Don't shoot the dog: The new art of teaching and training
- 1553 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze handleiding voor actief training geven is een samenvatting bij het boek 'Training: the active Training Way' van Silberman
Het belangrijkste van een training is, wat de deelnemer zelf oppikt. De inhoud van de training is minder belangrijk. Deelnemers moeten zelf leren. De trainer inspireert en begeleidt het leren. Dit boek bevat geen kant en klare aanpak voor het verzorgen van trainingen. Het ondersteunt je om een unieke trainer te worden, die deelnemers uitnodigt om te leren.
Er worden 8 sturingsmechanismen behandeld voor het geven van actieve trainingen. Deze mechanismen zijn bruikbaar voor alle soorten trainingen, los van het onderwerp. Ze zijn geschikt voor zowel kleine als grote groepen. Op deze manier wordt een gewone training een bijzondere gebeurtenis.
De 8 sturingsmechanismen zijn:
Bij ieder sturingsmechanisme krijg je enkele hints/tips om ze toe te passen in jouw training.
Bedenk dat dit in iedere training weer anders kan zijn. Besteed bijvoorbeeld tijdens een korte bijeenkomst minder tijd aan de opening en de afsluiting. En bij een training sociale vaardigheden maak je veel tijd voor oefeningen, rollenspelen, enzovoort.
In totaal zijn er 32 hints. Het is aan te bevelen om voordat je de training gaat geven te bepalen welke strategieën en hints je gaat gebruiken tijdens de training. En schrijf het voor jezelf uit.
Maak het jezelf niet te moeilijk als je nog geen ervaren trainer bent. Bouw het gebruik en invulling van de hints geleidelijk op. En evalueer hoe de toepassing van de hints tijdens je training verliep. Pas ze zonodig aan of ga een stap verder. Ben je al een ervaren trainer, gebruik dit boek dan om jezelf te verbeteren.
Het succes van actieve training hangt af van het vermogen van de trainer om een leeromgeving te scheppen, waarin deelnemers zich zelf verantwoordelijk voelen om na te denken, problemen op te lossen en lesstof toe te passen. Het leerklimaat moet vanaf het begin je les en het leren ondersteunen. Geef de deelnemers meteen een voorproefje om ze in de juiste stemming te brengen, nog voor de daadwerkelijke training begint. Hieronder volgen 4 tips om er voor te zorgen dat de deelnemers verlangend uitzien naar het vervolg van de les.
Gewoonlijk wacht de trainer totdat iedereen stil is en begint vervolgens met de les.
Je kunt ze ook iets te doen geven voordat je daadwerkelijk met je les begint. Net zoals voor een hardloopwedstrijd omgeroepen wordt: “in de startblokken”! De deelnemers komen in de juiste mentale stemming. Als je meerdere lessen aan de zelfde groep geeft, maakt het de deelnemers nieuwsgierig wat je deze keer weer voor hen in petto hebt. Zorg wel dat je activiteit op het onderwerp van de les van toepassing is. Enkele mogelijkheden zijn:
Schrijf een vraag of uitspraak op het bord of scherm die duidelijk zichtbaar is voor de hele groep
Enkele voorbeelden:
Geef iedere deelnemer een activiteit op papier over het onderwerp van de les
Voorbeelden zijn: een (kruiswoord)puzzeltje, een raadsel, het afmaken van open zinnen, een (abstracte) foto met een vraag.
Laat deelnemers een vraag opstellen.
Zorg dat je kennismaakt met je deelnemers en dat de deelnemers elkaar leren kennen. Dit is zeker van belang als de deelnemers elkaar niet kennen. Ook wanneer de deelnemers elkaar wel kennen, kan een hernieuwde kennismaking nuttig zijn. Hieronder volgen enkele manieren om de sociale interactie te bevorderen.
Begin met een sociale startactiviteit.
Het zijn manieren om op een leuke, snelle manier de sociale interactie te structureren. Veel voorkomende technieken hierbij zijn: in kleine groepjes praten, spelletje, tekenen, door de ruimte bewegen.
Voorbeeld: Je geeft de deelnemers de opdracht iemand te vinden die in maart jarig is, die een hekel heeft aan spruitjes, die op een teamsport zit, van wie de naam met dezelfde voorletter begint als die van jou, enzovoort. Je zet 6 tot 10 van zulke items op papier. Als je een match hebt, schrijf je de voornaam achter het item. Ieder persoon kun je maar voor 1 item noteren. De deelnemers beginnen na jou startsein door de ruimte te bewegen, op zoek naar matches. Na afloop worden alle items in de groep besproken. Je vraagt bijvoorbeeld alle deelnemers, die op een teamsport zitten, hun hand op te steken. En zich vervolgens één voor één voor te stellen.
Een ander voorbeeld is het bijnamenspel. Je zet de deelnemers in een kring. Eén van hen begint met zich voor te stellen. Daarbij noemt hij zijn voornaam en kiest een bijnaam die begint met de eerste letter van zijn of haar voornaam, bijvoorbeeld Lollige Leo. Degene links van hem neemt het over en zegt: “Ik ben Keurige Kees en naast mij zit Lollige Leo”. Degene daar weer links van, gaat verder en zegt: “Ik ben Vrolijke Vera en naast mij zitten Lollige Leo en Keurige Kees. Je kunt de bijnamen ook door anderen in de groep laten bedenken.
Gebruik vakinhoudelijke onderwerpen tijdens je sociale startactiviteit
Je betrekt de deelnemers vanaf het begin bij de lesinhoud. En je krijgt een snel overzicht van de achtergrond en kennis van de deelnemers. Bijvoorbeeld wie er onderwijservaring heeft, kennis van Excel heeft, Spaans spreekt, enzovoort. Je kunt a en b ook combineren.
Je stelt vragen over de lesstof zonder voorafgaande instructie, oefeningen of demonstraties. De deelnemers worden op actieve wijze direct geconfronteerd met de lesstof. Op deze manier zijn ze vanaf het begin betrokken bij het onderwerp. Hieronder volgen enkele mogelijkheden.
Maak een kennisquiz
Zorg ervoor dat het meteen een lesstofgekoppelde startactiviteit is. Gebruik bijvoorbeeld de techniek “actief kennis delen”. Ontwerp een vragenlijst over het onderwerp. Kies verschillende vraagvormen, bijvoorbeeld definitievragen, meerkeuzevragen, vragen over relevante personen in het vakgebied. Vraag de deelnemers om de vragen individueel te beantwoorden. Laat hen daarna anderen zoeken, die hen kunnen helpen bij vragen die ze niet konden beantwoorden. Of maak kleine groepjes om de antwoorden met elkaar te vergelijken. Bespreek tenslotte de vragen in de hele groep en geef de ontbrekende antwoorden.
Organiseer een goed/foutspel
Maak evenveel goed- als foutvragen over het onderwerp. Ga er van uit dat de cursisten de meeste antwoorden niet weten. Vorm tweetallen of kleine groepjes en laat raden welke uitspraken juist en welke fout zijn. Je maakt ze zo nieuwsgierig naar wat ze gaan leren.
Bovengenoemde uitspraken kunnen gebruikt worden tijdens een opleiding voor brandweerlieden.
Daag cursisten uit iets te doen wat ze nog nooit gedaan hebben
Vraag de deelnemers een vaardigheid uit te voeren, zonder dat ze hierin onderwezen zijn.
Dit kan zowel leuk als motiverend zijn. Het verkopen van telefoonabonnementen, het schrijven van een marketingplan en in een vreemde taal de weg vragen zijn voorbeelden hiervan.
Begin met een oefening die meteen tot de kern van het lesonderwerp doordringt
Om leerlingen keuzes te leren maken door argumenteren en de gevolgen van keuzes onder ogen te zien, kun je een dilemmaspel spelen.
Voorbeeld: Eén leerling gaat de gang op. De spelleider leest een dilemma voor: “Er mogen geen meisjes met een hoofddoek achter de kassa in een supermarkt”. De leerlingen raden wat de leerling op de gang zal kiezen. De leerling van de gang komt terug en geeft voor of tegen aan. Daarna begint het beargumenteren. Blijft leerling 1 bij zijn/ haar mening of is hij/zij juist van gedachten veranderd door het horen van alle argumenten? Je kunt variëren door de voorstanders links van het lokaal te zetten en tegenstanders rechts. Wanneer je door de discussie van mening verandert, loop je naar de andere kant van het lokaal. Vervolgens kies je nieuw dilemma en gaat een andere leerling de gang op.
Je kunt grenzeloos variëren met startactiviteiten. Denk buiten de kaders voor het bedenken van een activiteit.
Meestal zijn er maar enkele deelnemers die actief meedoen aan de les. Zij stellen vragen, melden zich spontaan aan voor een rollenspel etcetera. Veel trainers veronderstellen dat dit komt omdat de overige deelnemers verlegen, onzeker of ongeïnteresseerd zijn. Het aantal actieve deelnemers wordt meer beïnvloed door de trainer dan door de deelnemers zelf. Veel trainers zijn zich hiervan niet bewust.
De docent geeft vaak het woord aan degene die als eerste de hand opsteekt. Het lijkt onbeleefd om dit niet te doen. Zowel deelnemers als de docent vinden het normaal dat slechts een klein groepje reageert op een vraag van de docent. Vaak zijn het dezelfde deelnemers. Zonder zich ervan bewust te zijn, bevordert het taalgebruik van de docent dit gedrag. Wie wil als volgende zijn mening vertellen? Kan iemand mij de juiste oplossing geven? De volgende vijf manieren verzekeren je van een groter aantal actieve deelnemers:
De trainer vraagt deelnemers om de hand op te steken wanneer ze hun mening willen vertellen. Je vraagt om tegen de groep te spreken in plaats van tegen de trainer. De huidige spreker kiest vervolgens een nieuwe spreker.
Veel te vaak wordt er vanuit gegaan dat er niets gebeurd in het hoofd van leerlingen.
Je kunt er beter vanuit gaan dat ze in hun hoofd met van alles bezig zijn, behalve met wat jij wilt waar ze mee bezig zijn. Als trainer moet je de hersens van je deelnemers interesseren voor wat je aanbiedt. En je activeert hun brein, zodat ze leren en onthouden.
Onze hersenen ontvangen niet alleen informatie, maar ze verwerken het ook. Als trainer moet je deze verwerking vergemakkelijken. Het verwerken van informatie door de hersens lijkt veel op informatieverwerking door een computer. Deelnemers moeten relaties leggen tussen de nieuwe leerstof en wat ze al weten en denken. Als jij ze die mogelijkheid niet biedt, wordt het leren passief. En de hersenen leggen geen verbanden. Vergelijk het met een computer: nieuwe informatie moet opgeslagen worden. Om informatie op te slaan, moeten deelnemers getoetst worden, de stof herhalen of samenvatten, enzovoort. Anders worden nieuwe data niet in het lange termijn geheugen opgenomen.
Om “hersenvriendelijke” informatieverwerking te stimuleren worden 4 hints gegeven in het vervolg van dit hoofdstuk.
Wek de interesse van de hersenen op voor de nieuwe informatie
De hersenen moeten niet meer met andere dingen bezig zijn. Wat jij ze aanbiedt, moet bij ze binnenkomen in plaats van allerlei afleidingsmateriaal. De onderstaande tips kunnen hierbij helpen.
Begin met een verhaal of een aantrekkelijk plaatje
Denk hierbij aan:
Laat bijvoorbeeld een reclamebord uit de jaren 50 zien aan het begin van een marketingles. Leg vervolgens de relatie met het lesonderwerp. Je kunt de leerlingen ook stimuleren dit zelf te ontdekken. Vraag bijvoorbeeld welk marketingprincipe ze hierin herkennen.
Geef een probleem om op te lossen
Neem een probleem als uitgangspunt voor je les en werk je les verder uit rondom de gekozen probleemstelling. Hieronder volgen enkele voorbeelden:
Begin met een vraag
Je kunt je deelnemers motiveren door hen een vraag voor te leggen die verband houdt met het lesonderwerp. Bijvoorbeeld: Wat zijn bedreigingen voor een organisatie? Stimuleer ze om het beste antwoord te geven dat ze kunnen bedenken. Vraag deelnemers toch een gokje te wagen als ze geen antwoord weten. Bedank ze voor hun moeite en vraag of ze benieuwd zijn naar het goede antwoord.
Vertel kort de interessantste onderdelen van de les
Noem niet alleen de onderwerpen, maar benadruk ook wat ze er aan hebben.
“ Vandaag gaan we het hebben over het belang van de eerste indruk bij een sollicitatiegesprek. Ik laat je zien hoe je jouw eerste indruk positief kunt beïnvloeden.”
Ondersteun je deelnemers om de kern te begrijpen
Houd je zelf goed voor ogen dat je het begrijpen en onthouden van de lesinhoud wilt optimaliseren. Ga er niet vanuit dat dit vanzelf gaat. De onderstaande technieken ondersteunen je hierin.
Benoem de belangrijkste onderwerpen en conclusies van de les
Bijvoorbeeld: Volgens Freud doorloopt iedereen vijf psycho-seksuele stadia. Ieder stadium wordt gekenmerkt door conflicten tussen het id, ego en super ego. Elk stadium is op een bepaald lichaamsdeel gericht. Vandaag bespreken we deze vijf stadia volgens Freud: 1) orale fase, 2) anale fase, 3) fallische fase, 4) latentiefase en 5) genitale fase.
Vat hoofdonderwerpen samen in steekwoorden of ezelsbruggetje
Steekwoorden en ezelsbruggetjes helpen de leerling de stof beter te onthouden. Hoe minder steekwoorden hoe beter. Schrijf ze op het bord, scherm of flap-over. Gebruik kleuren om de belangrijkste trefwoorden te accentueren.
Een voorbeeld: Om succesvol leiding te geven moet je zoveel mogelijk SMART-doelen stellen. SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden.
Een ander voorbeeld is het Kofschip of Fokschaap.
Gebruik concrete voorbeelden
Hedendaagse leerlingen leren meer van concrete voorbeelden dan van abstracte definities. Gebruik bijvoorbeeld voorbeelden uit het dagelijkse leven of verwijs naar televisieprogramma’ waar je cursisten naar kijken. En houdt rekening met verschillende leerstijlen. De een is meer visueel ingesteld; een ander auditief.
Ook kun je bekende personen als voorbeeld gebruiken.
Maak gebruik van analogieën
Het ordenen van documenten in een gemeentearchief, kun je vergelijken met het ordenen van een verzameling Cd’s. Er zijn verschillende manier om een Cd-verzameling te ordenen. Op jaartal, op artiest of op naam van het album. Wat kunnen ordeningsprincipes voor een gemeentearchief zijn?
Denk bij het gebruiken van analogieën ook eens aan een bekend persoon, een populaire uitdrukking, een titel van een boek of liedje, of een dier. Bijvoorbeeld: Als je een dier zou mogen zijn, welk dier zou je dan willen zijn?
Wissel woorden af met visuele middelen
Waarschijnlijk onthouden de cursisten de kernpunten beter wanneer ze niet alleen horen, maar ook zien. Denk hierbij bijvoorbeeld aan:
Houdt de aandacht van je deelnemers vast tijdens je les
Om te voorkomen dat de aandacht verslapt, kun je jouw presentatie beter afwisselen met onderdelen waarbij de deelnemers zelf actief moeten zijn. Sommige deskundigen zijn van mening dat je volwassenen nooit langer dan tien minuten moet onderwijzen. Onderstaande tips helpen je om de aandacht van je cursisten te behouden tijdens het middengedeelte van je les.
Deel een opdracht uit
De leerlingen schrijven vragen op tijdens het bekijken van een film. Of vraag hen vragen te bedenken die ze aan hun medeleerlingen willen stellen. Ook kun je aangeven wat er na een demonstratie door de docent van ze wordt verwacht.
Geef de deelnemers gelegenheid om aantekeningen te maken
Stop af en toe, zodat je cursisten informatie, ideeën of reacties kunnen noteren. Je kunt ze helpen door een formulier of werkblad uit te delen waarop de belangrijkste onderwerpen van je les staan beschreven. Ook kan een werkblad voor alleen een specifiek onderdeel van je presentatie worden gemaakt. Laat voldoende witruimte voor eigen aantekeningen.
Laat de deelnemers mentaal op hun tenen lopen
Door het stellen van vragen, houd je het brein van de deelnemers scherp. Je kunt dit informeel doen, bijvoorbeeld:
Een andere manier om de deelnemers mentaal actief te houden, is het organiseren van een spel of quiz over het onderwerp.
Organiseer een activiteit die de kern van het onderwerp extra benadrukt.
De trainer kan bijvoorbeeld gesprekstechnieken voor een slecht nieuwsgesprek in een rollenspel door de deelnemers laten oefenen. Of maak kleine groepjes en laat iedere groepje een eenvoudige reclamefolder ontwerpen met behulp van de 4 P’s.
Zorg dat informatie wordt opgeslagen in het geheugen
De deelnemers bepalen zelf welke informatie verwerkt wordt en opgeslagen in het lange termijngeheugen. Geef geen eigen samenvatting van je les. Je cursisten zullen passief luisteren en het grootste gedeelte vergeten. Je kunt beter een van de volgende technieken toepassen om je deelnemers te helpen om de leerstof op te slaan.
Laat deelnemers een slotvraag kiezen
Maak een vragenlijst waaruit de deelnemers een vraag kunnen kiezen. Op de gekozen vraag of vragen geeft de trainer het antwoord.
Vraag om een samenvatting
Je laat deelnemers individueel of in kleine groepjes de les samenvatten. Een goede manier is om hen te vragen om het geleerde uit te leggen aan een afwezige deelnemer of een familielid. Ook kun je een test geven, waarmee de deelnemers zelf kunnen beoordelen of ze de stof beheersen. De trainer hoeft het resultaat niet te zien.
Vraag naar toepassingsmogelijkheden van de lesstof
Geef de deelnemers de gelegenheid tot reflectie. Vraag bijvoorbeeld welke informatie nieuw was en welke niet. Of wat zou je anders doen in een volgend slechtnieuwsgesprek?
Sluit af met een probleem
Laat deelnemers een probleem oplossen waarbij ze de nieuwe informatie moeten toepassen. Je kunt een probleem kiezen dat je ook al aan het begin van de les hebt gebruikt. Nu zal het waarschijnlijk anders aangepakt worden. Ook kun je voor een nieuw probleem kiezen.
Levendige discussies zijn vaak de beste momenten van een training. Maar het is vaak moeilijk voor een trainer om een discussie op gang te brengen. De trainer wordt meestal geconfronteerd met pijnlijke stiltes. De deelnemers wachten af wie het eerst het woord zal nemen. Ervaring leert dat er over het algemeen maar vier mensen actief deelnemen aan een discussie. En de discussie valt vaak dood of dwaalt af van het onderwerp. Hieronder volgen vijf suggesties om levendige en zinvolle discussies op gang te brengen.
Maak deelnemers enthousiast om deel te nemen aan de discussie
Het werkt meestal niet om alleen een vraag of stelling aan de groep voor te leggen. Je moet eerst interesse opwekken voor het onderwerp. Je kunt gebruik maken van de volgende tips:
Inventariseer vooraf de meningen
Voordat je begint met een discussie, onderzoek je hoe de deelnemers over het onderwerp denken. Stel concrete vragen en doe dat op zo’n manier dat ze zich veilig voelen om te antwoorden. Bijvoorbeeld: wie denkt dat bezuinigen de oplossing is om onze economie weer gezond te maken? Steek dan je duim omhoog. Ook kun je gradaties inbouwen: ga rechts in het lokaal staan als je het er mee eens bent, links als je het er niet mee eens bent en loop naar het midden als je twijfelt.
Deel informatie uit over het gespreksonderwerp
Denk hierbij aan een artikel uit een tijdschrift, een foto of afbeelding, een kort stripverhaaltje, enzovoort. Vraag naar de reacties of stel een specifieke vraag.
Zet verschillende reacties naast elkaar
Toon bijvoorbeeld een filmpje, waarin 2 omstanders heel verschillend reageren als ze zien dat iemand lastig gevallen wordt. Of laat interviews horen over de opvattingen met betrekking tot bezuinigingen in de thuiszorg van een SP-er en een VVD-er.
Begin met een paneldiscussie
Ieder panellid introduceert zichzelf en vervolgens kunnen ze elkaar vragen stellen of in discussie gaan. Vervolgens kan de groep ook meedoen. Je kunt een panel samenstellen van mensen buiten je groep cursisten. Of je vraagt enkele cursisten om in het panel te gaan zitten. De trainer moet dan wel sturen door het stellen van vragen, verschillende meningen naar voren halen enzovoort.
Bedenk duidelijke gespreksonderwerpen
Zorg dat er geen verwarring bestaat over het gekozen onderwerp. En baken het duidelijk af.
De vraag “Ben je een voorstander van interculturele communicatie?” kan onduidelijkheid scheppen. Sommigen zullen niet weten wat interculturele communicatie inhoudt. Anderen kunnen zich afvragen of het gaat tussen communicatie tussen verschillende landen, anderen denken misschien dat het gaat om gesprekken tussen mensen van verschillende levensovertuigingen enzovoort.
Het stellen van open vragen
Met open vragen voorkom je dat er alleen met ja of nee geantwoord wordt. Voorbeelden van open vragen zijn:
Stel alleen gesloten vragen wanneer je meningen wilt tellen of de discussie wilt laten opleven.
Het kiezen van de juiste woorden van je stelling
Je vraag kan voor de trainer heel duidelijk zijn, maar voor je deelnemers niet. De vraag kan op verschillende manieren te interpreteren zijn of jouw taalgebruik sluit niet aan bij dat van hen. Voorbeelden van slecht geformuleerde vragen:
“Hoe moeten we omgaan met de economische crisis”? De trainer denkt misschien aan bezuinigen door de overheid, en op welke terreinen. De leerlingen denken misschien meer aan de gevolgen en mogelijkheden in hun eigen dagelijks leven, werkloosheid enzovoort. Deze vraag is te breed.
“Welke rol heeft een leidinggevende?” De een denkt aan meer taakgerichte zaken, zoals het behalen van resultaten, een ander denkt meer aan het motiveren en begeleiden van medewerkers. Het woord “rol” is te breed.
Stel niet te veel vragen
Om afdwalingen van het onderwerp te voorkomen, kun je beter niet te veel vragen stellen. Ga uit van één of twee vragen waarover je wilt discussiëren. Herhaal niet dezelfde vraag in andere bewoordingen. Als je een vervolgvraag wilt stellen, doe dat dan later in de discussie en niet tegelijkertijd met je beginvraag.
Bedenk vooraf wat je wilt bereiken
Wil je dat je cursisten discussiëren of reflecteren? Moeten ze een keuze maken of verschillende meningen onderzoeken? Moet het debat hun blik verbreden of hun mening nuanceren? Stel dat het onderwerp van discussie homoseksualiteit in de voetbalwereld is: de trainer kan besluiten dat de nadruk van de discussie ligt op het bedenken van manieren om homoseksualiteit bespreekbaar te maken.
Verbeter de kwaliteit van het debat
Je kunt je deelnemers voorbereiden op het gesprek om een nuttige bijdrage te leveren aan het gesprek. Geef je deelnemers de gelegenheid om feiten te verzamelen over het onderwerp. Zo voorkom je dat er in het wilde weg maar wat geroepen wordt.
Geef de gelegenheid om het onderwerp te bespreken voordat de discussie begint
De trainer leidt het onderwerp kort in. Vervolgens praten de leerlingen in tweetallen of kleine groepjes met elkaar. Op deze manier wordt het denkproces vast opgestart. Daarna start de trainer de groepsdiscussie.
Bouw het spreken in de groep op
Om het spreken in de hele groep te bevorderen, breid je de groepsgrootte geleidelijk uit. Denk hierbij wel aan de groepsgrootte en de beschikbare tijd. Een voorbeeld van een “sneeuwbaldiscussie” bestaat uit de volgende stappen:
Geef feiten of argumenten over het onderwerp
De trainer kan de deelnemers voorafgaand aan de discussie cijfermateriaal laten zien, korte meningen van experts geven, voor- en tegenargumenten noemen of praktijkvoorbeelden geven. Je kunt er ook voor kiezen dit materiaal al eerder uit te delen, zodat de deelnemers zich thuis konden voorbereiden.
Laat de leerlingen eigen onderzoek doen
Een uitstekende manier om de kwaliteit van het gesprek en het aantal deelnemers aan de discussie te verhogen, is het verrichten van eigen onderzoek. Enkele manieren voor het verzamelen van informatie zijn het zoeken van informatie op Internet, het lezen van rapporten, het interviewen van een expert of spreken met collega’s.
Kies verschillende discussievormen
De kans is groot dat er maar weinig deelnemers mee aan een open discussie, waarbij de trainer de gespreksleiders is. Meestal zijn er vier of vijf deelnemers aan het woord. Om nieuwe deelnemers te betrekken in de discussie is het beter om te zeggen “hoeveel mensen willen hun mening geven?” in plaats van “wie wil er beginnen?”. Hieronder volgen enkele alternatieven voor een open discussie. Je kunt ze ook als aanvulling gebruiken bij een open discussie.
Deel antwoordkaarten uit
Op een antwoordkaart kunnen deelnemers anoniem antwoord geven op de vragen van de trainer. De kaartjes laat je rond gaan in de groep of worden aan de trainer gegeven. Daarna start begint de discussie. Het voordeel van deze methode is dat je het verlegen mensen gemakkelijker maakt om deel te nemen. Het is minder bedreigend om je ideeën eerst op papier te zetten. Ook kan het tijd besparen. De trainer moet wel duidelijke vragen stellen en het geven van korte, leesbare antwoorden bevorderen.
Werk met subgroepjes
Deze methode is zeer geschikt wanneer je genoeg tijd hebt om diepgaande discussies te voeren. Ook is het een goede manier om iedereen deel te laten nemen aan de discussie.
Je kunt aselect groepjes samenstellen maar je kunt er ook voor kiezen om bijvoorbeeld vrouwen- en mannengroepjes te maken. Het is handig om een voorzitter, notulist en/of presentator aan te wijzen in iedere groep. Let er op dat de groepsleden oogcontact kunnen maken en dat de verschillende groepjes elkaar niet storen.
Discussiëren in tweetallen
Je kunt de groep in tweetallen delen voor een korte uitwisseling van gedachten als er weinig tijd is. Je kunt aselect koppels vormen, maar ook doelgericht bepaalde mensen bij elkaar zetten. De duo’s kunnen bijvoorbeeld een korte tekst lezen en bespreken of vragen bedenken over het onderwerp.
Verzamel korte antwoorden van alle deelnemers
Wanneer je snel reacties wilt van alle deelnemers, kun je de hele groep rondgaan met je vraag. Om herhaling te voorkomen, vraag je iedere deelnemer een nieuwe bijdrage aan het proces. Maar geef deelnemers wel de gelegenheid om te passen.
Laat de deelnemers de volgende spreker kiezen
De trainer vraagt om de hand op te steken wanneer deelnemers wat willen inbrengen en vraagt de huidige spreker om een nieuwe spreker aan te wijzen.
Vorm een discussiepanel
Een klein aantal deelnemers presenteren hun mening voor de hele groep. De trainer kan het panel leiden, maar kan er ook voor kiezen om een deelnemer als panelvoorzitter te fungeren. Een “fishbowl” (vissenkom) discussie is hierop een variant en bevordert deelname aan het debat. Een kleine groep vormt een panel en de rest van de groep zit er in een kring omheen en luistert. Daarna wordt een nieuwe groep in de kring geplaatst om te discussiëren. Deze methode kost wel tijd.
Ontwikkel een actief debat
Op de onderstaande manier kan actieve deelname aan het debat worden bewerkstelligd:
De bovengenoemde discussievormen kunnen uiteraard ook gecombineerd worden.
5. Het gesprek sturen
De trainer heeft een ondersteunende rol tijdens het houden van discussies. Hier worden tien hulpmiddelen genoemd die de trainer kan gebruiken om de discussie in goede banen te leiden:
Samenvatten van wat er gezegd is. De deelnemer weet dan het duidelijk is overgekomen wat hij/zij gezegd heeft.
Als de discussie goed op gang komt en veel leerlingen doen actief mee, kan de trainer de ondersteunende rol afbouwen. Hij/zij hoeft minder gebruik te maken van bovengenoemde hulpmiddelen en kan misschien zelfs deelnemen aan de discussie.
Het uitgangspunt voor leren is een vraag. Een prikkel uit de omgeving brengt het leerproces op gang. Wanneer onze hersenen niet nieuwsgierig zijn naar binnenkomende informatie, richten ze de aandacht op wat anders. Als deelnemers vragen stellen zijn ze onderzoekend in plaats van passief. Het is niet altijd even gemakkelijk om deelnemers vragen te laten stellen over het aangeboden materiaal. Velen zijn gewend om informatie te consumeren in plaats van te onderzoeken. Trainers stellen meestal de vragen en vergeten vaak te onderzoeken welke vragen de deelnemers zelf hebben.
Het stellen van vragen wordt steeds minder geoefend naarmate we ouder worden. Terwijl jonge kinderen voortdurend onderzoeken wat er om hen heen gebeurt. Trainers ondervinden vaak weerstand wanneer ze cursisten uitnodigen om vragen te stellen over het materiaal. Er valt een stilte of er zijn maar weinig personen die een vraag stellen. Als er toch vragen komen, zijn ze meestal slecht geformuleerd. Hieronder worden drie tips gegeven om weerstand te verminderen en een onderzoekende houding van deelnemers te stimuleren.
Help deelnemers op weg
Maak een vragenlijst om deelnemers op weg te helpen
In plaats van mondelinge vragen geeft de trainer twee tot acht vragen op papier over het onderwerp. Zorg er wel voor dat de vragen niet te uitgebreid zijn en dat het vragen zijn die nieuwsgierige deelnemers zouden kunnen stellen. Laat de deelnemers vervolgens vragen kiezen waarop ze het antwoord willen weten. De trainer deelt nog een paar maal een vragenlijst uit waardoor de deelnemers zich een beeld gaan vormen over hoe ze vragen kunnen formuleren. Daarna vraag je de deelnemers om zelf vragen te stellen
Laat de deelnemers vragen opstellen met behulp van anderen
De trainer geeft iedere deelnemer tijd om vragen te bedenken en deze op te schrijven. Vervolgens worden de vragen met een andere deelnemer besproken. Ook kan er voor gekozen worden om meteen gezamenlijk vragen te bedenken en te formuleren.
Leer deelnemers om goede vragen te stellen
De trainer kan beginnen om deelnemers te leren hoe ze kunnen onduidelijkheden kunnen signaleren. Bijvoorbeeld door hen in een tekst fragmenten te laten onderstrepen die onduidelijk voor hen zijn of die vragen oproepen. Vraag vervolgens om over de onderstreepte stukjes een vraag te formuleren. Een andere manier is om de deelnemers te verzoeken alle vragen op papier te noteren die opkomen tijdens een hoorcollege of discussie.
Wanneer de deelnemers meer vertrouwd raken met het stellen van vragen, kun je aandacht besteden aan het formuleren van vragen. Bijvoorbeeld open vragen zijn beter dan ja/nee vragen en concrete vragen zijn zinvoller dan algemene vragen. Om dit te oefenen kun je voorbeelden laten zien van goede en slechte vragen:
Slecht: Is de overheid een goede werkgever?
Beter: Wat zijn de voor- en nadelen van werken bij de overheid?
Slecht: Wat vind je van een Socratische dialoog?
Beter: Wat zijn kenmerken van een Socratische dialoog?
Vervolgens geef je de deelnemers een aantal slecht geformuleerde vragen en vraagt hen deze opnieuw te formuleren.
Stel zelf goede vragen
Als trainer kun je als rolmodel fungeren door zelf goede vragen te stellen. De trainer bedenkt waar de leerlingen vragen over kunnen hebben en maakt vervolgens goed geformuleerde vragen. De trainer maakt vragen die:
Aan het begin van een vragensessie vertel je dat de deelnemers gezamenlijk de trainer zijn en dat jij, de trainer, de klas bent. De trainer stelt dus de vragen aan de groep en de leerlingen geven antwoord. Draai af en toe de rollen om. Bovengenoemde techniek wordt “role reversal questions” genoemd.
Een andere techniek is “vragen planten”. Een klein groepje krijgt vragen, die ze aan de trainer moeten stellen en de trainer presenteert de lesstof rondom deze vragen. Je simuleert als het ware een vraag- en antwoordsessie. De trainer kiest vragen die goed bij het onderwerp aansluiten. Je spreekt een teken af met het groepje waaraan ze kunnen zien dat ze een vraag mogen stellen, bijvoorbeeld je neus snuiten, je bril afzetten of met je vingers knippen. Het is de bedoeling dat de andere deelnemers niet weten dat er vooraf mensen geselecteerd zijn om vragen te stellen. Later in de les kun je ook de overige deelnemers betrekken door hen nieuwe vragen te laten stellen.
Maak het stellen van vragen noodzakelijk
Wanneer je leerlingen met informatie overlaadt, houden ze weinig energie over om te onderzoeken en vragen te stellen. De trainer kan dit voorkomen door de onderstaande tips toe te passen.
Interpreteren van meerduidige informatie
Je kunt de deelnemers een blad met globale informatie geven en die details weglaat. Bijvoorbeeld een grafiek of een tekst die op meerdere manieren te interpreteren is. Laat de deelnemers in tweetallen de uitgedeelde informatie bespreken en zoveel mogelijk punten onderstrepen die ze niet begrijpen. Als er genoeg tijd is, kan er ook met viertallen gewerkt worden. Vervolgens bespreek je de vragen klassikaal. De vragen van de groep zijn op deze manier het uitgangspunt van de les. Houd wel in de gaten dat de deelnemers al het materiaal bestuderen en niet alleen de onderdelen waar vragen over gesteld worden.
Geef deelnemers een functie die het nodig maakt om vragen te stellen
Deelnemers spelen de rol van bijvoorbeeld een manager, een wetenschapper of een callcentermedewerker. De trainer geeft summiere achtergrond over de taken die bij de functie horen. De deelnemers worden in tweetallen gesplitst en krijgen een opdracht. Binnen een afgesproken periode moeten ze uitzoeken welke informatie ze nodig hebben om de opdracht uit te voeren. Vervolgens geef je de gevraagde informatie en gaan de deelnemers met de opdracht aan de slag.
Brainstormen
Door middel van brainstormen worden de leerlingen geactiveerd om ideeën of oplossing te genereren. Brainstormen kan ook worden gebruikt voor het bedenken van vragen. Je geeft de leerlingen een onderwerp en laat hen in kleine groepjes zoveel mogelijk vragen bedenken. Mogelijke onderwerpen zijn integratie van allochtonen, maatschappelijk ondernemen en sociale media.
Je kunt er aan toevoegen, dat ze zich moeten voorstellen dat ze iemand gaan interviewen over het betreffende onderwerp. Ook kun je er een wedstrijd van maken door de groep die de meeste vragen heeft, als winnaar aan te wijzen. Iedere groep presenteert de vragen en de andere deelnemers bepalen welke vragen de beste zijn en waarom.
Laat deelnemers zelf vragen maken voor een groepsdiscussie
De trainer geeft een debatonderwerp, maar laat de deelnemers de uiteindelijke discussievragen formuleren. Vooraf wordt eerst in kleine groepjes overlegd, vervolgens wordt klassikaal de uiteindelijke vragenlijst opgesteld.
Geef aan dat je vragen verwacht
Er zijn enkele manier om deelnemers te “dwingen” om vragen te stellen.
Begin de les altijd met een vraag- en antwoordsessie
De trainer geeft aan dat de les wordt begonnen met het beantwoorden van vragen over de vorige les, de gemaakte opdrachten of het leesmateriaal ter voorbereiding van deze les. De eerste lessen zullen weinig deelnemers vragen stellen, maar als je volhoudt zal het aantal zich uitbreiden. De deelnemers zullen zich gaan voorbereiden.
Eindig met een vraag- en antwoordsessie
Hiermee bereik je dat de leerlingen tijdens de les gaan nadenken over vragen die ze willen stellen.
Eis dat de deelnemers vragen stellen
Bijvoorbeeld: “Stuur me per mail twee vragen over de SWOT-analyse. Ik wil ze uiterlijk vrijdag aanstaande ontvangen. Enkele vragen gaan we maandag tijdens de les bespreken.”
Cursisten kunnen net zo veel van elkaar leren als van de trainer. Ze spreken dezelfde taal en ze kunnen elkaar persoonlijke aandacht geven. Als de randvoorwaarden goed zijn, kan samenwerkend leren actiever zijn dan het leren dat door de trainer wordt geleid. Het leren van elkaar wordt ook wel coöperatief leren genoemd. Hier spreken we over groepsleren. Inspanningen van de groep zijn nodig om leerresultaten te behalen en de deelnemers denken “we” in plaats van “ik”. Deelnemers bouwen een band op met hun teamgenoten om gezamenlijk complexe, uitdagende opdrachten uit te voeren. Ook voelen ze zich meer verantwoordelijk voor hun eigen ontwikkeling. Trainers spreken vaak over “mijn klas”, bijvoorbeeld “tijdens mijn lessen zijn de deelnemers zeer betrokken”. Wanneer groepsleren plaatsvindt, beschouwen de deelnemers de training als hun les in plaats van die van de docent.
Groepsleren kent ook nadelen. De trainer heeft minder controle over wat er geleerd wordt dan wanneer hij/zij zelf het middelpunt van de training is. Andere nadelen kunnen zijn:
Hieronder wordt beschreven hoe je bovengenoemde nadelen kunt beperken en groepsleren kunt bevorderen.
De samenstelling van lerende teams
De samenstelling van een team is vaak cruciaal voor succes.
Groepsgrootte
Het is aan te raden om teams van maximaal zes personen te vormen. Kleine teams werken sneller en kunnen hun werk beter coördineren. Het voordeel van groepen met meer dan zes personen is dat er meer kennis, vaardigheden en visies aanwezig zijn. Ze kunnen grotere projecten aan en kunnen het werk van afwezige of langzame deelnemers opvangen. Maar grote groepen blijven vaak hangen in zaken rondom het groepsproces, waardoor de voorgang wordt belemmerd. Wil je toch met grote groepen werken, houd er dan rekening mee dat grote teams meer structuur en formele overleggen nodig hebben. Ook is een duidelijke taakverdeling binnen de groep noodzakelijk.
Het is aan te bevelen om regelmatig te variëren met de groepsgrootte. Werk ook af en toe met tweetallen. Deelnemers leren meer over het werken in teams als ze in groepen werken, die wisselen in grootte en samenstelling. Ook is de kans kleiner dat ze klagen over de deelnemers met wie ze moeten gaan samenwerken.
Aselecte groepen
Wanneer je kiest voor groepen die aselect worden gevormd, voorkom je dat deelnemers alleen anderen kiezen bij wie ze zich op hun gemak voelen of met wie ze bevriend zijn. Ook worden er geen deelnemers buitengesloten. Ze leren op deze manier om met iedereen samen te werken.
Aftellen is de eenvoudigste manier om aselecte groepen te maken. Of deel gekleurde kaartjes uit. Deelnemers die een kaartje met dezelfde kleur hebben, vormen samen één groepje. Andere manieren zijn bijvoorbeeld mensen met dezelfde initialen bij elkaar zetten of deelnemers die in hetzelfde jaar geboren zijn. Het kan wel zijn dat je hierdoor groepjes van verschillende grootte krijgt.
Gevarieerde teams
Als je groepen aselect samenstelt, kun je er niet zeker van zijn, dat de deelnemers onderling verschillen in geslacht, kennis, motivatie enzovoort. De trainer kan dit sturen door gevarieerde teams te vormen. Een reden hiervoor kan zijn dat je minstens één ervaren of verantwoordelijke deelnemer in de groep wilt. Of je wilt deelnemers met verschillende visies bij elkaar hebben. Ook kan het wenselijk zijn dat iedere deelnemer minstens één teamgenoot heeft bij wie hij/zij terecht kan voor steun. Gevarieerde groepen komen meestal langzamer op gang, maar boeken op langere termijn meer succes.
Om gevarieerde teams te vormen, moet de trainer de groep wel goed kennen. Meestal kun je pas na meerdere lessen gaan werken met gevarieerde teams. Je kunt de teams samenstellen door voor de les een tafelschikking te maken. Je maakt bijvoorbeeld groepen van zes tafels en op iedere tafel plaats je een naambordje. Houd er rekening mee dat sommige deelnemers gaan klagen, maar houd voet bij stuk. Ook kun je aan het begin van de les de groepen samenstellen door de namen van alle deelnemers per groep hardop te noemen.
Homogene groepen
Soms kan het wenselijk zijn om groepen te maken die een belangrijke eigenschap delen. Homogene groepen organiseren zich meestal snel en boeken snel resultaat. Zulke groepen kunnen nuttig zijn, wanneer er bijvoorbeeld deelnemers zijn, die extra ondersteuning nodig hebben. Je plaatst hen in één groep en geeft hen extra aandacht. Andere uitgangspunten voor het samenstellen van homogene groepen zijn bijvoorbeeld een gemeenschappelijke interesse, achtergrond, werkervaring of leerstijl.
Zelfgekozen teams
Hoewel het meestal niet aan te raden is, zijn er omstandigheden waarin het toch de voorkeur heeft om deelnemers zelf groepjes te laten vormen. Bijvoorbeeld wanneer je opgevallen is, dat zelfgekozen groepjes succesvol waren, tijdens andere activiteiten. Je vertrouwt erop dat deze groepjes ook tijdens het groepsleren goede resultaten zullen boeken. Ook wanneer er hechte subgroepjes in de klas aanwezig zijn, kun je dit zo laten. En je onderzoekt of dit goed werkt. Grijp wel in, als het toch niet werkbaar blijkt! Let er ook op dat er groepjes van gelijke grootte worden gevormd. En stuur al te hechte groepsvorming bij.
Besteed tijd en aandacht aan teambuilding
Voordat er daadwerkelijk aan een opdracht begonnen kan worden, moet er eerst aandacht aan teamopbouw worden besteed. Deelnemers moeten aan elkaar wennen en aan het idee dat ze gaan samenwerken zonder directe leiding van de trainer. Hoeveel tijd hieraan besteed moet worden hangt af van de omstandigheden. En experimenteer hiermee, je ziet dan de verschillen.
Korte teamopbouwende activiteiten
Teamopbouwende activiteiten helpen om elkaar te leren kennen en om een groepscohesie te bevorderen. Hieronder volgen enkele voorbeelden:
Geef een voorproefje van groepsleren
Het is belangrijk dat deelnemers zich een beeld vormen van wat er van ze verwacht wordt en dat ze direct succes ervaren. Je kunt dit bereiken door een eenvoudige, kortdurende groepsopdracht te geven. Bijvoorbeeld: ieder team beantwoordt een korte, provocerende vraag, discussieert over een uitspraak, voert een kleine taak uit of speelt een kort spel. Je kunt eventueel een korte video-opname maken van een effectief lerend team en deze in de groep bespreken. Of laat door middel van een rollenspel een groepje een effectief lerend team spelen. De trainer doet ook mee en stuurt het spel, zodat duidelijk wordt welke gedragingen effectief teamleren bevorderen.
Laat teams regels en verantwoordelijkheden bespreken
Het praten over regels en verantwoordelijkheden bevordert het inzicht in de gewenste gedragingen om gestelde doelen te bereiken. De trainer kan de deelnemers zelf laten brainstormen, maar kan ook een lijst met aandachtspunten uitreiken. De deelnemers geven vervolgens aan welke ze belangrijk vinden. Bijvoorbeeld: op tijd komen, anderen uit laten spreken, het werk eerlijk verdelen en kennis maken met deelnemers die je niet kent.
Maak de deelnemers ervan bewust dat sommige taken van cruciaal belang zijn om het werk uit te voeren. Als dit niet gebeurt, zullen de teams doelloos ronddobberen en weinig bereiken. Leid het in met een verhaal of een filmpje. Vraag deelnemers vervolgens om een taak binnen hun team te kiezen: voorzitter, notulist, tijdsbewaker, onderzoeker, werkcontroleur. Laat de taken bij voorkeur rouleren.
Bouw groepsleren geleidelijk op
Veel trainers gebruiken traditionele leermethoden en voeren dan opeens groepsleren in, waarbij onervaren teams lange, complexe projecten moeten gaan uitvoeren. Meestal loopt dit op een mislukking uit. Dit kan voorkomen worden door de volgende adviezen op te volgen.
Breng structuur aan tijdens de eerste opdrachten
Begin de eerste twintig tot dertig minuten met goed gestructureerde leeractiviteiten, zodat de deelnemers kunnen wennen aan het groepsproces. Geef hen bijvoorbeeld één van de onderstaande opdrachten:
Geef de teams wel voldoende achtergrondinformatie om de taken goed uit te kunnen voeren. En geef duidelijk aan welk resultaat je verwacht. Zeg er bijvoorbeeld bij dat je wilt dat ze de antwoorden opschrijven in plaats van de antwoorden mondeling te geven. Neem ook tijd om het groepswerk na te bespreken.
Voer de moeilijkheidsgraad van de activiteiten op
Wanneer de deelnemers aan groepsleren beginnen te wennen, kun je langere en uitdagender taken geven aan de teams. Blijf wel duidelijk over de verwachte resultaten, maar leg wel de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de teams. Vraag hen bijvoorbeeld een voortgangsrapport te maken of een project af te ronden.
Het is belangrijk om hen ook bewust te maken van groepsdynamica. Vraag de groep om de voortgang in de groep te bespreken:
De teams hebben nog steeds enig toezicht nodig, maar de docent kan beginnen met het afbouwen van het begeleiden van het groepsproces.
Bouw het toezicht op de groepen af
Als de teams meer vat krijgen op groepsleren en meer verantwoordelijkheid tonen voor hun eigen leren, dan kan de trainer opdrachten gaan geven, die minder gestructureerd zijn. Bijvoorbeeld opdrachten waarbij de teams ook buiten de les materiaal moeten lezen, onderzoek verrichten of interviews afnemen.
Hieronder volgen enkele voorbeeldvragen die de trainer, tijdens een les over het houden van intervisiebijeenkomsten, kan stellen: “in welke beroepen wordt gebruik gemaakt van intervisiebijeenkomsten?”, "wat zijn doelen van intervisiegesprekken?” en “welke methoden voor het houden van intervisiegesprekken zijn er?” Vervolgens spreek je met de teams af hoeveel tijd ze hebben om de vragen te beantwoorden. Je kunt er voor kiezen om zowel tijdens als buiten de les gelegenheid te geven om aan de opdracht te werken.
Een ander voorbeeld is om de groep te vragen een SWOT-analyse te maken van hun eigen organisatie en verbeterpunten aan te dragen.
Je kunt het oplossen van een probleem, het beantwoorden van vragen etcetera, koppelen aan het geven van een presentatie voor de hele groep. Zo oefen je ook deze vaardigheid.
Gebruik afwisselende groepslerende activiteiten
Er bestaan vele verschillende activiteiten die je lerende teams kunt laten doen.
Informatie zoeken
Geef de teams vragen met bijhorend leermateriaal, waarin ze de antwoorden kunnen vinden. Deze manier kan vergeleken worden met een open-boek-tentamen en is vooral geschikt om droog feitenmateriaal levendiger te maken. Lesmaterialen die hierbij gebruikt kunnen worden zijn onder andere documenten, boeken, hand-outs en webpagina’s. De teams zoeken de antwoorden op in dit materiaal. Eventueel kun je er een wedstrijd van maken. Wie heeft de meeste goede antwoorden of welk team heeft het snelst de vragen beantwoord. De trainer kan de antwoorden met de hele groep bespreken en eventueel nog verder toelichten.
Benadruk voordelen van groepsleren
Laat de deelnemers ondervinden dat meerdere mensen meer weten dan één persoon. De trainer kan de groep een moeilijke of reflectieve vraag geven en deze eerst individueel laten beantwoorden. Bijvoorbeeld:
Vraag dan om de antwoorden met het team te delen en tot een groepsantwoord te komen.
Als alle groepen nieuwe antwoorden hebben bedacht, kunnen de groepsantwoorden met elkaar worden vergeleken.
Maak studiegroepjes
De trainer deelt studiemateriaal uit aan het team en vraagt hen om de stof aan elkaar uit te leggen, zonder de aanwezigheid van de trainer. De opdracht moet wel afgebakend zijn zodat de studiebijeenkomst nuttig is en de groep zichzelf kan aansturen. De werkwijze is als volgt:
Organiseer leerwedstrijden
Bij deze leervorm wordt het leren in studiegroepjes gecombineerd met een competitie. De teams krijgen lesmateriaal en bereiden zich voor op een wedstrijd met de andere teams. Het werkt als volgt:
Laat deelnemers elkaar onderwijzen
“Als u iets door en door wilt kennen, onderwijs het dan aan anderen” (T. Edwards).
Zowel de onderwijzende als lerende hebben er voordeel bij als deelnemers elkaar onderwijzen. Dit kun je op de onderstaande manieren stimuleren.
Maak een puzzel van het leren
Net als in puzzel wordt de leerstof in stukken gedeeld. Het materiaal moet natuurlijk wel geschikt zijn om op te delen en ieder onderdeel moet onafhankelijk van de andere delen te leren zijn. Iedere deelnemer combineert wat hij/zij zelf geleerd heeft, met dat van de anderen en verwerft zo een samenhangend stuk kennis. Als er veel lesstof is, kun je de deelnemers vragen het thuis voor te bereiden.
Voorbeeld:
Tijdens een training voor bedrijfskundigen geeft de docent een case voor het maken van een SWOT-analyse van een restaurant. Eventueel wordt aanvullend studiemateriaal uitgereikt. Je maakt vier groepen. De eerste groep bedenkt sterke kanten van het restaurant, de tweede groep inventariseert de zwakke kanten, de derde groep brengt kansen in kaart en de vierde groep zoekt bedreigingen. Vervolgens maak je nieuwe groepen, waarbij in ieder groepje een afgevaardigde van de vorige groepjes zit. Iedereen vertelt elkaar wat hij/zij in het vorige groepje heeft geleerd en wordt er een complete SWOT-analyse gemaakt van het restaurant. Ten slotte worden de resultaten met de hele groep besproken. De trainer verbetert eventuele onjuistheden of geeft een nadere toelichting om er voor te zorgen dat de leerstof is begrepen.
Laat deelnemers elkaars vragen beantwoorden
Iedere deelnemer krijgt een kaartje waarop hij/zij vragen kan opschrijven over het lesmateriaal dat is bestudeerd. Ook kan de trainer vragen om onderwerpen op te schrijven waarover ze graag willen praten. De trainer schudt de kaartjes en deelt ze uit. Iedereen denkt na over de vraag of het onderwerp en bedenkt een antwoord. Vervolgens vraag je of iemand de vraag op het kaartje hardop wil voorlezen en wil beantwoorden. Daarna vraag je de anderen uit de klas om aanvullingen te geven. Ga hiermee door totdat er niemand meer wil reageren.
Een klein groepje onderwijst de hele klas
De docent maakt subgroepjes, net zo veel als het aantal onderwerpen, dat behandeld moet worden. Ieder groepje krijgt informatie of een vaardigheid die uitgelegd moet worden aan de anderen. Bijvoorbeeld gesprekstechnieken, de algo-heuristische leertheorie van Landa of de bediening van een heftruck. Vraag ieder groepje om een stukje les te maken over het betreffende onderwerp. Stimuleer hen om de les zo actief mogelijk te maken en voorlezen te vermijden. De trainer kan bijvoorbeeld adviseren om gebruik te maken van visuele hulpmiddelen, voorbeelden te geven of een discussie te starten. Geef genoeg tijd om de les voor te bereiden. Ieder groepje houdt de presentatie voor de hele groep of een gedeelte van de groep.
Posters maken
Deze presentatievorm is zeer geschikt voor korte berichten, om fantasieën boven water te krijgen en om het uitwisselen van ideeën te stimuleren. Het is ook een goede manier voor deelnemers om hun waarnemingen en gevoelens over het onderwerp uit te drukken. Het werkt als volgt: Iedere deelnemer kiest een onderwerp dat verband houdt met de les en maakt hier een poster van. De trainer geeft wel het formaat aan en toeschouwers moeten eenvoudig kunnen herkennen wat er wordt uitgebeeld, zonder tekst of mondelinge toelichting. Hoewel je er ook voor kunt kiezen om een korte toelichting toe te voegen. Stimuleer de deelnemers om toekomstige presentaties aan te vullen met afbeeldingen.
Kinderen leren door concrete ervaringen, volgens de Jean Piaget. Jongvolwassen en volwassen zijn in staat om abstract te denken. Leren door ervaren en doen wordt daarom door veel onderwijzenden niet meer toegepast als kinderen ouder worden. Maar eigenlijk zou deze vorm van leren levenslang moeten doorgaan. Deelnemers leren bijvoorbeeld veel over het onderwijs door zelf een training te geven. Door concrete ervaringen te combineren met abstract denken, leren mensen meer over een onderwerp of vaardigheid. Ervaringsleren is niet alleen geschikt voor het beter begrijpen van begrippen, maar is ook erg belangrijk voor het ontwikkelen van vaardigheden. Er worden vijf tips gegeven voor het toepassen van ervaringsleren in trainingen.
Laat leerervaringen aansluiten bij de werkelijkheid
De dagelijkse of toekomstige praktijk van de deelnemers is het uitgangspunt voor het vormgeven van ervaringsleren. Om activiteiten te ontwikkelen moet je rekening houden met de beschikbare tijd. Ook kunnen misschien niet de daadwerkelijke praktijksituaties geoefend worden of vinden de deelnemers het eng.
Overval de deelnemers met een korte, verrassende gebeurtenis
Ontwikkel snelle activiteiten, die de verbazing van de deelnemers oproept en waar ze meteen verder over gaan praten. Je kunt bijvoorbeeld een deelnemer vragen om de armen over elkaar heen te slaan en ze vervolgens andersom te kruisen. Voor de betreffende deelnemer voelt het ongemakkelijk. Waarschijnlijk hebben de overige deelnemers hier niets van gemerkt. Ook kun je iets laten zien of doen, waarvan de uitkomst onvoorspelbaar is. Bijvoorbeeld je laat een zien hoe verschillend er gereageerd wordt, wanneer er een mobieltje afgaat tijdens een serieus gesprek. Nadat het mobieltje is afgegaan, vraag je de deelnemers hoe zij zouden reageren. Let er als trainer op dat je de deelnemers niet in een bepaalde richting stuurt, je wilt weten wat hun eigen eerste reactie is. Wie weet kom je als trainer ook nog voor verrassingen te staan!
Gebruik spel en oefeningen voor ervaringsleren
Een bekende oefening is “het gebroken vierkant”. Deelnemers worden geconfronteerd met ongeduld, frustratie en pessimisme; gevoelens die binnen teams aanwezig kunnen zijn.
Uitleg: Er worden groepjes van vijf gemaakt. Elke deelnemer krijgt een envelop. In elke envelop zitten stukken van verschillende vorm om vierkanten te maken. Iedereen legt de stukken voor zich op tafel.
Opdracht: Iedere deelnemer moet een volledig vierkant maken. Het spel is afgelopen als iedereen klaar is.
Speregels:
Nabeschouwing:
Hoe verliep de oefening? Wat vond je gemakkelijk / moeilijk? Je kunt ook mensen laten observeren en hen vragen om hun waarnemingen te rapporteren (zij doen niet mee met de oefening).
Laat deelnemers handelingen en begrippen concretiseren
Om de uitleg van de trainer te verhelderen, kan het nuttig zijn om enkele deelnemers te vragen om concepten te concretiseren of procedures te doorlopen. Bijvoorbeeld gegevens in een grafiek zetten, een sollicitatiegesprek voeren of een opdracht in SMART-termen uitschrijven. Hierbij kan de trainer bijvoorbeeld de volgende methoden hanteren:
Inleven in onbekende personen of situaties
Bedenk een type persoon of situatie waarover je de deelnemers wilt laten leren. Bijvoorbeeld hoe het is om bij een minderheid te horen, een bejaarde te zijn, tot een niet-westerse cultuur te behoren, autistisch te zijn of een leidinggevende functie te hebben. Vervolgens bedenk je manieren om de persoon of situatie uit te beelden. Je kunt onder andere gebruik maken van kleding of uitrusting die bij de gekozen persoon of situatie hoort. Of door middel van een rollenspel. Of vraag een deelnemer een type persoon te spelen en anderen stellen vervolgens vragen over ervaringen, gevoelens en meningen die bij dat type horen.
Leeftijdsimulatie is bedoeld om deelnemers de achteruitgang van de zintuigen en andere lichamelijke beperkingen van ouderen te laten ervaren. Deelnemers krijgen brillen die met vaseline zijn ingesmeerd, watjes voor in de oren, gedroogde erwten om in hun schoenen te doen en rubber handschoenen voor hun handen. Vervolgens wordt iedereen gevraagd om zijn/haar NAW-gegevens, medicijngebruik en allergieën op te schrijven. Daarna om een stukje te gaan lopen, buiten het klaslokaal.
Laat deelnemers kennis maken met een praktijksituatie
De trainer zorgt voor leerervaringen die zo dicht mogelijk de werkelijkheid benaderen. Organiseer een excursie of laat de deelnemers een projectverslag maken. Je kunt dit ook combineren. Andere mogelijkheden zijn (snuffel)stages, een bijbaantje of een bestuursfunctie bij een vereniging.
Reflectie op leerervaringen
Van de leerervaring op zich leer je niet zo heel veel. Wel van het nadenken over de opgedane ervaring. De deelnemers zullen het meeste uit de leerervaringen halen, wanneer je achteraf de onderstaande leergesprekken met hen voert.
Vertellen wat er met je gebeurt tijdens de leerervaring
“Wat deed je?”, “wat nam je waar?” en “wat voelde je?” zijn vragen die de deelnemers beantwoorden na een oefening of simulatie. De trainer kan hierbij gebruik maken van de discussietechnieken die in hoofdstuk C zijn besproken.
Nadenken over wat je geleerd hebt door de ervaring
Door na te denken over hun ervaringen, moeten de deelnemers een beroep doen op hun abstracte denkvermogen. De trainer kan de volgende vragen stellen:
Toepassen van het geleerde in toekomstige situaties
Na het doorlopen en analyseren van de oefeningen, wil je duidelijk krijgen wat het nut is voor nieuwe situaties. Stel bijvoorbeeld de volgende vragen:
Je kunt de deelnemers vragen om hun antwoorden op te schrijven. Wie wil kan de antwoorden delen met de anderen.
Vermijd het imiteren van handelingen.
Een veel gebruikte methode om vaardigheden te leren, is het geven van demonstraties door de trainer. Het risico bestaat dat de deelnemers het gedrag van de trainer gaan imiteren in plaats van zelf na te denken. De trainer toont bijvoorbeeld een deelnemer hoe je in Outlook een nieuwe contactpersoon aanmaakt. Als de deelnemer het meteen daarna zelf doet, lukt het meestal nog wel. Maar de volgende dag is hij/zij het vaak alweer vergeten. Sinds de demonstratie heeft de deelnemer al weer allerlei andere mentale handelingen moeten verrichten. Het aanmaken van een contactpersoon in Outlook is niet in het geheugen opgeslagen. Pas als de handeling vaak is herhaald of geoefend, wordt deze in het geheugen opgeslagen.
Vaak bestaan een vaardigheid uit meerdere stappen of handelingen. Trainers laten de verschillende stappen meestal één voor één zien. Dit zou dan moeten leiden tot het kunnen uitvoeren van de complete vaardigheid. De vraag is of dit wel zo is. Kunnen de leerlingen wel de complete handeling uitvoeren of alleen de losse deelhandelingen of zijn ze ook deze al weer (gedeeltelijk) vergeten? Hieronder volgen enkele suggesties om het leren door demonstraties te verbeteren.
Demonstreren zonder uitleg
De gebruikelijke manier om een vaardigheid aan te leren is door middel van een demonstratie met een toelichting door de trainer. Daarna wordt de deelnemers gevraagd om de vaardigheid zelf uit te voeren. In plaats hiervan kun je de deelnemers ook vragen om de demonstratie nauwkeurig te observeren en vervolgens na te vertellen wat ze hebben gezien. Dit bevordert de mentale alertheid.
Begin met een overzicht van het eindresultaat, zodat er een beeld ontstaat over de complete vaardigheid. Laat daarna een deelhandeling zien. Je kunt deelnemers hierover ook in tweetallen laten praten. De trainer geeft eventueel aanvullingen als het niet duidelijk is of demonstreert de handeling opnieuw. De deelnemers krijgen de gelegenheid om de stap te oefenen. De trainer laat vervolgens in stilte de overige deelstappen zien om het totaaloverzicht van de vaardigheid in het oog te houden. Vervolgens wordt weer een deelstap gedemonstreerd, in tweetallen besproken en geoefend. Dit proces wordt herhaald tot dat alle stappen zijn behandeld. Ten slotte voeren de deelnemers alle stappen van de vaardigheid uit.
Verhoog de uitdaging
Wanneer de deelnemers een vaardigheid kunnen uitvoeren met hulp van de trainer, vraag je hen om de vaardigheid geheel zelfstandig van begin tot eind uit te voeren. Je kunt de deelnemers ook in duo’s de vaardigheid aan elkaar laten demonstreren.
Deelnemers die de vaardigheid beheersen, kun je vragen om anderen te helpen die het nog niet onder de knie hebben. Maak hen er wel attent op dat ze niet alleen moeten corrigeren of de vaardigheid showen. De hulp moet er toe leiden dat de ander de vaardigheid ook geheel zelfstandig kan uitvoeren.
Herhaal de vaardigheid na een tijdje. Bouw de vaardigheid bijvoorbeeld tijdens een opdracht in, samen met andere vaardigheden. Je herhaalt de vaardigheid niet van te voren: tijdens de opdracht worden de deelnemers ermee geconfronteerd.
Rollenspelen voor het aanleren van verbale vaardigheden
Een rollenspel is een uitstekend middel om verbale vaardigheden aan te leren, zoals verkopen, onderhandelen, interviewen, actief luisteren en omgaan met (eigen) agressie. Deelnemers hebben vaak een hekel aan rollenspelen. Ze zijn liever toeschouwer dan deelnemer. Ze zijn bang om voor schut te staan voor de groep. En andere reden kan zijn dat een rollenspel onnatuurlijk aanvoelt. De onderstaande aanwijzingen kunnen helpen om de hindernissen te overwinnen.
De deelnemers begeleiden de trainer tijdens een rollenspel
Bedenk een rollenspel dat gewenste gedragingen demonstreert. Om de bedreiging van rollenspel voor de deelnemers te reduceren, speelt de trainer de hoofdrol. De groep geeft antwoorden en bepaalt de richting van het spel. Tijdens een rollenspel met twee personen geeft de trainer duidelijk aan, dat hij/zij de hoofdrol speelt. Vervolgens wordt een vrijwilliger uit de groep gezocht, die de andere rol op zich wil nemen. Eventueel krijgt deze persoon van te voren een script voor zijn/haar rol. Stop regelmatig tijdens het spel en vraag de toeschouwers om de trainer feedback te geven of een vervolgrichting aan te geven. Bijvoorbeeld “wat moet ik nu zeggen”? Luister goed en probeer de verkregen aanwijzingen uit. In de loop van het rollenspel zullen de deelnemers de trainer steeds meer gaan coachen om de situatie te hanteren. Zo oefenen de deelnemers alvast voor hun eigen rollenspel.
Werk met tweetallen voor een veilige sfeer
Vorm tweetallen en geef hen een script voor een rollenspel om samen te spelen. Zorg dat er genoeg ruimte is voor ieder duo om de privacy te waarborgen. Je kunt ook met groepjes van drie werken: twee spelers en één observant.
Voor de trainer is het onmogelijk om alle groepjes te monitoren als de rollenspelen tegelijkertijd plaatsvinden. Maar de deelnemers krijgen zo toch de gelegenheid om zich alvast bloot te geven. Vervolgens kun je enkele groepjes vragen om voor de hele groep te spelen. De trainer kan dan begeleiden, aanwijzingen geven of nieuwe gedragingen tonen.
Maak gebruik van scripts
Geef de deelnemers een script met voorbeelden om succesvol te handelen, dat ze van te voren kunnen lezen. De deelnemers spelen het rollenspel meerdere keren, volgens dit script, met verschillende personen. Later kun je deelnemers vragen om het script uit het hoofd na te spelen of zelf een script te bedenken.
Laat de hele groep mee doen door de spelers te laten rouleren
De trainer speelt bijvoorbeeld de rol van een lastige klant bij een callcenter. De eerste deelnemer krijgt kort de tijd om de klant te woord te staan, vervolgens neemt een tweede deelnemer het over enzovoort. Niemand hoeft op deze manier lang voor de groep te staan.
Stimuleer de deelnemers om te spelen en feedback te ontvangen
Hoewel het bedreigend kan zijn om voor de groep een compleet rollenspel te spelen en feedback te krijgen, is het wel de manier om verbale vaardigheden te ontwikkelen. De trainer kan de volgende tactieken toepassen:
Door de beschikbaarheid van computers en internet over de hele wereld en de ontwikkeling van nieuwe software, hoeven trainingen niet persé in het klaslokaal plaats te vinden. Er zijn computergestuurde lesprogramma’s met verschillende leerroutes, die in eigen tempo en zonder trainer gevolgd kunnen worden. Ook kunnen computers uitdagen tot actief leren op hoog niveau. Enige terughoudendheid is op zijn plaats. Sommige programma’s maken de leerlingen juist passief of zijn wel vermakelijk maar niet educatief. Iedere lessituatie is uniek. Het gebruik van technische hulpmiddelen is geen doel op zichzelf, ze moeten bijdragen tot het bevorderen van actief leren.
Het gebruiken van techniek in het onderwijs wordt ook wel e-learning genoemd. Er zijn verschillende vormen:
Maak e-learninglessen van actieve groepsleerstrategieën
Veel van de strategieën die in voorafgaande hoofdstukken zijn besproken, kunnen ook in de vorm van e-learning worden toegepast. Hieronder volgen enkele tips om ze op een actieve manier te gebruiken.
Zorg voor “hersenvriendelijke” informatieoverdracht
Een voordeel van e-learning is dat kennis in eigen tempo verworven kan worden. Let er wel op dat de aangeboden informatie begrijpelijk is en wordt onthouden. Bouw daarom de volgende onderdelen in:
Stimuleer samenwerken en discussiëren met medecursisten
Tijdens e-learning kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld email, discussiepanels en chatrooms voor de onderlinge communicatie. Enkele mogelijkheden zijn:
Experimenteer met verschillende mogelijkheden
Zoek op internet naar spelletjes, een doolhof of een bijvoorbeeld een quiz. Of gebruik simulaties; er zijn bijvoorbeeld simulatieprogramma’s voor het bedienen van een vliegtuig. Op internet zijn ook handleidingen te vinden voor het ontwikkelen van online rollenspelen. De ontwikkelingen gaan snel. Wat vandaag op internet te vinden is, kan morgen verdwenen zijn of aangepast zijn!
Toepassen van e-learning in het klaslokaal
E-learning kan ingezet worden ter ondersteuning van de les of om de les productiever te maken.
Huiswerkopdrachten
Vraag deelnemers om thuis een video te bekijken ter oriëntatie op het onderwerp dat tijdens de les behandeld gaat worden. Of laat hen thuis een test op de computer maken om hun huidige kennis en vaardigheden te testen. Ook kun je extra oefenmateriaal ontwikkelen voor leerlingen die dat nodig hebben. Ook kun je de mail gebruiken voor het versturen van opdrachten en het inleveren van vragen of opdrachten. Ze kunnen dan tijdens de les besproken worden.
Voorkomen van een overvloed aan informatie tijdens de les
Behandel tijdens de les alleen de hoofdpunten, zodat de deelnemers niet oververmoeid raken en daardoor geen informatie meer opslaan of ongeïnteresseerd raken. Stuur de deelnemers na de les een lijst met verwijzingen naar artikelen, boeken of websites voor verdere studie.
Aanvulling op het klassikaal onderwijs
E-learning kan gebruikt worden tijdens de les om de training te versterken:
3. Klassikaal onderwijs als aanvulling op e-learning
E-learning wordt vaak gebruikt wanneer de deelnemers op verschillende locaties werken of wanneer training lastig met werk te combineren is. Het wordt niet aanbevolen om alleen onderwijs via e-learning te verzorgen. Groepsbijeenkomsten kunnen de effectiviteit van de training verhogen:
Je wilt graag dat je deelnemers onthouden wat ze hebben geleerd en dat je training bijzonder was. Hoe zullen de deelnemers de training beoordelen, wat hebben ze geleerd en hoe kunnen ze de leerstof toepassen na de training.? En zijn ze trots op hun geleverde prestaties? De afsluiting van de training organiseer je rond deze vragen.
1. Laat de deelnemers beoordelen wat ze hebben geleerd.
Er zijn verschillende manieren om de deelnemers te laten beoordelen wat ze hebben geleerd tijdens de training. Gebruik voor je afsluiting een creatieve, uitdagende vorm, bijvoorbeeld:
Je kunt de deelnemers tijd geven om de opdracht voor te bereiden, maar je kunt er ook voor kiezen om hen voor het blok te zetten. Stimuleer dat de deelnemers applaudisseren bij de prestaties van anderen.
Evalueren van wat er is geleerd
Aan het einde van de training geef je deelnemers de gelegenheid om zelf na te denken over wat ze hebben geleerd. En welke vaardigheden ze hebben ontwikkeld en welke nieuwe inzichten ze hebben verkregen. Er zijn verschillende manieren voor reflectie.
Vragenlijsten
De trainer ontwikkelt eenvoudige vragenlijsten waarmee de deelnemers hun kennis, vaardigheden en inzichten zelf kunnen beoordelen. Enkele voorbeelden:
De deelnemers onderzoeken zelf wat ze hebben geleerd
Na verloop van tijd zijn deelnemers vaak weer vergeten, wat ze in eerdere bijeenkomsten geleerd hebben. Dit kun je voorkomen door de deelnemers de tijd te geven om na te denken wat ze van deze opleiding opgestoken hebben. Dit kan van alles zijn, nieuwe kennis of vaardigheden, meer vertrouwen, inzicht, verdieping, enzovoort. Je kunt dit ook in groepjes doen. Ieder groepje maakt een gezamenlijke lijst van de inbreng van de individuele leden. Hang deze lijsten op en vraag de deelnemers aan te kruisen wat zij ook geleerd hebben, maar wat ze niet zelf hadden genoemd.
Verschil tussen begin- en eindsituatie inschatten
Je vraagt de deelnemers aan het begin van de opleiding om een inschatting te maken van hun kennis, vaardigheden, inzichten, meningen, gevoelens enzovoort. Bijvoorbeeld: “Wat zijn kenmerken van een goede leidinggevende” of “Wat zijn voordelen van e-learning”? Je kunt een vragenlijst uitdelen, een discussie of debat organiseren of het op laten schrijven.
Aan het eind van de opleiding, studie of cursus vraag je de deelnemers opnieuw naar hun kennis, vaardigheden en inzichten. Bespreek de verschillen tussen de begin- en eindsituatie.
Je kunt ook vragen wat deelnemers zelf verwachten van de training, waarom ze de opleiding volgen, of wat hun eigen leerdoelen zijn. Laat hen dit op papier zetten. Tijdens de opleiding krijgen de deelnemers regelmatig de tijd om dit document te herlezen en te evalueren wat de stand van zaken op dat moment is. Aan het einde volgt een eindevaluatie om te beoordelen of de geïnvesteerde tijd en inspanningen, de moeite waard zijn geweest. De trainer kan de deelnemers om feedback vragen voor eventuele verbeterpunten voor een volgende opleiding.
Vervolgactiviteiten na afloop van de training
De waarde van een actieve training wordt voor een groot deel bepaald door de toepassingsmogelijkheden in de toekomst.
Zelfstandig verder leren na de training
Geef de deelnemers suggesties hoe ze na de training verder kunnen gaan. Bijvoorbeeld:
Je kunt de deelnemers vragen om in kleine groepjes te brainstormen over concrete toepassingsmogelijkheden .
Opstellen van leerpunten om te onthouden
De deelnemers maken geheugensteuntjes voor zichzelf van relevante punten of uitspraken.
“Ik ben niet bang voor stormen, zij leren mij hoe ik mijn schip moet besturen” of “SMART staat voor….” zijn voorbeelden hiervan. Deze zelfgekozen reminders kunnen ze eventueel op de deur van de koelkast plakken, op hun bureau leggen of in hun mobiele telefoon opslaan. Eventueel kunnen de geheugensteuntjes onderling uitgewisseld worden.
Het maken van een actieplan
De deelnemers kunnen een contract met zichzelf opstellen, waarin ze aangeven welke leeractiviteiten ze gaan ondernemen. De kans is dan groter, dat ze het ook daadwerkelijk gaan doen. De deelnemers kunnen bijvoorbeeld een brief aan zichzelf schrijven over hun persoonlijke vervolgactiviteiten en deze in een aan zichzelf geadresseerde enveloppe doen. De trainer stuurt ze dan na verloop van tijd naar de deelnemers op.
De trainer kan ook een voorgedrukt formulier verstrekken, dat iedere deelnemer kan invullen. Ook deze wordt dan na enige tijd naar de deelnemers gezonden.
Vier de afsluiting van de training
De deelnemers hebben hard gewerkt en hebben gezamenlijk veel bereikt.
Gezamenlijk terugkijken op de leerervaringen
Een gezamenlijke terugblik op training geeft de deelnemers de gelegenheid om te ervaren wat ze met elkaar hebben bereikt. Bedenk een slotactiviteit waarbij het gezamenlijke resultaat geldt.
Bijvoorbeeld: schrijf de titel van de training op een groot bord. En vraag de deelnemers om van hieruit woorden te bedenken die te maken hebben met de onderwerpen van de training, net zoals bij Scrabble. En laat hen de taken onderling verdelen. Sommigen schrijven en anderen zoeken nieuwe woorden. Er wordt ook afgesproken hoeveel tijd er is om zoveel mogelijk nieuwe woorden te maken. Daarna worden alle woorden geteld en de trainer en de deelnemers geven een daverend applaus voor dit gezamenlijke resultaat. Als de groep te groot is kun je ook met subgroepen werken. De trainer zet de gevonden woorden van alle groepen op het bord, zonder aan te geven uit welke groep een woord komt.
Ook kun je de deelnemers een leeg vel geven voor hun “eindbeoordeling”. Blijf even vaag over de invulling hiervan. Vraag vervolgens aan iedere deelnemer om onderwerpen en leeractiviteiten op te schrijven die zij zich herinneren van de gehele training. Laat hen ze opschrijven in de volgorde zoals zij zich ze nu herinneren. Maak hierna van alle individuele lijsten een groepslijst. Vraag vervolgens aan de deelnemers om een terugblik te geven op (onderdelen) van de lijst: leuke momenten, grappige voorvallen, verworven inzichten, prettige samenwerking, enzovoort.
Waarderen van de bereikte resultaten
Het einde van de training is een goed moment om blijk van waardering te geven voor het verrichte (gezamenlijke) werk. Hieronder volgen enkele suggesties:
Afscheid nemen van elkaar
Deelnemers werken vaak nauw samen tijdens actieve trainingen. Het is belangrijk dat ze afscheid van elkaar kunnen nemen en hun dank kunnen betuigen voor de steun van anderen.
Voorbeeld:
Laat alle deelnemers in een kring gaan staan. De trainer vertelt kort wat de groep voor hem/haar heeft betekend. Vervolgens wijst hij/zij een deelnemer aan, die vervolgens wat zegt. Bijvoorbeeld: Ik ben blij dat ik jullie persoonlijk heb leren kennen of ik heb met veel plezier met jullie samengewerkt of ik voelde me thuis in de groep door de open sfeer. Vervolgens wijst hij//zij een volgende deelnemer aan die zijn/haar ervaring vertelt, enzovoort.
Je hierbij gebruik maken van een bol touw om de deelnemers letterlijk en figuurlijk met elkaar te verbinden. Degene die aan het woord is geweest, gooit de bol touw naar de volgende deelnemer, maar houdt het touw ook zelf vast. Aan het eind heeft iedereen het touw vast en is er een spinnenweb ontstaan van het touw. De trainer sluit af door te vertellen dat de training begon met een verzameling individuen. Allen waren bereid om zich te verbinden en van elkaar te leren. Dan wordt het touw doorgeknipt zodat iedereen een stuk touw heeft. Bedank de groep voor de interesse, inbreng, tijd en moeite.
Hieronder volgen nog enkele aanbevelingen voor het geven van actieve trainingen.
Stel het resultaat centraal in plaats van de inhoud
Het onderwerp van een training wordt vaak onderverdeeld in subonderwerpen. Per les wordt dan een subonderdeel behandeld. Op papier lijkt het dan alsof het hele onderwerp is behandeld. Maar ervaren de deelnemers dat ook zo? Hebben zij het gevoel dat ze de hele stof beheersen en vooral ook kunnen toepassen? Actieve trainingen gaan uit van het eindresultaat, dat wil zeggen, integrale toepassing van het geleerde. En niet zo zeer van alleen het kennen of uitvoeren van losse concepten en/of deelvaardigheden.
Het is aan te raden om je huidige trainingen eens onder de loep te nemen en je af te vragen of ze de inhoud of het eindresultaat centraal stellen. Als je jouw trainingen vooral rondom inhoud inricht, stel jezelf dan de volgende vraag: Wat wil ik dat mijn deelnemers kunnen na afloop van mijn training?
Hier volgen enkele voorbeelden van doelstellingen die de trainer kan stellen:
Maak vooraf een inschatting van de situatie
Nadat je hebt vastgesteld wat je wilt bereiken met je training, bepaal je hoe je dit wilt bereiken. Stel jezelf de volgende vragen:
Zie de mogelijkheden en kansen
In dit boek is uitgelegd hoe je door het toepassen van de acht besturingsmechanismen je trainingen bijzonder kunt maken. De deelnemers kunnen zich gemakkelijker redden in een steeds sneller veranderende wereld. Als je jezelf echt wilt onderscheiden als trainer dien je:
Veel plezier met actief leren en het geven van actieve trainingen!
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
4764 |
Add new contribution