TentamenTests van Research Methods for the Behavioral Sciences - Stangor - 5e druk

Wat is gedragswetenschappelijk onderzoek? - Tentamens 1

Meerkeuzevragen

Vraag 1

Kenmerk(en) van kritisch denken is/zijn:

  1. Vermijd drogredeneringen.
  2. Houd een open kijk op de verschillende aspecten van het probleem.
  3. Houd rekening met verborgen aannames (hidden assumptions).
  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

Vraag 2

Onderzoek is…

  1. Het goed bestuderen en lezen van specifieke documenten.
  2. Bestaande informatie verzamelen en hieruit een conclusie trekken.
  3. Kritisch denken en het aannemen van een oriëntatie.
  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

Vraag 3

Kwantitatieve data … en kwalitatieve data …

  1. Is bewijs in de vorm van nummers; is bewijs in de vorm van visuele beelden, woorden of geluiden.
  2. Is bewijs in de vorm van visuele beelden, woorden of geluiden; is bewijs in de vorm van nummers.
  3. Geeft betrouwbare resultaten; geeft onbetrouwbare resultaten.
  4. Komt minder vaak voor; komt vaker voor.

Vraag 4

Basic social research is gericht op vorderingen van fundamentele kennis, maar mist vaak…

  1. Een praktische korte termijntoepassing.
  2. Betrouwbaarheid.
  3. Validiteit.
  4. Alle bovenstaande antwoorden.

Vraag 5

Wat betekent het als Pearson's r = 0?

  1. Er is een negatief verband tussen variabele x en y.
  2. Er is geen verband tussen variabele x en y.
  3. Er is een positief verband tussen variabele x en y.
  4. Geen van bovenstaande antwoorden is juist.

Vraag 6

Welk onderzoeksdesign wordt gebruik om uitspraken te doen over causale relaties?

  1. Beschrijvend onderzoek.
  2. Correlationeel onderzoek.
  3. Experimenteel onderzoek.
  4. Interventie onderzoek.

Vraag 7

Welke bewering(en) is/zijn juist?

I. Wetenschappelijk onderzoek kan stellingen met betrekking tot waarden bewijzen.
II. Wetenschappelijk onderzoek kan stelling met betrekking tot waarden ontkrachten.

  1. Alleen bewering I is juist.
  2. Alleen bewering II is juist.
  3. Beide beweringen zijn juist.
  4. Beide beweringen zijn onjuist.

Vraag 8

Onder kwantitatieve data vallen…

  1. Experimenten.
  2. Vragenlijsten.
  3. Inhoudsanalyse en bestaande statistiekenanalyse.
  4. Alle bovenstaande antwoorden zijn mogelijk.

Open vragen

Vraag 1

Noem vier kenmerken van de wetenschappelijke methode.

Vraag 2

Wat is hindsight bias?

Antwoordindicatie MC-vragen

Vraag 1

D. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

Vraag 2

D. Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.

Vraag 3

A. Is bewijs in de vorm van nummers; is bewijs in de vorm van visuele beelden, woorden of geluiden.

Vraag 4

A. Een praktische korte termijntoepassing.

Vraag 5

B. Er is geen verband tussen variabele x en y.

Vraag 6

C. Experimenteel onderzoek.

Vraag 7

D. Beide beweringen zijn onjuist.

Vraag 8

D. Alle bovenstaande antwoorden zijn mogelijk.

Antwoordindicatie Open vragen

Vraag 1

Empirisch, objectief, transparant, en repliceerbaar.

Vraag 2

De neiging te denken dat je iets had kunnen voorspellen, terwijl je dat op basis van de aanwezige informatie niet had kunnen doen.

Hoe stel je een hypothese op? - Tentamens 2

 

MC-vragen

Vraag 1

Een “literature review” is…

  1. Een maatstaf voor hoe betrouwbaar een artikel is.
  2. Onderzoek naar eerder gedane bevindingen over dit onderwerp.
  3. Een korte samenvatting van een artikel.
  4. De afsluitende samenvatting van een artikel.

    Vraag 2

    Een “grounded theory” (gegronde theorie) houdt in dat …

    1. De theorie per definitie waar is.
    2. Veel theorieën op deze ene theorie zijn gebaseerd.
    3. Ideeën en thema’s verkregen zijn door data-observatie.
    4. Deze theorie op slechts één andere theorie is gebaseerd.

    Vraag 3

    Welke bewering(en) is/zijn juist?

    I. Een goede theorie is falsifieerbaar.
    II. Bij het ontwikkelen van een hypothese spelen intuïtie, observatie, en eerder gedaan onderzoek een rol.

    1. Alleen bewering I is juist.
    2. Alleen bewering II is juist.
    3. Beide beweringen zijn juist.
    4. Beide beweringen zijn onjuist.

    Open vragen

    Vraag 1

    Plaats de volgende begrippen in de juiste volgorde:

    • Onderzoeksvraag.
    • Hypothese.
    • Onderzoeksontwerp.
    • Theorie.
    • Data.

    Vraag 2

    Plaats de delen van een wetenschappelijk artikel in de juiste volgorde. De gebruikte woorden zijn:

    • Discussie.
    • Resultaten.
    • Abstract.
    • Introductie.
    • Methode.

    Vraag 3

    Zet de zes stappen voor het opstellen van een “literature review” in de goede volgorde.

    • Onderzoeksverslagen lokaliseren.
    • Referentielijst maken.
    • Onderwerp verfijnen.
    • Onderzoeksverslagen lokaliseren, lezen, en notities maken.
    • “Literature review” schrijven.
    • Onderzoek ontwerpen.
    • Notities organiseren.

    Vraag 4

    Wat wordt bedoeld met een afhankelijke en een onafhankelijke variabele?

    Vraag 5

    Hanna is onderzoeker voor bedrijf A in de provincie Groningen. Ze test diverse deodoranten om te onderzoeken of ze mensen lekkerder laten ruiken. Ze scheidt de deelnemers van haar onderzoek in drie groepen en laat ze allemaal dezelfde broek en trui dragen. De eerste groep spuit 0.5 liter deodorant A op, de tweede groep spuit 0.5 liter deodorant B op en de derde groep draagt geen deodorant. Elke deelnemer wordt vervolgens naar een kamer gebracht en twee onafhankelijke onderzoekers beoordelen hoe lekker ze ruiken ze zijn op een schaal van 1 tot 10.

    Wat is de afhankelijke, onafhankelijke en controle variabele?

    Vraag 6

    Vul de volgende zin aan: Een hypothese vormt de basis voor ... en ... onderzoek, maar niet voor ... onderzoek.

    Vraag 7

    Er wordt onderzoek gedaan naar het effect van gewelddadige films op de agressie van kinderen. Wat is in dit onderzoek de afhankelijke variabele? En wat is de onafhankelijke variabele?

    Antwoordindicatie MC-vragen

    Vraag 1

    B. Onderzoek naar eerder gedane bevindingen over dit onderwerp.

    Vraag 2

    C. Ideeën en thema’s verkregen zijn door data-observatie.

    Vraag 3

    C. Beide beweringen zijn juist.

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    1. Theorie.
    2. Onderzoeksvraag.
    3. Onderzoeksontwerp.
    4. Hypothese.
    5. Data.

    Vraag 2

    1. Abstract.
    2. Introductie.
    3. Methode.
    4. Resultaten.
    5. Discussie.

    Vraag 3

    1. Onderwerp verfijnen.
    2. Onderzoek ontwerpen.
    3. Onderzoeksverslagen lokaliseren, lezen, en notities maken.
    4. Notities organiseren.
    5. “Literature review” schrijven.
    6. Referentielijst maken.

    Vraag 4

    Een onafhankelijke variabele wordt ook wel een voorspellende variabele genoemd. Een afhankelijke variabele wordt gezien als de uitkomst variabele.

    Vraag 5

    • Afhankelijk: de schaal van 1-10.
    • Onafhankelijk: de type deodorant.
    • Controle: de broek en de trui die elke deelnemer aan heeft.

    Vraag 6

    Een hypothese vormt de basis voor correlationeel en experimenteel onderzoek, maar niet voor beschrijvend onderzoek.

    Vraag 7

    • Onafhankelijke variabele = agressieve films.
    • Afhankelijke variabele = agressie.

     

    Een “literature review” is…

     

    1. Een maatstaf voor hoe betrouwbaar een artikel is.
    2. Onderzoek naar eerder gedane bevindingen over dit onderwerp.
    3. Een korte samenvatting van een artikel.
    4. De afsluitende samenvatting van een artikel.

     

    Welke rol speelt ethiek in onderzoek? - Tentamens 3

     

     

    MC-vragen

    Vraag 1

    Zijn de volgende uitspraken juist of onjuist?

    I. Onderzoeksfraude en plagiaat zijn twee vormen van scientific misconduct.
    II. Iets dat ethisch is, hoeft niet per se legaal te zijn.

    1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
    2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
    3. Beide stellingen zijn onjuist.
    4. Beide stellingen zijn juist.

    Vraag 2

    De term “informed consent” slaat op…

    1. Dat de onderzoeker met de proefpersonen praat.
    2. Dat de onderzoeker stap voor stap uitlegt wat er gaat gebeuren.
    3. Een overeenkomst dat de participant meedoet en de onderzoeker kan hem/haar hieraan houden en hiertoe verplichten.
    4. Een overeenkomst waarin participanten laten weten, dat zij willen deelnemen aan en bevestigen te weten wat het onderzoek inhoudt.

    Vraag 3

    Anonimiteit in onderzoek houdt in dat …

    1. De onderzoeker de participant niet ziet.
    2. De participant de onderzoeker niet ziet.
    3. Gegevens van de participant niet terug te leiden zijn naar de participant als individu.
    4. De participant over geen enkel gegeven van het onderzoek beschikt.

    Vraag 4

    Vertrouwelijkheid in onderzoek houdt in dat …

    1. De papieren met gegevens van de participant niet mogen worden doorverkocht.
    2. Bepaalde informatie die in vertrouwen is verteld aan de onderzoeker niet wordt doorgespeeld.
    3. De onderzoeker niks over het onderzoek vertelt tegen de participant.
    4. De onderzoeker als enige de data verwerkt.

    Vraag 5

    Wat is de functie van een IRB (Institutional review board)?

    1. De impact van onderzoeksprocedures op participanten in de gaten houden.
    2. In de gaten houden of alle onderzoeken die gepubliceerd worden wel betrouwbaar zijn.
    3. In de gaten houden of alle onderzoeken die gepubliceerd worden wel valide zijn.
    4. Het uitgeven van subsidies aan onderzoekers voor het doen van onderzoek.

    Vraag 6

    Af en toe kan het voorkomen dat je als onderzoeker een subsidie krijgt van een sponsor die bepaalde resultaten wil hebben. Hij koopt jou dan als het ware om, om tot deze resultaten te komen. Hoe moet je handelen?

    1. Luisteren naar deze sponsor, hij subsidieert jouw onderzoek en jij moet dus aan zijn/haar wensen en eisen voldoen.
    2. Niet luisteren naar deze sponsor, legitiem onderzoek kent geen restricties.
    3. Uitzoeken in hoeverre de gewenste resultaten overeen komen met de resultaten die de sponsor wil hebben, en de gemiddelde data publiceren.
    4. Met andere onderzoekers overleggen wat je moet doen.

    Open vragen

    Vraag 1

    Wat wordt bedoeld met debriefing?

    Vraag 2

    Wat houdt het begrip “principle of voluntary consent” in?

    Vraag 3

    Waar of niet waar: Anonimiteit en vertrouwelijkheid moeten altijd samengaan om aan de ethische richtlijnen van onderzoek te voldoen.

    Vraag 4

    Noem de vier basisprincipes van ethisch onderzoek.

    Antwoordindicatie MC-vragen

    Vraag 1

    D. Beide stellingen zijn juist.

    Vraag 2

    D. Een overeenkomst waarin participanten laten weten, dat zij willen deelnemen aan en bevestigen te weten wat het onderzoek inhoudt.

    Vraag 3

    C. Gegevens van de participant niet terug te leiden zijn naar de participant als individu.

    Vraag 4

    B. Bepaalde informatie die in vertrouwen is verteld aan de onderzoeker niet wordt doorgespeeld.

    Vraag 5

    A. De impact van onderzoeksprocedures op participanten in de gaten houden.

    Vraag 6

    B. Niet luisteren naar deze sponsor, legitiem onderzoek kent geen restricties.

    Antwoordindicatie Open vragen

    Vraag 1

    Dit proces vindt plaats wanneer een onderzoek afgerond is en kan helpen bij het verlichten van mogelijke schade veroorzaakt door het onderzoek. Dit proces beschrijft het werkelijke doel van het onderzoek.

    Vraag 2

    Participanten moeten expliciet en vrijwillig toestemmen met hun deelname.

    Vraag 3

    Niet waar.

    Vraag 4

    De vier basisprincipes zijn:

    1. Bescherming tegen fysieke en psychologische schade.
    2. Vrijheid van keuze.
    3. Bewustzijn van machtsverschillen tussen onderzoeker en participant.
    4. Eerlijk beschrijven van de aard en het gebruik van onderzoek.

     

    Zijn de volgende uitspraken juist of onjuist?

    I. Onderzoeksfraude en plagiaat zijn twee vormen van scientific misconduct.
    II. Iets dat ethisch is, hoeft niet per se legaal te zijn.

     

    1. Stelling I is juist; stelling II is onjuist.
    2. Stelling I is onjuist; stelling II is juist.
    3. Beide stellingen zijn onjuist.
    4. Beide stellingen zijn juist.

     

    Hoe meet je variabelen? - Tentamens 4

     

     

    MC-vragen

    Vraag 1

    Na het conceptualiseren van het onderwerp vindt operationalisatie plaats. Wat houdt de term “operationaliseren” in?

    1. Het daadwerkelijk uitvoeren van het onderzoek.
    2. Het onderzoeksconcept voorleggen aan jouw leidinggevende, zodat hij of zij goedkeuring kan geven voor het uitvoeren van het onderzoek.
    3. Een conceptuele definitie verbinden aan specifieke meeteenheden.
    4. Met de complete onderzoeksgroep nadenken over wie wat gaat betekenen binnen het onderzoek; een taakverdeling maken.

    Vraag 2

    De conceptuele hypothese is:

    1. Een hypothese met de variabelen als abstracte concepten.
    2. Een hypothese met de variabelen als erg duidelijke concepten.
    3. Een hypothese, waarbij de variabelen nog moeten worden beschreven.
    4. Een hypothese, die nog goedgekeurd moet worden door de onderzoeker.

      Vraag 3

      Welk meetniveau heeft de variabele schoolniveau, ingedeeld in vmbo, havo, vwo?

      1. Ordinaal
      2. Interval
      3. Nominaal
      4. Ratio

      Open vragen

      Vraag 1

      Match elk operationele variabele met een conceptuele variabele.
      Conceptueel:

      • educatie,
      • absenteïsme,
      • vrolijkheid,
      • pijn tolerantie,
      • persuasiveness.

      Operationeel:

      • aantal jaren op school,
      • aantal sterke versus zwakke argumenten,
      • aantal bijeenkomsten gemist per week,
      • hoelang een hand in koud water gehouden kan worden,
      • het aantal seconde dat iemand glimlacht per dag.

      Vraag 2

      Match de volgende drie methodes met de voorbeelden.
      Methodes:

      1. observaties,
      2. zelf rapporteren
      3. psychologisch.

      Voorbeelden:

      1. rapporteer hoe mensen zich voelen over zichzelf
      2. rapporteer het gedrag of sporen van bepaald gedrag
      3. rapporteer biologische informatie over een levend wezen.

      Vraag 3

      Vul de juiste woorden in op de plaats van de XXXX. Deelnemers worden gevraagd een getal te kiezen dat overeenkomst met de mate waarin ze het eens zijn met XXXX vragen. De deelnemers kunnen zoveel of zo weinig mogelijk informatie geven als ze willen in XXXX vragen. In XXXX vragen worden deelnemers gevraagd te kiezen tussen twee of meer opties.

      Gebruik de volgende woorden: negatief verwoorde, gedwongen keuzes, open, likert scale.

      Vraag 4

      Wat wordt er bedoeld met reactiviteit (reactivity)?

      Vraag 5

      Wat houdt het begrip conceptualisatie in?

      Vraag 6

      Wat is het verschil tussen de conceptuele en empirische hypothese?

      Vraag 7

      Zet de vier “levels” van meetmethoden in de goede volgorde, van laagste naar hoogste.

      • Ordinaal
      • Interval
      • Nominaal
      • Ratio

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      C. Een conceptuele definitie verbinden aan specifieke meeteenheden.

      Vraag 2

      A. Een hypothese met de variabelen als abstracte concepten.

      Vraag 3

      A. Ordinaal.

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      • Educatie: aantal jaren op school.
      • Absenteïsme: aantal bijeenkomsten gemist per week
      • Vrolijkheid: het aantal seconde dat iemand glimlacht per dag.
      • Pijn tolerantie: hoelang een hand in koud water gehouden kan worden
      • Persuasiveness: aantal sterke versus zwakke argumenten

      Vraag 2

      Voorbeeld 1: rapporteer hoe mensen zich voelen over zichzelf - Methode: zelf rapporteren
      Voorbeeld 2: rapporteer het gedrag of sporen van bepaald gedrag – Methode: observaties
      Voorbeeld 3: rapporteer biologische informatie over een levend wezen – Methode: psychologisch

      Vraag 3

      Deelnemers worden gevraagd een getal te kiezen dat overeenkomst met de mate waarin ze het eens zijn met Likert-scale vragen. De deelnemers kunnen zoveel of zo weinig mogelijk informatie geven als ze willen in open vragen. In gedwongen keuze vragen worden deelnemers gevraagd te kiezen tussen twee of meer opties.

      Vraag 4

      Er is sprake reactivity wanneer het gedrag van mensen verandert door de aanwezigheid van iemand anders.

      Vraag 5

      Het begrip conceptualisatie heeft de volgende betekenis: het verfijnen van een idee door het een zeer duidelijke, expliciete definitie te geven.

      Vraag 6

      De conceptuele hypothese bevat abstract omschreven variabelen; de empirische hypothese daarentegen wordt beschreven in termen van specifieke meetmethoden van variabelen.

      Vraag 7

      Nominaal, ordinaal, interval, ratio.

       

      Na het conceptualiseren van het onderwerp vindt operationalisatie plaats. Wat houdt de term “operationaliseren” in?

       

      1. Het daadwerkelijk uitvoeren van het onderzoek.
      2. Het onderzoeksconcept voorleggen aan jouw leidinggevende, zodat hij of zij goedkeuring kan geven voor het uitvoeren van het onderzoek.
      3. Een conceptuele definitie verbinden aan specifieke meeteenheden.
      4. Met de complete onderzoeksgroep nadenken over wie wat gaat betekenen binnen het onderzoek; een taakverdeling maken.

       

      Hoe bepaal je de betrouwbaarheid en validiteit van een meting? - Tentamens 5

       

       

      MC-vragen

      Vraag 1

      Jan, onderzoeker aan de universiteit van Groningen, creëerde een schaal om obsessief-compulsieve stoornis te meten bij mensen die opgenomen zijn in klinische afdelingen. Jan stuurde zijn maatstaf naar drie andere psychiatrische ziekenhuizen om te zien hoe het ging op andere locaties. In het ziekenhuis van Jan meldde zijn meting dat 10% van de patiënten symptomen vertoonde van een obsessief-compulsieve stoornis. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met het nationale gemiddelde. De andere drie ziekenhuizen rapporteerden percentages van 1%, 25% en 35%.

      Met welk type betrouwbaarheid kan de maatstaf van Jan een probleem vormen?

      1. Corollary reliability
      2. Interrater reliability
      3. Internal reliability
      4. Test-retest reliability

      Vraag 2

      Angela creëert een maatstaf voor hyperactiviteit bij kinderen. Ze is van mening dat voeding en lichaamsbeweging direct kunnen bijdragen aan hyperactiviteit. Haar meetinstrument bevat meer dan 30 items. Onder deze 30 items vallen de volgende: energieniveau, focusvermogen, dieet en lichaamsbeweging.

      Met welk type validiteit zou Angela een probleem kunnen krijgen?

      1. Discriminate validity
      2. Criterion validity
      3. Face validity
      4. Convergent validity

      Vraag 3

      Hoe wordt de mate waarin de scores op items van hetzelfde instrument met elkaar samenhangen genoemd?

      1. Face validity
      2. Content validity
      3. Divergent validity
      4. Internal consistency

      Open vragen

      Vraag 1

      Is een wetenschappelijk onderzoek door de BBC een betrouwbare wetenschappelijke bron?

      Vraag 2

      Is het tijdschrift Journal of Personality and Social Psychology een betrouwbare wetenschappelijke bron?

      Vraag 3

      Is wetenschappelijk bewijs gevonden op Wikipedia een betrouwbare wetenschappelijke bron?

      Vraag 4

      Is wetenschappelijk bewijs door een Oom die ooit psychologie gestudeerd heeft een betrouwbare wetenschappelijke bron?

      Vraag 5

      Vul de volgende woorden in op de goede plaats: meta-analyse, review artikelen, empirische artikelen, effectgroottes.

      Piet ontwerpt een onderzoek waarin hij de resultaten van ..... combineert en de omvang van alle gecombineerde resultaten berekend. Dit wordt ... genoemd. Dit soort onderzoek kan de statistische resultaten van individuele onderzoeken combineren om ... te identificeren. Dit type onderzoek maakt over het algemeen geen gebruik van ....

      Vraag 6

      Vul de volgende woorden in op de goede plaats: test-retest reliability, convergent reliability, reliability, validity, face validity, content validity, criterion validity.

      .... refereert naar de mate waarin een maatstaf de variabele die onderzocht wordt accuraat representeert. Dit concept bestaat uit verschillende facetten. ..... is de mate waarin een gegeven maatstaf daadwerkelijk de variabele meet die een onderzoeker wil meten. ..... evalueert in welke mate een maatstaf kijkt naar alle aspecten van een bepaalde variabele. .... geeft weer in welke mate een maatstaf gerelateerd is aan het daadwerkelijke gedrag.

      Vraag 7

      Hoe wordt de betrouwbaarheid gemeten tijdens een test-hertest procedure?

      Antwoordindicatie MC-vragen

      Vraag 1

      B: Interrater reliability. Er kan bijvoorbeeld een verschil zijn in de manier waarop het is uitgevoerd/toegepast per locatie.

      Vraag 2

      C: Face validity. Dieet, beweging en hyperactiviteit worden meegenomen in dezelfde maatstaf. Hierdoor kan het zijn dat ze niet precies meet wat ze eigenlijk wil meten.

      Vraag 3

      D. Internal consistency.

      Antwoordindicatie Open vragen

      Vraag 1

      Nee.

      Vraag 2

      Ja.

      Vraag 3

      Nee.

      Vraag 4

      Nee.

      Vraag 5

      Piet ontwerpt een onderzoek waarin hij de resultaten van empirische artikelen combineert en de omvang van alle gecombineerde resultaten berekend. Dit wordt meta-analyse genoemd. Dit soort onderzoek kan de statistische resultaten van individuele onderzoeken combineren om effectgroottes te identificeren. Dit type onderzoek maakt over het algemeen geen gebruik van review artikelen.

      Vraag 6

      Validiteit refereert naar de mate waarin een maatstaf de variabele die onderzocht wordt accuraat representeert. Dit concept bestaat uit verschillende facetten. Face validity is de mate waarin een gegeven maatstaf daadwerkelijk de variabele meet die een onderzoeker wil meten. Content validity evalueert in welke mate een maatstaf kijkt naar alle aspecten van een bepaalde variabele. Criterion validity geeft weer in welke mate een maatstaf gerelateerd is aan het daadwerkelijke gedrag.

      Vraag 7

      De test-hertest betrouwbaarheid is de mate waarin de scores op dezelfde variabele, op twee verschillende meetmomenten, met elkaar correleren.

       

      Jan, onderzoeker aan de universiteit van Groningen, creëerde een schaal om obsessief-compulsieve stoornis te meten bij mensen die opgenomen zijn in klinische afdelingen. Jan stuurde zijn maatstaf naar drie andere psychiatrische ziekenhuizen om te zien hoe het ging op andere locaties. In het ziekenhuis van Jan meldde zijn meting dat 10% van de patiënten symptomen vertoonde van een obsessief-compulsieve stoornis. Deze resultaten zijn vergelijkbaar met het nationale gemiddelde. De andere drie ziekenhuizen rapporteerden percentages van 1%, 25% en 35%.

       

      Met welk type betrouwbaarheid kan de maatstaf van Jan een probleem vormen?

      1. Corollary reliability
      2. Interrater reliability
      3. Internal reliability
      4. Test-retest reliability

       

      Hoe trek je een steekproef uit de populatie en hoe vat je de data samen? - Tentamens 6

       

       

      MC-vragen

      Vraag 1

      Aan het einde van een online onderzoek worden deelnemers gevraagd om hun vrienden over dit onderzoek te vertellen. Van welke sampling type is hier sprake?

      1. Multistage sampling
      2. Snowball sampling
      3. Convenience sampling
      4. Probability sampling

      Vraag 2

      De hoogleraar vraagt in zijn college aan psychologie studenten om een vragenlijst in te vullen. Van welke sampling type is hier sprake?

      1. Multistage sampling
      2. Snowball sampling
      3. Convenience sampling
      4. Probability sampling

      Vraag 3

      Studenten worden random gekozen door de het laatste cijfer van hun studentnummer. Van welke sampling type is hier sprake?

      1. Multistage sampling
      2. Snowball sampling
      3. Convenience sampling
      4. Probability sampling

      Vraag 4

      Kinderen van drie verschillende scholen worden random geselecteerd op basis van hun geboortedatum. Van welke sampling type is hier sprake?

      1. Multistage sampling
      2. Snowball sampling
      3. Convenience sampling
      4. Probability sampling

      Open vragen

      Vraag 1

      Welk type validiteit is het meest belangrijk wanneer een onderzoeker overweegt gebruik te maken van een poll of een survey?

      Vraag 2

      Kees stelt een onderzoek op om te kijken of anonimiteit invloed heeft op de politieke mening van studenten op de universiteit in Groningen. Hij kiest 156 deelnemers van de studie psychologie. Hij verdeelt de groep studenten in twee groepen. Daarna vraagt hij ieder een mening over politieke vraagstukken. Kees vertelt de studenten dat hun antwoorden anoniem blijven. In de andere groep worden de studenten gevraagd een mening te geven over hun politieke voorkeuren. Er wordt echter niet verteld of hun antwoorden anoniem gehouden worden of niet.

      Wat is de sampling methode? Wat is de sample? En wat is de populatie?

      De vragen 3 tot en met 6 gaan over onderstaand stam en blad diagram.

      StamBlad
      10
      20
      30
      40
      1367
      247
      24899
      007

      Vraag 3

      Wat is het minimum?

      Vraag 4

      Wat is het maximum?

      Vraag 5

      Wat is het gemiddelde?

      Vraag 6

      Wat is de modus?

      Antwoordindicatie MC-vragen

        Vraag 1

        B. Snowball sampling.

        Vraag 2

        C. Convenience sampling.

        Vraag 3

        D. Probability sampling.

        Vraag 4

        A. Multistage sampling.

        Antwoordindicatie Open vragen

        Vraag 1

        Construct validiteit.

        Vraag 2

        • Sampling methode: convenience sample.
        • Sample: psychologie studenten.
        • Populatie : studenten aan de universiteit.

        Vraag 3

        11

        Vraag 4

        47

        Vraag 5

        29.3

        Vraag 6

        39

         

        Vraag 1

         

        Aan het einde van een online onderzoek worden deelnemers gevraagd om hun vrienden over dit onderzoek te vertellen. Van welke sampling type is hier sprake?

        1. Multistage sampling
        2. Snowball sampling
        3. Convenience sampling
        4. Probability sampling

         

        Wat is naturalistisch onderzoek en welke varianten zijn er? - Tentamens 7

         

         

        MC-vragen

        Vraag 1

        Veldonderzoek en historisch-vergelijkend onderzoek:

        1. Lijken op elkaar, omdat ze beide niet waardenvrij zijn en te maken hebben met uiteenlopende soorten kwalitatieve data.
        2. Lijken niet op elkaar, omdat veldonderzoek niet waardenvrij is en historisch-vergelijkend onderzoek wel, maar hebben wel beide te maken met kwalitatieve data.
        3. Lijken op elkaar, omdat ze kijken naar processen en statistische kenmerken en beide een beperkte externe validiteit hebben.
        4. Lijken niet op elkaar, omdat veldonderzoek gebruik maakt van een ‘onderlegde theorie’ en historisch-vergelijkend onderzoek geen nieuwe concepten maakt op grond van de data.

        Vraag 2

        Geef aan welke van de volgende stellingen juist/onjuist is/zijn.

        I. Vergelijkend onderzoek richt zich op het onderzoeken van verschillen en overeenkomsten tussen culturen; sommige onderzoeken richten op uniciteit en andere op universaliteit van een concept.

        II. Bijna alle problemen van sociaal onderzoek gelden ook voor vergelijkend onderzoek, waarnaast het ook nog eens duur is en veel tijd kost.

        1. I is juist, II is onjuist.
        2. II is juist, I is onjuist.
        3. I en II zijn juist.
        4. I en II zijn onjuist.

        Vraag 3

        Geef aan welke van de volgende stellingen juist/onjuist is/zijn.

        I. Bij observationeel onderzoek staat de onderzoeker altijd 'achter de schermen'.

        II. Archief onderzoek levert geen ethische problemen op.

        1. I is juist, II is onjuist.
        2. II is juist, I is onjuist.
        3. I en II zijn juist.
        4. I en II zijn onjuist.

        Vraag 4

        Case studies gaan altijd over één participant.

        1. Waar.
        2. Niet waar.

        Vraag 5

        De generaliseerbaarheid van case studies is vaak laag.

        1. Waar.
        2. Niet waar.

        Vraag 6

        De ecologische validiteit van naturalistisch onderzoek is vaak laag.

        1. Waar.
        2. Niet waar.

        Vraag 7

        De reactiviteit van participanten is vaak hoog bij naturalistisch onderzoek.

        1. Waar.
        2. Niet waar.

        Vraag 8

        Tijdens het observeren van een groep kinderen letten alle onderzoekers op hetzelfde kind. Vijf minuten later richten alle onderzoekers zich op een ander kind. Dit is een voorbeeld van:

        1. Event steekproeftrekking.
        2. Individu steekproeftrekking.
        3. Tijd steekproeftrekking.
        4. Strata streekproeftrekking.

        Open vragen

        Vraag 1

        Noem een voordeel en nadeel van archief onderzoek.

        Vraag 2

        Hoe kun je de objectiviteit van naturalistisch onderzoek verhogen?

        Antwoordindicatie MC-vragen

          Vraag 1

          A. Lijken op elkaar, omdat ze beide niet waardenvrij zijn en te maken hebben met uiteenlopende soorten kwalitatieve data.

          Vraag 2

          C. I en II zijn juist.

          Vraag 3

          D. I en II zijn onjuist.

          Vraag 4

          B. Niet waar.

          Vraag 5

          A. Waar.

          Vraag 6

          B. Niet waar.

          Vraag 7

          B. Niet waar.

          Vraag 8

          B. Individu steekproeftrekking.

          Antwoordindicatie Open vragen

          Vraag 1

          • Voordelen: lang vergeten praktijken of praktijken uit andere culturen kunnen inspiratie zijn voor de oplossing van een huidig probleem; de implicaties reiken verder dan bij andere onderzoeksvormen; je kunt allerlei technieken gebruiken, terwijl de data kwalitatief blijven.
          • Nadelen: het neemt veel tijd in beslag; de praktische toepasbaarheid is niet altijd even duidelijk.

          Vraag 2

          Door gebruik te maken van systematische observatie, waarbij van tevoren wordt gespecificeerd wat, wie, wanneer, en waar wordt geobserveerd.

           

          Veldonderzoek en historisch-vergelijkend onderzoek:

           

          1. Lijken op elkaar, omdat ze beide niet waardenvrij zijn en te maken hebben met uiteenlopende soorten kwalitatieve data.
          2. Lijken niet op elkaar, omdat veldonderzoek niet waardenvrij is en historisch-vergelijkend onderzoek wel, maar hebben wel beide te maken met kwalitatieve data.
          3. Lijken op elkaar, omdat ze kijken naar processen en statistische kenmerken en beide een beperkte externe validiteit hebben.
          4. Lijken niet op elkaar, omdat veldonderzoek gebruik maakt van een ‘onderlegde theorie’ en historisch-vergelijkend onderzoek geen nieuwe concepten maakt op grond van de data.

           

          Hoe gebruik je inferentiële statistiek om een hypothese te toetsen? - Tentamens 8

           

           

          MC-vragen

          Vraag 1

          Geef aan welk antwoord onjuist is.

          1. Univariate statistiek beschrijft meer dan twee variabelen.
          2. Inferentiële statistiek bepaalt of je resultaten significant zijn.
          3. Bivariate statistiek beschrijft twee variabelen.
          4. Descriptieve statistiek beschrijft numerieke informatie en vat deze samen.

          Vraag 2

          Welk antwoord is onjuist?

          1. Een z-score van 1 betekent een afwijking van +1 standaardafwijking boven het gemiddelde.
          2. Een populatie met een hoog gemiddelde zal ook een hoge standaardafwijking hebben.
          3. Je berekent de z-score van een waarde door de standaardafwijking van de score af te trekken en de uitkomst door het gemiddelde te delen.
          4. 50% van de verdeling valt boven een z-score en 50% eronder.

          Vraag 3

          Welk antwoord is onjuist?

          1. Een type I fout is de fout dat je een nulhypothese accepteert, terwijl er in werkelijkheid wel een effect is.
          2. De kans dat je resultaten toe te schrijven zijn aan toeval is de statistische significantie, een kansberekening en daarom kan het niets met zekerheid zeggen.
          3. Een type II fout is de fout dat je een alternatieve hypothese verwerpt, terwijl er in feite wel sprake is van een effect.
          4. Een niveau van statistische significantie is een indicatie van de statistische significantie van een relatie. Meestal wordt uitgegaan van een niveau van 5%.

          Vraag 4

          Een onderzoeker wil het wiskundecijfer (Y) voorspellen uit de cijfers voor Engels (X1) en Nederlands (X2). De onderzoeker verwacht een positief verband tussen Y en X1 en X2. Hij verzamelt van 10 kinderen uit een VWO-klas de cijfers voor deze vakken en voert een regressieanalyse uit. Die levert het onderstaande resultaat op:

          ModelBStd. ErrorBetatp
          (Constant)-1.9262.725 -0.7070.503
          Engels1.2690.4360.8052.9070.023
          Nederlands-0.0460.404-0.032-0.1150.912

          Zijn B1 en B2 significant als er eenzijdig getoetst wordt met alfa = 0.02?

          1. B1 en B2 zijn beide niet significant.
          2. B1 wel, B2 niet.
          3. B1 niet, B2 wel.
          4. B1 en B2 zijn beide wel significant.

          Vraag 5

          We onderzoeken de invloed van 3 verschillende antipsychotica op mate van angst. De mate van angst wordt gemeten door middel van een vragenlijst, waarbij een hoge score duidt op veel angst. De onderzoeker vermoed dat conditie A betere resultaten oplevert dan andere condities. Daarnaast verwacht hij dat conditie B slechtere resultaten oplevert dan conditie C. Wat zijn de correcte alternatieve hypothesen bij deze vermoedens?

          1. Vermoeden 1: Ua – Ub – Uc < 0, Vermoeden 2: Ub – Uc > 0.
          2. Vermoeden 1: Ua – Ub – Uc < 0 Vermoeden 2: Ub – Uc < 0.
          3. Vermoeden 1: 2Ua – Ub – Uc < 0 Vermoeden 2: Ub – Uc > 0.
          4. Vermoeden 1: 2Ua – Ub – Uc > 0 Vermoeden 2: Ub – Uc < 0.

          Open vragen

          Vraag 1

          Wat wordt bedoeld met een nul-effect?

          Vraag 2

          Welk type fout maak je wanneer je de nulhypothese verwerpt, terwijl deze wel waar is?

          Vraag 3

          Wat is de power?

          Vraag 4

          Vul in: wanneer je een kleine effectgrootte verwacht, dan is de power ........

          Vraag 5

          Wat is het meestgebruikte significantieniveau in de gedragswetenschappen?

          Antwoordindicatie MC-vragen

          Vraag 1

          A. Univariate statistiek beschrijft meer dan twee variabelen.

          Vraag 2

          C. Je berekent de z-score van een waarde door de standaardafwijking van de score af te trekken en de uitkomst door het gemiddelde te delen.

          Vraag 3

          A. Een type I fout is de fout dat je een nulhypothese accepteert, terwijl er in werkelijkheid wel een effect is.

          Vraag 4

          B. B1 wel, B2 niet.

          Vraag 5

          C. Vermoeden 1: 2Ua – Ub – Uc < 0 Vermoeden 2: Ub – Uc > 0

          Antwoordindicatie Open vragen

          Vraag 1

          Dit houdt in dat een onderzoeker concludeert dat er geen verschil bestaat in de afhankelijke variabele. Dit kan ontstaan doordat er een fout bestaat in het design of dat de variabelen niet aan elkaar gerelateerd zijn. Er bestaat dus geen relatie.

          Vraag 2

          Type-1 fout

          Vraag 3

          Het onderscheidend vermogen van de test: de kans dat een significant verschil ook als dusdanig wordt herkend.

          Vraag 4

          Lager.

          Vraag 5

          α = .05

           

          Geef aan welk antwoord onjuist is.

           

          1. Univariate statistiek beschrijft meer dan twee variabelen.
          2. Inferentiële statistiek bepaalt of je resultaten significant zijn.
          3. Bivariate statistiek beschrijft twee variabelen.
          4. Descriptieve statistiek beschrijft numerieke informatie en vat deze samen.

           

          Hoe voer je correlationeel onderzoek uit? - Tentamens 9

           

           

          MC-vragen

          Vraag 1

          In een multipele regressie analyse wordt de invloed van meerdere .... variabelen onderzocht.

          1. Onafhankelijke.
          2. Afhankelijke.
          3. Nominale.
          4. Ordinale.

          Open vragen

          Vraag 1

          Wat wordt bedoeld met bivariate correlationeel onderzoek?

          Vraag 2

          Wat zijn de twee belangrijke componenten van bivariate correlationeel onderzoek? En wat houdt dit in?

          Vraag 3

          Wat wordt gemeten door effectgrootte?

          Vraag 4

          Wat wordt gemeten door de r-value?

          Vraag 5

          Wat houdt statistische significantie in?

          Vraag 6

          Wat wordt bedoeld met een multiple regression analysis?

          Vraag 7

          Hoe worden effectgroottes weergegeven in mutiple regression analysis?

          Vraag 8

          “Spuriousness” is een fenomeen dat vermeden moet worden binnen wetenschappelijk onderzoek, maar wat is dit precies? Leg dit begrip kort uit

          Vraag 9

          Hoe wordt onderzoek genoemd wat doorgaans gemanipuleerd wordt? En hoe wordt de variabele genoemd die gemanipuleerd wordt?

          Antwoordindicatie MC-vragen

          Vraag 1

          A. Onafhankelijke.

          Antwoordindicatie Open vragen

          Vraag 1

          Bivariate correlationeel onderzoek kan gebruikt worden om een associatie claim te testen. Deze test vergelijkt twee variabelen.

          Vraag 2

          De resultaten van deze testen hebben twee belangrijke componenten namelijk de richting (direction) en de strength. De direction is de richting. Deze component geeft aan of de associatie positief of negatief is. De tweede component is de strength. Deze geeft aan hoe nauw de variabelen geassocieerd zijn.

          Vraag 3

          De effectgrootte meet de strength van de associatie tussen twee variabelen.

          Vraag 4

          De r value meet de correlatie tussen twee variabelen. Een hoger r value stelt dat er een hogere associatie bestaat tussen twee variabelen.

          Vraag 5

          Statistische significantie refereert naar de conclusie die een onderzoeker maakt of de resultaten zijn ontstaan door toeval. Dit wordt gemeten door de p-value. Een hogere p value stelt dat de kans groter is dat een associatie ontstaan is door toeval.

          Vraag 6

          Een multiple regression analysis heeft betrekking op meer dan twee variabelen in dezelfde analyse. Een multiple regression analysis kan de interne validiteit verbeteren door te controleren voor een potentiele derde variabele.

          Vraag 7

          Effect sizes in multiple-regression analyses worden weergegeven door de beta. Dit is een gestandaardiseerde ffect size en b geeft het niet gestandaardiseerde effect size weer.

          Vraag 8

          Spuriousness komt voor wanneer twee variabelen causaal verbonden lijken, maar dit in realiteit niet zijn, omdat een derde, onvoorziene factor de ware oorzaak is.

          Vraag 9

          Wanneer onderzoekers een variabele in een onderzoek manipuleren, wordt dat onderzoek doorgaans een (n) experiment genoemd. De gemanipuleerde variabele wordt vaak de onafhankelijke variabele genoemd.

           

          In een multipele regressie analyse wordt de invloed van meerdere .... variabelen onderzocht.

           

          1. Onafhankelijke.
          2. Afhankelijke.
          3. Nominale.
          4. Ordinale.

           

          Wat is experimenteel onderzoek? - Tentamens 10

           

           

          MC-vragen

          Vraag 1

          Voor het uitvoeren van een ANOVA zijn bepaalde voorwaarden. Wat zijn die voorwaarden?

          1. De binnengroepsvariantie mag niet teveel verschillen van de tussengroepsvariantie, de onafhankelijke variabele moet normaal verdeeld zijn, en personen zijn onafhankelijk van elkaar.
          2. De binnengroepsvariantie mag niet teveel verschillen van de tussengroepsvariantie en de errortermen moeten normaal verdeeld zijn.
          3. De varianties in de verschillende condities mogen niet teveel verschillen, de onafhankelijke variabele moet normaal verdeeld zijn en de observaties zijn onafhankelijk.
          4. De varianties in de verschillende condities mogen niet teveel verschillen en de errortermen moeten normaal verdeeld en onafhankelijk zijn.

          Vraag 2

          De invloed van derde variabelen en spurieuze relaties kan met een experimenteel onderzoek beter worden gecontroleerd dan met een correlationeel onderzoek.

          1. Waar.
          2. Niet waar.

          Open vragen

          Vraag 1

          Wat wordt bedoeld met onafhankelijke groep designs?

          Vraag 2

          Wat wordt bedoeld met within-group designs?

          Vraag 3

          Welke twee typen van within group designs bestaan er?

          Vraag 4

          Wat is de F-statistiek?

          Vraag 5

          Wat bekent het als de waarde van F groter is dan 1?

          Vraag 6

          Stel, je doet een onderzoek naar de invloed van gewelddadige films op agressiviteit. Je selecteert 100 kinderen en verdeeld deze in twee groepen (wel en niet gewelddadige films). Wat zijn dan je degrees of freedom? Geef deze zowel voor de noemer als voor de teller.

          Vraag 7

          Noem twee voordelen van repeated measures (herhaalde metingen) ten opzichte van een between-participants design.

          Vraag 8

          Hoe kun je een carry-over effect bij een design met herhaalde metingen verminderen?

          Antwoordindicatie MC-vragen

          Vraag 1

          D. De varianties in de verschillende condities mogen niet teveel verschillen en de errortermen moeten normaal verdeeld en onafhankelijk zijn.

          Vraag 2

          A. Waar.

          Antwoordindicatie Open vragen

          Vraag 1

          Experimenten die verschillende deelnemers in verschillende omstandigheden vergelijken, staan bekend als designs met onafhankelijke groepen. Er zijn twee categorieën te onderscheiden. De eerste is het post test only design waarbij deelnemers slechts één keer worden getest op de afhankelijke variabele na het volgen van de manipulatie. De tweede is het pre-test / posttest-design waarbij deelnemers worden getest op de afhankelijke variabele vóór en na de manipulatie. Elk van deze ontwerpen kan nuttig zijn afhankelijk van de omstandigheden.

          Vraag 2

          Een within group design houdt in dat elke deelnemer van het onderzoek alle niveaus van de onafhankelijke variabele ervaart.

          Vraag 3

          Repeated-measures en concurrent-measures. Bij het ontwerp met herhaalde metingen (repeated-measures) worden deelnemers blootgesteld aan verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele en na elke blootstelling getest op de afhankelijke variabele. De tweede is het ontwerp van parallelle metingen (concurrent measures), waarbij de deelnemers gelijktijdig interageren met de verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele.

          Vraag 4

          De ratio tussengroepsvariantie / binnengroepsvariantie.

          Vraag 5

          Dat er meer variantie is tussen groepen dan binnen groepen (dus dat er een verschil is tussen de groepen).

          Vraag 6

          Voor de teller geldt: dfbetween = k -1 = 2 -1 = 1. Voor de noemer geldt: dfwithin = N - k = 100 - 2 = 98.

          Vraag 7

          Een verhoogde statistische power, en efficiëntie (er zijn minder participanten nodig).

          Vraag 8

          Door de volgorde van de condities af te wisselen voor verschillende participanten.

           

          Voor het uitvoeren van een ANOVA zijn bepaalde voorwaarden. Wat zijn die voorwaarden?

           

          1. De binnengroepsvariantie mag niet teveel verschillen van de tussengroepsvariantie, de onafhankelijke variabele moet normaal verdeeld zijn, en personen zijn onafhankelijk van elkaar.
          2. De binnengroepsvariantie mag niet teveel verschillen van de tussengroepsvariantie en de errortermen moeten normaal verdeeld zijn.
          3. De varianties in de verschillende condities mogen niet teveel verschillen, de onafhankelijke variabele moet normaal verdeeld zijn en de observaties zijn onafhankelijk.
          4. De varianties in de verschillende condities mogen niet teveel verschillen en de errortermen moeten normaal verdeeld en onafhankelijk zijn.

           

          Wat is een factorieel experimenteel design? - Tentamens 11

           

           

          MC-vragen

          Vraag 1

          Kijk naar onderstaande plot. Van welk(e) effect(en) is hier sprake?

          1. Een hoofdeffect voor geweld.
          2. Een hoofdeffect voor geslacht.
          3. Een hoofdeffect voor geweld en een hoofdeffect voor geslacht.
          4. Een hoofdeffect voor geweld, een hoofdeffect voor geslacht, en een interactie effect tussen geweld en geslacht.

          Vraag 2

          Kijk naar onderstaande plot. Van welk(e) effect(en) is hier sprake?

          1. Een hoofdeffect voor geweld.
          2. Een hoofdeffect voor geslacht.
          3. Een hoofdeffect voor geweld en een hoofdeffect voor geslacht.
          4. Er is geen hoofdeffect.

          Vraag 3

          Kijk naar onderstaande plot. Van welk(e) effect(en) is hier sprake?

          1. Een hoofdeffect voor geweld.
          2. Een hoofdeffect voor geslacht.
          3. Een hoofdeffect voor geweld en een hoofdeffect voor geslacht.
          4. Een hoofdeffect voor geweld, een hoofdeffect voor geslacht, en een interactie effect tussen geweld en geslacht.

          Vraag 4

          Kijk naar onderstaande plot. Van welk(e) effect(en) is hier sprake?

          1. Een hoofdeffect voor geweld.
          2. Een hoofdeffect voor geslacht.
          3. Een hoofdeffect voor geweld en een hoofdeffect voor geslacht.
          4. Een hoofdeffect voor geweld, een hoofdeffect voor geslacht, en een interactie effect tussen geweld en geslacht.

          Open vragen

          Vraag 1

          Wat wordt bedoeld met een factorial design?

          Vraag 2

          Welke drie typen factorial design bestaan er?

          Vraag 3

          Wat wordt bedoeld met een interactie effect?

          Vraag 4

          Welke twee typen interactie bestaan er?

          Vraag 5

          Wat betekent 'crossing the factors'?

          Vraag 6

          Stel, je hebt twee onafhankelijke variabelen in je onderzoek. Iedere onafhankelijke variabele heeft twee condities. Hoeveel groepen zijn er dan mogelijk in een factorieel design?

          Antwoordindicatie MC-vragen

          Vraag 1

          A. Een hoofdeffect voor geweld.

          Vraag 2

          B. Een hoofdeffect voor geslacht.

          Vraag 3

          D. Een hoofdeffect voor geweld, een hoofdeffect voor geslacht, en een interactie effect tussen geweld en geslacht.

          Vraag 4

          C. Een hoofdeffect voor geweld en een hoofdeffect voor geslacht.

          Antwoordindicatie Open vragen

          Vraag 1

          Een factorial design is een experiment dat alle mogelijke combinaties van meer dan één onafhankelijke variabele test.

          Vraag 2

          Een interactie effect houdt in dat het effect van een onafhankelijke variabele afhangt van een andere onafhankelijke variabele.

          Vraag 3

          Mixed factorial design, within-group factorial design en independent-groups factorial design.

          Vraag 4

          Cross over interactie en spreidingsinteractie.

          Vraag 5

          Crossing the factors betekent dat ieder level van iedere onafhankelijke variabele voorkomt met ieder level van iedere andere onafhankelijke variabele.

          Vraag 6

          4.

           

          Wat wordt bedoeld met een factorial design?

           

           

          Welke bedreigingen zijn er voor de validiteit van onderzoek? - Tentamens 12

           

           

          MC-vragen

          Vraag 1

          Welke stelling is juist?

          I. Vreemde variabelen veroorzaken random error.

          II. Verstorende (confounding) variabelen veroorzaken systematische error.

          1. Stelling I is juist.
          2. Stelling II is juist.
          3. Beide stellingen zijn juist.
          4. Beide stellingen zijn onjuist.

          Open vragen

          Vraag 1

          Wat wordt bedoeld met interne en externe validiteit?

          Vraag 2

          Wat wordt bedoeld met statistische validiteit en construct validiteit?

          Vraag 3

          Wat wordt bedoeld met een observer bias?

          Vraag 4

          Wat wordt bedoeld met een observer effect?

          Vraag 5

          Small N designs worden door diverse onderzoekers in twijfel getrokken. Ze vergroten echter wel een bepaalde vorm van validiteit. Welke vorm van validiteit wordt door een small N design versterkt?

            Vraag 6

            Noem vier manieren om de effecten van vreemde variabelen te controleren.

            Vraag 7

            Wat zijn de drie meest voorkomende bedreigingen voor de interne validiteit?

            Vraag 8

            Wat is een cover story en waarom wordt dit soms gebruikt?

            Vraag 9

            Vul aan: vreemde variabelen zorgen voor ...... error. Daardoor is ...... lager, wat leidt tot een verhoogd risico op een type ... fout.

            Antwoordindicatie MC-vragen

            Vraag 1

            C. Beide stellingen zijn juist.

            Antwoordindicatie Open vragen

            Vraag 1

            Interne validiteit houdt in dat er geen alternatieve verklaringen zijn voor de relatie tussen twee variabelen. De relatie tussen twee variabelen is onvervalst. Een hoge mate van externe validiteit houdt in dat de resultaten van een onderzoek toegepast kunnen worden op de besproken populatie. De resultaten zijn generaliseerbaar.

            Vraag 2

            Statistische validiteit houdt in dat de getallen en de berekeningen gerapporteerd door de onderzoeker betrouwbaar zijn. Construct validiteit houdt in dat een variabele juist geoperationaliseerd is. De variabelen zijn op de juiste manier gemeten.

            Vraag 3

            Er is sprake van een osbserver bias wanneer de onderzoeker al kennis heeft over het onderzoek. De bestaande kennis van de onderzoeker kan invloed hebben op de manier waarop de onderzoeker observeert.

            Vraag 4

            Er is sprake van een observer effect wanneer het gedrag van deelnemer van een onderzoek verandert door de verwachten die de onderzoeker opwekt.

            Vraag 5

            Interne validiteit. Small N designs worden vaak voorzichtig gemaakt om op deze manier de alternatieve hypothese uit te sluiten.

            Vraag 6

            Beperkte populatie design, voor-na design, gepaarde groepen design, en standaardisatie van condities.

            Vraag 7

            Placebo effect, vraagkenmerken, onderzoeker bias.

            Vraag 8

            Een cover story is een (deels) valse of misleidende bewering over wat er wordt onderzocht. Dit wordt gebruikt om ervoor te zorgen dat de participanten de onderzoekshypothese niet kunnen raden en zodoende de interne validiteit te waarborgen.

            Vraag 9

            Vreemde variabelen zorgen voor random error. Daardoor is de power lager, wat leidt tot een verhoogd risico op een type-2 fout.

             

            Welke stelling is juist?

             

            I. Vreemde variabelen veroorzaken random error.

            II. Verstorende (confounding) variabelen veroorzaken systematische error.

            1. Stelling I is juist.
            2. Stelling II is juist.
            3. Beide stellingen zijn juist.
            4. Beide stellingen zijn onjuist.

             

            Hoe verhoog je de externe validiteit van onderzoek? - Tentamens 13

             

             

            MC-vragen

            Vraag 1

            Welke stelling is juist?

            I. Een direct replicatie kan nooit precies het originele onderzoek herhalen.

            II. Een onderzoek is alleen repliceerbaar als het daadwerkelijk is gerepliceerd.

            1. Stelling I is juist.
            2. Stelling II is juist.
            3. Beide stellingen zijn juist.
            4. Beide stellingen zijn onjuist.

            Vraag 2

            Welke stelling is juist?

            I. Een onderzoek hoeft niet herhaald te worden wanneer de resultaten significant zijn.

            II. Conceptuele replicaties zijn minder nuttig in het verzekeren van een betrouwbare bevinding dan directe replicaties.

            1. Stelling I is juist.
            2. Stelling II is juist.
            3. Beide stellingen zijn juist.
            4. Beide stellingen zijn onjuist.

            Vraag 3

            Welke stelling is juist?

            I. Een meta-analyse is altijd gebaseerd op gearchiveerd (reeds gedaan) onderzoek.

            II. Een review studie is vaak minder objectief dan een meta-analyse.

            1. Stelling I is juist.
            2. Stelling II is juist.
            3. Beide stellingen zijn juist.
            4. Beide stellingen zijn onjuist.

            Vraag 4

            Welke stelling is juist?

            I. De generaliseerbaarheid van resultaten is vaak hoger bij veldexperimenten dan bij laboratoriumexperimenten.

            II. Hoe goed een experiment ook is ontworpen, er zijn altijd bedreigingen voor de externe validiteit.

            1. Stelling I is juist.
            2. Stelling II is juist.
            3. Beide stellingen zijn juist.
            4. Beide stellingen zijn onjuist.

            Open vragen

            Vraag 1

            Vul de onderstaande woorden in op de plek van de XXXX.

            Piet, docent aan de Rijksuniversiteit Groningen, vraagt zich af wat de relatie is tussen de temperatuur in een collegezaal en gevoelens die erbij horen. Hij vraagt zich af of het verminderen van de temperatuur in de zaal met 1* een effect zou hebben op gevoelens van de studenten die zich bevinden in de collegezaal. Om vast te stellen dat de verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele voldoende verschillen, kiest hij ervoor om een XXXX uit te voeren door de studenten aan het einde van het college te vragen de waargenomen temperatuur in de ruimte op te schrijven. Hij constateert dat de deelnemers allemaal melden dat de ruimte 'comfortabel' is. Hij vraagt zich af of 1* eenvoudigweg niet groot genoeg is om opgemerkt te worden. Om zijn onderzoek voort te zetten, voert hij een XXXX uit door een klein aantal studenten te kiezen en te meten in hoeveel graden de kamertemperatuur moet worden gewijzigd voordat het merkbaar minder comfortabel is. Deze twee technieken helpen om de XXXX validiteit van de onafhankelijke variabele te bepalen. Beide technieken worden vaak gebruikt om de strength van het onderzoek te verbeteren.

            Gebruik de volgende woorden: pilot study, construct, external, internal, manipulatiecontrole

            Vraag 2

            Waarom is het belangrijk om een onderzoek te herhalen?

            Vraag 3

            Op welke vier manieren kan een onderzoeker een eerdere studie herhalen?

              Vraag 4

              Noem drie redenen waarom een meta-analyse (relatief) objectief is.

                Vraag 5

                Wat houdt generalisatie in bij wetenschappelijk onderzoek?

                Vraag 6

                Wat is ecologische validiteit?

                  Antwoordindicatie MC-vragen

                  Vraag 1

                  C. Beide stellingen zijn juist.

                  Vraag 2

                  D. Beide stellingen zijn onjuist.

                  Vraag 3

                  C. Beide stellingen zijn juist.

                  Vraag 4

                  C. Beide stellingen zijn juist.

                  Antwoordindicatie Open vragen

                  Vraag 1

                  Piet, docent aan de Rijksuniversiteit Groningen, vraagt zich af wat de relatie is tussen de temperatuur in een collegezaal en gevoelens die erbij horen. Hij vraagt zich af of het verminderen van de temperatuur in de zaal met 1* een effect zou hebben op gevoelens van de studenten die zich bevinden in de collegezaal. Om vast te stellen dat de verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele voldoende verschillen, kiest hij ervoor om een manipulatiecheck uit te voeren door de studenten aan het einde van het college te vragen de waargenomen temperatuur in de ruimte op te schrijven. Hij constateert dat de deelnemers allemaal melden dat de ruimte 'comfortabel' is. Hij vraagt zich af of 1* eenvoudigweg niet groot genoeg is om opgemerkt te worden. Om zijn onderzoek voort te zetten, voert hij een pilot study uit door een klein aantal studenten te kiezen en te meten in hoeveel graden de kamertemperatuur moet worden gewijzigd voordat het merkbaar minder comfortabel is. Deze twee technieken helpen om de construct validiteit van de onafhankelijke variabele te bepalen. Beide technieken worden vaak gebruikt om de strength van het onderzoek te verbeteren.

                  Vraag 2

                  Het herhalen van een onderzoek zorgt ervoor dat het belang van het betreffende onderzoek binnen dat onderzoeksgebied vergroot wordt.

                  Vraag 3

                  De vier manieren waarop een onderzoek herhaald kan worden zijn:

                  1. exacte replicatie,
                  2. conceptuele replicatie,
                  3. constructieve replicatie,
                  4. participant replicatie.

                  Vraag 4

                  Een meta-analyse is relatief objectief, omdat:

                  • Het gebruik maakt van specifieke inclusie criteria om te bepalen welke studies wel en niet worden geïncludeerd.
                  • Er systematisch wordt gezocht naar de artikelen die voldoen aan de inclusiecriteria.
                  • Een statistiek voor effectgrootte wordt gebruikt (effect size) om de sterkte van het verband aan te duiden.

                  Vraag 5

                  De mate waarin verbanden tussen conceptuele verbanden kunnen worden aangetoond in een grote verscheidenheid van mensen, omgevingen, en (gemanipuleerde en/of gemeten) variabelen.

                  Vraag 6

                  De mate waarin het onderzoek is uitgevoerd in situaties die lijken op alledaagse levenservaringen van de participanten.

                   

                  Welke stelling is juist?

                   

                  I. Een direct replicatie kan nooit precies het originele onderzoek herhalen.

                  II. Een onderzoek is alleen repliceerbaar als het daadwerkelijk is gerepliceerd.

                  1. Stelling I is juist.
                  2. Stelling II is juist.
                  3. Beide stellingen zijn juist.
                  4. Beide stellingen zijn onjuist.

                   

                  Wat is een quasi-experimenteel onderzoeksdesign? - Tentamens 14

                   

                   

                  Open vragen

                  Vraag 1

                  Wat wordt bedoeld met een selectie effect?

                  Vraag 2

                  Wat wordt bedoeld met een testing threat?

                  Vraag 3

                  Wat wordt bedoeld met een regression threat?

                  Vraag 4

                  Wat wordt bedoeld met een muturation threat?

                  Vraag 5

                  Wat is het verschil tussen een experiment en een quasi-experiment?

                  Vraag 6

                  Wat wordt bedoeld met een single N design?

                  Vraag 7

                  Wat is het verschil tussen een small N design en een large N design?

                  Vraag 8

                  Wat houdt het begrip een stable baseline design in? En een multiple baseline design?

                  Vraag 9

                  Wat wordt bedoeld met een reversal design?

                  Vraag 10

                  Wat betekent regressie naar het gemiddelde?

                  Antwoordindicatie Open vragen

                  Vraag 1

                  Een selectie effect kan ontstaan wanneer een onderzoeker per ongeluk een voorwaarde creëert met een fundamenteel ander type deelnemer dan een andere voorwaarde. Een onderzoeker kan dit tegen gaan door willekeurig deelnemers aan elk niveau toe te wijzen. Dit wordt ook wel random assignment genoemd. Selectie effecten resulteren uit het feit dat één groep in een experiment systematisch verschilt van een andere groep, wat de interne validiteit in gevaar brengt.

                  Vraag 2

                  Een testing threat houdt in dat de toekomstige prestaties van de deelnemer veranderd worden vanwege interactie met een meetwaarde.

                  Vraag 3

                  Een regression threat houdt in dat extreme scores kunnen terug gaan naar de gemiddelde scores. Onderzoekers moeten de scores van de deelnemers op verschillende tijdstippen in het experiment vergelijken. Daarnaast is het belangrijk de scores ook te vergelijken met de gemiddelde scores.

                  Vraag 4

                  Dit houdt in dat het gedrag van deelnemers over een bepaalde periode spontaan kan veranderen. Dit wordt ook ‘spontaneous remission’ genoemd. Dit probleem kan voorkomen worden door een vergelijkingsgroep te gebruiken.

                  Vraag 5

                  Een experiment manipuleert een onafhankelijke variabele om de verandering in een afhankelijke variabele te zien. Een quasi experiment gebruikt over het algemeen dezelfde structuur, maar met een onafhankelijke variabele die niet echt door de onderzoeker kan worden gemanipuleerd. Een quasi experiment kan door zowel within group designs als between group designs worden uitgevoerd.

                  Vraag 6

                  Onderzoekers bestuderen enkele vraagstukken erg uitgebreid om op deze manier zoveel mogelijk data te verzamelen uit deze vraagstukken.

                  Vraag 7

                  In small N design wordt elk individu als een apart experiment gebruikt. In dit geval worden een paar deelnemers gebruikt. In een large N design worden zoveel mogelijk deelnemers verzameld. De onderzoekers kijken naar de gegevens van de steekproef als geheel. Small N en large N designs zijn vooral nuttig wanneer er wordt gekeken naar unieke individuen die representatief zijn voor belangrijke vraagstukken.

                  Vraag 8

                  Een stable baseline design houdt de deelnemers van een onderzoek gedurende een lange periode nauwlettend in de gaten voordat een behandeling begint. De deelnemers worden langere periode geobserveerd om te weten welk type gedrag typerend is. Een (meervoudig) baselinematig ontwerp registreert meer dan één type gedrag gedurende verschillende tijdsduren voordat behandelingen worden toegepast op elk specifiek gedrag.

                  Vraag 9

                  Een reversal design introduceert een behandeling en verwijdert het vervolgens om te zien of het gedrag zonder de behandeling zal terugkeren.

                  Vraag 10

                  Regressie naar het gemiddelde is de tendens van scores richting het gemiddelde op de tweede meting. Wanneer er een (sterke) correlatie is tussen de eerste en tweede meting, dan komt het vaak voor dat de score op de tweede meting meer richting het gemiddelde gaat, hoe extreem de score op de eerste meting ook was.

                  Wat wordt bedoeld met een selectie effect?

                  Image

                  Access: 
                  Public

                  Image

                  Join WorldSupporter!
                  This content is related to:
                  Boeksamenvatting bij Research Methods for the Behavioral Sciences - Stangor - 5e druk
                  Samenvatting van Research Methods in Psychology: Evaluating a World of Information van Morling - 3e druk
                  Search a summary

                  Image

                   

                   

                  Contributions: posts

                  Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

                  Add new contribution

                  CAPTCHA
                  This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
                  Image CAPTCHA
                  Enter the characters shown in the image.

                  Image

                  Spotlight: topics

                  Check the related and most recent topics and summaries:
                  Activities abroad, study fields and working areas:

                  Image

                  Check how to use summaries on WorldSupporter.org

                  Online access to all summaries, study notes en practice exams

                  How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

                  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
                  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
                  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
                  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
                  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

                  Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

                  There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

                  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
                  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
                  3. Use and follow your (study) organization
                    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
                    • this option is only available through partner organizations
                  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
                  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
                    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

                  Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

                  Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

                  Main summaries home pages:

                  Main study fields:

                  Main study fields NL:

                  Follow the author: Vintage Supporter
                  Work for WorldSupporter

                  Image

                  JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

                  Working for JoHo as a student in Leyden

                  Parttime werken voor JoHo

                  Statistics
                  2631