NHG-standaarden - Geneeskunde - Thema: Hart-vaatstelsel

NHG-standaarden - Geneeskunde - Thema: Hart-vaatstelsel

Check supporting content in full:
NHG-standaard (Geneeskunde): Stabiele angina pectoris - M43

NHG-standaard (Geneeskunde): Stabiele angina pectoris - M43


Anamnese

Tijdens de anamnese moet gevraagd worden naar de aard, lokalisatie, uitstraling en frequentie van de klachten, uitlokkende factoren, begeleidende vegetatieve verschijnselen, duur van de klachten, hoe lang de klachten al bestaan, een voorgeschiedenis en familie anamnese over hart- en vaatziekten bij verdenking op angina pectoris. Verder moet er gevraagd worden naar de mate van inspanning, een eventuele recente verergering, medicatiegebruik, intoxicaties en comorbiditeit. Angina pectoris wordt gekenmerkt door retrosternale klachten, zoals een beklemmend, drukkend, of samensnoerend gevoel op de borst. Verder vindt provocatie van de klachten plaats bij inspanning of emoties. De klachten verdwijnen in rust en/of door sublinguale nitraten binnen twee tot vijftien minuten.

Lichamelijk onderzoek

Het lichamelijk onderzoek bij angina pectoris bestaat uit het meten van de pols, de bloeddruk, auscultatie van het hart, de frequentie en ritme en souffles en auscultatie van de longen.

Aanvullend onderzoek

Het aanvullend onderzoek bij verdenking op angina pectoris bestaat uit een rust-ECG en inspannings-ECG. Ook kan het Hb en TSH bepaald worden als er een vermoeden bestaat op anemie of hyperthyreoïdie.

Behandeling

De behandeling van angina pectoris bestaat uit voorlichting, een niet-medicamenteuze behandeling en een medicamenteuze behandeling. De voorlichting bestaat uit uitleg over de aard en het beloop van de aandoening, provocerende momenten, leefregels en behandelingsmogelijkheden. De niet-medicamenteuze behandeling bestaat uit het stoppen met roken, voldoende bewegen, gezond eten, en een gewichtsreductie bij een BMI dat hoger is dan 25 en een reductie van alcohol tot twee eenheden per dag. De medicamenteuze behandeling bestaat uit isosorbidenitraat bij een aanval, acetylsalicylzuur ter preventie van een aanval. Wanneer meer dan twee aanvallen per week voorkomen moet gestart worden met twee maal daags metoprolol. Verder moet de bloeddruk gereguleerd worden, de hypercholesterolemie behandeld worden en patiënten met diabetes mellitus type twee moeten goed ingesteld worden.

Follow-up van patiënten met stabiele angina pectoris

De patiënten moeten wekelijks gecontroleerd worden totdat de behandeling adequaat is ingesteld en zij stabiel zijn.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Hartfalen - M51

NHG-standaard (Geneeskunde): Hartfalen - M51


Hartfalen bestaat uit een aantal verschillende klachten en verschijnselen bij een functionele of structurele afwijking van het hart. Het zorgt voor een verslechterde pompfunctie van het hart. Er ontstaat een verminderde inspanningstolerantie, kortademigheid en vermoeidheid. Soms zijn er ook pulmonale tekenen aanwezig, zoals een verhoogde centraal veneuze druk, vochtretentie, perifeer oedeem en pulmonale crepitaties. Ook is er sprake van een heffende of verbrede ictus die palpabel is in linkerzijligging.

Anamnese

De anamnese moet bestaan uit het uitvragen van een verminderd inspanningsvermogen, kortademigheid en vermoeidheid en mogelijke onderliggende oorzaken van hartfalen. De onderliggende oorzaken kunnen bijvoorbeeld bestaan uit angineuze klachten, palpitaties, syncope, gebruik van negatief inotrope middelen en middelen die kunnen leiden tot vochtretentie en natriumretentie. Voorbeelden hiervan zijn NSAIDs, COX2-remmers en corticosteroïden. Voorbeelden van negatief inotrope middelen zijn calciumantagonisten en klasse-1-antiaritmatica. Wanneer bijvoorbeeld een coronaire hartziekte, congenitale hartaandoening, kleplijden, CVA en perifeer arterieel vaatlijden bekend zijn in de voorgeschiedenis, is de kans op hartfalen ook vergroot aanwezig. Verder moet nog gevraagd worden naar risicofactoren, zoals roken, overmatig alcoholgebruik, hyperlipidemnie, hypertensie, cardiovasculaire aandoeningen, diabetes mellitus en chemotherapie.

Lichamelijk onderzoek

Het lichamelijk onderzoek bij hartfalen bestaat uit de voedingstoestand en het lichaamsgewicht, de polsfrequentie, de bloeddruk, ademfrequentie, Aanwezigheid van overvulling kan gemeten worden aan de hand van een vergrote lever, ascites, pulmonale crepitaties, demping van de onderste longvelden, rhonchi en piepen en perifeer oedeem.

Diagnostiek en aanvullend onderzoek

De diagnose van hartfalen wordt gesteld op basis van de aanwezigheid van klinische symptomen, onderzoeksbevindingen en objectief bewijs. De klinische symptomen bestaan uit een verminderde inspanningstolerantie, kortademigheid, vermoeidheid en perifeer oedeem. Onderzoeksbevindingen bestaan uit crepitaties over de longen, een verhoogd centraal veneuze druk, perifeer oedeem, een vergrote lever, een heffende of verbrede ictus, hartgeruis en soms tachycardie en tachypneu, of een derde harttoon.

Wanneer een echografie gemaakt wordt, kan een onderscheid gemaakt worden tussen systolische linkerventrikeldisfunctie, een combinatie van systolische en diastolische linkerventrikeldisfunctie en alleen diastolische linkerventrikeldisfunctie. Wanneer sprake is van systolische disfunctie betekent dit dat het hart onvoldoende kan samentrekken als gevolg van bijvoorbeeld een myocardinfarct. Wanneer sprake is van diastolische disfunctie betekent dit dat het hart verstijft is als gevolg van bijvoorbeeld een langdurige hypertensie. Er moet een ECG gemaakt worden in combinataie met een BNP of NT-proBNP om de diagnose te bevestigen. Verder kan bloedonderzoek uitsluitsel geven over de onderliggende oorzaak van het hartfalen, evenals een X-thorax.

Pathofysiologie

Hartfalen is een klinisch syndroom door verminderde pompfunctie van het hart. Centraal bij hartfalen staat een verminderde inspanningstolerantie, die zich uit in klachten van kortademigheid en/of vermoeidheid. Meestal zijn er ook tekenen van vochtretentie (pulmonale crepitaties, perifeer oedeem ,verhoogde centraal veneuze druk of een heffende ictus). Bij systolisch hartfalen is de uitdrijving gestoord door verminderde contractiekracht. Bij diastolisch hartfalen (behoud systolische functie) is er een bemoeilijkte vulling door verminderde relaxatie (fibrosering of hypertrofie). Hierdoor ontstaat dyspneu, moeheid en oedeem. Systolisch en diastolisch hartfalen komen vaak gecombineerd voor. Hartfalen kan zowel acuut als geleidelijk ontstaan.

Oorzaken

De oorzaken van hartfalen kunnen liggen bij atriumfibrilleren, ritme- of geleidingsstoornissen, hartklepafwijkingen, hypertensie, ischemische hartziekte, medicatie, intoxicaties, anemie, exacerbatie van COPD, pneumonie, ernstige infecties, longembolie en hyperthyreoïdie. Meestal wordt het echter veroorzaakt door hypertensie en een ischemische hartziekte. Comborbiditeit die gepaard gaat met hartfalen is vaak hypertensie, diabetes mellitus, een nierfunctiestoornis, COPD, anemie, cognitieve stoornissen en depressie en angst. De comorbiditeit komt met name voor bij oudere mensen.

Oorzakelijke factoren:

  • Functieverlies myocard: coronaire hartziekten, hypertensie leidt tot fibrosering

  • Klepgebreken: druk- en volume-overbelasting

  • Ritme of geleidingsstoornissen: atriumfibrilleren

  • Extracardiale factoren: COPD, infecties enzovoorts

Klinische symptomen ontstaan door het falen van compensatietechnieken:

  • Hemodynamische compensatietechnieken: vergroting circulerend volume door renale vochtretentie en toename contractiekracht door rekking van de hartspier.

  • Neurohormonale compensatietechnieken: activatie sympathicus en RAAS. Ook toename in productie ANP en BNP door hogere spanning hartspier

Indeling naar ernst door New York Heart Association: subjectieve maat

  1. Klasse I: geen klachten bij inspanning

  2. Klasse II: geringe beperkingen, klachten bij normale inspanning

  3. Klasse III: klachten bij minder dan normale inspanning

  4. Klasse IV: klachten in rust

Er bestaat veel comorbiditeit bij hartfalen zoals; hypertensie, diabetes mellitus, nierfunctiestoornissen, COPD, anemie en depressie, angst en cognitieve stoornissen.

Beleid

Niet-medicamenteuze behandeling:

  • Afvallen

  • Zout- en vochtbeperking: maximaal 2,5 liter vocht bij milde klachten en maximaal 1,5-2 liter vocht bij ernstige klachten.

  • Voldoende lichaamsbeweging

  • Stoppen met roken

  • Influenzavaccinatie

  • Vermijd het gebruik van NSAID’s.

  • Alcoholbeperking

Behandeling

Er moet uitgelegd worden dat zelfzorg belangrijk is. Het behouden van een goede lichamelijke conditie, vermijding van gedrag dat de ziekte nadelig beïnvloedt, bijtijds opmerken van symptomen van verslechtering en therapietrouw. Verder moet ervoor gezorgd worden dat een flexibel diureticabeleid ingezet wordt, het lichaamsgewicht moet in de gaten gehouden worden, het natrium moet beperkt worden, er moet een beperking zijn op de vochtinname, evenals van meervoudig onverzadigde vetzuren, alochol, roken. Er moet een gewichtsreductie plaatsvinden bij aanwezigheid van overgewicht. De medicamenteuze behandeling bestaat uit een diureticum en ACE-remmer. De ACE-remmer wordt voorgeschreven bij mensen met systolisch hartfalen. Diuretica worden voorgeschreven bij mensen met klinische tekenen van vochtretentie. Bètablokkers worden voorgeschreven bij mensen met systolisch hartfalen, maar dan moet de patiënt wel stabiel zijn. Wanneer mensen ernstige klachten blijven houden ondanks de ACE-remmers, bètablokkers en diuretica, kunnen aldosteronantagonisten worden voorgeschreven. Wanneer iemand veel last heeft van bijwerkingen van ACE-remmers kunnen angiotensinse-2-receptorblokkers voorgeschreven worden. Wanneer iemand systolisch hartfalen heeft in combinatie met atriumfibrilleren, kan digoxine voorgeschreven worden.

Bij patiënten met diastolisch hartfalen worden diuretica geïndiceerd, behandeling van de hypertensie, vermindering van de hartfrequentie en tachycardie en bijkomende morbiditeit. Coumarines worden gegeven aan mensen met hartfalen en atriumfibrilleren. Statines zorgen voor een verlaging van de cholesterolsynthese. Calciumantagonisten kunnen zorgen voor controle van de bloeddruk.

Lichamelijk onderzoek bij acuut hartfalen

Acuut hartfalen bestaat uit een snelle toename van de verschijnselen van hartfalen en er moet een spoedeisende behandeling plaatsvinden. De spiegels van (nor)adrenaline zijn te hoog. De oorzaken van acuut hartfalen kunnen hartritmestoornissen, klepdisfunctie, pericardaandoeningen, verhoogde vullingsdrukken, of een verhoogde perifere weerstand zijn. Andere oorzaken kunnen therapieontrouw zijn, maar ook infecties, anemie en thyreotoxicose zijn.

Het lichamelijk onderzoek bij acuut hartfalen bestaat uit de algemene indruk, perifere circulatie, huidtemperatuur, pols, bloeddruk, auscultatie van het hart en de longen en de centraal veneuze druk.

Behandeling van acuut hartfalen

De patiënt moet ten eerste rechtop gaan zitten en alvast nitroglycerine te laten nemen. De symptomen moeten eerst verdwijnen door middel van lisdiuretica en vaatverwijders. Verder kan zuurstof toegediend worden en morfine.

Follow-up

Controle: frequent nodig. Vraag naar inspanningsvermogen en bijwerking van de medicatie. Lichamelijk onderzoek bestaat uit: pols en bloeddruk meten, gewicht meten. Eens per zes maanden meten: Kreatinine, kalium en natrium (elektrolytenstoornis?).

Verwijzen naar cardioloog bij:

  • Twijfel diagnose

  • Onvoldoende verbetering therapie

  • Hartfalen op jonge leeftijd

  • Verdenking hartfalen als gevolg van corrigeerbare afwijkingen

  • Vermoeden op recent hartinfarct

  •  

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Atriumfibrilleren - M79

NHG-standaard (Geneeskunde): Atriumfibrilleren - M79


Bij atriumfibrilleren is het ritme volledig onregelmatig en meestal versneld. Er is geen samenhangende contractie doordat de atria snel en onregelmatig geactiveerd worden. Atriumfibrilleren is geen geïsoleerde aandoening maar onderdeel van vasculaire morbiditeit, meestal is er ook sprake van hartfalen, hypertensie, DM, hartklepafwijkingen en/of ischemische hartziekten.

Atriumflutter

Atria contraheren versneld, maar het ritme is hierbij regelmatig. Komt minder vaak voor en wordt door de cardioloog behandeld.

Atriumfibrilleren kan worden geclassificeerd in vier groepen:

  • eerst aanval van atriumfibrilleren

  • paroxismaal atriumfibrilleren: aanvallen die niet langer dan 7 dagen duren. Kan optreden onder verschillende omstandigheden.

  • persisterend atriumfibrilleren: > 7 dagen

  • permanent atriumfibrilleren: > 7 dagen en ritmestoornis wordt geaccepteerd, er wordt geen poging tot cardioversie meer ondernomen.

Incidentie en prevalentie van atriumfibrilleren zijn laag maar stijgen sterk met de leeftijd en altijd hoger bij mannen dan bij vrouwen. Screening wordt niet aanbevolen, bij controle van de bloeddruk moet men ook het hartritme beoordelen.

Normaal depolariseert de sinusknoop het eerst, waarna het atriumweefsel contraheert op een gecontroleerde manier, dan wordt de AV knoop geactiveerd, waarna via de bundel van His de ventrikels worden geprikkeld. Bij atriumfibrilleren zijn er in de atria meerdere kringstroompjes aanwezig, die door elkaar heen lopen en elkaar versterken / uitdoven. Er is een snelle onregelmatige activering van de atria en geen samenhangende contractie waardoor de atria functioneel stil staan. De AV knoop geeft niet alle prikkels door, waardoor een snel en onregelmatig ritme ontstaat. Door stase van bloed kunnen trombi ontstaan, met embolieën als gevolg (meestal naar de hersenen). De stoornis wordt in stand gehouden omdat er veranderingen in de myocardcellen ontstaan.

Klachten

Hartkloppingen, verminderde inspanningstolerantie, kortademigheid, duizeligheid (licht in het hoofd), wegrakingen, druk op de borst. Risico op een TIA en een CVA. Maar atriumfibrilleren kan ook asymptomatisch verlopen.

Risicofactoren voor atriumfibrilleren

  • Hartklepafwijkingen, hartfalen, hypertensie, DM, ischemische hartziekten, na MI of hartchirurgie, koorts (herstel sinusritme na daling koorts), anemie, alcoholgebruik, koffie, drugs, medicamenten, hyperthyreoïdie, fysieke inspanning en psychische stress.

  • Lone Atrial fibrillation: geen onderliggende causale pathologie gevonden na uitgebreid cardiologisch onderzoek.

Risicofactoren voor het optreden van trombo-embolische complicaties

  • Paroxismaal atriumfibrilleren, fibrilleren langer dan 48 uur, comorbiditeit.

  • Veel voorkomende co-morbiditeit: hartfalen, DM, klepafwijking of ischemische hartziekten.

  • Complicaties: CVA, veranderingen in myocardcellen.

Herstel sinusritme vs. verlaging ventrikelfrequentie

Wanneer atriumfibrilleren 50% van de gevallen weer spontaan over in een sinusritme, na 48 uur wordt de kans op spontaan herstel kleiner.

Door middel van medicamenteuze (antiaritmica oraal / i.v.) of elektrische cardioversie (algehele anesthesie, elektroshocks) wordt geprobeerd het sinusritme te herstellen.

> 48 uur aanwezig betekent eerst antistolling gedurende 3-4 weken voorafgaand aan behandeling. Cardioversie wordt alleen aanbevolen als noodbehandeling, wanneer klachten daartoe aanleiding geven en bij

Anamnese

Denk aan atriumfibrilleren bij kortademigheid, verminderde inspanningstolerantie, hartkloppingen, duizeligheid, wegrakingen, druk op de borst, TIA of CVA.

Gericht op actuele klacht, ritmestoornis, mogelijke oorzaken en comorbiditeit. Diagnose atriumfibrilleren wordt alleen gemaakt o.b.v. ECG.

Vragen naar: hartkloppingen, duizeligheid, wegrakingen, klachten passend bij hartfalen, angineuze klachten, koorts, anemie, hyperthyreoïdie, stress, mogelijkheid tot lichamelijke inspanning, koffie- en alcoholgebruik, medicatie.

Lichamelijk onderzoek

Bloeddrukmeting, auscultatie van het hart (ritme, frequentie, souffles, wisselende luidheid 1e toon) en onderzoek naar tekenen van hartfalen (crepitaties, verhoogde CVD, oedeem, gestuwde halsvenen, heffende/ verbrede ictus cordis, leververgroting en ascites). Een hartsouffle kan wijzen op een klepgebrek

Diagnostiek

  • ECG met daarop irregulaire QRS-complexen en afwezige P-toppen.

  • Holter registratie bij vermoeden op paroxismaal atriumfibrilleren.

  • Labonderzoek:

    • TSH en vrij T4

    • Hb (anemie)

    • Glucose

    • Creatinine en kalium ( uitgangswaarde voor de behandeling met digoxine)

  • Bij vermoeden op hartfalen prik dan ook op BNP of NT-proBNP.

  • Echocardiografie

Beleid

<

p>Direct per ambulance naar het ziekenhuis bij hemodynamische instabiliteit of bij instabiele AP in rust. Indien de patiënt jong is (

Behandeling

Atriumfibrilleren dat 48 uur of langer bestaat, van onbekende duur of paroxismaal atriumfibrilleren -> antitrombotische therapie.

Patiënten met een hoog risico op een embolie krijgen een cumarinederivaat, mensen met een laag risico (

Contra-indicaties zijn: hypertensie, bloedingen in het GI-tract, CVA van het bloedingstype, lever/nierinsufficiëntie, ernstige cognitieve functiestoornis of diabetische retinopathie met fundusbloeding. Leeftijd is op zichzelf geen contra-indicatie. De dosering wordt bepaald aan de hand van de INR (2.0 – 3.0). Voeg eventueel een maagbeschermer toe.

Op indicatie wordt geprobeerd de ventrikelfrequentie te verlagen.

  • Dit is bij patiënten met een ventrikelfrequentie in rust van meer dan 90 slagen per minuut en bij patiënten met klachten bij inspanning en een ventrikelfrequentie van meer dan 110 slagen per minuut bij geringe inspanning. Hierdoor betere vulling ventrikels, betere CO en dus verbeterende inspanningstolerantie.

  • Bij patiënten met kort bestaand fibrilleren zonder aanwezig voorafgaand hartfalen is het eerste 48 uur acceptabel een frequentie tot 110 slagen per minuut in rust.

  • Bètablokkers of calciumantagonist, bij onvoldoende daling (max. Dosis bètablokker of calciumantagonist) digoxine toedienen.

Controles

  • bij de eerste aanval de patiënt na twee dagen terug zien. Check: ritme, frequentie. Bij aanwezig fibrilleren start antitrombotische medicatie.

  • Controleer wekelijks totdat je met medicatie de patiënt weer op de goede frequentie hebt zitten. Houdt tekenen van hartfalen in de gaten.

  • Controleer elk jaar de medicatie en de risicofactoren en pas beleid daarop aan. Meet ook ieder jaar creatinine en kalium in geval van digoxinegebruik en pas eventueel de dosis daarop aan.

Verwijs een patiënt die:

  • onder de 65 jaar is en langer dan 48 uur atriumfibrilleren heeft

  • bij een ventrikelfrequentie

  • persisterende klachten ondanks adequate ventrikelfrequentie.

  • een hoge frequentie van aanvallen heeft ondanks behandeling

  • mogelijk een hartklepafwijking heeft

  • mogelijk Wolff-parkinson-white syndroom heeft

  • iemand in de familie heeft die is overleden door plotse hartdood

  • paroxismaal atriumfibrilleren heeft en wanneer de patiënt medicamenteuze therapie voor de preventie van aanvallen of vermindering van het aantal aanvallen wil. Contra-indicaties voor het gebruik van anti-aritmica moeten worden uitgesloten door cardioloog.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Acuut coronair syndroom - M80

NHG-standaard (Geneeskunde): Acuut coronair syndroom - M80


Het acuut coronair syndroom bestaat uit een acuut myocardinfarct (AMI), of een instabiele angina pectoris (IAP) met klachten zowel tijdens inspanning als in rust.

Anamnese

De anamnese bij verdenking op acuut coronair syndroom bestaat uit het uitvragen van de duur van de klachten in rust, de locatie van de pijn, bijkomende vegetatieve verschijnselen, dypsneu, hartziekten in de voorgeschiedenis, de aard van de pijn. Verder moet het medicatiegebruik uitgevraagd worden, bekende allergieën, comorbiditeit en intoxicaties. Duizeligheid, collaps en bewustzijnsverlies hoort bij circulatoire problemen, terwijl kortademigheid en niet plat kunnen liggen bij acute decompensatie past.

Lichamelijk onderzoek

Het lichamelijk onderzoek bij verdenking op acuut coronair syndroom bestaat uit het beoordelen van de klinische stabiliteit van de patiënt volgens de ABCDE-methode. De pols en bloeddruk moeten gemeten worden, het hart en de longen moet geausculteerd worden en er moet palpatie van de thoraxwand plaatsvinden als de patiënt pijn aangeeft.

Behandeling

De medicamenteuze behandeling van een acuut coronair syndroom bestaat uit nitroglycerinespray sublinguaal bij pijn, maar niet als de systolische bloeddruk lager is dan 90 mm Hg. Er kunnen maximaal drie doses worden gegeven gedurende iedere vijf minuten. Zuurstof moet toegediend worden bij respiratoir falen via een non-rebreathing masker. Wanneer de saturatie weer hoger is dan 94% kan een zuurstofbril zorgen voor extra zuurstoftoediening. Een waaknaald moet ingebracht worden met een NaCl oplossing. Morfine of fentanyl kan gegeven worden bij hevige pijn en onvoldoende reactie op nitraten. Ascal moet toegediend worden bij patiënten die nog niet bekend zijn met het gebruik van Ascal. Als er sprake is van bradycardie moet atropine intraveneus worden toegediend. Tenslotte moet er gezorgd worden voor een goede overdracht naar het ambulancepersoneel.

Follow-up

Wanneer herstel heeft plaatsgevonden moet het medicatiegebruik regelmatig gecontroleerd worden en er moet gevraagd worden naar ervaringen en mogelijk aanwezige angsten van de patiënt. Verder moet hartrevalidatie gestimuleerd worden. Verder moeten de klachten, leefstijl en medicatiegebruik verder uitgevraagd worden. Maagbescherming moet eventueel voorgeschreven worden. De pols moet gepalpeerd worden, de bloeddruk en het lichaamsgewicht moet gemeten worden, bloedonderzoek moet uitgevoerd worden en er moet voorlichting gegeven worden over een eventuele nieuwe episode met acuut coronair syndroom.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Risicomanagement van cardiovasculaire aandoeningen - M84

NHG-standaard (Geneeskunde): Risicomanagement van cardiovasculaire aandoeningen - M84


Cardiovasculair risicomanagement bestaat uit de diagnostiek, behandeling en follow-up van risicofactoren voor hart- en vaatziekten, zoals de advisering over de leefstijl en begeleiding van patenten met een verhoogd risico op ziekte of sterfte. Er moet altijd een risicoprofiel gemaakt worden bij cardiovasculair risicomanagement. Risicofactoren voor cardiovasculaire aandoeningen zijn hart- en vaatziekten in de voorgeschiedenis, diabetes mellitus, reumatoïde artritis en chronische nierschade, een positieve familie anamnese, een verhoogde systolische bloeddruk en totaal cholesterolgehalte en mensen die roken en ouder zijn dan 50 jaar.

Begrippen

Cardiovasculair risicomanagement: diagnostiek, behandeling en follow-up van risicofactoren voor hart- en vaatziekten inclusief leefstijladviezen en begeleiding bij patiënten met een verhoogd risico op eerste/nieuwe manifestaties van hart- en vaatziekten.

Hart- en vaatziekten: door athero-trombotische processen veroorzaakte hart- en vaatziekten met klinische manifestaties.

  • Risicoprofiel: is een overzicht van de risicofactoren, namelijk: leeftijd, geslacht, roken, bloeddruk, glucosegehalte, cholesterolgehalte, familieanamnese, voedingspatroon, lichamelijke activiteit, BMI, middelomtrek.

  • Risicoschatting: berekening van de hoogte van het absoluut risico op een hart- en vaatziekte voor een patiënt. In de tabel wordt gebruikt gemaakt van: leeftijd, geslacht, roken, systolische bloeddruk, TC/HDL-ratio.

Mensen met een verhoogd risico op hart- en vaatziekten zijn:

  • Patiënten met een eerder doorgemaakte hart- en vaatziekte en/of met Diabetes Mellitus type 2

  • Patiënten zonder hart- en vaatziekten of Diabetes Mellitus type 2: een risicoprofiel wordt opgesteld

    • SBD > 140 mmHg

    • TC> 6.5 mmol/l

    • Roken > 50 (man) of 55 (vrouw)

    • Behandeling met statines of antihypertensiva

Diagnostiek

Bestaat uit twee hoofdgroepen:

  1. Vaststellen risicoprofiel met behulp van de risicofactoren (zie hierboven). Bepalen van de bloeddruk gebeurt bij een zittende patiënt en wordt tweemaal tijdens een consult afgenomen. De bloeddrukwaarde is het gemiddelde van beide metingen. Bij een RR > 140 mmHg wordt een tweede consult afgesproken. Indien de bloeddruk thuis wordt gemeten geldt een streefwaarde van

Voor start van de behandeling worden serum creatinine en serum kalium bepaald. Het meten van het serum kalium is belangrijk indien er antihypertensive worden gegeven. Daarnaast kan overwogen worden om een ECG te laten maken en de urine te testen op microalbuminurie.

De creatinineklaring = 1,23 x [140 - leeftijd (in jaren)] x gewicht (in kg)/serumcreatinine (in µmol/l). Bij vrouwen x 0,85.

  1. Schatting risico met behulp van SCORE- risicofunctie: schatting wordt gebaseerd op de volgende factoren (bepaald uit het risicoprofiel): leeftijd, geslacht, roken, systolische bloeddruk en TC/HDL-ratio. Deze SCORE kan niet gebruikt worden voor mensen met Diabetes Mellitus type 2 -> bij deze groep wordt er 15 jaar bovenop de echte leeftijd opgeteld en dan naar de risicotabel gekeken. De kleurencodering wordt gebruikt om een globale indicatie voor behandeling te stellen.

    • Groen: 0-10 % risico: leefstijladviezen

    • Geel: 10-20 % risico: leefstijladviezen, overweeg medicatie bij additionele risicofactoren

    • Rood: > 20 % risico: leefstijladviezen en vaak medicatie

De tabel geeft een schatting van het risico voor rokende en niet-rokende patiënten van 40 t/m 65 jaar. Het risico op HVZ bij patiënten die al bekend zijn met een eerste klinische manifestatie van HVZ is per definitie hoog.

Anamnese bij het opstellen van een risicoprofiel voor cardiovasculaire aandoeningen

De anamnese bestaat met name uit de familieanamnese. Verder wordt er gevraagd naar roken, voeding, alcoholgebruik en lichamelijke activiteit.

Lichamelijk onderzoek

Het lichamelijk onderzoek bestaat uit het bepalen van de lengte, het gewicht, het BMI, de middelomtrek. Het meten van de bloeddruk speelt ook een centrale rol bij het lichamelijk onderzoek bij het opstellen van het risicoprofiel.

Aanvullend onderzoek

Aanvullend onderzoek bij de risicoschatting bestaat uit de nuchtere glucose, TC/HDL-ratio en het serumcreatinine. Verder kan het (micro)albumine nog bepaald worden, evenals het serumkalium, LDL en triglyceriden. Een ECG kan gemaakt worden en het CK kan bepaald worden.

Beleid bij mensen met veel risicofactoren

Het beleid bestaat uit een niet-medicamenteuze en medicamenteuze behandeling. De niet-medicamenteuze behandeling bestaat uit het geven van leefstijladviezen, zoals niet roken, voldoende bewegen, goede voeding, beperkt gebruik van alcohol, optimaliseren van het gewicht. Verder moeten stressfactoren aangepakt worden en moeten patenten doorverwezen worden naar gespecialiseerde zorgverleners. De medicamenteuze behandeling bij mensen zonder diabetes mellitus, hart- en vaatziekten in de voorgeschiedenis en reumatoïde artritis kunnen antihypertensiva zijn. Deze worden voorgeschreven als de systolische bloeddruk hoger is dan 140 mm Hg en/of een LDL van 2,5 mmol/L of groter. Patiënten die diabetes mellitus of reumatoïde artritis hebben krijgen antihypertensiva voorgeschreven als de systolische bloeddruk hoger is dan 140 mm Hg en/of een LDL van 2,5 mmol/L of groter. Bij patiënten die al bekend zijn met hart- en vaatziekten moet acetylsalicylzuur voorgeschreven worden na een TIA of CVA in combinatie met dipyridamol. Wanneer iemand overgevoelig is voor acetylsalicylzuur moet het vervangen worden door clopidogrel. Wanneer iemand atriumfibrilleren heeft, een kunstklep of vaatprothese en wanneer iemand een structurele hartafwijking heeft moet een coumarinederivaat worden voorgeschreven. Antihypertensiva worden voorgeschreven bij een systolische bloeddruk van 140 mm Hg of hoger, bij bekendheid met een coronaire hartziekte en na coronaire revascularisatie, hartinfarct, of hartfalen en na een TIA of CVA. Statines tenslotte worden gegeven bij een LDL van 2,5 mmol/L of groter en bij symptomatisch coronairlijden, of een doorgemaakt hartinfarct.

Follow-up

De follow-up bestaat uit het informeren naar de therapietrouw, de leefstijl, systolische bloeddruk meten, LDL bepalen, de CK en transaminasen bepalen, serumcreatinine bepalen en de nuchtere glucose.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Diep veneuze trombose - M86

NHG-standaard (Geneeskunde): Diep veneuze trombose - M86


Klachten

  • pijnlijk, gezwollen been, rode verkleuring.

De klachten ontstaan acuut of in enkele dagen. Er is geen trauma geweest. De eerstelijns beslisregel kan gebruikt worden om DVT met grote waarschijnlijkheid uit te sluiten, dit is mede gebaseerd op de uitslag van de D-dimeer test. Diagnose DVT wordt gesteld d.m.v. compressie-echografie, hiermee kan een trombus worden aangetoond. De behandeling is langdurig, ingrijpend en niet zonder risico, het doel ervan is om uitbreiding van trombose en ontstaan van longembolieen te voorkomen. Vervolgbehandeling om recidieven te voorkomen.

Risicofactoren

Recente tromboflebitis, trauma van het been, recente operatie, zwangerschap en kraamperiode, eerder doorgemaakte DVT of longembolie, immobilisatie, immobiliteit, oestrogeengebruik, veneuze insufficiëntie, maligniteit, obesitas, chronische ziekten en erfelijke stollingsafwijkingen. Meestal ontstaat een DVT in de kuitvenen. Wanneer het zich niet uitbreid is het risico op een longembolie klein ten opzichte van wanneer het zich wel uitbreid. Met merendeel van deze trombi verdwijnt vanzelf. Trias van Virchow: stasis van bloed (verworven), veranderde samenstelling van bloed (genetisch bepaalde, persisterende aandoeningen) en beschadiging van de vaatwand (verworven).

Idiopathisch DVT is wanneer er geen aanwijsbare risicoverhogende factoren zijn. Secundaire DVT is wanneer er wel aanwijsbare risicoverhogende factoren aanwezig zijn. Bij trombofilie is er een neiging tot het vormen van trombo-embolie, erfelijke en verworven afwijkingen van het stollingssysteem spelen hierbij een rol.

Posttrombotisch syndroom ontstaat als gevolg van DVT met als restschade vaatklepinsufficiëntie en wordt gekenmerkt door veneuze insufficiëntie. Bestaat uit oedeem, jeuk, pijn, trofische stoornissen, hyperpigmentatie en dilatatie van subcutane venen. Ook kunnen eczeem en ulceratie voorkomen. Dit ontwikkeld zich bij 15-50% van de patiënten met DVT.

Epidemiologie

0.5-1.5 per 1000 patiënten per jaar. De incidentie neemt toe met de leeftijd en het treedt vaker op bij vrouwen.

Anamnese

Aard van de klacht, zwaar gevoel, zwelling, koorts, lokalisatie van de klachten, aanleiding, ontstaan, duur en beloop, risicofactoren DVT, klachten die kunnen wijzen op longembolie (onbegrepen dyspneu, tachypneu, pijn vastzittend aan de ademhaling, onbegrepen hoest, hemoptoe).

Lichamelijk onderzoek: vergelijk links met rechts, aspect van de huid, palpatie en meet de temperatuur. Drukpijn diep in de kuit past bij een zweepslag en drukpijn over het verloop van een vene wijst op DVT. Wanneer gedacht wordt aan een longembolie meet je de bloeddruk, pols en ademhalingsfrequentie. Ausculteer de longen en wees alert op pleurawrijven.

Diagnostiek

Bij de huisarts wordt allereerst de beslisregel gedaan:

Item

Punten

Mannelijk geslacht

1

Gebruik orale anticonceptie

1

Aanwezigheid maligniteit

1

Operatie ondergaan in de laatste maand

1

Afwezigheid van trauma dat zwelling in de kuit verklaart

1

Uitgezette venen van het been

1

Verschil maximale kuitomvang >3 cm

2

Tel de punten op:

  1. score van 4 of meer dan verwijzing voor echografie

    1. Echo positief: behandelen

    2. Echo negatief: geen DVT maar herhaal echo na 5-7 dagen

  2. score van 3 of minder dan D-dimeer test

    1. D-dimeer negatief dan is het geen DVT

    2. D-dimeer positief dan compressie-echografie in ziekenhuis.

D-dimeren kunnen gemeten worden in het bloed. Ze worden gevormd bij het proces van fibrinolyse. Een verhoogde d-dimeer kan dus voorkomen bij DVT maar ook bij maligniteit, infectie, operatie of zwangerschap. De diagnose wordt uiteindelijk bepaald met compressie-echografie. Onderzoek naar trombofiliefactoren wordt alleen gedaan bij:

  • Patiënten waarbij in de familie DVT en/of longembolie bij meerdere personen in meer dan 1 generatie voorkomt.

  • Patiënten onder de 50 jaar die recidiverende idiopatische DVT hebben.

Exclusiecriteria voor thuis behandelen door huisarts zijn: longembolie, leeftijd onder de 18, zwangerschap, phlegmasia coerulea dolens (snel progressieve vorm van DVT, sterke oedeemvorming en reflectoire spasma van de arteriële circulatie waardoor gangreen kan ontstaan), nierinsufficiëntie, extreem overgewicht, risico op ernstige bloeding en sociale redenen.

Niet-medicamenteuze behandeling: uitleg ontstaanswijze DVT en risicofactoren, ontraden oestrogeengebruik, uitleg behandeling, compressief zwachtelen totdat oedeem verdwenen is en daarna dragen van elastische kous. De kous is meestal voor 2 jaar.

Medicamenteuze behandeling

Subcutane laagmoleculairgewichtheparine-injecties (LMWH) als initiële behandeling plus cumarinederivaat voor de langere termijn. Antistollingbehandeling gaat gepaard met verhoogd risico op bloedingen, daarom supervisie van trombosedienst. De LMWH is voor minimaal 5 dagen en op geleide van de INR. Indien de patiënt een maligniteit heeft wordt 6 maanden behandeld met alleen een LMWH. Idiopathische DVT wordt 6 maanden behandeld. Secundaire DVT wordt 3 maanden behandeld.

Controle: 1 week nadat DVT is vastgesteld. Klachten over been, therapietrouw/complicaties van antistolling en compressietherapie, optreden recidief DVT of longembolie (instructies), uitvoeren zwachtelen en aanmeten therapeutische elastische kous. Vrouwen worden geadviseerd geen combinatiepil te gebruiken en zeker geen pil met cyproteronacetaat. Bij een langer dan 6 uur durende vliegreis wordt geadviseerd goed te drinken en rekoefeningen van de kuitspieren te doen of een stukje te lopen. Evt. kan profylactische een steunkous worden gedragen.

Consultatie / verwijzing bij: sterk vermeden op DVT ondanks herhaald negatieve compressie echografie, vermoeden van recidief DVT in hetzelfde been, vermoeden van recidief DVT dat optreedt onder adequaat ingestelde antistolling, eerste episode van DVT bij trombofilie, patiënten met maligniteit en DVT, vermoeden longembolie, zwangeren en patiënten in de kraamperiode met DVT, patiënten met recidief DVT, jongeren en adolescenten met DVT/longembolie, phlegmasia coerulea dolens, comorbiditeit, nierinsufficiëntie, extreem overgewicht, sociale redenen.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Beroerte - M103

NHG-standaard (Geneeskunde): Beroerte - M103


Vervangt: TIA & CVA richtlijnen (CH.45 & CH.81)

Een beroerte wordt gezien als een plotseling optredende focale uitval in de hersenen als gevolg van ischemie of een spontane intracerebrale bloeding. Er is sprake van een beroerte wanneer focale uitvalsverschijnselen aanwezig zijn die acuut op zonder voortekenen zijn begonnen, binnen vijf minuten ontwikkeld hebben en te verklaren zijn vanuit een stoornis in één cerebraal stroomgebied.

Anamnese bij beroerte

Bij verdenking op een beroerte, moet de FAST-test uitgevoerd worden (face, arm, speech, time). De tanden moeten worden laten zien, beide armen moeten naar voren horizontaal gestrekt worden waarbij de handpalmen naar boven gedraaid moeten worden. Verder moet gevraagd worden of er veranderingen zijn opgetreden in de spraak en er moet gevraagd worden vanaf wanneer de klachten zijn begonnen. Verder moet gevraagd worden naar de aard van de uitvalsverschijnselen, het tijdstip van ontstaan, een acuut of geleidelijk begin, voortekenen, beloop, eerdere episoden en het gebruik van anticoagulantia en risicofactoren. Risicofactoren zijn overmatig alcoholgebruik, pijn op de borst, onregelmatige hartslag, roken, migraine met aura, hoge bloeddruk, hart- en vaatziekten, diabetes, obesitas, drugsgebruik en gebruik van systemische hormonale medicatie.

Lichamelijk onderzoek

Het lichamelijk onderzoek bestaat uit het beoordelen van de klinische toestand, de stabiliteit en het bewustzijn. Ook moet de ABCDE worden nagegaan. De bloeddruk moet gemeten worden en het hart moet geausculteerd worden. Ook moet de bloedglucosewaarde worden bepaald. De aanwezigheid, ernst en aard van de uitvalsverschijnselen moet worden uitgezocht.

Beleid

Het beleid bij een beroerte is vooral gericht op revalidatie. Er moet besproken worden wat de beperkingen zijn, of de patiënt voldoende steun ervaart, andere problemen en een revalidatieprogramma. Communicatie en waarneming, maar ook de aanwezigheid van cognitieve stoornissen en belastbaarheid van de mantelzorg moeten worden besproken. Leefstijlinterventies zijn ook erg belangrijk ter preventie van een nieuwe beroerte. Nadat iemand een beroerte heeft doorgemaakt, moet levenslang behandeld worden met acetylsalicylzuur, dipyridamol, simvastatine en antihypertensieve medicatie.

Access: 
Public
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Follow the author: Medicine Supporter
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1237