschillende niveaus van betrokkenheid? Dit verwachten ze van african-american en latino meer betrokkenheid. Dia 22.

De kinderen waren 9-10 maanden oud. De African American groep was het kleinst.

Meetinstrumenten

Depressieve symptomen: zelfrapportage. Kwaliteit relatie: zelfrapportage. Dia 24.

Gevraagd aan de vaders wat de vader doet. Hoe dit is gedaan is te zien op dia 25.

Controle variabelen: het werk van de vader (soort werk en aantal uren werk) en de leeftijd van het kind. Juist op die leeftijd kan het veel verschil uitmaken of hhet kind 8 of 13 maanden is. dia 27: nog niet gecontroleerd.

Resultaten

Verbale stimulering: geen significante verschillen. Groepen evenveel aandacht. African american fathers besteden meer aandacht aan de verzorging dan white en latino. Fysiek spel: african american en latino scoren hoger dan de blanke vaders.

Wel controle voor achtergrondkenmerken: blijft hetzelfde. Na controle verzorging: latino minder dan blanke vaders. wel zelfrapportage.

Hele steekproef: verbale stimulering: hoe hoger de opleiding hoe meer stimulering. Hoe meer conflict binnen de relatie, hoe minder verbale stimulering. Verzorging: als vaders getrouwd zijn laten ze minder verzorging zien. Als er meer conflict is binnen de relatie, laten de vaders minder verzorging zien. Hoe hoger de opleiding hoe minder fysiek spel. Getrouwde vaders minder fysiek spel en meer conflict minder fysiek spel.

Discussie

Er zijn effecten gekomen maar kleine effectgroottes. Er zijn etnische verschillen in de niveaus van betrokkenheid van vaders. African American en Latino vaders laten meer betrokkenheid zien dan blanke vaders. kan zijn dat dit komt doordat ze meer voorbeelden om zich heen zien, er wordt meer belang gehecht aan familie. Verklaarde variantie van het hele model is heel laag. Er zijn meer factoren die een rol kunnen spelen bij betrokkenheid.

Vaderschap in Japan

Weinig studies in Engels in China. Hoog percentage vrouwen op de arbeidsmarkt. In beide culturen zijn de gezinnen klein. In China door één kind politiek. In Japan moet je heel veel uren maken als je werkt. Stellen moeten vaak kiezen, dan wordt er vaak gekozen dat de vrouw thuisblijft. Gescheiden rollen voor vader en moeder: vader meer voor discipline en moeder meer liefdevolle aandacht. Dit is de laatste tijd aan het veranderen. De meeste studies zijn zelfrapportages. Er komt dan veel sociale wenselijkheid voor. Er is wel een groei in onderzoek. Piek in de jaren ’80 in Japan in onderzoek. Er was toen heel veel pesten. De Japanse overheid was bang dat de afstandelijke vader hier een rol in speelde. Er werd vaders verweten dat ze te weinig discipline gaven doordat ze veel weg waren en dat ze ook mishandelden.

Vermindering in geboortecijfer. In 1970 gemiddeld 2,2 baby’, in 2010 1,2. De oorzaken hiervan zijn de hogere opleiding van moeders en meer deelname in de arbeidsmarkt. Steeds op oudere leeftijd trouwen. Toename in mensen die single willen blijen. Huwelijken worden uitgesteld vanwege geen goede huisvesting en een gebrek aan betrokkenheid van vaders. de overheid probeert meer betrokkenheid van vaders te krijgen door reclames en posters.

Beleid overheid: maximaal een jaar verlof. Kwart salaris wordt uitbetaald. 44,5 % van de moeders neemt het op. Als het wordt opgenomen dan doet de moeder dat (bijna) altijd. Steeds minder moeders werken. Nu nog ongeveer 50%. High permissiveness in vaders. vaders ervaren veel stress. Negatieve gedachten en gevoelens nemen ze mee naar huis. Vader is eigenlijk nooit betrokken bij de sociale netwerken van het kind (bijv school). En een transfer: dan kunnen ze soms de hele week niet naar huis.

Hikikomori: kinderen trekken zich terug en hebben geen contact en isoleren zich volledig. Men denkt dat het komt door grote prestatiedruk en dat het kind dit niet meer aankan. Komt vaker bij jongens voor. Als er geen warme relatie met vader was gebeurde dit vaker.

 

Access: 
Public
This content is related to:
Hoorcollegeaantekeningen bij Vaders, Pedagogiek, Universiteit Leiden (2015-2016)
Check more of this topic?
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Image

Follow the author: Social Science Supporter
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Check related topics:
Activities abroad, studies and working fields
Institutions and organizations
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
856