Psychodiagnostiek verplichte testen

Een overzicht van de verplichte testen van het vak Psychodiagnostiek. Van de testen die je globaal moet weten, staat in dit document alleen wat de testen meten.


Hoofdstuk 2: Geschiedenis van testen 

Chinese tests BC: afgenomen door de regering om de fitheid van officiers te testen. Er zijn enige overeenkomsten met het moderne testen, maar de Chinese testen waren onnodig afmattend en niet valide. (Psychologische testen om te onderzoeken of werknemers geschikt zijn. De testen keken hierbij vooral naar subjectieve kenmerken en waren niet valide.)

Physiognomy: Karakter werd bepaald door uiterlijke kenmerken, met name het gezicht. (Lavater en Aristoteles) 

Phrenology: speciale vorm van fysiognomie. Het lezen van knobbels op schedel als index van mentale functies (Gall). Later heeft Lavery een instrument ontworpen om de grootte van de knobbels te meten, de psychograaf. 

Belangrijke ontwikkelaars van testen:

  • Wundt: eerste psychologische laboratorium in 1879. voor het eerst pogingen om tt empirische analyses te komen en individuele verschillen te verklaren. 
  • Galton: ontwierp verschillende technieken om dingen te meten. Belangrijke ontwikkeling: verzamelen van grote hoeveelheden data bij duizenden proefpersonen. Hij richtte zich op het meten en onderzoeken van persoonlijke verschillen in zowel fysieke als gedragsmatige kenmerken. 
  • Cattell: bracht de experimentele psychologie naar de VS. verdiepte zich (samen met Galton) in de individuele verschillen d.m.v. verschillende mentale testen. 
  • Wissler: verzamelde mentale testscores en academische cijfers om te laten zien dat testresultaten academische prestatie konden voorspellen. Was niet significant. 
  • Binet: introduceerde zijn intelligentieschaal in 1905. had een achtergrond in geneeskunde en gebruike hij zijn dochters voor zijn onderzoek (experimentalist). 

Brass instruments: Vroege experimentele pscyhologie hadden vooral aandacht voor reactietijd en sensorische informatieverwerking. Dit was de eerste stap van introspectieve methoden naar objectieve procedures. Deze konden dus gerepliceerd worden. Deze sensorische processen werden als intelligentie geïnterpreteerd. Focus op wat de testen meten

Binet-Simon Scales: Eerste formele schaal voor het meten van intelligentie. Het was gericht op verbale vaardigheden en was in eerste instantie voor kinderen met zeer lage intelligentie bedoeld. Volgens hen kon intelligentie beter door hogere mentale processen gemeten worden. Schaal was alleen bedoeld voorcslassificatie en niet voor metingen. 

Stanford-Binet (zie ook H 5): Een herziening van de Binet-Simon scales. Dit was de eerste test met een intelligentiequotiënt en was de basis voor kwantitatieve analyse voor verbale vs. non-verbale intelligentie. De nieuwe test is ook geschikt voor zwakzinnigheid, kinderen, normale en begaafde volwassenen. Ook waren er duidelijke instructies opgesteld voor de afname en is er gestandaardiseerd. Nieuwe tests werden gevalideerd op correlatie met deze test. 

Army Alpha and Beta examination: Test of de rekruten geschikt waren, ze werden geclassificeerd en op deze manier op de juiste functie gezet. Army Alpha bestond uit 8 verbale testen voor gemiddeld/hoog functioneren. Army Beta was non-verbaal en bedoeld voor ongeletterden met andere moedertaal. De data van de testen werden niet gebruikt door de weerstand vanuit het leger. De testen leverde daarentegen wel een grote hoeveelheid aan ervaring in psychometrie van testconstructie. 

Personal Data sheet: de ontvankelijkheid voor psychoneurose bij rekruten. Alle moderne persoonlijkheidstesten vinden basis in deze testen. 

Hoofdstuk 5: volgt nog

Hoofdstuk 7: Hoe worden 'speciale populaties' getest? 

Voorschoolse assessment

Bayley test: meten van de capaciteiten van baby's (1 tot 42 maanden). Er komt geen algemene score uit, maar een schaalscore om te gebruiken voor diagnose/assessment. De betroubaarheid is redelijk, validiteit is goed. De test bestaat uit 5 domeinen: 1. Cognitieve schaal; 2. Taalschaal (Expressieve, Receptieve communicatie en taalbeheersingsscore); 3. Motorschaal (Grove motoriek, Fijne motoriek en Algemene motorische score); 4. Sociaal-emotionele schaal; 5. Aanpassend gedrag schaal. Lage score op de Bayley test kan mentale zwakzinnigheid voorspellen. 

Intelligentie 

WPPSI test (Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence): wordt gebruikt voor kinderen van 2 tot 7 jaar. Er zijn 5 primaire index schalen met ieder 2 subschalen die de cognitieve vaardigheden van het kind geven. 

  • Verbaal begrip: Informatie en Gelijkenissen 
  • Visueel-spatieel: Blokdesign en Object montage 
  • Vloeiend redeneren: Matrix redeneren en Plaatjes concepten 
  • Werkgeheugen: Plaatjes onthouden en Dierentuin locaties 
  • Verwerkingssnelheid: Insecten zoeken en Annulering

Vier ondergeschikte indexschalen die nuttig zijn voor speciale omstandigheden (doof/langzame verwerking): vocabulaire verwerving, non-verbaal, algemene vaardigheden, cognitieve bekwaamheid.

Early SB5 (Stanford Binet Intelligence Scale for Early Childhood): combineert subtests van SB5 met nieuwe test observatie checklist (TOC) en ouderverslagen. Beeld krijgen van gedrag van een kind tijdens de test, dit omdat een bepaalde gedraging meerdere betekenissen kan hebben. TOC bestaat uit een deel dat kijkt naar kenmerken van het kind en een deel dat kijkt naar specifieke gedragingen. Test scores in de eerste twee jaar lijken vaak een minimale voorspeller. Hoe ouder het kind is tijdens het testen, hoe sterker de relatie met het latere IQ.

Testen van personen met een beperking

Niet-talige tests

Leiter tests: Een non-verbale test voor kinderen van 2 tot 21 jaar . Voor kinderen die de taal niet spreken, kinderen met autisme, hersenschade en spraak- of gehoorproblemen. Kinderen moeten kleine figuurtjes matchen met een voorbeeld. Visualisatie & redenering en Geheugen & Aandacht. Betrouwbaarheid en Validiteit goed 

Niet-lees en motor-verminderde tests

Peabody Picture Vocabulary tests: Voor personen die zich verbaal niet uit kunnen drukken en/of die verzwakte motorcondities hebben. Tester spreekt stimulus woord uit en persoon moet plaatje aanwijzen die het beste erbij past. Het is een meetinstrument voor de vocabulaire, niet de algemene intelligentie. PPVT heeft een twijfelachtige toepasbaarheid voor kinderen buitenlandse afkomst (zwakke betrouwbaarheid), verder hoge betrouwbaarheid. 

Mensen met een visuele beperking

Weschler Tests: Haptic Intelligence Scale for the Adult Blind (HISAB). Bestaat uit zes subtests van de originele Weschler test. Test wordt afgenomen door een persoon die gebarentaal kan en/of met behulp van een voelbord. 

Hoofdstuk 8: Persoonlijkheidstesten 

Projectieve testen/hypotheses

Associatietechniek 

The Rorschach: De bekendste associatietest. Inzicht in persoonlijke, onlogische en vreemde associaties. 

Voltooingstechniek 

Sentence Completion Test: projectieve test

Constructietechniek 

TAT: terugkerende antwoorden zeggen iets over de persoon. 

Expressietechniek 

The draw-a-person test (DAP): Bedacht omdat veel kinderen uit zichzelf al menselijke figuren tekenen (1926). Het doel was om intelligente ontwikkeling te meten, hoe gedetailleerder, hoe beter de score.

In 1988 de DAP waarbij ook een kwantitatief scoringssysteem werd toegevoegd. Goed vanwege de duidelijke scoring. Betrouwbaarheid goed. Validiteit minder goed; kinderen met leerachterstanden en ontwikkelingsgebreken niet effectief genoeg identificeerbaar. Slechte empirische onderbouwing.

The house-tree-person test (HTP): Participant wordt gevraagd een huis, boom en persoon te tekenen. Bij interpreteren van de tekening moet het huis het thuisleven voorstellen, de boom representeert de ervaring van de omgeving en de persoon reflecteert de interpersoonlijke relaties. Invalide meetinstrument. Projectieve techniek. Aanvulling op klinisch interview 

Theorie gestuurde tests

Personality Research Form (PRF): Deze behoeften worden gekoppeld aan persoonlijkheidsschalen> 

State-Trait Anxiety Inventory (STAI): Zelfrapportage voor het meten van angst. Doel is om onderscheid te maken tussen tijdelijke staat (stait) en een langdurende, stabiele staat (trait). Bevat vragen over hoe de participant zich nu voelt en over hoe de participant zich over het algemeen voelt. Veelgebruikt instrument in klinische en onderzoekssector. Test-hertest voor staat is laag (logisch), voor trait hoog. Interne consistentie hoog, validiteit hoog. 

Tests uit factor analyse

Eysenck Personality Questionnaire (EPQ): Ontwikkeld om de grote dimensies van normale en abnormale persoonlijkheidsdimensies te meten: Psychoticisme (P), Extraversie (E), Neuroticisme (N). Liegschaal voor validiteit.

  • Hoge score op P; wijst op agressieve en vijandige kenmerken, impulsiviteit, voorkeur voor ongewone dingen en empathische beperkingen.
  • Hoge score E; luide, gezellige, outgoing, van plezier houdende kenmerken. Lage score wijst op introverte kenmerken.
  • Hoge score N; Nerveus, slecht aangepast en overemotioneel. Lage score; stabel en zelfverzekerd. 

Comrey Personality Scales: korte zelfrapportage, meet persoonlijkheid.

Criterium gebaseerde testen

MMPI-2: zelfrapportage (waar-onwaar items). Geschikt voor psychiatrisch onderzoek en normaal persoonlijkheidsonderzoek. Meet attitudes, ongepast gedrag, verweerbaarheid, voorgewende ziektes. 

MCMI-III: psychiatrisch onderzoek, kan gebruikt worden in combinatie met de DSM-IV. 5 groepen van schalen: (1) klinische persoonlijkheid patronen (schizoïde, vermijdend, depressief etc); (2) Ernstige persoonlijkheid pathologie (borderline, paranoïde etc); (3) Klinische syndromen (angst, disthyme depressie, alcohol afhankelijk etc); (4) Ernstige syndromen (gedachtestoornis, grote depressie, waanstoornis); (5) Validiteit indexen (disclosure, debasement, desirability)

Gedragstherapie

Blootstelling 

Behavioral Avoidance Test (BAT): blootstelling aan angst/fobie. Therapeut meet hoe lang de patiënt de angststimulus kan tolereren. Scores zijn sterk gerelateerd aan zelfrapportage van catastrofale gedachten.

Cognitieve gedragstherapie

Beck Depression Inventory (BDI): Zelfrapportage vragenlijst voor depressie. Meet cognitieve componenten van depressie. Betrouwbaarheid heel goed; test-hertest niet goed omdat gevoelens van depressie veel veranderen in korte tijd. Validiteit goed. Geschikt voor gedragsonderzoek en klinische settings. Nadeel is dat de BDI te transparant is en de antwoorden makkelijk te neppen zijn 

Gestructureerde interviews

SCID (Structured Clinical Interview for DSM IV)

Analoge gedragsassessment

Rapid Couples Interaction Scoring System: analoge gedragsassessment. Geobserveerde worden in een gestandaardiseerde omgeving. Deze test is voor huwelijkstherapie/andere therapieën. 

Hoofdstuk 9: Assessments in normaliteit 

Breedband tests voor normale persoonlijkheid

Myers-Briggs Type indicator (MBTI): Zelfrapportage keuzelijst gebaseerd op persoonlijkheidstheorieën van Carl Jung. - Vier polariteiten: 1. Extraverie vs Introversie; 2. Sensing vs Intuition; 3. Thinking vs Feeling; 4. Judging vs Perceiving. Bestaat alleen uit de extremen, dus tegengestelden van elkaar. Geschikt om in te schatten of iemand geschikt is voor een bepaald beroep. 

California Psychological Inventory (CPI): Waar-onwaar vragenlijst die 20 persoonlijkheidsschalen reflecteren. Goede voorspeller voor psychische en fysieke gezondheid, schoolprestaties, effectiviteit van leraren en politiepersoneel en leiderschapssuccessen. Kan ook delinquente en criminele adolescenten identificeren 

NEO PI-R: meet de persoonlijkheid en psychopathologie, kan een stoornis aangeven. Gebaseerd op Big Five. 5 domeinen: emotionele stabiliteit, extraversie, openheid, gewetensvolheid, vriendelijkheid (OCEAN).

Hoofdstuk 10: volgt nog

Hoofdstuk 11: (Gregory) volgt nog

Hoofdstuk 11 Hoe kunnen gedragsproblemen worden gediagnosticeerd? (Reynolds) 

Behavioral Assessment System for Children / BASC-2 (TRS en PRS): Bestaat uit Teacher Rating Scale (TRS), Parent Rating Scale (PRS), zelfrapportage, klassikaal observatiesysteem, Parenting Relationship Questionnaire en een gestructureerde geschiedenis van de ontwikkeling (2 en 21 jaar). Interpreteren het best beginnen met het meest globale niveau en naar beneden werken naar specifieke niveaus. Validiteitsschalen waarmee aanwezigheid van responssets opgemerkt kan worden. Breed spectrum van negatief als positief en adaptief gedrag. Drie normvergelijkingen; landelijk, geslacht specifiek, nationaal. 

Achenbach’s Child Behavioral Checklist: Bestaat uit de CBCL, TRF, zelfrapportage en direct observatiesysteem. Twee vormen; voor kinderen 2 t/m 3 jaar en voor kinderen van 4 t/m 18 jaar. Behoort tot de meest gebruikte psychologische testen op scholen. Het eerste onderdeel: activiteiten en competenties op gebied van recreatie, sociaal functioneren en school. Tweede deel: items over probleemgedrag, een beoordelaar moet mening geven. Voordelen: makkelijk in gebruik en makkelijk te scoren met behulp van computer. Nuttig op klinisch gebied en op onderzoeksgebied.

Conners Rating Scales: Via vragenlijsten wordt er informatie verkregen van leraren, ouders en zelf.  Geschikt voor ADHD gedragskenmerken en comorbide problemen zoals CD en ODD. 

Kinetic Family Drawing: Geeft inzicht in zelfperceptie van een kind, perceptie van de ouders en indicatie over de ontwikkeling van de mentale organisatie van een kind. Optionele test om de hechtingsstijl te onderzoeken. Resultaat laat ongeveer een analyse zien van hoe een kind denkt dat de familieleden ten opzichte van elkaar staan. 

Single Domain rating scales: Meet alleen symptomen van specifieke stoornis of een specifieke gedragsdimensie. Altijd gebruiken als aanvullend op omnibus rating scales (algemene rating scales). 

Adult behavioral rating scales: Kijkt naar middelenmisbruik, angst om oud te worden en cognitieve vaardigheden. Bevat ook een validiteitsschaal en een leugenschaal. 55+. Omnibus Rating Scale (met een brede lijn van symptomen en gedragingen die geassocieerd zijn met verschillende emotionele en gedragsstoornissen). 

BASC-II Student Obeservation System (SOS): onderdeel van de BASC-II, meet 14 gestandaardiseerde dimensies van gedrag. Bruikbaar in elke gestructureerde leeromgeving. Maakt gebruikt van Momentarily Time Sampling (MTS) om er zeker van te zijn dat het hele spectrum aan gedragingen wordt opgemerkt. 

Continuous Performance Tests (CPT): specifieke gedragtests die oorspronkelijk ontwikkeld zijn om oplettendheid, volgehouden en selectieve aandacht en executieve controle te meten. Wordt afgenomen met een computer. 

Psychofysiologische assessment: fysieke veranderingen in het lichaam worden tijdens bepaalde gebeurtenis gemeten. (EEG en leugen detector). 

Hoofdstuk 12: Toekomst van het psychologische testen 

The VE grocery Store Test: meet executieve functies en het geheugen. Dmv VR loop je door een virtuele groentewinkel, juiste producten zoeken, prijzen en selecteren en een geheugentaakje doen. 

Virtual Reality Lateralized Attention Test: meet en classificeert symptomen van hemispatial neglect. 

Check page access:
Public
Check more or recent content:

UL Jaar 2 verplichte vakken

Consciousness topics uitgewerkt 18/19

Consciousness topics uitgewerkt 18/19


Korte toelichting van de topics die op het tentamen behandeld (kunnen) worden. Mocht er iets niet kloppen of heb je een aanvulling? Laat dit dan weten in een reactie :) 

Hoorcollege 1 (H 1, 2 en 3)

Descartes’ theory on the relationship between conscious mind and body: hij geloofde in het bestaan van zowel het lichaam als de geest (dualisme). In de hypofyse (pineal gland) zou het verstand/bewustzijn en het lichaam samenkomen en interactie hebben. Doordat hij nadacht over dingen, zei hij dat hij bestond (het enige wat hij zeker wist). 

Hoe hebben geest en lichaam interactie als het twee verschillende substanties zijn: ze beïnvloeden elkaar.

Materialist approaches to consciousness: er is alleen body matter (een substantie). Je hersenen bepalen je identiteit (brain = mind) en er is sprake van functionaliteit (brain state = mental state). Je gedachten en je bewustzijn zijn dus iets fysieks. 

The relationship between epiphenomenalism and functionalism: beide zijn monistische stromingen en stellen dat er maar een soort materie bestaat (body matter). Bewustzijn is geen ding, maar een proces wat voortkomt uit een hersenproces en het gevolg van het hebben van een brein. 

Epifenomenalisme: een fysieke staat kan leiden tot een mentale staat en niet andersom. Bewustzijn is een meegenomen extraatje en doet er niet zoveel toe. Bewustzijn is een gevolg van hersenprocessen. 

Functionalisme: je mentale staat is je functionele staat. Deze komt ook voor uit je hersenprocessen. 

Wat is de relatie tussen epifenomenalisme en functionalisme: beide zijn monistische stromingen en stellen dat er maar een soort materie bestaat (body matter).

William James and the “stream of consciousness”: gedachten, ideeën, beelden en gevoelens stromen als het ware altijd door ons hoofd. Door zijn nadruk op het bewustzijn, vond hij het belangrijk dat mentale gebeurtenissen onderzocht moesten worden. Hij baseerde zijn ideeën over het bewustzijn op onderzoeksresultaten over aandacht, geheugen en waarnemingen. 

Qualia: persoonlijke ervaringen die samen een persoon/dier maken tot wat het is. Probleem: hoe kunnen objectieve hersenen subjectieve qualia produceren. Het bestaan van qualia kan gemeten worden adh gedachtenexperimetnen (zie de volgende experimenten). 

Wat is een quale? Enkelvoud van qualia, dus een persoonlijke ervaring. 

Mary, color scientist: heeft haar hele leven in een zwart-wit kamer geleefd en alles geleerd over kleuren. Ze weet dus alles, maar heeft ze nog nooit gezien. Als ze een keer buiten komt, kan ze twee reacties hebben:

  1. Verbazing: ik wist niet dat het er
.....read more
Access: 
Public
Consciousness - Notes - UL (2015-2016)

Consciousness - Notes - UL (2015-2016)


College 1: Het probleem

De vraag wat ‘bewustzijn’ is en waar het uit voortkomt, is een vraag die benaderd kan worden vanuit verschillende disciplines, maar dit is begonnen door filosofen. In deze tijd waren er nog geen laboratoria en werd er gemeten met gedachtenexperimenten. Deze verschillende benaderingen zullen tijdens dit college uitgebreid aan bod komen.

Filosofische benaderingen

Monistische theorieën gaan er vanuit dat de wereld slechts uit één soort substantie bestaat, dus de geest óf het lichaam.

Monisten die als uitgangspunt hebben dat alleen de geest bestaat en er dus enkel ideeën en percepties zijn, maar geen echte voorwerpen buiten onze geest, worden mentalisten of idealisten genoemd. Een van de meest bekende personen die achter deze visie stond was Berkeley. Volgens Berkeley zijn het alleen de gewaarwordingen van onze geest die werkelijk bestaan. Hij constateert dat er alleen sensaties zijn. Onze ogen zien onze omgeving en interpreteren deze, maar dat wil niet zeggen dat hetgeen dat wij zien er werkelijk is. Alleen de geest bestaat dus werkelijk, het lichaam niet. Er is dus geen sprake van een externe wereld buiten onze constructie in de geest.

Monisten die als uitgangspunt hebben dat alles uit een lichaam, dus uit materie, bestaat, worden materialisten genoemd. Het materialisme gaat er vanuit dat juist alleen de lichamen bestaan, zonder onafhankelijke geesten. Volgens dit idee vormen de hersenen namelijk het concept wat de geest wordt genoemd. De staat waarin de hersenen zijn is ook de staat waarin de geest lijkt te zijn, dit wordt ook wel je mentale staat genoemd.

Deze twee benaderingen gaan er dus niet vanuit dat er zowel een geest als een lichaam is. Hierdoor wordt de vraag vermeden hoe lichaam en geest met elkaar samenwerken.

Het epiphenomenalisme is een theorie die stelt dat de geest een niet-fysieke bijwerking van het lichaam is. Het lichaam beïnvloedt de geest en de geest heeft geen invloed op het lichaam, in deze theorie is er dus wel sprake van een lichaam en een geest.

Het panpsychisme gaat ervan uit dat alle materie, dus ook het lichaam, bezield is. Dit betekent niet dat alle materie in de kosmos leeft of een bewustzijn heeft, maar wel dat datgene dat de materie vormgeeft of samenstelt, een soort bewustzijn heeft. Volgens dit idee is het verstand het fundament van het universum en zorgt alle materie ervoor dat mentale aspecten met elkaar geassocieerd worden. Dit kan betekenen dat alles in het universum bewustzijn heeft (bv. een steen heeft gevoel).

Het dualisme, een idee van de filosoof Descartes, gaat ervan uit dat zowel de geest

.....read more
Access: 
Public
Consciousness- Questions and Answers

Consciousness- Questions and Answers

Image

 

Online Practice Questions - Consciousness - Blackmore (2nd  edition)

What's the problem? CH.1

1.1 What is meant by the 'mind-body problem'?

1.2 Which philosophical movement emphasizes the view that there is only matter?
            A: epiphenomenalism
            B: dualism
            C: materialism
            D: panpsychism

1.3a What is meant by the philosophical movement 'dualism'?
1.3b Who is a known proponent of dualism?
1.3c From which two movements does dualism exist?

1.4 From which three parts does the subconscious exist according to Freud?

1.5 What are two well-known names that are linked to behaviorism?
            A: Wundt and Skinner
            B: Skinner and Watson
            C: Wundt and Watson
            D: James and Skinner

What is it like to be a...? CH.2

2.1 Block makes a distinction between which two forms of consciousness?
            A: phenomenality and access awareness
            B: qualia and access awareness
            C: phenomenality and subjectivity
            D: qualia and subjectivity

2.2a What are qualia?
2.2b In what way can the added value of qualia be investigated?

2.3 What does the thought experiment of a zombie involve?

2.4 In which four ways can scientists respond to Chalmers' idea that there is a hard problem when we talk about consciousness?

2.5 What are three possible reasons for ignoring the difficult problem?

How do conscious and unconscious activities differ from each other? CH.3

3.1a From which two visual systems can a distinction be made according to Milner and Goodale?
3.1b Milner and Goodale state that a distinction can be made on the basis of fundamentally different tasks performed by the brain. Which categories do they think play an important role in this?

3.2 In which categories can operations be classified in general?

3.3 Which two representational theories exist and what do these theories mean?

3.4 Who designed the 'global workspace theory' (GWT)?
            A: Libet
            B: Milner and Goodale
            C: Perch
            D: Castello

How can the mind be seen as theater? CH.4

4.1 What is meant by the theater as a metaphor?

4.2 What does 'global workspace theory' (GWT) mean (in terms of the mind as theater)?

4.3 What does the 'neural global workspace' model mean?
            A: The model states that we become aware of an event when neurons
            firing for a certain period of time.
            B: The model represents your joy, worries, ambitions, your sense of personal identity
            and free will are nothing more than the coming together of nerve cells.
            C: The model states that conscious experiences are similar to brain activity.
            D: The model states that unconscious processes are being fought for access
            get to the limited capacity of the memory.

4.4 What is the idea of ​​the multiple drafts model?

4.5a What does Dennett's 'myth of double transduction' theory entail?
4.5b Does this theory involve a Cartesian theater (CT)?

 

What do attention and timing

.....read more
Access: 
JoHo members
College-aantekeningen bij Groepsdynamica aan de Universiteit Leiden - 2016/2017

College-aantekeningen bij Groepsdynamica aan de Universiteit Leiden - 2016/2017


College 1: Groepslidmaatschap

Zijn groepen echt?

Voor sociale & organisatiepsychologen zijn groepen ‘echt’ in zoverre dat de consequenties die groepen teweeg brengen echt zijn.

Wanneer groepen ontstaan, ontstaat er interdependentie (inter-afhankelijkheid). Dit houdt in dat wat jij doet gevolgen voor jezelf heeft, maar ook voor de anderen in de groep. Het gaat om wederzijdse afhankelijkheid.

Bij de sociale waarde oriëntatie schaal wordt gekeken of iemand pro-sociaal, individualistisch of competitief is. Men moet hierbij keuzes maken voor zichzelf en voor een ‘onbekende ander’. Als men elke keer een gelijke beloning kiest voor ‘de ander’ en zichzelf, is men coörporatief/ pro-sociaal. Indien men steeds kiest voor eigen gewin is men individualistisch. Mensen die competitief zijn kiezen niet voor eigen gewin, maar willen vooral ‘de ander’ zo laag mogelijk hebben. Deze test voorspelt heel veel, bijvoorbeeld verkeersgedrag, concessies bij onderhandeling en coöperatie binnen en tussen groepen. Dit is voorspellend voor concessies bij onderhandelingen, milieugedrag, verkeersgedrag, coöperatief zijn, zelfopoffering en nog veel meer. Een sociaal psycholoog zou hierbij een opmerking maken dat de manier van invullen afhangt van wie ‘de ander’ is. Mensen verschillen in naar wie ze coöperatief zijn en naar wie niet.

Situaties

Categorisatie

De meeste situaties waar wij ons dagelijks in begeven zijn nested, ofwel binnen een groep zitten meerdere groepen. Individuen voelen zich de ene keer meer verbonden met de ene groep, en in een andere situatie weer meer met een andere groep.

Er zijn drie kenmerken die de entitativity van een groep bepalen:

  • Nabijheid: hoe nabijer de groepsleden, hoe eerder groepsvorming plaatsvindt.

  • Gelijkheid: hoe meer gelijkheid tussen groepsleden, hoe meer groepsvorming.

  • Common fate: een gemeenschappelijk doel/lot maakt van een categorie een groep.

Een groep is te categoriseren op verschillende niveaus. Het niveau van categorisatie hangt af van de vraag wie zich verbonden voelt met wie (nabijheid, gelijkheid) en hoe de schaarse middelen verdeeld zijn (lotsverbondenheid). Het is bij lotsverbondenheid de vraag of men als groep wordt gefinancierd of als individu. Multilevel houdt in dat we behoren tot een collectieve organisatie, waarin subgroepen kunnen zitten, waarin persoonlijke categorisatie valt. Persoonlijke categorisatie betekent dat ieder individu in een groep ook gezien wordt als een individu. Ten tweede is er subgroep categorisatie. Verschillende individuen worden dan ingedeeld in subgroepen. Hierbij zijn de individuele kwaliteiten wat meer op de achtergrond, terwijl de kwaliteiten van de subgroep voorop staan. Het gaat hierbij vaak om een ‘ingroep’ en een ‘outgroep’. Deze vorm van categorisatie komt het meeste voor en is vaak dreigend......read more

Access: 
JoHo members
Psychodiagnostiek verplichte testen

Psychodiagnostiek verplichte testen

Een overzicht van de verplichte testen van het vak Psychodiagnostiek. Van de testen die je globaal moet weten, staat in dit document alleen wat de testen meten.


Hoofdstuk 2: Geschiedenis van testen 

Chinese tests BC: afgenomen door de regering om de fitheid van officiers te testen. Er zijn enige overeenkomsten met het moderne testen, maar de Chinese testen waren onnodig afmattend en niet valide. (Psychologische testen om te onderzoeken of werknemers geschikt zijn. De testen keken hierbij vooral naar subjectieve kenmerken en waren niet valide.)

Physiognomy: Karakter werd bepaald door uiterlijke kenmerken, met name het gezicht. (Lavater en Aristoteles) 

Phrenology: speciale vorm van fysiognomie. Het lezen van knobbels op schedel als index van mentale functies (Gall). Later heeft Lavery een instrument ontworpen om de grootte van de knobbels te meten, de psychograaf. 

Belangrijke ontwikkelaars van testen:

  • Wundt: eerste psychologische laboratorium in 1879. voor het eerst pogingen om tt empirische analyses te komen en individuele verschillen te verklaren. 
  • Galton: ontwierp verschillende technieken om dingen te meten. Belangrijke ontwikkeling: verzamelen van grote hoeveelheden data bij duizenden proefpersonen. Hij richtte zich op het meten en onderzoeken van persoonlijke verschillen in zowel fysieke als gedragsmatige kenmerken. 
  • Cattell: bracht de experimentele psychologie naar de VS. verdiepte zich (samen met Galton) in de individuele verschillen d.m.v. verschillende mentale testen. 
  • Wissler: verzamelde mentale testscores en academische cijfers om te laten zien dat testresultaten academische prestatie konden voorspellen. Was niet significant. 
  • Binet: introduceerde zijn intelligentieschaal in 1905. had een achtergrond in geneeskunde en gebruike hij zijn dochters voor zijn onderzoek (experimentalist). 

Brass instruments: Vroege experimentele pscyhologie hadden vooral aandacht voor reactietijd en sensorische informatieverwerking. Dit was de eerste stap van introspectieve methoden naar objectieve procedures. Deze konden dus gerepliceerd worden. Deze sensorische processen werden als intelligentie geïnterpreteerd. Focus op wat de testen meten

Binet-Simon Scales: Eerste formele schaal voor het meten van intelligentie. Het was gericht op verbale vaardigheden en was in eerste instantie voor kinderen met zeer lage intelligentie bedoeld. Volgens hen kon intelligentie beter door hogere mentale processen gemeten worden. Schaal was alleen bedoeld voorcslassificatie en niet voor metingen. 

Stanford-Binet (zie ook H 5): Een herziening van de Binet-Simon scales. Dit was de eerste test met een intelligentiequotiënt en was de basis voor kwantitatieve analyse voor verbale vs. non-verbale intelligentie. De nieuwe test is ook geschikt voor zwakzinnigheid, kinderen, normale en begaafde volwassenen. Ook waren er duidelijke instructies opgesteld voor de afname en is er gestandaardiseerd. Nieuwe tests werden gevalideerd op correlatie

.....read more
Access: 
Public
College-aantekeningen bij Psychodiagnostiek aan de Universiteit Leiden - 2016/2017

College-aantekeningen bij Psychodiagnostiek aan de Universiteit Leiden - 2016/2017


College 1: Introductie in de psychodiagnostiek

Geschiedenis van de psychodiagnostiek

Vroeger werden er op basis van gezichtskarakteristieken categorieën opgesteld (physiognomy). Daarna werd er betekenis gegeven aan de vorm van de hersenen: op basis van ‘knobbeltjes’ op het hoofd werd vastgesteld welke delen van de hersenen groter waren dan normaal (frenologie). De vroege experimentele psychologie kwam daarna en hechtte veel waarde aan reactietijd en informatieverwerking. Vroege experimentele psychologen zoals Galton trokken echter te veel conclusies over intelligentie, op basis van alleen maar die verwerking van sensorische informatie en reactietijd. Binet ontwikkelde de eerste intelligentietest voor kinderen. Een herziene versie hiervan wordt vandaag de dag nog steeds gebruikt (Stanford-Binet test).

Testen

Er zijn verschillende soorten testen:

  • Intelligentietesten: test voor vaardigheden op algemene gebieden

  • Aptitudetesten: test om te kijken of iemand geschikt is voor iets specifieks: een specifieke vaardigheid heeft

  • Persoonlijkheidstesten: test om traits/gedrag vast te stellen

  • Gedragstesten: test om te meten hoe vaak een bepaalde gedraging voorkomt

  • Neuropsychologische testen: test om cognitieve, sensorische, perceptuele en motorische prestaties te meten.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen norm-referenced (score van de individu wordt vergeleken met normscores uit een referentiegroep) en criterion-referenced toetsen (score van individu vergelijken met een vastgestelde score).

Wat is psychodiagnostiek?

Psychodiagnostiek is een onderzoeksproces dat gericht is op klachten en adviesgeving.

In de psychodiagnostiek wordt de ‘diagnostische cyclus’ gehanteerd, gebaseerd op de ‘empirische cyclus’ (observatie, inductie, deductie, testen, evaluatie). De diagnostische cylcus bestaat uit de volgende stappen/fases:

  1. Klachtenanalyse (assessment van de klachten)

  2. Probleemanalyse (assessment van de problemen)

  3. Diagnosestelling

  4. Indicatiestelling

De eerste fase is erg belangrijk, deze bestaat uit het intakegesprek (ook wel de ‘screening’ genoemd), de anamnese en de hulpvraag van de cliënt. In het gesprek wat met de ouders en/of het kind wordt gevoerd zal men ervoor moeten zorgen dat er structuur is. Ook moet men de ouders en het kind op zijn gemak stellen, moeten de klachten worden uitgevraagd, de anamnese worden gevoerd en de procedure worden uitgelegd. Ook moet worden gelet op de manier van vragen stellen. Deze gaan altijd van algemeen naar specifiek; de ouders moeten zich niet overdonderd voelen. Verder moet de hulpvraag helder worden gekregen en moet de werkwijze van de diagnosticus op de wensen van de cliënt worden afgestemd. De anamnese is het vraaggesprek naar de voorgeschiedenis van de cliënt/hulpvrager.

In de tweede fase,.....read more

Access: 
JoHo members
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Check all content related to:
How to use more summaries?


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
5391
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.