Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>

Actief en Effectief training geven

Deze handleiding voor actief training geven is een samenvatting bij het boek 'Training: the active Training Way' van Silberman

Inleiding actief training geven

Het belangrijkste van een training is, wat de deelnemer zelf oppikt. De inhoud van de training is minder belangrijk. Deelnemers moeten zelf leren. De trainer inspireert en begeleidt het leren. Dit boek bevat geen kant en klare aanpak voor het verzorgen van trainingen. Het ondersteunt je om een unieke trainer te worden, die deelnemers uitnodigt om te leren.

Er worden 8 sturingsmechanismen behandeld voor het geven van actieve trainingen. Deze mechanismen zijn bruikbaar voor alle soorten trainingen, los van het onderwerp. Ze zijn geschikt voor zowel kleine als grote groepen. Op deze manier wordt een gewone training een bijzondere gebeurtenis.

De 8 sturingsmechanismen zijn:

  1. Betrek je deelnemers vanaf het begin bij de training
  2. Stimuleer mentale alertheid en ontvankelijkheid voor nieuwe gegevens
  3. Breng zinvolle en levendige discussies op gang
  4. Stimuleer het stellen van vragen
  5. Laat deelnemers van elkaar leren
  6. Oefenen en leren door ervaren en doen
  7. Ga zorgvuldig om met technische hulpmiddelen
  8. Zorg voor een goede afsluiting

Bij ieder sturingsmechanisme krijg je enkele hints/tips om ze toe te passen in jouw training.

Bedenk dat dit in iedere training weer anders kan zijn. Besteed bijvoorbeeld tijdens een korte bijeenkomst minder tijd aan de opening en de afsluiting. En bij een training sociale vaardigheden maak je veel tijd voor oefeningen, rollenspelen, enzovoort.

In totaal zijn er 32 hints. Het is aan te bevelen om voordat je de training gaat geven te bepalen welke strategieën en hints je gaat gebruiken tijdens de training. En schrijf het voor jezelf uit.

Maak het jezelf niet te moeilijk als je nog geen ervaren trainer bent. Bouw het gebruik en invulling van de hints geleidelijk op. En evalueer hoe de toepassing van de hints tijdens je training verliep. Pas ze zonodig aan of ga een stap verder. Ben je al een ervaren trainer, gebruik dit boek dan om jezelf te verbeteren.

 

Betrek je deelnemers vanaf het begin bij de training

Het succes van actieve training hangt af van het vermogen van de trainer om een leeromgeving te scheppen, waarin deelnemers zich zelf verantwoordelijk voelen om na te denken, problemen op te lossen en lesstof toe te passen. Het leerklimaat moet vanaf het begin je les en het leren ondersteunen. Geef de deelnemers meteen een voorproefje om ze in de juiste stemming te brengen, nog voor de daadwerkelijke training begint. Hieronder volgen 4 tips om er voor te zorgen dat de deelnemers verlangend uitzien naar het vervolg van de les.

Tip 1: Laat de deelnemers wat doen voordat de les begint

Gewoonlijk wacht de trainer totdat iedereen stil is en begint vervolgens met de les.

Je kunt ze ook iets te doen geven voordat je daadwerkelijk met je les begint. Net zoals voor een hardloopwedstrijd omgeroepen wordt: “in de startblokken”! De deelnemers komen in de juiste mentale stemming. Als je meerdere lessen aan de zelfde groep geeft, maakt het de deelnemers nieuwsgierig wat je deze keer weer voor hen in petto hebt. Zorg wel dat je activiteit op het onderwerp van de les van toepassing is. Enkele mogelijkheden zijn:

 

Schrijf een vraag of uitspraak op het bord of scherm die duidelijk zichtbaar is voor de hele groep

Enkele voorbeelden:

  • Onderwijzers van tegenwoordig kunnen niet spellen (provocatie)
  • In welk land hebben de bewoners de naam van een vrucht? (nieuwsgierigheid opwekken)
  • Hoe kan het tekort aan zorgpersoneel worden opgelost worden? (probleem oplossen)

 

Geef iedere deelnemer een activiteit op papier over het onderwerp van de les

Voorbeelden zijn: een (kruiswoord)puzzeltje, een raadsel, het afmaken van open zinnen, een (abstracte) foto met een vraag.

 

Laat deelnemers een vraag opstellen.

  • Deel tekstkaartjes uit en laat de cursisten een vraag hierover opschrijven.
  • Dit kan individueel of in groepjes. De vragen kunnen later door de trainer of door de leerlingen zelf beantwoord worden.

Tip 2: Bevorder de sociale interactie tussen de deelnemers

Zorg dat je kennismaakt met je deelnemers en dat de deelnemers elkaar leren kennen. Dit is zeker van belang als de deelnemers elkaar niet kennen. Ook wanneer de deelnemers elkaar wel kennen, kan een hernieuwde kennismaking nuttig zijn. Hieronder volgen enkele manieren om de sociale interactie te bevorderen.

 

Begin met een sociale startactiviteit.

Het zijn manieren om op een leuke, snelle manier de sociale interactie te structureren. Veel voorkomende technieken hierbij zijn: in kleine groepjes praten, spelletje, tekenen, door de ruimte bewegen.

Voorbeeld: Je geeft de deelnemers de opdracht iemand te vinden die in maart jarig is, die een hekel heeft aan spruitjes, die op een teamsport zit, van wie de naam met dezelfde voorletter begint als die van jou, enzovoort. Je zet 6 tot 10 van zulke items op papier. Als je een match hebt, schrijf je de voornaam achter het item. Ieder persoon kun je maar voor 1 item noteren. De deelnemers beginnen na jou startsein door de ruimte te bewegen, op zoek naar matches. Na afloop worden alle items in de groep besproken. Je vraagt bijvoorbeeld alle deelnemers, die op een teamsport zitten, hun hand op te steken. En zich vervolgens één voor één voor te stellen.

Een ander voorbeeld is het bijnamenspel. Je zet de deelnemers in een kring. Eén van hen begint met zich voor te stellen. Daarbij noemt hij zijn voornaam en kiest een bijnaam die begint met de eerste letter van zijn of haar voornaam, bijvoorbeeld Lollige Leo. Degene links van hem neemt het over en zegt: “Ik ben Keurige Kees en naast mij zit Lollige Leo”. Degene daar weer links van, gaat verder en zegt: “Ik ben Vrolijke Vera en naast mij zitten Lollige Leo en Keurige Kees. Je kunt de bijnamen ook door anderen in de groep laten bedenken.

Gebruik vakinhoudelijke onderwerpen tijdens je sociale startactiviteit

Je betrekt de deelnemers vanaf het begin bij de lesinhoud. En je krijgt een snel overzicht van de achtergrond en kennis van de deelnemers. Bijvoorbeeld wie er onderwijservaring heeft, kennis van Excel heeft, Spaans spreekt, enzovoort. Je kunt a en b ook combineren.

Tip 3: Gebruik een startactiviteit die gericht is op direct leren

Je stelt vragen over de lesstof zonder voorafgaande instructie, oefeningen of demonstraties. De deelnemers worden op actieve wijze direct geconfronteerd met de lesstof. Op deze manier zijn ze vanaf het begin betrokken bij het onderwerp. Hieronder volgen enkele mogelijkheden.

Maak een kennisquiz

Zorg ervoor dat het meteen een lesstofgekoppelde startactiviteit is. Gebruik bijvoorbeeld de techniek “actief kennis delen”. Ontwerp een vragenlijst over het onderwerp. Kies verschillende vraagvormen, bijvoorbeeld definitievragen, meerkeuzevragen, vragen over relevante personen in het vakgebied. Vraag de deelnemers om de vragen individueel te beantwoorden. Laat hen daarna anderen zoeken, die hen kunnen helpen bij vragen die ze niet konden beantwoorden. Of maak kleine groepjes om de antwoorden met elkaar te vergelijken. Bespreek tenslotte de vragen in de hele groep en geef de ontbrekende antwoorden.

Organiseer een goed/foutspel

Maak evenveel goed- als foutvragen over het onderwerp. Ga er van uit dat de cursisten de meeste antwoorden niet weten. Vorm tweetallen of kleine groepjes en laat raden welke uitspraken juist en welke fout zijn. Je maakt ze zo nieuwsgierig naar wat ze gaan leren.

  • De naafreductie zorgt er voor dat de trekkracht van de motor op de wielen wordt overgebracht
  • Het eigenlijke brandonderzoek wordt uitgevoerd door de politie.
  • De werkgever is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Arbo-wet
  • Een ruggengraatchassis is vooral geschikt voor een touringcar
  • Scherpe delen aan het portier van brandweervoertuigen veroorzaken slijtageletsel

Bovengenoemde uitspraken kunnen gebruikt worden tijdens een opleiding voor brandweerlieden.

 

Daag cursisten uit iets te doen wat ze nog nooit gedaan hebben

Vraag de deelnemers een vaardigheid uit te voeren, zonder dat ze hierin onderwezen zijn.

Dit kan zowel leuk als motiverend zijn. Het verkopen van telefoonabonnementen, het schrijven van een marketingplan en in een vreemde taal de weg vragen zijn voorbeelden hiervan.

Begin met een oefening die meteen tot de kern van het lesonderwerp doordringt

Om leerlingen keuzes te leren maken door argumenteren en de gevolgen van keuzes onder ogen te zien, kun je een dilemmaspel spelen.

Voorbeeld: Eén leerling gaat de gang op. De spelleider leest een dilemma voor: “Er mogen geen meisjes met een hoofddoek achter de kassa in een supermarkt”. De leerlingen raden wat de leerling op de gang zal kiezen. De leerling van de gang komt terug en geeft voor of tegen aan. Daarna begint het beargumenteren. Blijft leerling 1 bij zijn/ haar mening of is hij/zij juist van gedachten veranderd door het horen van alle argumenten? Je kunt variëren door de voorstanders links van het lokaal te zetten en tegenstanders rechts. Wanneer je door de discussie van mening verandert, loop je naar de andere kant van het lokaal. Vervolgens kies je nieuw dilemma en gaat een andere leerling de gang op.

Je kunt grenzeloos variëren met startactiviteiten. Denk buiten de kaders voor het bedenken van een activiteit.

Tip 4: Breid het aantal actieve deelnemers uit

Meestal zijn er maar enkele deelnemers die actief meedoen aan de les. Zij stellen vragen, melden zich spontaan aan voor een rollenspel etcetera. Veel trainers veronderstellen dat dit komt omdat de overige deelnemers verlegen, onzeker of ongeïnteresseerd zijn. Het aantal actieve deelnemers wordt meer beïnvloed door de trainer dan door de deelnemers zelf. Veel trainers zijn zich hiervan niet bewust.

De docent geeft vaak het woord aan degene die als eerste de hand opsteekt. Het lijkt onbeleefd om dit niet te doen. Zowel deelnemers als de docent vinden het normaal dat slechts een klein groepje reageert op een vraag van de docent. Vaak zijn het dezelfde deelnemers. Zonder zich ervan bewust te zijn, bevordert het taalgebruik van de docent dit gedrag. Wie wil als volgende zijn mening vertellen? Kan iemand mij de juiste oplossing geven? De volgende vijf manieren verzekeren je van een groter aantal actieve deelnemers:

  • De trainer stelt een vraag en laat deelnemers vooraf kort discussiëren met degene naast hem of haar. Bespreek de vraag daarna pas in de hele groep.
  • Moedig aan dat deelnemers hun hand opsteken voordat je iemand kiest om antwoord te geven. Vraag bijvoorbeeld: “Wie van jullie heeft een mening over dit onderwerp?
  • Geef aan hoeveel leerlingen je wilt hebben die de vraag beantwoorden.    Bijvoorbeeld: “Ik wil graag van drie of vier van jullie horen wat je er van vindt”.
  • Stel een vraag aan een deelnemer die nog niet aan het woord is geweest.

De trainer vraagt deelnemers om de hand op te steken wanneer ze hun mening willen vertellen. Je vraagt om tegen de groep te spreken in plaats van tegen de trainer. De huidige spreker kiest vervolgens een nieuwe spreker.

Stimuleer mentale alertheid en ontvankelijkheid voor nieuwe gegevens

Veel te vaak wordt er vanuit gegaan dat er niets gebeurd in het hoofd van leerlingen.

Je kunt er beter vanuit gaan dat ze in hun hoofd met van alles bezig zijn, behalve met wat jij wilt waar ze mee bezig zijn. Als trainer moet je de hersens van je deelnemers interesseren voor wat je aanbiedt. En je activeert hun brein, zodat ze leren en onthouden.

Onze hersenen ontvangen niet alleen informatie, maar ze verwerken het ook. Als trainer moet je deze verwerking vergemakkelijken. Het verwerken van informatie door de hersens lijkt veel op informatieverwerking door een computer. Deelnemers moeten relaties leggen tussen de nieuwe leerstof en wat ze al weten en denken. Als jij ze die mogelijkheid niet biedt, wordt het leren passief. En de hersenen leggen geen verbanden. Vergelijk het met een computer: nieuwe informatie moet opgeslagen worden. Om informatie op te slaan, moeten deelnemers getoetst worden, de stof herhalen of samenvatten, enzovoort. Anders worden nieuwe data niet in het lange termijn geheugen opgenomen.

Om “hersenvriendelijke” informatieverwerking te stimuleren worden 4 hints gegeven in het vervolg van dit hoofdstuk.

 

Wek de interesse van de hersenen op voor de nieuwe informatie

De hersenen moeten niet meer met andere dingen bezig zijn. Wat jij ze aanbiedt, moet bij ze binnenkomen in plaats van allerlei afleidingsmateriaal. De onderstaande tips kunnen hierbij helpen.

 

Begin met een verhaal of een aantrekkelijk plaatje

Denk hierbij aan:

  •  waargebeurde verhalen met een verrassend einde
  • een onbekend voorwerp
  • een kort filmpje of powerpointpresentatie
  • fabels en sprookjes
  • interessante feiten

Laat bijvoorbeeld een reclamebord uit de jaren 50 zien aan het begin van een marketingles. Leg vervolgens de relatie met het lesonderwerp. Je kunt de leerlingen ook stimuleren dit zelf te ontdekken. Vraag bijvoorbeeld welk marketingprincipe ze hierin herkennen.

 

Geef een probleem om op te lossen

Neem een probleem als uitgangspunt voor je les en werk je les verder uit rondom de gekozen probleemstelling. Hieronder volgen enkele voorbeelden:

  • Begin met een gedicht dat geanalyseerd moet worden
  • Bedrijf X moet meer producten maken in minder tijd. Hoe kun je dit oplossen?
  • Stel dat je 100 boeken in een boekenkast moet plaatsen. Hoe sorteer je ze, zodat ze gemakkelijk terug te vinden zijn?

 

Begin met een vraag

Je kunt je deelnemers motiveren door hen een vraag voor te leggen die verband houdt met het lesonderwerp. Bijvoorbeeld: Wat zijn bedreigingen voor een organisatie? Stimuleer ze om het beste antwoord te geven dat ze kunnen bedenken. Vraag deelnemers toch een gokje te wagen als ze geen antwoord weten. Bedank ze voor hun moeite en vraag of ze benieuwd zijn naar het goede antwoord.

 

Vertel kort de interessantste onderdelen van de les

Noem niet alleen de onderwerpen, maar benadruk ook wat ze er aan hebben.

“ Vandaag gaan we het hebben over het belang van de eerste indruk bij een sollicitatiegesprek. Ik laat je zien hoe je jouw eerste indruk positief kunt beïnvloeden.”

 

Ondersteun je deelnemers om de kern te begrijpen

Houd je zelf goed voor ogen dat je het begrijpen en onthouden van de lesinhoud wilt optimaliseren. Ga er niet vanuit dat dit vanzelf gaat. De onderstaande technieken ondersteunen je hierin.

 

Benoem de belangrijkste onderwerpen en conclusies van de les

Bijvoorbeeld: Volgens Freud doorloopt iedereen vijf psycho-seksuele stadia. Ieder stadium wordt gekenmerkt door conflicten tussen het id, ego en super ego. Elk stadium is op een bepaald lichaamsdeel gericht. Vandaag bespreken we deze vijf stadia volgens Freud: 1) orale fase, 2) anale fase, 3) fallische fase, 4) latentiefase en 5) genitale fase.

 

Vat hoofdonderwerpen samen in steekwoorden of ezelsbruggetje

Steekwoorden en ezelsbruggetjes helpen de leerling de stof beter te onthouden. Hoe minder steekwoorden hoe beter. Schrijf ze op het bord, scherm of flap-over. Gebruik kleuren om de belangrijkste trefwoorden te accentueren.

 

Een voorbeeld: Om succesvol leiding te geven moet je zoveel mogelijk SMART-doelen stellen. SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden.

 

Een ander voorbeeld is het Kofschip of Fokschaap.

 

Gebruik concrete voorbeelden

Hedendaagse leerlingen leren meer van concrete voorbeelden dan van abstracte definities. Gebruik bijvoorbeeld voorbeelden uit het dagelijkse leven of verwijs naar televisieprogramma’ waar je cursisten naar kijken. En houdt rekening met verschillende leerstijlen. De een is meer visueel ingesteld; een ander auditief.

 

Ook kun je bekende personen als voorbeeld gebruiken.

 

Maak gebruik van analogieën

Het ordenen van documenten in een gemeentearchief, kun je vergelijken met het ordenen van een verzameling Cd’s. Er zijn verschillende manier om een Cd-verzameling te ordenen. Op jaartal, op artiest of op naam van het album. Wat kunnen ordeningsprincipes voor een gemeentearchief zijn?

 

Denk bij het gebruiken van analogieën ook eens aan een bekend persoon, een populaire uitdrukking, een titel van een boek of liedje, of een dier. Bijvoorbeeld: Als je een dier zou mogen zijn, welk dier zou je dan willen zijn?

 

Wissel woorden af met visuele middelen

Waarschijnlijk onthouden de cursisten de kernpunten beter wanneer ze niet alleen horen, maar ook zien. Denk hierbij bijvoorbeeld aan:

  • Het presenteren van lesstof met behulp van dia's, PowerPoint, krijtbord en flap-  over. Let op kleurgebruik en verlevendig je tekst met animaties, grafieken en/of geluiden.

 

  • Het tonen van documenten die betrekking hebben op het onderwerp. Bijvoorbeeld kaarten, foto’s, rapporten. Je kunt ze doorgeven aan iedere deelnemer, maar beter is om iedereen een eigen exemplaar te geven

 

  • Het tonen van voorwerpen die belangrijk zijn voor het vakgebied. Dit kan bijvoorbeeld de beroepskleding en/of het gereedschap van een operatie-assistent zijn.

 

  • Het geven van een demonstratie of het spelen van een rollenspel. Bijvoorbeeld   omgaan met een agressieve klant.

 

  • Het aanbrengen van decoratief materiaal in het lokaal, zoals gereedschap en  folders.

 

Houdt de aandacht van je deelnemers vast tijdens je les

Om te voorkomen dat de aandacht verslapt, kun je jouw presentatie beter afwisselen met onderdelen waarbij de deelnemers zelf actief moeten zijn. Sommige deskundigen zijn van mening dat je volwassenen nooit langer dan tien minuten moet onderwijzen. Onderstaande tips helpen je om de aandacht van je cursisten te behouden tijdens het middengedeelte van je les.

 

Deel een opdracht uit

De leerlingen schrijven vragen op tijdens het bekijken van een film. Of vraag hen vragen te bedenken die ze aan hun medeleerlingen willen stellen. Ook kun je aangeven wat er na een demonstratie door de docent van ze wordt verwacht.

 

Geef de deelnemers gelegenheid om aantekeningen te maken

Stop af en toe, zodat je cursisten informatie, ideeën of reacties kunnen noteren. Je kunt ze helpen door een formulier of werkblad uit te delen waarop de belangrijkste onderwerpen van je les staan beschreven. Ook kan een werkblad voor alleen een specifiek onderdeel van je presentatie worden gemaakt. Laat voldoende witruimte voor eigen aantekeningen.

 

Laat de deelnemers mentaal op hun tenen lopen

Door het stellen van vragen, houd je het brein van de deelnemers scherp. Je kunt dit informeel doen, bijvoorbeeld:

  • Kunnen jullie mij een voorbeeld geven van…..

 

  • Wat denk je van ……

 

  • Wie weet nog hoe…….

 

  • Hoe gebruik je….

 

Een andere manier om de deelnemers mentaal actief te houden, is het organiseren van een spel of quiz over het onderwerp.

 

Organiseer een activiteit die de kern van het onderwerp extra benadrukt.

De trainer kan bijvoorbeeld gesprekstechnieken voor een slecht nieuwsgesprek in een rollenspel door de deelnemers laten oefenen. Of maak kleine groepjes en laat iedere groepje een eenvoudige reclamefolder ontwerpen met behulp van de 4 P’s.

 

Zorg dat informatie wordt opgeslagen in het geheugen

De deelnemers bepalen zelf welke informatie verwerkt wordt en opgeslagen in het lange termijngeheugen. Geef geen eigen samenvatting van je les. Je cursisten zullen passief luisteren en het grootste gedeelte vergeten. Je kunt beter een van de volgende technieken toepassen om je deelnemers te helpen om de leerstof op te slaan.

 

Laat deelnemers een slotvraag kiezen

Maak een vragenlijst waaruit de deelnemers een vraag kunnen kiezen. Op de gekozen vraag of vragen geeft de trainer het antwoord.

 

 

Vraag om een samenvatting

Je laat deelnemers individueel of in kleine groepjes de les samenvatten. Een goede manier is om hen te vragen om het geleerde uit te leggen aan een afwezige deelnemer of een familielid. Ook kun je een test geven, waarmee de deelnemers zelf kunnen beoordelen of ze de stof beheersen. De trainer hoeft het resultaat niet te zien.

 

Vraag naar toepassingsmogelijkheden van de lesstof

Geef de deelnemers de gelegenheid tot reflectie. Vraag bijvoorbeeld welke informatie nieuw was en welke niet. Of wat zou je anders doen in een volgend slechtnieuwsgesprek?

 

Sluit af met een probleem

Laat deelnemers een probleem oplossen waarbij ze de nieuwe informatie moeten toepassen. Je kunt een probleem kiezen dat je ook al aan het begin van de les hebt gebruikt. Nu zal het waarschijnlijk anders aangepakt worden. Ook kun je voor een nieuw probleem kiezen.

 

Breng zinvolle en levendige discussies op gang

 

Levendige discussies zijn vaak de beste momenten van een training. Maar het is vaak moeilijk voor een trainer om een discussie op gang te brengen. De trainer wordt meestal geconfronteerd met pijnlijke stiltes. De deelnemers wachten af wie het eerst het woord zal nemen. Ervaring leert dat er over het algemeen maar vier mensen actief deelnemen aan een discussie. En de discussie valt vaak dood of dwaalt af van het onderwerp. Hieronder volgen vijf suggesties om levendige en zinvolle discussies op gang te brengen.

 

Maak deelnemers enthousiast om deel te nemen aan de discussie

Het werkt meestal niet om alleen een vraag of stelling aan de groep voor te leggen. Je moet eerst interesse opwekken voor het onderwerp. Je kunt gebruik maken van de volgende tips:

 

Inventariseer vooraf de meningen

Voordat je begint met een discussie, onderzoek je hoe de deelnemers over het onderwerp denken. Stel concrete vragen en doe dat op zo’n manier dat ze zich veilig voelen om te antwoorden. Bijvoorbeeld: wie denkt dat bezuinigen de oplossing is om onze economie weer gezond te maken? Steek dan je duim omhoog. Ook kun je gradaties inbouwen: ga rechts in het lokaal staan als je het er mee eens bent, links als je het er niet mee eens bent en loop naar het midden als je twijfelt.

 

Deel informatie uit over het gespreksonderwerp

Denk hierbij aan een artikel uit een tijdschrift, een foto of afbeelding, een kort stripverhaaltje, enzovoort. Vraag naar de reacties of stel een specifieke vraag.

 

Zet verschillende reacties naast elkaar

Toon bijvoorbeeld een filmpje, waarin 2 omstanders heel verschillend reageren als ze zien dat iemand lastig gevallen wordt. Of laat interviews horen over de opvattingen met betrekking tot bezuinigingen in de thuiszorg van een SP-er en een VVD-er.

 

Begin met een paneldiscussie

Ieder panellid introduceert zichzelf en vervolgens kunnen ze elkaar vragen stellen of in discussie gaan. Vervolgens kan de groep ook meedoen. Je kunt een panel samenstellen van mensen buiten je groep cursisten. Of je vraagt enkele cursisten om in het panel te gaan zitten. De trainer moet dan wel sturen door het stellen van vragen, verschillende meningen naar voren halen enzovoort.

 

Bedenk duidelijke gespreksonderwerpen

Zorg dat er geen verwarring bestaat over het gekozen onderwerp. En baken het duidelijk af.

De vraag “Ben je een voorstander van interculturele communicatie?” kan onduidelijkheid scheppen. Sommigen zullen niet weten wat interculturele communicatie inhoudt. Anderen kunnen zich afvragen of het gaat tussen communicatie tussen verschillende landen, anderen denken misschien dat het gaat om gesprekken tussen mensen van verschillende levensovertuigingen enzovoort.

 

Het stellen van open vragen

Met open vragen voorkom je dat er alleen met ja of nee geantwoord wordt. Voorbeelden van open vragen zijn:

  • “Wanneer zijn statistieken nuttig en wanneer zijn ze misleidend” (in plaats van “zijn        statistieken betrouwbaar?”)

 

  • “Wat vindt je mooi aan dit schilderij van Picasso?” ( in plaats van “vind je dit        schilderij van Picasso mooi?”)

 

Stel alleen gesloten vragen wanneer je meningen wilt tellen of de discussie wilt laten opleven.

 

Het kiezen van de juiste woorden van je stelling

Je vraag kan voor de trainer heel duidelijk zijn, maar voor je deelnemers niet. De vraag kan op verschillende manieren te interpreteren zijn of jouw taalgebruik sluit niet aan bij dat van hen. Voorbeelden van slecht geformuleerde vragen:

 

“Hoe moeten we omgaan met de economische crisis”? De trainer denkt misschien aan bezuinigen door de overheid, en op welke terreinen. De leerlingen denken misschien meer aan de gevolgen en mogelijkheden in hun eigen dagelijks leven, werkloosheid enzovoort. Deze vraag is te breed.

 

“Welke rol heeft een leidinggevende?” De een denkt aan meer taakgerichte zaken, zoals het behalen van resultaten, een ander denkt meer aan het motiveren en begeleiden van medewerkers. Het woord “rol” is te breed.

 

Stel niet te veel vragen

Om afdwalingen van het onderwerp te voorkomen, kun je beter niet te veel vragen stellen. Ga uit van één of twee vragen waarover je wilt discussiëren. Herhaal niet dezelfde vraag in andere bewoordingen. Als je een vervolgvraag wilt stellen, doe dat dan later in de discussie en niet tegelijkertijd met je beginvraag.

 

Bedenk vooraf wat je wilt bereiken

Wil je dat je cursisten discussiëren of reflecteren? Moeten ze een keuze maken of verschillende meningen onderzoeken? Moet het debat hun blik verbreden of hun mening nuanceren? Stel dat het onderwerp van discussie homoseksualiteit in de voetbalwereld is: de trainer kan besluiten dat de nadruk van de discussie ligt op het bedenken van manieren om homoseksualiteit bespreekbaar te maken.

 

Verbeter de kwaliteit van het debat

Je kunt je deelnemers voorbereiden op het gesprek om een nuttige bijdrage te leveren aan het gesprek. Geef je deelnemers de gelegenheid om feiten te verzamelen over het onderwerp. Zo voorkom je dat er in het wilde weg maar wat geroepen wordt.

 

Geef de gelegenheid om het onderwerp te bespreken voordat de discussie begint

De trainer leidt het onderwerp kort in. Vervolgens praten de leerlingen in tweetallen of kleine groepjes met elkaar. Op deze manier wordt het denkproces vast opgestart. Daarna start de trainer de groepsdiscussie.

 

Bouw het spreken in de groep op

Om het spreken in de hele groep te bevorderen, breid je de groepsgrootte geleidelijk uit. Denk hierbij wel aan de groepsgrootte en de beschikbare tijd. Een voorbeeld van een “sneeuwbaldiscussie” bestaat uit de volgende stappen:

  • Je vormt tweetallen en vraagt hen twee minuten over het onderwerp te     discussiëren.

 

  • Vervolgens maak je kwartetten, die drie minuten over discussiëren. Ieder viertal kiest een woordvoerder voor de volgende ronde.

 

  • Daarna worden twee viertallen gecombineerd tot een groep van acht. In tien       minuten vertellen de woordvoerders de ideeën die in hun groepje van vier zijn    besproken. De anderen kunnen hierop reageren. Er wordt een nieuwe     gespreksvoerder gekozen om over deze discussie te rapporteren.

 

  • Discussieer twintig minuten met de hele groep en sluit af.

 

Geef feiten of argumenten over het onderwerp

De trainer kan de deelnemers voorafgaand aan de discussie cijfermateriaal laten zien, korte meningen van experts geven, voor- en tegenargumenten noemen of praktijkvoorbeelden geven. Je kunt er ook voor kiezen dit materiaal al eerder uit te delen, zodat de deelnemers zich thuis konden voorbereiden.

 

Laat de leerlingen eigen onderzoek doen

Een uitstekende manier om de kwaliteit van het gesprek en het aantal deelnemers aan de discussie te verhogen, is het verrichten van eigen onderzoek. Enkele manieren voor het verzamelen van informatie zijn het zoeken van informatie op Internet, het lezen van rapporten, het interviewen van een expert of spreken met collega’s.

 

Kies verschillende discussievormen

De kans is groot dat er maar weinig deelnemers mee aan een open discussie, waarbij de trainer de gespreksleiders is. Meestal zijn er vier of vijf deelnemers aan het woord. Om nieuwe deelnemers te betrekken in de discussie is het beter om te zeggen “hoeveel mensen willen hun mening geven?” in plaats van “wie wil er beginnen?”. Hieronder volgen enkele alternatieven voor een open discussie. Je kunt ze ook als aanvulling gebruiken bij een open discussie.

 

Deel antwoordkaarten uit

Op een antwoordkaart kunnen deelnemers anoniem antwoord geven op de vragen van de trainer. De kaartjes laat je rond gaan in de groep of worden aan de trainer gegeven. Daarna start begint de discussie. Het voordeel van deze methode is dat je het verlegen mensen gemakkelijker maakt om deel te nemen. Het is minder bedreigend om je ideeën eerst op papier te zetten. Ook kan het tijd besparen. De trainer moet wel duidelijke vragen stellen en het geven van korte, leesbare antwoorden bevorderen.

 

Werk met subgroepjes

Deze methode is zeer geschikt wanneer je genoeg tijd hebt om diepgaande discussies te voeren. Ook is het een goede manier om iedereen deel te laten nemen aan de discussie.

Je kunt aselect groepjes samenstellen maar je kunt er ook voor kiezen om bijvoorbeeld vrouwen- en mannengroepjes te maken. Het is handig om een voorzitter, notulist en/of presentator aan te wijzen in iedere groep. Let er op dat de groepsleden oogcontact kunnen maken en dat de verschillende groepjes elkaar niet storen.

 

Discussiëren in tweetallen

Je kunt de groep in tweetallen delen voor een korte uitwisseling van gedachten als er weinig tijd is. Je kunt aselect koppels vormen, maar ook doelgericht bepaalde mensen bij elkaar zetten. De duo’s kunnen bijvoorbeeld een korte tekst lezen en bespreken of vragen bedenken over het onderwerp.

 

Verzamel korte antwoorden van alle deelnemers

Wanneer je snel reacties wilt van alle deelnemers, kun je de hele groep rondgaan met je vraag. Om herhaling te voorkomen, vraag je iedere deelnemer een nieuwe bijdrage aan het proces. Maar geef deelnemers wel de gelegenheid om te passen.

 

Laat de deelnemers de volgende spreker kiezen

De trainer vraagt om de hand op te steken wanneer deelnemers wat willen inbrengen en vraagt de huidige spreker om een nieuwe spreker aan te wijzen.

 

Vorm een discussiepanel

Een klein aantal deelnemers presenteren hun mening voor de hele groep. De trainer kan het panel leiden, maar kan er ook voor kiezen om een deelnemer als panelvoorzitter te fungeren. Een “fishbowl” (vissenkom) discussie is hierop een variant en bevordert deelname aan het debat. Een kleine groep vormt een panel en de rest van de groep zit er in een kring omheen en luistert. Daarna wordt een nieuwe groep in de kring geplaatst om te discussiëren. Deze methode kost wel tijd.

 

Ontwikkel een actief debat

Op de onderstaande manier kan actieve deelname aan het debat worden bewerkstelligd:

 

  • De trainer geeft een controversiële stelling die om een keuze vraagt.

 

  • Er wordt een groep voorstanders en een groep tegenstanders gemaakt.

 

  • Vorm twee tot vier subgroepen in elk van de twee groepen. Iedere subgroep ontwikkelt argumenten voor de gekozen positie en kiest een woordvoerder.

 

  • Twee tot vier woordvoerders van de “voor” en “tegen”groepen vertellen hun beginargumenten. De overige deelnemers gaan achter de woordvoerder van hun team staan.

 

  • Nadat alle beginargumenten zijn benoemd, gaan alle deelnemers weer in hun oorspronkelijke groepje zitten en beoordelen de argumenten van hun tegenstanders. Ieder team kiest een nieuwe woordvoerder.

 

  • De trainer vat het debat samen en de nieuwe woordvoerders geven tegenargumenten. De andere deelnemers geven aanvullingen, applaudisseren of joelen als de argumenten van hun team worden genoemd.

 

  • Als het debat is afgelopen gaat iedereen in een kring zitten. Voor- en tegenstanders zitten door elkaar. Er volgt een groepsdiscussie over wat er geleerd is over het onderwerp. De trainer vraagt ook om aan te geven wat ze de beste voor- en tegenargumenten vonden. Het is niet de bedoeling om een winnaar aan te wijzen.

 

De bovengenoemde discussievormen kunnen uiteraard ook gecombineerd worden.

 

5. Het gesprek sturen

De trainer heeft een ondersteunende rol tijdens het houden van discussies. Hier worden tien hulpmiddelen genoemd die de trainer kan gebruiken om de discussie in goede banen te leiden:

 

Samenvatten van wat er gezegd is. De deelnemer weet dan het duidelijk is overgekomen wat hij/zij gezegd heeft.

  • Vragen om verduidelijking van wat er gezegd is.

 

  • Een compliment geven wanneer er een interessante reactie wordt gegeven.

 

  • Toelichten van een reactie of suggesties geven om het probleem op een nieuwe manier te benaderen.

 

  • De discussie levendig houden door het tempo te verhogen, een grapje te maken of door meer reacties uit te lokken.

 

  • Op een vriendelijke manier oneens zijn met de genoemde argumenten om zo de discussie nieuw leven in te blazen

 

  • Bemiddelen bij verschil van mening en zorg dat de spanning niet te hoog op loopt.

 

  • Relaties tussen ideeën aantonen

 

  • Verandering aanbrengen in het groepsproces door een andere discussietechniek te gebruiken of de deelnemers te vragen de tot nu toe genoemde ideeën te evalueren.

 

  • Samenvatten van de belangrijkste opvattingen van de groep en schrijf ze eventueel op.

 

Als de discussie goed op gang komt en veel leerlingen doen actief mee, kan de trainer de ondersteunende rol afbouwen. Hij/zij hoeft minder gebruik te maken van bovengenoemde hulpmiddelen en kan misschien zelfs deelnemen aan de discussie.

 

 

Stimuleer het stellen van vragen

 

Het uitgangspunt voor leren is een vraag. Een prikkel uit de omgeving brengt het leerproces op gang. Wanneer onze hersenen niet nieuwsgierig zijn naar binnenkomende informatie, richten ze de aandacht op wat anders. Als deelnemers vragen stellen zijn ze onderzoekend in plaats van passief. Het is niet altijd even gemakkelijk om deelnemers vragen te laten stellen over het aangeboden materiaal. Velen zijn gewend om informatie te consumeren in plaats van te onderzoeken. Trainers stellen meestal de vragen en vergeten vaak te onderzoeken welke vragen de deelnemers zelf hebben.

 

Het stellen van vragen wordt steeds minder geoefend naarmate we ouder worden. Terwijl jonge kinderen voortdurend onderzoeken wat er om hen heen gebeurt. Trainers ondervinden vaak weerstand wanneer ze cursisten uitnodigen om vragen te stellen over het materiaal. Er valt een stilte of er zijn maar weinig personen die een vraag stellen. Als er toch vragen komen, zijn ze meestal slecht geformuleerd. Hieronder worden drie tips gegeven om weerstand te verminderen en een onderzoekende houding van deelnemers te stimuleren.

 

Help deelnemers op weg

 

Maak een vragenlijst om deelnemers op weg te helpen

In plaats van mondelinge vragen geeft de trainer twee tot acht vragen op papier over het onderwerp. Zorg er wel voor dat de vragen niet te uitgebreid zijn en dat het vragen zijn die nieuwsgierige deelnemers zouden kunnen stellen. Laat de deelnemers vervolgens vragen kiezen waarop ze het antwoord willen weten. De trainer deelt nog een paar maal een vragenlijst uit waardoor de deelnemers zich een beeld gaan vormen over hoe ze vragen kunnen formuleren. Daarna vraag je de deelnemers om zelf vragen te stellen

 

Laat de deelnemers vragen opstellen met behulp van anderen

De trainer geeft iedere deelnemer tijd om vragen te bedenken en deze op te schrijven. Vervolgens worden de vragen met een andere deelnemer besproken. Ook kan er voor gekozen worden om meteen gezamenlijk vragen te bedenken en te formuleren.

 

Leer deelnemers om goede vragen te stellen

De trainer kan beginnen om deelnemers te leren hoe ze kunnen onduidelijkheden kunnen signaleren. Bijvoorbeeld door hen in een tekst fragmenten te laten onderstrepen die onduidelijk voor hen zijn of die vragen oproepen. Vraag vervolgens om over de onderstreepte stukjes een vraag te formuleren. Een andere manier is om de deelnemers te verzoeken alle vragen op papier te noteren die opkomen tijdens een hoorcollege of discussie.

 

Wanneer de deelnemers meer vertrouwd raken met het stellen van vragen, kun je aandacht besteden aan het formuleren van vragen. Bijvoorbeeld open vragen zijn beter dan ja/nee vragen en concrete vragen zijn zinvoller dan algemene vragen. Om dit te oefenen kun je voorbeelden laten zien van goede en slechte vragen:

Slecht: Is de overheid een goede werkgever?

Beter:  Wat zijn de voor- en nadelen van werken bij de overheid?

Slecht: Wat vind je van een Socratische dialoog?

Beter:  Wat zijn kenmerken van een Socratische dialoog?

 

Vervolgens geef je de deelnemers een aantal slecht geformuleerde vragen en vraagt hen deze opnieuw te formuleren.

 

 

Stel zelf goede vragen

Als trainer kun je als rolmodel fungeren door zelf goede vragen te stellen. De trainer bedenkt waar de leerlingen vragen over kunnen hebben en maakt vervolgens goed geformuleerde vragen. De trainer maakt vragen die:

 

  • Moeilijke stof toelichten. “Kun je nogmaals uitleggen hoe….”

 

  • Leerstof vergelijken met andere informatie. “Wat is het verschil met…?”

 

  • Uitdagen om een mening te geven. “Leidt dit niet tot veel verwarring..?”

 

  • Voorbeelden van het geleerde vereisen.”Kun je een voorbeeld geven van..?”

 

  • Om toepassing van de stof vragen.” Hoe kun je dit in je dagelijks leven     gebruiken?”

 

Aan het begin van een vragensessie vertel je dat de deelnemers gezamenlijk de trainer zijn en dat jij, de trainer, de klas bent. De trainer stelt dus de vragen aan de groep en de leerlingen geven antwoord. Draai af en toe de rollen om. Bovengenoemde techniek wordt “role reversal questions” genoemd.

 

Een andere techniek is “vragen planten”. Een klein groepje krijgt vragen, die ze aan de trainer moeten stellen en de trainer presenteert de lesstof rondom deze vragen. Je simuleert als het ware een vraag- en antwoordsessie. De trainer kiest vragen die goed bij het onderwerp aansluiten. Je spreekt een teken af met het groepje waaraan ze kunnen zien dat ze een vraag mogen stellen, bijvoorbeeld je neus snuiten, je bril afzetten of met je vingers knippen. Het is de bedoeling dat de andere deelnemers niet weten dat er vooraf mensen geselecteerd zijn om vragen te stellen. Later in de les kun je ook de overige deelnemers betrekken door hen nieuwe vragen te laten stellen.

 

Maak het stellen van vragen noodzakelijk

Wanneer je leerlingen met informatie overlaadt, houden ze weinig energie over om te onderzoeken en vragen te stellen. De trainer kan dit voorkomen door de onderstaande tips toe te passen.

 

Interpreteren van meerduidige informatie

Je kunt de deelnemers een blad met globale informatie geven en die details weglaat. Bijvoorbeeld een grafiek of een tekst die op meerdere manieren te interpreteren is. Laat de deelnemers in tweetallen de uitgedeelde informatie bespreken en zoveel mogelijk punten onderstrepen die ze niet begrijpen. Als er genoeg tijd is, kan er ook met viertallen gewerkt worden. Vervolgens bespreek je de vragen klassikaal. De vragen van de groep zijn op deze manier het uitgangspunt van de les. Houd wel in de gaten dat de deelnemers al het materiaal bestuderen en niet alleen de onderdelen waar vragen over gesteld worden.

 

Geef deelnemers een functie die het nodig maakt om vragen te stellen

Deelnemers spelen de rol van bijvoorbeeld een manager, een wetenschapper of een callcentermedewerker. De trainer geeft summiere achtergrond over de taken die bij de functie horen. De deelnemers worden in tweetallen gesplitst en krijgen een opdracht. Binnen een afgesproken periode moeten ze uitzoeken welke informatie ze nodig hebben om de opdracht uit te voeren. Vervolgens geef je de gevraagde informatie en gaan de deelnemers met de opdracht aan de slag.

 

Brainstormen

Door middel van brainstormen worden de leerlingen geactiveerd om ideeën of oplossing te genereren. Brainstormen kan ook worden gebruikt voor het bedenken van vragen. Je geeft de leerlingen een onderwerp en laat hen in kleine groepjes zoveel mogelijk vragen bedenken. Mogelijke onderwerpen zijn integratie van allochtonen, maatschappelijk ondernemen en sociale media.

 

Je kunt er aan toevoegen, dat ze zich moeten voorstellen dat ze iemand gaan interviewen over het betreffende onderwerp. Ook kun je er een wedstrijd van maken door de groep die de meeste vragen heeft, als winnaar aan te wijzen. Iedere groep presenteert de vragen en de andere deelnemers bepalen welke vragen de beste zijn en waarom.

 

Laat deelnemers zelf vragen maken voor een groepsdiscussie

De trainer geeft een debatonderwerp, maar laat de deelnemers de uiteindelijke discussievragen formuleren. Vooraf wordt eerst in kleine groepjes overlegd, vervolgens wordt klassikaal de uiteindelijke vragenlijst opgesteld.

 

Geef aan dat je vragen verwacht

Er zijn enkele manier om deelnemers te “dwingen” om vragen te stellen.

 

Begin de les altijd met een vraag- en antwoordsessie

De trainer geeft aan dat de les wordt begonnen met het beantwoorden van vragen over de vorige les, de gemaakte opdrachten of het leesmateriaal ter voorbereiding van deze les. De eerste lessen zullen weinig deelnemers vragen stellen, maar als je volhoudt zal het aantal zich uitbreiden. De deelnemers zullen zich gaan voorbereiden.

 

Eindig met een vraag- en antwoordsessie

Hiermee bereik je dat de leerlingen tijdens de les gaan nadenken over vragen die ze willen stellen.

 

Eis dat de deelnemers vragen stellen

Bijvoorbeeld: “Stuur me per mail twee vragen over de SWOT-analyse. Ik wil ze uiterlijk vrijdag aanstaande ontvangen. Enkele vragen gaan we maandag tijdens de les bespreken.”

 

Laat deelnemers van elkaar leren

 

Cursisten kunnen net zo veel van elkaar leren als van de trainer. Ze spreken dezelfde taal en ze kunnen elkaar persoonlijke aandacht geven. Als de randvoorwaarden goed zijn, kan samenwerkend leren actiever zijn dan het leren dat door de trainer wordt geleid. Het leren van elkaar wordt ook wel coöperatief leren genoemd. Hier spreken we over groepsleren. Inspanningen van de groep zijn nodig om leerresultaten te behalen en de deelnemers denken “we” in plaats van “ik”. Deelnemers bouwen een band op met hun teamgenoten om gezamenlijk complexe, uitdagende opdrachten uit te voeren. Ook voelen ze zich meer verantwoordelijk voor hun eigen ontwikkeling. Trainers spreken vaak over “mijn klas”, bijvoorbeeld “tijdens mijn lessen zijn de deelnemers zeer betrokken”. Wanneer groepsleren plaatsvindt, beschouwen de deelnemers de training als hun les in plaats van die van de docent.

 

Groepsleren kent ook nadelen. De trainer heeft minder controle over wat er geleerd wordt dan wanneer hij/zij zelf het middelpunt van de training is. Andere nadelen kunnen zijn:

  • De deelnemers weten niet wat ze moeten doen of hebben de instructies niet begrepen of opgevolgd.

 

  • Niet alle deelnemers van het team doen mee. Sommige deelnemers kunnen gaan overheersen, anderen blijven op de achtergrond.

 

  • Eenzijdige communicatie: de deelnemers luisteren niet naar elkaar.

 

  • Niet iedereen werkt even hard, sommige deelnemers laten anderen het werk opknappen.

 

  • Het leren blijft oppervlakkig. De deelnemers voeren de opdracht zo snel mogelijk uit, zonder het onderwerp uit te spitten.

 

  • Sommige deelnemers hebben niets met het betreffende onderwerp en haken af.

 

Hieronder wordt beschreven hoe je bovengenoemde nadelen kunt beperken en groepsleren kunt bevorderen.

 

De samenstelling van lerende teams

De samenstelling van een team is vaak cruciaal voor succes.

 

Groepsgrootte

Het is aan te raden om teams van maximaal zes personen te vormen. Kleine teams werken sneller en kunnen hun werk beter coördineren. Het voordeel van groepen met meer dan zes personen is dat er meer kennis, vaardigheden en visies aanwezig zijn. Ze kunnen grotere projecten aan en kunnen het werk van afwezige of langzame deelnemers opvangen. Maar grote groepen blijven vaak hangen in zaken rondom het groepsproces, waardoor de voorgang wordt belemmerd. Wil je toch met grote groepen werken, houd er dan rekening mee dat grote teams meer structuur en formele overleggen nodig hebben. Ook is een duidelijke taakverdeling binnen de groep noodzakelijk.

 

Het is aan te bevelen om regelmatig te variëren met de groepsgrootte. Werk ook af en toe met tweetallen. Deelnemers leren meer over het werken in teams als ze in groepen werken, die wisselen in grootte en samenstelling. Ook is de kans kleiner dat ze klagen over de deelnemers met wie ze moeten gaan samenwerken.

Aselecte groepen

Wanneer je kiest voor groepen die aselect worden gevormd, voorkom je dat deelnemers alleen anderen kiezen bij wie ze zich op hun gemak voelen of met wie ze bevriend zijn. Ook worden er geen deelnemers buitengesloten. Ze leren op deze manier om met iedereen samen te werken.

 

Aftellen is de eenvoudigste manier om aselecte groepen te maken. Of deel gekleurde kaartjes uit. Deelnemers die een kaartje met dezelfde kleur hebben, vormen samen één groepje. Andere manieren zijn bijvoorbeeld mensen met dezelfde initialen bij elkaar zetten of deelnemers die in hetzelfde jaar geboren zijn. Het kan wel zijn dat je hierdoor groepjes van verschillende grootte krijgt.

 

Gevarieerde teams

Als je groepen aselect samenstelt, kun je er niet zeker van zijn, dat de deelnemers onderling verschillen in geslacht, kennis, motivatie enzovoort. De trainer kan dit sturen door gevarieerde teams te vormen. Een reden hiervoor kan zijn dat je minstens één ervaren of verantwoordelijke deelnemer in de groep wilt. Of je wilt deelnemers met verschillende visies bij elkaar hebben. Ook kan het wenselijk zijn dat iedere deelnemer minstens één teamgenoot heeft bij wie hij/zij terecht kan voor steun. Gevarieerde groepen komen meestal langzamer op gang, maar boeken op langere termijn meer succes.

 

Om gevarieerde teams te vormen, moet de trainer de groep wel goed kennen. Meestal kun je pas na meerdere lessen gaan werken met gevarieerde teams. Je kunt de teams samenstellen door voor de les een tafelschikking te maken. Je maakt bijvoorbeeld groepen van zes tafels en op iedere tafel plaats je een naambordje. Houd er rekening mee dat sommige deelnemers gaan klagen, maar houd voet bij stuk. Ook kun je aan het begin van de les de groepen samenstellen door de namen van alle deelnemers per groep hardop te noemen.

 

Homogene groepen

Soms kan het wenselijk zijn om groepen te maken die een belangrijke eigenschap delen. Homogene groepen organiseren zich meestal snel en boeken snel resultaat. Zulke groepen kunnen nuttig zijn, wanneer er bijvoorbeeld deelnemers zijn, die extra ondersteuning nodig hebben. Je plaatst hen in één groep en geeft hen extra aandacht. Andere uitgangspunten voor het samenstellen van homogene groepen zijn bijvoorbeeld een gemeenschappelijke interesse, achtergrond, werkervaring of leerstijl.

 

Zelfgekozen teams

Hoewel het meestal niet aan te raden is, zijn er omstandigheden waarin het toch de voorkeur heeft om deelnemers zelf groepjes te laten vormen. Bijvoorbeeld wanneer je opgevallen is, dat zelfgekozen groepjes succesvol waren, tijdens andere activiteiten. Je vertrouwt erop dat deze groepjes ook tijdens het groepsleren goede resultaten zullen boeken. Ook wanneer er hechte subgroepjes in de klas aanwezig zijn, kun je dit zo laten. En je onderzoekt of dit goed werkt. Grijp wel in, als het toch niet werkbaar blijkt! Let er ook op dat er groepjes van gelijke grootte worden gevormd. En stuur al te hechte groepsvorming bij.

 

Besteed tijd en aandacht aan teambuilding

Voordat er daadwerkelijk aan een opdracht begonnen kan worden, moet er eerst aandacht aan teamopbouw worden besteed. Deelnemers moeten aan elkaar wennen en aan het idee dat ze gaan samenwerken zonder directe leiding van de trainer. Hoeveel tijd hieraan besteed moet worden hangt af van de omstandigheden. En experimenteer hiermee, je ziet dan de verschillen.

 

Korte teamopbouwende activiteiten

Teamopbouwende activiteiten helpen om elkaar te leren kennen en om een groepscohesie te bevorderen. Hieronder volgen enkele voorbeelden:

  • Voorspellingen: Iedere groepslid krijgt drie tot vijf vragen. De andere groepsleden moeten raden welk antwoord de betreffende deelnemer heeft bedacht. Mogelijke vragen zijn “wat is mijn favoriete Tv-programma” of “wat is mijn mening over ons koningshuis”.

 

  • Groeps-CV: Ieder team krijgt een groot blad en stiften. Ze schrijven de “verkooppunten”van hun team op. Dit kunnen persoonlijke vaardigheden, werkervaring, opleiding, hobby’s en competenties zijn. Ieder team presenteert het CV aan de klas.

 

  • Balspel: Iedere groep krijgt een bal en gaat in een kring staan. De groepsleden gooien de bal naar elkaar, rekeninghoudend met de spelregels. Bijvoorbeeld, iedere deelnemer moet precies één keer de bal ontvangen, maar je mag hem niet naar degene naast je gooien. Als dit is gelukt, doe je het nog een keer, maar dan sneller.

 

Geef een voorproefje van groepsleren

Het is belangrijk dat deelnemers zich een beeld vormen van wat er van ze verwacht wordt en dat ze direct succes ervaren. Je kunt dit bereiken door een eenvoudige, kortdurende groepsopdracht te geven. Bijvoorbeeld: ieder team beantwoordt een korte, provocerende vraag, discussieert over een uitspraak, voert een kleine taak uit of speelt een kort spel. Je kunt eventueel een korte video-opname maken van een effectief lerend team en deze in de groep bespreken. Of laat door middel van een rollenspel een groepje een effectief lerend team spelen. De trainer doet ook mee en stuurt het spel, zodat duidelijk wordt welke gedragingen effectief teamleren bevorderen.

 

Laat teams regels en verantwoordelijkheden bespreken

Het praten over regels en verantwoordelijkheden bevordert het inzicht in de gewenste gedragingen om gestelde doelen te bereiken. De trainer kan de deelnemers zelf laten brainstormen, maar kan ook een lijst met aandachtspunten uitreiken. De deelnemers geven vervolgens aan welke ze belangrijk vinden. Bijvoorbeeld: op tijd komen, anderen uit laten spreken, het werk eerlijk verdelen en kennis maken met deelnemers die je niet kent.

 

Maak de deelnemers ervan bewust dat sommige taken van cruciaal belang zijn om het werk uit te voeren. Als dit niet gebeurt, zullen de teams doelloos ronddobberen en weinig bereiken. Leid het in met een verhaal of een filmpje. Vraag deelnemers vervolgens om een taak binnen hun team te kiezen: voorzitter, notulist, tijdsbewaker, onderzoeker, werkcontroleur. Laat de taken bij voorkeur rouleren.

 

Bouw groepsleren geleidelijk op

Veel trainers gebruiken traditionele leermethoden en voeren dan opeens groepsleren in, waarbij onervaren teams lange, complexe projecten moeten gaan uitvoeren. Meestal loopt dit op een mislukking uit. Dit kan voorkomen worden door de volgende adviezen op te volgen.

 

Breng structuur aan tijdens de eerste opdrachten

Begin de eerste twintig tot dertig minuten met goed gestructureerde leeractiviteiten, zodat de deelnemers kunnen wennen aan het groepsproces. Geef hen bijvoorbeeld één van de onderstaande opdrachten:

  • Bespreek een probleem uit de praktijk en bedenk een mogelijke oplossing

 

  • Lees een korte tekst en licht deze toe

 

  • Maak gezamenlijk een eenvoudige SWOT-analyse

 

  • Bedenk antwoorden op deze vragen. (Geef niet teveel vragen)

 

  • Brainstorm om een aantal creatieve ideeën te bedenken

 

Geef de teams wel voldoende achtergrondinformatie om de taken goed uit te kunnen voeren. En geef duidelijk aan welk resultaat je verwacht. Zeg er bijvoorbeeld bij dat je wilt dat ze de antwoorden opschrijven in plaats van de antwoorden mondeling te geven. Neem ook tijd om het groepswerk na te bespreken.

 

Voer de moeilijkheidsgraad van de activiteiten op

Wanneer de deelnemers aan groepsleren beginnen te wennen, kun je langere en uitdagender taken geven aan de teams. Blijf wel duidelijk over de verwachte resultaten, maar leg wel de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de teams. Vraag hen bijvoorbeeld een voortgangsrapport te maken of een project af te ronden.

 

Het is belangrijk om hen ook bewust te maken van groepsdynamica. Vraag de groep om de voortgang in de groep te bespreken:

  • Wat waren nuttige of overbodige handelingen en/of gedragingen?

 

  • Wat zouden we een volgende keer anders doen?

 

  • Wat vonden we goed gaan binnen ons team en wat ging er mis?

 

  • Stop-start-vervolg: waar zullen we mee ophouden, waarmee zullen we beginnen en waar gaan we mee door?

 

De teams hebben nog steeds enig toezicht nodig, maar de docent kan beginnen met het afbouwen van het begeleiden van het groepsproces.

 

Bouw het toezicht op de groepen af

Als de teams meer vat krijgen op groepsleren en meer verantwoordelijkheid tonen voor hun eigen leren, dan kan de trainer opdrachten gaan geven, die minder gestructureerd zijn. Bijvoorbeeld opdrachten waarbij de teams ook buiten de les materiaal moeten lezen, onderzoek verrichten of interviews afnemen.

 

Hieronder volgen enkele voorbeeldvragen die de trainer, tijdens een les over het houden van intervisiebijeenkomsten, kan stellen: “in welke beroepen wordt gebruik gemaakt van intervisiebijeenkomsten?”, "wat zijn doelen van intervisiegesprekken?”  en “welke methoden voor het houden van intervisiegesprekken zijn er?” Vervolgens spreek je met de teams af hoeveel tijd ze hebben om de vragen te beantwoorden. Je kunt er voor kiezen om zowel tijdens als buiten de les gelegenheid te geven om aan de opdracht te werken.

 

Een ander voorbeeld is om de groep te vragen een SWOT-analyse te maken van hun eigen organisatie en verbeterpunten aan te dragen.

 

Je kunt het oplossen van een probleem, het beantwoorden van vragen etcetera, koppelen aan het geven van een presentatie voor de hele groep. Zo oefen je ook deze vaardigheid.

 

 

Gebruik afwisselende groepslerende activiteiten

Er bestaan vele verschillende activiteiten die je lerende teams kunt laten doen.

 

Informatie zoeken

Geef de teams vragen met bijhorend leermateriaal, waarin ze de antwoorden kunnen vinden. Deze manier kan vergeleken worden met een open-boek-tentamen en is vooral geschikt om droog feitenmateriaal levendiger te maken. Lesmaterialen die hierbij gebruikt kunnen worden zijn onder andere documenten, boeken, hand-outs en webpagina’s. De teams zoeken de antwoorden op in dit materiaal. Eventueel kun je er een wedstrijd van maken. Wie heeft de meeste goede antwoorden of welk team heeft het snelst de vragen beantwoord. De trainer kan de antwoorden met de hele groep bespreken en eventueel nog verder toelichten.

 

Benadruk voordelen van groepsleren

Laat de deelnemers ondervinden dat meerdere mensen meer weten dan één persoon. De trainer kan de groep een moeilijke of reflectieve vraag geven en deze eerst individueel laten beantwoorden. Bijvoorbeeld:

  • Wat zijn signalen van agressie?

 

  • Wat is leiderschap?

 

  • Waarom durven mensen geen feedback te geven aan hun collega’s?

 

Vraag dan om de antwoorden met het team te delen en tot een groepsantwoord te komen.

Als alle groepen nieuwe antwoorden hebben bedacht, kunnen de groepsantwoorden met elkaar worden vergeleken.

 

Maak studiegroepjes

De trainer deelt studiemateriaal uit aan het team en vraagt hen om de stof aan elkaar uit te leggen, zonder de aanwezigheid van de trainer. De opdracht moet wel afgebakend zijn zodat de studiebijeenkomst nuttig is en de groep zichzelf kan aansturen. De werkwijze is als volgt:

  • Iedere deelnemer bestudeert individueel het uitgereikte studiemateriaal. Bijvoorbeeld een korte tekst of een interessante tabel of grafiek. Het materiaal moet enige uitdaging bevatten en op meerdere manieren te interpreteren zijn.

 

  • Maak subgroepjes en zorg dat ieder groepje een rustige plek heeft.

 

  • Geef duidelijke instructies om het materiaal in de groep te bespreken. Bijvoorbeeld:
    • Geef voorbeelden van….
    • Noem punten waarmee je het eens/oneens bent.
    • Bedenk tegenargumenten voor de stellingname in de tekst
    • Welke onderdelen begrijp je niet?

 

  • Verdeel de taken binnen de groepjes, zoals voorzitter, notulist en woordvoerder.

 

  • Wanneer de tijd afgesproken studietijd voorbij is, worden de uitkomsten in de hele groep besproken.

 

Organiseer leerwedstrijden

Bij deze leervorm wordt het leren in studiegroepjes gecombineerd met een competitie. De teams krijgen lesmateriaal en bereiden zich voor op een wedstrijd met de andere teams. Het werkt als volgt:

  • Vorm teams van twee tot zes personen. Ieder team bestaat uit hetzelfde aantal personen.

 

  • Geef ieder team materiaal dat ze gezamenlijk gaan bestuderen.

 

  • Ontwikkel toetsvragen over de leerstof. Kies vraagvormen die gemakkelijk in te vullen zijn, zoals meerkeuzevragen, goed/foutvragen of woorden invullen in een tekst.

 

  • Begin met de eerste ronde. De trainer geeft een gedeelte van de vragen aan de deelnemers. Iedereen vult ze individueel in.

 

  • Iedere deelnemer telt het aantal goede antwoorden. Vervolgens wordt het teamresultaat berekend door alle goede antwoorden van de teamleden bij elkaar op te tellen. De trainer noteert alle teamscores.

 

  • De teams bestuderen het materiaal opnieuw voor de tweede ronde. De trainer deelt vervolgens nieuwe vragen uit en ronde twee begint. De nieuwe teamresultaten worden bij de score van ronde één opgeteld. Je kunt zoveel rondes doen als je wilt. Tussen iedere ronde moet wel steeds het lesmateriaal opnieuw bestudeerd worden.

 

Laat deelnemers elkaar onderwijzen

 “Als u iets door en door wilt kennen, onderwijs het dan aan anderen” (T. Edwards).

Zowel de onderwijzende als lerende hebben er voordeel bij als deelnemers elkaar onderwijzen. Dit kun je op de onderstaande manieren stimuleren.

 

Maak een puzzel van het leren

Net als in puzzel wordt de leerstof in stukken gedeeld. Het materiaal moet natuurlijk wel geschikt zijn om op te delen en ieder onderdeel moet onafhankelijk van de andere delen te leren zijn. Iedere deelnemer combineert wat hij/zij zelf geleerd heeft, met dat van de anderen en verwerft zo een samenhangend stuk kennis. Als er veel lesstof is, kun je de deelnemers vragen het thuis voor te bereiden.

 

Voorbeeld:

Tijdens een training voor bedrijfskundigen geeft de docent een case voor het maken van een SWOT-analyse van een restaurant. Eventueel wordt aanvullend studiemateriaal uitgereikt. Je maakt vier groepen. De eerste groep bedenkt sterke kanten van het restaurant, de tweede groep inventariseert de zwakke kanten, de derde groep brengt kansen in kaart en de vierde groep zoekt bedreigingen. Vervolgens maak je nieuwe groepen, waarbij in ieder groepje een afgevaardigde van de vorige groepjes zit. Iedereen vertelt elkaar wat hij/zij in het vorige groepje heeft geleerd en wordt er een complete SWOT-analyse gemaakt van het restaurant. Ten slotte worden de resultaten met de hele groep besproken. De trainer verbetert eventuele onjuistheden of geeft een nadere toelichting om er voor te zorgen dat de leerstof is begrepen.

 

Laat deelnemers elkaars vragen beantwoorden

Iedere deelnemer krijgt een kaartje waarop hij/zij vragen kan opschrijven over het lesmateriaal dat is bestudeerd. Ook kan de trainer vragen om onderwerpen op te schrijven waarover ze graag willen praten. De trainer schudt de kaartjes en deelt ze uit. Iedereen denkt na over de vraag of het onderwerp en bedenkt een antwoord. Vervolgens vraag je of iemand de vraag op het kaartje hardop wil voorlezen en wil beantwoorden. Daarna vraag je de anderen uit de klas om aanvullingen te geven. Ga hiermee door totdat er niemand meer wil reageren.

 

Een klein groepje onderwijst de hele klas

De docent maakt subgroepjes, net zo veel als het aantal onderwerpen, dat behandeld moet worden. Ieder groepje krijgt informatie of een vaardigheid die uitgelegd moet worden aan de anderen. Bijvoorbeeld gesprekstechnieken, de algo-heuristische leertheorie van Landa of de bediening van een heftruck. Vraag ieder groepje om een stukje les te maken over het betreffende onderwerp. Stimuleer hen om de les zo actief mogelijk te maken en voorlezen te vermijden. De trainer kan bijvoorbeeld adviseren om gebruik te maken van visuele hulpmiddelen, voorbeelden te geven of een discussie te starten. Geef genoeg tijd om de les voor te bereiden. Ieder groepje houdt de presentatie voor de hele groep of een gedeelte van de groep.

 

Posters maken

Deze presentatievorm is zeer geschikt voor korte berichten, om fantasieën boven water te krijgen en om het uitwisselen van ideeën te stimuleren. Het is ook een goede manier voor deelnemers om hun waarnemingen en gevoelens over het onderwerp uit te drukken. Het werkt als volgt: Iedere deelnemer kiest een onderwerp dat verband houdt met de les en maakt hier een poster van. De trainer geeft wel het formaat aan en toeschouwers moeten eenvoudig kunnen herkennen wat er wordt uitgebeeld, zonder tekst of mondelinge toelichting. Hoewel je er ook voor kunt kiezen om een korte toelichting toe te voegen. Stimuleer de deelnemers om toekomstige presentaties aan te vullen met afbeeldingen.

 

Oefenen en leren door ervaren en doen

 

Kinderen leren door concrete ervaringen, volgens de Jean Piaget. Jongvolwassen en volwassen zijn in staat om abstract te denken. Leren door ervaren en doen wordt daarom door veel onderwijzenden niet meer toegepast als kinderen ouder worden. Maar eigenlijk zou deze vorm van leren levenslang moeten doorgaan. Deelnemers leren bijvoorbeeld veel over het onderwijs door zelf een training te geven. Door concrete ervaringen te combineren met abstract denken, leren mensen meer over een onderwerp of vaardigheid. Ervaringsleren is niet alleen geschikt voor het beter begrijpen van begrippen, maar is ook erg belangrijk voor het ontwikkelen van vaardigheden. Er worden vijf tips gegeven voor het toepassen van ervaringsleren in trainingen.

 

Laat leerervaringen aansluiten bij de werkelijkheid

De dagelijkse of toekomstige praktijk van de deelnemers is het uitgangspunt voor het vormgeven van ervaringsleren. Om activiteiten te ontwikkelen moet je rekening houden met de beschikbare tijd. Ook kunnen misschien niet de daadwerkelijke praktijksituaties geoefend worden of vinden de deelnemers het eng.

 

Overval de deelnemers met een korte, verrassende gebeurtenis

Ontwikkel snelle activiteiten, die de verbazing van de deelnemers oproept en waar ze meteen verder over gaan praten. Je kunt bijvoorbeeld een deelnemer vragen om de armen over elkaar heen te slaan en ze vervolgens andersom te kruisen. Voor de betreffende deelnemer voelt het ongemakkelijk. Waarschijnlijk hebben de overige deelnemers hier niets van gemerkt. Ook kun je iets laten zien of doen, waarvan de uitkomst onvoorspelbaar is. Bijvoorbeeld je laat een zien hoe verschillend er gereageerd wordt, wanneer er een mobieltje afgaat tijdens een serieus gesprek. Nadat het mobieltje is afgegaan, vraag je de deelnemers hoe zij zouden reageren. Let er als trainer op dat je de deelnemers niet in een bepaalde richting stuurt, je wilt weten wat hun eigen eerste reactie is. Wie weet kom je als trainer ook nog voor verrassingen te staan!

 

Gebruik spel en oefeningen voor ervaringsleren

Een bekende oefening is “het gebroken vierkant”.  Deelnemers worden geconfronteerd met ongeduld, frustratie en pessimisme; gevoelens die binnen teams aanwezig kunnen zijn.

 

Uitleg: Er worden groepjes van vijf gemaakt. Elke deelnemer krijgt een envelop. In elke envelop zitten stukken van verschillende vorm om vierkanten te maken. Iedereen legt de stukken voor zich op tafel.

 

Opdracht: Iedere deelnemer moet een volledig vierkant maken. Het spel is afgelopen als iedereen klaar is.

 

Speregels:

  • niemand mag aan een ander een stuk vragen of op een andere manier laten weten een bepaald stuk nodig te hebben

 

  • ieder kan, als men dat wil, stukken in het midden van de tafel leggen of aan iemand anders geven (stukken die jij niet nodig hebt…), maar je mag niet aan de figuur van een ander komen.

 

  • je mag stukken van het midden van de tafel nemen, maar je mag ze niet in het midden van de tafel aan elkaar passen

 

  • niemand mag praten

 

 

Nabeschouwing:

Hoe verliep de oefening? Wat vond je gemakkelijk / moeilijk? Je kunt ook mensen laten observeren en hen vragen om hun waarnemingen te rapporteren (zij doen niet mee met de oefening).

 

Laat deelnemers handelingen en begrippen concretiseren

Om de uitleg van de trainer te verhelderen, kan het nuttig zijn om enkele deelnemers te vragen om concepten te concretiseren of procedures te doorlopen. Bijvoorbeeld gegevens in een grafiek zetten, een sollicitatiegesprek voeren of een opdracht in SMART-termen uitschrijven. Hierbij kan de trainer bijvoorbeeld de volgende methoden hanteren:

  • Laat enkele deelnemers voor de klas, duidelijk zichtbaar een handeling uitvoeren. Bijvoorbeeld op een laptop data in een excelsheet invullen en optellen. De anderen volgen de handelingen op een scherm.

 

  • Ontwikkel een rollenspel, bijvoorbeeld het oefenen van een sollicitatiegesprek. Er kunnen eventueel ook video-opnames worden gemaakt.

 

  • Maak grote kaarten met op iedere kaart een onderdeel van een procedure, bijvoorbeeld de aanvraag van een bouwvergunning.  Deel de kaarten aan enkele deelnemers uit en vraag hen zo te gaan staan dat de te nemen stappen in juiste volgorde zichtbaar zijn voor de groep.

 

  • Gebruik een model of “proefkonijn”, bijvoorbeeld om mond-op-mondbeademing te oefenen.

 

  • Vraag deelnemers om zelf een manier te verzinnen om het begrip of de procedure uit te beelden.

 

  • Laat de deelnemers een schema maken van een proces of procedure.

 

Inleven in onbekende personen of situaties

Bedenk een type persoon of situatie waarover je de deelnemers wilt laten leren. Bijvoorbeeld hoe het is om bij een minderheid te horen, een bejaarde te zijn, tot een niet-westerse cultuur te behoren, autistisch te zijn of een leidinggevende functie te hebben. Vervolgens bedenk je manieren om de persoon of situatie uit te beelden. Je kunt onder andere gebruik maken van kleding of uitrusting die bij de gekozen persoon of situatie hoort. Of door middel van een rollenspel. Of vraag een deelnemer een type persoon te spelen en anderen stellen vervolgens vragen over ervaringen, gevoelens en meningen die bij dat type horen.

 

Leeftijdsimulatie is bedoeld om deelnemers de achteruitgang van de zintuigen en andere lichamelijke beperkingen van ouderen te laten ervaren. Deelnemers krijgen brillen die met vaseline zijn ingesmeerd, watjes voor in de oren, gedroogde erwten om in hun schoenen te doen en rubber handschoenen voor hun handen. Vervolgens wordt iedereen gevraagd om zijn/haar NAW-gegevens, medicijngebruik en allergieën op te schrijven. Daarna om een stukje te gaan lopen, buiten het klaslokaal.

 

Laat deelnemers kennis maken met een praktijksituatie

De trainer zorgt voor leerervaringen die zo dicht mogelijk de werkelijkheid benaderen. Organiseer een excursie of laat de deelnemers een projectverslag maken. Je kunt dit ook combineren. Andere mogelijkheden zijn (snuffel)stages, een bijbaantje of een bestuursfunctie bij een vereniging.

 

Reflectie op leerervaringen

Van de leerervaring op zich leer je niet zo heel veel. Wel van het nadenken over de opgedane ervaring. De deelnemers zullen het meeste uit de leerervaringen halen, wanneer je achteraf de onderstaande leergesprekken met hen voert.

 

Vertellen wat er met je gebeurt tijdens de leerervaring

“Wat deed je?”, “wat nam je waar?” en “wat voelde je?” zijn vragen die de deelnemers beantwoorden na een oefening of simulatie. De trainer kan hierbij gebruik maken van de discussietechnieken die in hoofdstuk C zijn besproken.

 

Nadenken over wat je geleerd hebt door de ervaring

Door na te denken over hun ervaringen, moeten de deelnemers een beroep doen op hun abstracte denkvermogen. De trainer kan de volgende vragen stellen:

  • Wat heb je geleerd over….? Bijvoorbeeld: Hoe wordt een groep een effectief team?

 

  • Wat kwam er tijdens de oefening aan de orde wat je ook al wist?

 

  • Wat heb je geleerd over….? Bijvoorbeeld: welke hulp(middelen) hebben oudere mensen nodig, wanneer hun gezichtsvermogen achteruitgaat?

 

  • Welke overeenkomsten heb je ontdekt tussen deze simulatie en de werkelijkheid? Bijvoorbeeld: In hoeverre kwam het rollenspel overeen met een echt slechtnieuwsgesprek?

 

  • Schrijf op wat je tijdens deze les hebt geleerd over de marketingmix.

 

Toepassen van het geleerde in toekomstige situaties

Na het doorlopen en analyseren van de oefeningen, wil je duidelijk krijgen wat het nut is voor nieuwe situaties. Stel bijvoorbeeld de volgende vragen:

  • Wat zou je een volgende keer anders doen?

 

  • Welke andere mogelijkheden zijn er om….? Bijvoorbeeld: Welke hulpmiddelen zijn er nog meer om een slechtziende oudere zelfstandig te laten wonen? Dit kun je vragen wanneer er weinig uit de deelnemers zelf is gekomen.

 

  • Kijk je anders naar…..? Bijvoorbeeld: Wat is nu je gevoel over het sollicitatiegesprek, dat je morgen hebt?

 

  • Welke acties moet je ondernemen om wat je geleerd hebt, toe te passen?

 

Je kunt de deelnemers vragen om hun antwoorden op te schrijven. Wie wil kan de antwoorden delen met de anderen.

 

Vermijd het imiteren van handelingen.

Een veel gebruikte methode om vaardigheden te leren, is het geven van demonstraties door de trainer. Het risico bestaat dat de deelnemers het gedrag van de trainer gaan imiteren in plaats van zelf na te denken. De trainer toont bijvoorbeeld een deelnemer hoe je in Outlook een nieuwe contactpersoon aanmaakt. Als de deelnemer het meteen daarna zelf doet, lukt het meestal nog wel. Maar de volgende dag is hij/zij het vaak alweer vergeten. Sinds de demonstratie heeft de deelnemer al weer allerlei andere mentale handelingen moeten verrichten. Het aanmaken van een contactpersoon in Outlook is niet in het geheugen opgeslagen. Pas als de handeling vaak is herhaald of geoefend, wordt deze in het geheugen opgeslagen.

 

Vaak bestaan een vaardigheid uit meerdere stappen of handelingen. Trainers laten de verschillende stappen meestal één voor één zien. Dit zou dan moeten leiden tot het kunnen uitvoeren van de complete vaardigheid. De vraag is of dit wel zo is. Kunnen de leerlingen wel de complete handeling uitvoeren of alleen de losse deelhandelingen of zijn ze ook deze al weer (gedeeltelijk) vergeten? Hieronder volgen enkele suggesties om het leren door demonstraties te verbeteren.

 

Demonstreren zonder uitleg

De gebruikelijke manier om een vaardigheid aan te leren is door middel van een demonstratie met een toelichting door de trainer. Daarna wordt de deelnemers gevraagd om de vaardigheid zelf uit te voeren. In plaats hiervan kun je de deelnemers ook vragen om de demonstratie nauwkeurig te observeren en vervolgens na te vertellen wat ze hebben gezien. Dit bevordert de mentale alertheid.

 

Begin met een overzicht van het eindresultaat, zodat er een beeld ontstaat over de complete vaardigheid. Laat daarna een deelhandeling zien. Je kunt deelnemers hierover ook in tweetallen laten praten. De trainer geeft eventueel aanvullingen als het niet duidelijk is of demonstreert de handeling opnieuw.  De deelnemers krijgen de gelegenheid om de stap te oefenen. De trainer laat vervolgens in stilte de overige deelstappen zien om het totaaloverzicht van de vaardigheid in het oog te houden. Vervolgens wordt weer een deelstap gedemonstreerd, in tweetallen besproken en geoefend. Dit proces wordt herhaald tot dat alle stappen zijn behandeld. Ten slotte voeren de deelnemers alle stappen van de vaardigheid uit.

 

Verhoog de uitdaging

Wanneer de deelnemers een vaardigheid kunnen uitvoeren met hulp van de trainer, vraag je hen om de vaardigheid geheel zelfstandig van begin tot eind uit te voeren. Je kunt de deelnemers ook in duo’s de vaardigheid aan elkaar laten demonstreren.

 

Deelnemers die de vaardigheid beheersen, kun je vragen om anderen te helpen die het nog niet onder de knie hebben. Maak hen er wel attent op dat ze niet alleen moeten corrigeren of de vaardigheid showen. De hulp moet er toe leiden dat de ander de vaardigheid ook geheel zelfstandig kan uitvoeren.

 

Herhaal de vaardigheid na een tijdje. Bouw de vaardigheid bijvoorbeeld tijdens een opdracht in, samen met andere vaardigheden. Je herhaalt de vaardigheid niet van te voren: tijdens de opdracht worden de deelnemers ermee geconfronteerd.

 

Rollenspelen voor het aanleren van verbale vaardigheden

Een rollenspel is een uitstekend middel om verbale vaardigheden aan te leren, zoals verkopen, onderhandelen, interviewen, actief luisteren en omgaan met (eigen) agressie. Deelnemers hebben vaak een hekel aan rollenspelen. Ze zijn liever toeschouwer dan deelnemer. Ze zijn bang om voor schut te staan voor de groep. En andere reden kan zijn dat een rollenspel onnatuurlijk aanvoelt. De onderstaande aanwijzingen kunnen helpen om de hindernissen te overwinnen.

 

De deelnemers begeleiden de trainer tijdens een rollenspel

Bedenk een rollenspel dat gewenste gedragingen demonstreert. Om de bedreiging van rollenspel voor de deelnemers te reduceren, speelt de trainer de hoofdrol. De groep geeft antwoorden en bepaalt de richting van het spel. Tijdens een rollenspel met twee personen geeft de trainer duidelijk aan, dat hij/zij de hoofdrol speelt. Vervolgens wordt een vrijwilliger uit de groep gezocht, die de andere rol op zich wil nemen. Eventueel krijgt deze persoon van te voren een script voor zijn/haar rol. Stop regelmatig tijdens het spel en vraag de toeschouwers om de trainer feedback te geven of een vervolgrichting aan te geven. Bijvoorbeeld “wat moet ik nu zeggen”? Luister goed en probeer de verkregen aanwijzingen uit. In de loop van het rollenspel zullen de deelnemers de trainer steeds meer gaan coachen om de situatie te hanteren. Zo oefenen de deelnemers alvast voor hun eigen rollenspel.

 

Werk met tweetallen voor een veilige sfeer

Vorm tweetallen en geef hen een script voor een rollenspel om samen te spelen. Zorg dat er genoeg ruimte is voor ieder duo om de privacy te waarborgen. Je kunt ook met groepjes van drie werken: twee spelers en één observant.

 

Voor de trainer is het onmogelijk om alle groepjes te monitoren als de rollenspelen tegelijkertijd plaatsvinden. Maar de deelnemers krijgen zo toch de gelegenheid om zich alvast bloot te geven. Vervolgens kun je enkele groepjes vragen om voor de hele groep te spelen. De trainer kan dan begeleiden, aanwijzingen geven of nieuwe gedragingen tonen.

 

Maak gebruik van scripts

Geef de deelnemers een script met voorbeelden om succesvol te handelen, dat ze van te voren kunnen lezen. De deelnemers spelen het rollenspel meerdere keren, volgens dit script, met verschillende personen. Later kun je deelnemers vragen om het script uit het hoofd na te spelen of zelf een script te bedenken.

 

Laat de hele groep mee doen door de spelers te laten rouleren

De trainer speelt bijvoorbeeld de rol van een lastige klant bij een callcenter. De eerste deelnemer krijgt kort de tijd om de klant te woord te staan, vervolgens neemt een tweede deelnemer het over enzovoort. Niemand hoeft op deze manier lang voor de groep te staan.

 

Stimuleer de deelnemers om te spelen en feedback te ontvangen

Hoewel het bedreigend kan zijn om voor de groep een compleet rollenspel te spelen en feedback te krijgen, is het wel de manier om verbale vaardigheden te ontwikkelen. De trainer kan de volgende tactieken toepassen:

  • Begin met kleine groepjes

 

  • Laat deelnemers zelf aangeven wanneer ze er aan toe zijn om voor de hele groep te spelen

 

  • Laat deelnemers eerst zelf hun optreden beoordelen en laat daarna pas anderen feedback geven

 

  • Stuur het geven van feedback. Vraag eerst naar de positieve punten en vraag naar verbeterpunten in plaats van negatieve punten. Voorkom dat het zelfvertrouwen van de deelnemers wordt aangetast

 

Ga zorgvuldig om met technische hulpmiddelen

 

Door de beschikbaarheid van computers en internet over de hele wereld en de ontwikkeling van nieuwe software, hoeven trainingen niet persé in het klaslokaal plaats te vinden. Er zijn computergestuurde lesprogramma’s met verschillende leerroutes, die in eigen tempo en zonder trainer gevolgd kunnen worden. Ook kunnen computers uitdagen tot actief leren op hoog niveau. Enige terughoudendheid is op zijn plaats. Sommige programma’s maken de leerlingen juist passief of zijn wel vermakelijk maar niet educatief. Iedere lessituatie is uniek. Het gebruik van technische hulpmiddelen is geen doel op zichzelf, ze moeten bijdragen tot het bevorderen van actief leren.

 

Het gebruiken van techniek in het onderwijs wordt ook wel e-learning genoemd. Er zijn verschillende vormen:

  • Programma’s voor zelfstudie: de deelnemer doorloopt individueel het programma. Met behulp van een handleiding, tekst, geluid, gegevens en beeldmateriaal op internet kan de deelnemer zich zelfstandig de leerstof eigen maken. Ook is het soms mogelijk om zelf het tempo te bepalen en de volgorde waarin de modules doorlopen worden.

 

  • Begeleide programma’s: de cursist wordt actief begeleid door een trainer, live of via internet. Vaak volgen meerdere cursisten tegelijkertijd het programma. Zij vormen samen een teleclass.

 

Maak e-learninglessen van actieve groepsleerstrategieën

Veel van de strategieën die in voorafgaande hoofdstukken zijn besproken, kunnen ook in de vorm van e-learning worden toegepast. Hieronder volgen enkele tips om ze op een actieve manier te gebruiken.

 

Zorg voor “hersenvriendelijke” informatieoverdracht

Een voordeel van e-learning is dat kennis in eigen tempo verworven kan worden. Let er wel op dat de aangeboden informatie begrijpelijk is en wordt onthouden. Bouw daarom de volgende onderdelen in:

  • Begin met een openingsvraag, een inleidend verhaal, plaatje, filmpje of een praktijkprobleem.

 

  • Accentueer hoofdzaken, gebruik analogieën en gebruik passende voorbeelden

 

  • Wissel tekst af met bijvoorbeeld een quiz of korte vragen.

 

  • Vraag om de hoofdpunten samen te vatten, geef oefeningen om de stof toe te passen en sluit af met een eindopdracht.

 

Stimuleer samenwerken en discussiëren met medecursisten

Tijdens e-learning kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld email, discussiepanels en chatrooms voor de onderlinge communicatie. Enkele mogelijkheden zijn:

  • Het organiseren van een groepsdiscussie over een uitdagende stelling, het uitvoeren van een groepsopdracht of een brainstormsessie.

 

  • Vorm virtuele teams die samenwerken om informatie te verzamelen, moeilijke gegevens verduidelijken, discussievragen beantwoorden en problemen oplossen.

 

  • Verdeel het lesmateriaal in blokken en laat cursisten aan hun medecursisten uitleggen wat ze hebben geleerd. Of geef een opdracht waarbij meerdere cursisten hun kennis en vaardigheden naast elkaar moeten leggen om de opdracht uit te voeren.

 

  • Laat individuele deelnemers een elektronische presentatie voor de groep houden. Bijvoorbeeld een filmpje met een korte presentatie over opleiding en werkervaring.

 

 

Experimenteer met verschillende mogelijkheden

Zoek op internet naar spelletjes, een doolhof of een bijvoorbeeld een quiz. Of gebruik simulaties; er zijn bijvoorbeeld simulatieprogramma’s voor het bedienen van een vliegtuig. Op internet zijn ook handleidingen te vinden voor het ontwikkelen van online rollenspelen. De ontwikkelingen gaan snel. Wat vandaag op internet te vinden is, kan morgen verdwenen zijn of aangepast zijn!

 

Toepassen van e-learning in het klaslokaal

E-learning kan ingezet worden ter ondersteuning van de les of om de les productiever te maken.

 

Huiswerkopdrachten

Vraag deelnemers om thuis een video te bekijken ter oriëntatie op het onderwerp dat tijdens de les behandeld gaat worden. Of laat hen thuis een test op de computer maken om hun huidige kennis en vaardigheden te testen. Ook kun je extra oefenmateriaal ontwikkelen voor leerlingen die dat nodig hebben. Ook kun je de mail gebruiken voor het versturen van opdrachten en het inleveren van vragen of opdrachten. Ze kunnen dan tijdens de les besproken worden.

 

Voorkomen van een overvloed aan informatie tijdens de les

Behandel tijdens de les alleen de hoofdpunten, zodat de deelnemers niet oververmoeid raken en daardoor geen informatie meer opslaan of ongeïnteresseerd raken. Stuur de deelnemers na de les een lijst met verwijzingen naar artikelen, boeken of websites voor verdere studie.

 

Aanvulling op het klassikaal onderwijs

E-learning kan gebruikt worden tijdens de les om de training te versterken:

  • De trainer stuurt na de les een onlinetest om de vaardigheden van de deelnemers te toetsen. Of er wordt via de mail een overzicht met de belangrijkste onderwerpen uit de les of een aanvullende opdracht gestuurd.

 

  • Tijdens de training oefenen de deelnemers het gebruiken van een database. Ze krijgen een opdracht mee voor het gebruiken van de database op hun eigen werk.

 

  • De deelnemers kunnen rollenspelen op internet vinden om bijvoorbeeld andere, aanvullende verkooptechnieken te oefenen, die tijdens de les niet aan bod zijn gekomen.

 

3. Klassikaal onderwijs als aanvulling op e-learning

E-learning wordt vaak gebruikt wanneer de deelnemers op verschillende locaties werken of wanneer training lastig met werk te combineren is. Het wordt niet aanbevolen om alleen onderwijs via e-learning te verzorgen. Groepsbijeenkomsten kunnen de effectiviteit van de training verhogen:

  • Introduceer een nieuw onderwerp of vaardigheid klassikaal. Vaak verhoogt het de motivatie en stimuleert het de deelnemers om ook daadwerkelijk aan het programma te beginnen. Ook kan het de teamspirit bevorderen. En de deelnemers kunnen elkaar leren kennen.

 

  • Organiseer tussentijdse bijeenkomsten om de deelnemers betrokken te houden. Dit is zeker aan te bevelen wanneer het e-learningprogramma over langere tijd is uitgespreid. Ook is het goed voor de sociale contacten of om te netwerken.

 

  • Laat deelnemers de geleerde vaardigheden oefenen tijdens klassikale bijeenkomsten. Het kan de toepassing van aangeleerde vaardigheden verbeteren, zeker wanneer het om grote hoeveelheden informatie gaat of om complexe vaardigheden. Ook kunnen de deelnemers onderzoeken hoe goed ze de vaardigheid beheersen in vergelijking met anderen.

 

 

Zorg voor een goede afsluiting

 

Je wilt graag dat je deelnemers onthouden wat ze hebben geleerd en dat je training bijzonder was. Hoe zullen de deelnemers de training beoordelen, wat hebben ze geleerd en hoe kunnen ze de leerstof toepassen na de training.? En zijn ze trots op hun geleverde prestaties? De afsluiting van de training organiseer je rond deze vragen.

 

1. Laat de deelnemers beoordelen wat ze hebben geleerd.

Er zijn verschillende manieren om de deelnemers te laten beoordelen wat ze hebben geleerd tijdens de training. Gebruik voor je afsluiting een creatieve, uitdagende vorm, bijvoorbeeld:

  • Een quiz, volgens het concept van een bekende televisiequiz, zoals “Eén tegen honderd”, Weekend miljonairs of “Wat weet Nederland?”. Je hoeft het niet letterlijk na te doen, maar je kunt het een eigen invulling geven met zelf bedachte spelregels en teamvorming. De trainer kan de presentator zijn, maar je kunt ook een deelnemer voor deze rol vragen.

 

  • Een populair spel. Denk aan kaart- en dobbelspelen, scrabble, bingo. Ook kunnen spelregels uit teamsporten worden gebruikt. Bedenk bijvoorbeeld vragen waarbij een goed antwoord enkele of dubbele punten oplevert. Of het afpakken van punten van de tegenstander.

 

  • Een puzzel. In hoofdstuk E staat een voorbeeld.

 

  • Een samenvatting die de deelnemers zelf maken. Bijvoorbeeld in de vorm van een handleiding, mindmap, film of fotopresentatie. Of een combinatie hiervan. Eventueel kunnen technische hulpmiddelen (PowerPoint, laptop) gebruikt worden voor de presentatie.

 

  • Een rollenspel of korte sketch, waarin ze de geleerde vaardigheden laten zien. Of geef hen een kapot onderdeel van een apparaat om te repareren.

 

Je kunt de deelnemers tijd geven om de opdracht voor te bereiden, maar je kunt er ook voor kiezen om hen voor het blok te zetten. Stimuleer dat de deelnemers applaudisseren bij de prestaties van anderen.

 

Evalueren van wat er is geleerd

Aan het einde van de training geef je deelnemers de gelegenheid om zelf na te denken over wat ze hebben geleerd.  En welke vaardigheden ze hebben ontwikkeld en welke nieuwe inzichten ze hebben verkregen. Er zijn verschillende manieren voor reflectie.

 

Vragenlijsten

De trainer ontwikkelt eenvoudige vragenlijsten waarmee de deelnemers hun kennis, vaardigheden en inzichten zelf kunnen beoordelen. Enkele voorbeelden:

  • “Lees deze lijst met vaardigheden. Kruis de vaardigheden aan, waarvan je vindt dat je ze verbeterd hebt tijdens deze opleiding.”

 

  • “Sinds ik deze training volg, denk ik veel na over…..”

 

  • Geef een cijfer tussen 1 en 5 over je beheersing van de onderstaande onderwerpen. 1 is slecht, 5 is uitstekend.

 

 

De deelnemers onderzoeken zelf wat ze hebben geleerd

Na verloop van tijd zijn deelnemers vaak weer vergeten, wat ze in eerdere bijeenkomsten geleerd hebben. Dit kun je voorkomen door de deelnemers de tijd te geven om na te denken wat ze van deze opleiding opgestoken hebben. Dit kan van alles zijn, nieuwe kennis of vaardigheden, meer vertrouwen, inzicht, verdieping, enzovoort. Je kunt dit ook in groepjes doen. Ieder groepje maakt een gezamenlijke lijst van de inbreng van de individuele leden. Hang deze lijsten op en vraag de deelnemers aan te kruisen wat zij ook geleerd hebben, maar wat ze niet zelf hadden genoemd.

 

Verschil tussen begin- en eindsituatie inschatten

Je vraagt de deelnemers aan het begin van de opleiding om een inschatting te maken van hun kennis, vaardigheden, inzichten, meningen, gevoelens enzovoort. Bijvoorbeeld: “Wat zijn kenmerken van een goede leidinggevende” of “Wat zijn voordelen van e-learning”? Je kunt een vragenlijst uitdelen, een discussie of debat organiseren of het op laten schrijven.

Aan het eind van de opleiding, studie of cursus vraag je de deelnemers opnieuw naar hun kennis, vaardigheden en inzichten. Bespreek de verschillen tussen de begin- en eindsituatie.

 

Je kunt ook vragen wat deelnemers zelf verwachten van de training, waarom ze de opleiding volgen, of wat hun eigen leerdoelen zijn. Laat hen dit op papier zetten. Tijdens de opleiding krijgen de deelnemers regelmatig de tijd om dit document te herlezen en te evalueren wat de stand van zaken op dat moment is. Aan het einde volgt een eindevaluatie om te beoordelen of de geïnvesteerde tijd en inspanningen, de moeite waard zijn geweest. De trainer kan de deelnemers om feedback vragen voor eventuele verbeterpunten voor een volgende opleiding.

 

Vervolgactiviteiten na afloop van de training

De waarde van een actieve training wordt voor een groot deel bepaald door de toepassingsmogelijkheden in de toekomst.

 

Zelfstandig verder leren na de training

Geef de deelnemers suggesties hoe ze na de training verder kunnen gaan. Bijvoorbeeld:

  • Het lezen van relevante artikelen, tijdschriften en boeken

 

  • Het volgen van een aanvullende cursus

 

  • Regelmatig herlezen van het materiaal van deze training

 

  • Je kennis overdragen aan of delen met anderen

 

  • Een (andere) baan of vrijwilligerswerk zoeken, waar je jouw kennis en vaardigheden kunt gebruiken

 

Je kunt de deelnemers vragen om in kleine groepjes te brainstormen over concrete toepassingsmogelijkheden .

 

Opstellen van leerpunten om te onthouden

De deelnemers maken geheugensteuntjes voor zichzelf van relevante punten of uitspraken.

“Ik ben niet bang voor stormen, zij leren mij hoe ik mijn schip moet besturen” of “SMART staat voor….” zijn voorbeelden hiervan.  Deze zelfgekozen reminders kunnen ze eventueel op de deur van de koelkast plakken, op hun bureau leggen of in hun mobiele telefoon opslaan. Eventueel kunnen de geheugensteuntjes onderling uitgewisseld worden.

 

Het maken van een actieplan

De deelnemers kunnen een contract met zichzelf opstellen, waarin ze aangeven welke leeractiviteiten ze gaan ondernemen. De kans is dan groter, dat ze het ook daadwerkelijk gaan doen. De deelnemers kunnen bijvoorbeeld een brief aan zichzelf schrijven over hun persoonlijke vervolgactiviteiten en deze in een aan zichzelf geadresseerde enveloppe doen. De trainer stuurt ze dan na verloop van tijd naar de deelnemers op.

 

De trainer kan ook een voorgedrukt formulier verstrekken, dat iedere deelnemer kan invullen. Ook deze wordt dan na enige tijd naar de deelnemers gezonden.

 

Vier de afsluiting van de training

De deelnemers hebben hard gewerkt en hebben gezamenlijk veel bereikt.

 

Gezamenlijk terugkijken op de leerervaringen

Een gezamenlijke terugblik op training geeft de deelnemers de gelegenheid om te ervaren wat ze met elkaar hebben bereikt. Bedenk een slotactiviteit waarbij het gezamenlijke resultaat geldt.

 

Bijvoorbeeld: schrijf de titel van de training op een groot bord. En vraag de deelnemers om van hieruit woorden te bedenken die te maken hebben met de onderwerpen van de training, net zoals bij Scrabble. En laat hen de taken onderling verdelen. Sommigen schrijven en anderen zoeken nieuwe woorden. Er wordt ook afgesproken hoeveel tijd er is om zoveel mogelijk nieuwe woorden te maken. Daarna worden alle woorden geteld en de trainer en de deelnemers geven een daverend applaus voor dit gezamenlijke resultaat. Als de groep te groot is kun je ook met subgroepen werken. De trainer zet de gevonden woorden van alle groepen op het bord, zonder aan te geven uit welke groep een woord komt.

 

Ook kun je de deelnemers een leeg vel geven voor hun “eindbeoordeling”. Blijf even vaag over de invulling hiervan. Vraag vervolgens aan iedere deelnemer om onderwerpen en leeractiviteiten op te schrijven die zij zich herinneren van de gehele training. Laat hen ze opschrijven in de volgorde zoals zij zich ze nu herinneren. Maak hierna van alle individuele lijsten een groepslijst. Vraag vervolgens aan de deelnemers om een terugblik te geven op (onderdelen) van de lijst: leuke momenten, grappige voorvallen, verworven inzichten, prettige samenwerking, enzovoort.

 

Waarderen van de bereikte resultaten

Het einde van de training is een goed moment om blijk van waardering te geven voor het verrichte (gezamenlijke) werk. Hieronder volgen enkele suggesties:

  • Geef iedere deelnemer voor de groep een certificaat en/of een schouderklopje of compliment.

 

  • De deelnemers geven elkaar een persoonlijk kaartje met een compliment en een bedankje voor de samenwerking.

 

  • Maak een wandschildering die de prestaties uitdrukt van de groep.

 

  • Organiseer een afsluitende borrel of etentje.

 

  • Laat een overwinningslied horen.

 

Afscheid nemen van elkaar

Deelnemers werken vaak nauw samen tijdens actieve trainingen. Het is belangrijk dat ze afscheid van elkaar kunnen nemen en hun dank kunnen betuigen voor de steun van anderen.

 

Voorbeeld:

Laat alle deelnemers in een kring gaan staan. De trainer vertelt kort wat de groep voor hem/haar heeft betekend. Vervolgens wijst hij/zij een deelnemer aan, die vervolgens wat zegt. Bijvoorbeeld: Ik ben blij dat ik jullie persoonlijk heb leren kennen of ik heb met veel plezier met jullie samengewerkt of ik voelde me thuis in de groep door de open sfeer. Vervolgens wijst hij//zij een volgende deelnemer aan die zijn/haar ervaring vertelt, enzovoort.

Je hierbij gebruik maken van een bol touw om de deelnemers letterlijk en figuurlijk met elkaar te verbinden. Degene die aan het woord is geweest, gooit de bol touw naar de volgende deelnemer, maar houdt het touw ook zelf vast. Aan het eind heeft iedereen het touw vast en is er een spinnenweb ontstaan van het touw. De trainer sluit af door te vertellen dat de training begon met een verzameling individuen. Allen waren bereid om zich te verbinden en van elkaar te leren. Dan wordt het touw doorgeknipt zodat iedereen een stuk touw heeft. Bedank de groep voor de interesse, inbreng, tijd en moeite.

 

Eindbeschouwing

 

Hieronder volgen nog enkele aanbevelingen voor het geven van actieve trainingen.

 

Stel het resultaat centraal in plaats van de inhoud

Het onderwerp van een training wordt vaak onderverdeeld in subonderwerpen. Per les wordt dan een subonderdeel behandeld. Op papier lijkt het dan alsof het hele onderwerp is behandeld. Maar ervaren de deelnemers dat ook zo? Hebben zij het gevoel dat ze de hele stof beheersen en vooral ook kunnen toepassen? Actieve trainingen gaan uit van het eindresultaat, dat wil zeggen, integrale toepassing van het geleerde. En niet zo zeer van alleen het kennen of uitvoeren van losse concepten en/of deelvaardigheden.

 

Het is aan te raden om je huidige trainingen eens onder de loep te nemen en je af te vragen of ze de inhoud of het eindresultaat centraal stellen. Als je jouw trainingen vooral rondom inhoud inricht, stel jezelf dan de volgende vraag: Wat wil ik dat mijn deelnemers kunnen na afloop van mijn training?

 

Hier volgen enkele voorbeelden van doelstellingen die de trainer kan stellen:

  • Deelnemers zijn in staat om in te schatten wat hun bijdrage aan een team is en hoe ze hun functioneren binnen een team kunnen verbeteren.

 

  • Deelnemers leren en oefenen diverse benaderingen voor het oplossen van problemen en kunnen beslissen welke strategie ze gaan gebruiken in hun eigen situatie.

 

  • Deelnemers krijgen zicht op de voordelen van samenwerken en kunnen in hun eigen organisatie nieuwe mogelijkheden voor samenwerking herkennen en tot stand brengen.

 

Maak vooraf een inschatting van de situatie

Nadat je hebt vastgesteld wat je wilt bereiken met je training, bepaal je hoe je dit wilt bereiken. Stel jezelf de volgende vragen:

  • Wat zijn de kenmerken van mijn doelgroep? Zijn ze vertrouwd met actief leren? Hebben ze al kennis over het onderwerp? Bedenk bijvoorbeeld korte, sterk gestructureerde leeractiviteiten voor beginners.
  • Waar voel ik mijzelf als trainer prettig bij? Tijdens actieve trainingen geef je meer verantwoordelijkheden aan de deelnemers. Bouw dit geleidelijk op, als je hier geen ervaring mee hebt.
  • Hoeveel tijd heb ik? Doe bijvoorbeeld geen sociale startactiviteit, wanneer er weinig tijd is, maar kies voor een leerstofgebonden startactiviteit om de sociale interactie tussen deelnemers te bevorderen.
  • Welke activiteiten kunnen buiten het klaslokaal uitgevoerd worden? Denk bijvoorbeeld aan vragenlijsten die voorafgaand aan de les ingevuld moeten worden, of aan extra literatuur. Deelnemers kunnen misschien ook via e-learning thuis met de lesstof oefenen.

 

Zie de mogelijkheden en kansen

In dit boek is uitgelegd hoe je door het toepassen van de acht besturingsmechanismen je trainingen bijzonder kunt maken. De deelnemers kunnen zich gemakkelijker redden in een steeds sneller veranderende wereld. Als je jezelf echt wilt onderscheiden als trainer dien je:

  • echt te gaan voor het geven van actieve trainingen,
  • bereid te zijn om te leren,
  • lef te hebben om te experimenteren en
  • actief leren onderdeel van je leven te maken

Veel plezier met actief leren en het geven van actieve trainingen!

Image

Access: 
Public

Image

This content is related to:
Don't shoot the dog: The new art of teaching and training
Samenvatting Handbook of coaching psychology (Palmer)
Search a summary

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Vintage Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
4764