NHG-standaarden - Geneeskunde - Thema: Bewegingsapparaat

NHG-standaarden - Geneeskunde - Thema: Bewegingsapparaat

Check supporting content in full:
NHG-standaard (Geneeskunde): Enkelbandletsel - M04

NHG-standaard (Geneeskunde): Enkelbandletsel - M04


Bij een inversietrauma komt het kapselbandapparaat aan de laterale zijde van het enkelgewricht onder spanning te staan, en afhankelijk van de inwerkende kracht treedt een distorsie of ruptuur op. Soms met een fractuur van aangrenzende botstukken. Bij distorsie is specifieke behandeling niet noodzakelijk, terwijl bij een ruptuur functionele behandeling met tapebandage plaats moet vinden. Onderscheid tussen beiden wordt gemaakt door middel van een röntgenfoto.

Incidentie van inversietrauma in huisartspraktijk: 8/1000. Een fractuur is meestal één van de malleolus lateralis, of metatarsale V, malleolus medialis of os naviculare. Door de lage kans op een fractuur (5% in huisartspraktijk en 20% op SEH) is het van belang selectief gebruik te maken van röntgendiagnostiek. Een ruptuur is vrijwel altijd het ligamentum fibulotalare anterius, soms in combinatie met andere ligamenten.

Direct na het trauma is een ruptuur niet van een distorsie te onderscheiden doordat pijn, zwelling en spierspanning de interpretatie van het lichamelijk onderzoek bemoeilijken. Het lichamelijk onderzoek wordt daarom 4-7 dagen later herhaald.

Prognose van inversietrauma is goed, duur van herstel is afhankelijk van ernst van het letsel. Bij een distorsie is het mogelijk de activiteiten binnen 1-2 weken te hervatten, bij een ruptuur is het werkverzuim gemiddeld 2,5 week. Wel kunnen er restklachten bestaan zoals pijn, stijfheid, zwelling en functionele instabiliteit.

Diagnostiek

Is er indicatie voor het aanvragen van een röntgenfoto?

  • Fractuur onwaarschijnlijk: met lichamelijk onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen distorsie en ruptuur. De Ottawa Ankle Rules zijn geschikt om fracturen uit te sluiten. De toepassing ervan is betrouwbaar binnen 48 uur na trauma. Bij deze regels wordt het volgende gepalpeerd; de achterzijde van onderste 6 cm van laterale/mediale malleolus, basis os metatarsale V en os naviculare; voorzijde laterale malleolus (insertie ligamentum fibulotalare anterius). Indien minimaal 1 van deze palpatiepunten positief (pijnlijk) is, is de kans op een fractuur verhoogd.

Anamnese

Tijdstip en aard trauma, belastbaarheid direct na trauma, pijn, voorgeschiedenis.

Lichamelijk onderzoek

Vergelijk altijd met andere zijde.

  • Inspectie: stand, zwelling, hematoomverkleuring (na enkele dagen), belastbaarheid.

  • Palpatie/drukpijnlijkheid: Ottawa Rules, voorste schuifladetest.

Aanvullend onderzoek

Röntgendiagnostiek bij standsafwijking ten opzichte van het onderbeen, enkel is niet te belasten en pijn bij palpatie (zie boven).

Distorsie met geringe verschijnselen: goede belastbaarheid, geringe zwelling en pijn, geen hematoom, negatieve schuifladetest.

Ruptuur: na 4-7 dagen, pijn bij palpatie voorzijde laterale malleolus en hematoomverkleuring of positieve schuifladetest.

Beleid & behandeling

  • Voorlichting, adviezen en niet-medicamenteus:

    • Distorsie: enkelband is uitgerekt, tapebandage niet nodig. Hervatten normale activiteiten binnen 1-2 weken. Eventueel enkele dagen een elastische zwachtel. Op geleide van pijn belasten. Voet recht plaatsten en goed afwikkelen bij lopen.

    • Ruptuur: enkelband is uitgerekt en gescheurd, herstel duurt weken-maanden, prognose is goed. Enkel hoeft niet worden ontzien, tapebandage ondersteund herstel.

    • IJs (cryotherapie), compressie (door middel van een drukverband), elevatie en oefentherapie zijn niet goed onderzocht maar mogelijk wel nuttig. Fysiotherapie is niet nuttig.

In het algemeen wordt de RICE regels toegepast. RICE staat voor Rest(rust), Ice (cryotherapie), Compression (drukverband) en Elevation (hoogleggen van het been).

  • Tapebandage: voorkomen van inversie waardoor laterale band wordt beschermd, dorsaal- en plantairflexie blijven mogelijk zodat de voet normaal kan afwikkelen tijdens het lopen. Duur: 6 weken, iedere 2 weken verwisselen. Advies: beweeg enkel tijdens zitten/liggen door middel van plantair- of dorsaalflexie, oefen lopen dagelijks, gebruik eventueel elleboogskrukken enkele dagen, als de pijn toeneemt stop met lopen en belasting moet geleidelijk worden opgevoerd.

  • Medicamenteus: paracetamol, geen NSAIDs.

Controles zijn niet nodig bij enkelbanddistorsie, alleen als na 1-2 weken geen verbetering is opgetreden terug laten komen.

Gunstig beloop: snelle afname van zwelling en pijn, herstel van normaal looppatroon en dagelijks functioneren. Preventief kan een enkelbrace worden gedragen tijdens het sporten.

Patiënten met een laterale enkelbandruptuur die worden behandeld met een tapebandage of een enkelbrace worden gedurende 6 weken tweewekelijks gecontroleerd.

Bij een afwijkend beloop: evalueer de klachten opnieuw en heroverweeg een avulsie(fractuur).

Verwijzen: bij fractuur naar (orthopedisch) chirurg. Ook bij forse beperkingen of instabiliteitsklachten ondanks adequate behandeling en preventie -> fysiotherapeut.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Schouderklachten - M08

NHG-standaard (Geneeskunde): Schouderklachten - M08


Schouderklachten: pijn met of zonder bewegingsbeperking van de bovenarm, waarbij pijn gelokaliseerd is in het gebied van nek tot elleboog, en de klachten niet het gevolg zijn van een trauma.

Werkgerelateerde aandoening: als er een (vermoede) causale relatie bestaat tussen werkfactoren en de schouderklacht. Arbeidsrelevante klacht: wanneer de klachten het functioneren op het werk beïnvloeden.

Pathofysiologie en differentiële diagnose

Subacromiale ruimte: tussen acromion en kop van de humerus, omvat een deel van het gewrichtskapsel en de rotator cuff, de bursa subacromialis en de lange kop van de bicepspees.

Schouderklachten kunnen recidiveren en een langdurig beloop hebben, met gevolgen voor het dagelijks functioneren en de nachtrust. De prognose is ongunstig wanneer klachten bij het eerste consult al lang bestaan, zeer pijnlijk zijn of geleidelijk zijn ontstaan. Nekklachten, werkgerelateerde en psychosociale factoren kunnen een ongunstige invloed hebben op het beloop. Acute of langdurige overbelasting van weke delen veroorzaken vermoedelijk weefselbeschadiging en aseptische ontsteking met zwelling en pijn, maar klachten kunnen ook ontstaan als gevolg van trauma.

Mogelijke oorzaken van schouderklachten zijn:

  • Aseptische ontsteking subacromiale (SA) ruimte (80%): subacromiaal impingement-syndroom, subacromiale bursitis, tendinose, tendinitis/ruptuur (partieel of volledig) rotatorcuff/bicepspees.

  • Aseptische ontsteking glenohumeraal (GH) gewricht: frozen shoulder, capsulitis adhaesiva, traumatische artritis, artrose.

  • Glenohumerale instabiliteit.

  • Aseptische ontsteking acromioclaviculaire (AC) of sternoclaviculaire (SC) gewricht.

  • Functiestoornis cervicale werkvelkolom en cervicothoracale overgang.

- Tot 35 jaar: traumatische beschadigingen van rotatorcuff en (sub)luxaties AC of GH.

- 35-75 jaar: niet-traumatische rotatorcuffbeschadigingen, aseptische ontstekingen SA

- 40-65 jaar: frozen shoulder

- > 60 jaar: artrose

Er worden drie typen schouderklachten onderscheiden:

  1. Met passieve bewegingsbeperking: beperking van exorotatie en/of abductierichting bij passieve tests. Beperking van exorotatie hangt samen met aseptische ontsteking of degeneratieve afwijking GH, beperking van abductie met aseptische ontsteking of degeneratieve afwijking SA.

  2. Zonder passieve bewegingsbeperking met pijnlijk einde van het abductietraject (passief of actief): door aangedane structuur/structuren SA.

  3. Zonder passieve bewegingsbeperking en zonder pijnlijk abductietraject: geen beperkingen maar wel pijn of instabiliteit door:

    • Instabiliteit van GH.

    • Aandoeningen AC of SC.

    • Functiestoornissen cervicale wervelkolom of cervicothoracale overgang.

In de praktijk kunnen meerdere typen naast elkaar bestaan. Zeldzame gevallen zijn: maligne aandoeningen, diafragmaprikkeling, systemische ziekten, neurologische aandoeningen, gerefereerde pijn vanuit interne organen, trauma met luxatie/fractuur/ruptuur van rotatorcuff.

Intrinsieke oorzaken

  • Subacromiale impingement: op de kop van de bovenarm zitten 4 spieren, namelijk Musculus subscapularis, Musculus supraspinatus, Musculus infraspinatus en Musculus teres minor. Deze spieren kunnen de kop naar alle kanten roteren en hebben een stabiliserende functie als de arm zelf door de Musculus deltoïdeus wordt geheven. De pezen verstrengelen zich in de rotatorcuff. Tussen rotatorcuff en acromion zit de bursa subacromialis (glijlaag).

Degeneratie van de rotatorcuff leidt tot verdikking en inscheuring en ontstaat druk op de versmalde ruimte tussen humeruskop en acromion. Dit is impingement en leidt tot het klinische verschijnsel painfull arc. Druk op de pees zal ischemie en daardoor irritatie en degeneratie van de pees veroorzaken. De klachten worden hierdoor in stand gehouden. Onvermogen tot abduceren van de arm ontstaat wanneer de rotator cuff scheurt (acuut of door verdergaande degeneratie).

  • Capsulitis adhesiva (frozen shoulder): functiebeperking van >50% van GH-gewricht in alle richtingen, gedurende tenminste 3 maanden. Pathologisch-anatomisch is er sprake van een ontstekingsreactie van het gewrichtskapsel van GH-gewricht en verkleving van de recessus articularis. Veel patiënten ontwikkelen na enkele jaren ook klachten aan de andere zijde.

  • Instabiliteit van het schoudergewricht: onvermogen om de kop van de bovenarm in de kom te houden, traumatisch/unidirectioneel (Bankart-laesie: gewrichtskapsel is samen met labrum glenoïdale afgescheurd van de rand van het benige glenoïd) of atraumatisch/multidirectioneel en hyperlaxiteit. Klinische verschijnselen afhankelijk van grootte en plaats van de scheur. Andere laesies bij traumata zijn fracturen van tuberculum majus, Hills-Sachs-laesie (impressiefractuur achterzijde humeruskop) en rotatorcuffletsel. Een oorzaak van atraumatische instabiliteit is bijvoorbeeld bij congenitale hyperlaxiteit of overbelasting bij sporten.

  • Artrose van schoudergewricht: kraakbeendegeneratie met uiteindelijk sclerosering van oppervlak van het GH gewricht. Het betreft meestal oudere patiënten en wordt gekenmerkt door pijn en afname van beweeglijkheid van de schouder.

  • Systeemziekten: RA (verschillende gewrichten aangedaan), polymyalgia rheumatica.

Extrinsieke oorzaken

  • Functiestoornissen van nek/schoudergordel: bij het heffen van de arm ontstaat een rotatiebeweging in de cervicothoracale overgang waarbij de wervellichamen van de heffende arm af draaien -> samenhang nek en schouder.

  • Referred pain: foutieve perceptie van een pijnprikkel, pijn in een bepaalde structuur kan worden ervaren in het bij dat segment horende dermatoom of myotoom.

  • Overig: botmetastasen van prostaat- of mammacarcinoom. Ook een longtoptumor kan schouderpijn veroorzaken door doorgroei in de plexus brachialis.

Epidemologie

Incidentie in huisartsenpraktijk

24/1000

Prevalentie in huisartsenpraktijk

35/1000

Circa 60% is vrouw.

Anamnese

Aanleiding, type, ernst, zelfmedicatie, plaats van pijn, uitstraling, pijnlijke beperking in één of meer richtingen, pijn tijdens abductie, instabiliteit, nekklachten, ernst van pijn en ervaren hinder, factoren voorspellend voor beloop zoals:

  • Gunstige (acuut begin, geen nekklachten) of ongunstige (veel pijnklachten, langdurige klachten op 1e consult, provocerende werkfactoren, problemen op werk) factoren. Bij werkverzuim: bedrijfsarts.

  • Psychosociale factoren

  • Zelfzorg, analgeticagebruik

  • Schouderklachten in de voorgeschiedenis, beloop, behandeling en resultaat hiervan

  • Werkverzuim

Lichamelijk onderzoek

  1. Inspectie: plaats aanwijzen, vorm­/standsverandering, vergelijk met andere schouder.

  2. Bewegingsonderzoek (vergelijk met andere schouder): actieve abductie met gestrekte gesupineerde arm, passieve abductie, passieve exorotatie met elleboog in 90º.

  3. Bij nekpijn onderzoek van cervicale wervelkolom: anteflexie, retroflexie, rotaties, lateroflexie.

Aanvullend onderzoek

Niet zinvol bij geïsoleerde niet-traumatische schouderklachten. Wel bij afwijkend beloop of behandeling levert geen effect op.

  • Röntgendiagnostiek: subacromiale calcificaties of artrose SA.

  • Echografie/MRI: partiële of volledige rupture rotatorcuff.

Mogelijke signalen van ernstige oorzaak van schouderklachten:

  • Ernstige/persisterende klachten, dubbelzijdige schouderklachten, lichamelijke klachten elders, koorts, malaise, gewichtsverlies, verhoogd CRP/BSE: septische artritis, polymyalgia rheumatica, cholecystitis, metastasen.

  • Uitstralende pijn, tintelingen arm/hand, nekbewegingen, verminderde klacht arm-/handspieren: cervicaal radiculair syndroom.

  • Dyspneu, pijn op de borst: pneumonie, angina pectoris, acuut coronair syndroom.

  • Gewrichtsklachten elders, reumatoïde artritis in VG, tekenen van synovitis (koorts, warmte): reumatoïde artritis.

  • Klachten niet passend bij leeftijd.

Beleid & behandeling

Behandeling geschiedt stapsgewijs, het begint met voorlichting / adviezen en het zo nodig voorschrijven van analgetica bij ernstige pijnklachten. Als de klachten na twee weken analgeticagebruik nog niet verminderd zijn gaat men naar de volgende stap, namelijk verlenging van behandeling met pijnstillers, corticosteroïd injectie of verwijzing oefentherapeut/manuele therapie. Bij ernstige pijn is het beleid op vermindering van de pijn (voorkeursbehandeling analgetica of injectie corticosteroïd), bij minder ernstige pijn op het beperken/voorkomen van disfunctioneren (voorkeursbehandeling oefen- of manueel therapeut). Een combinatie is ook mogelijk.

  • Voorlichting en niet-medicamenteus: uitleg dat de oorzaak irritatie of ontsteking van structuren rondom schouder is, benadruk dat herstel weken-maanden-jaar kan duren. Van geen van de behandelingen staat vast dat ze het natuurlijk beloop op lange termijn beïnvloeden. Adviezen:

    • Actief blijven. Strikte rust wordt ontraden tenzij minimale bewegingen ernstige pijn geven.

    • Bij acute pijn voor korte tijd de activiteiten aanpassen.

    • Daarna activiteiten uitbreiden, niet wachten tot pijn verdwenen is.

  • Medicamenteus:

    • Analgetica: twee weken paracetamol (eerste keus, breed veiligheidsprofiel), ibuprofen, diclofenac of naproxen (tweede keus, let op comorbiditeit/bijwerkingen/interacties).

    • Lokaal corticosteroïd injectie: pijn vermindert gedurende enkele weken-maanden en verdwijnt eerder dan bewegingsbeperking. Type schouderklacht bepaald locatie van injectie. Injectie in SA, behalve als bewegingsbeperking vnl. exorotatie betreft (dan GH) triamcinolonacetonide in combinatie met lidocaïne. Bijwerkingen: enkele dagen pijn, opvliegers, vaginaal bloedverlies. Arm moet in beweging blijven. Desgewenst kan de injectie na 2-4 weken worden herhaald (maximaal drie injecties).

      • SA: 2 cm onder het midden van de laterale rand van het acromion.

      • GH: 1 cm onder dorsolaterale hoek van acromion in richting van processus coracoïdeus.

Consultatie/verwijzing:

  1. Oefentherapie/manuele therapie: geen verbetering ondanks adviezen en 1-2 weken analgetica.

  2. Bedrijfsarts: bij aanhoudend ziekteverzuim, werkgerelateerde klachten.

  3. Specialist: voor echo, MRI, artroscopie, open of artroscopische chirurgie. Bij patiënten die ondanks behandeling klachten en belemmeringen blijven houden.

Follow-up

Controles: de patiënt moet terugkomen als de pijn niet afneemt, bij koorts na een injectie, als de klachten na twee weken niet zijn verminderd en als er na 6 weken geen herstel is van dagelijks functioneren.
 

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Lage rugpijn - M54

NHG-standaard (Geneeskunde): Lage rugpijn - M54


Aspecifieke lage rugpijn: rugpijn in het gebied tussen de onderste ribben en de bilplooien, waarbij geen specifieke lichamelijke oorzaak aanwijsbaar is. Specifieke oorzaken zijn lumbosacraal radiculair syndroom, maligne aandoeningen, wervelfracturen, spondylitis ankylopoetica (Bechterew) en spondylolisthesis.

Aspecifieke lage rugpijn wordt ingedeeld in:

  • Acuut: 6 weken of korter. Beleid: actief blijven of zo snel mogelijk weer actief worden. Voorlichting en adviezen, stimuleren van zelfhulp.

  • Subacuut: langer dan 6 weken maar korter dan 12 weken. Beleid: weer normaal functioneren en ontwikkeling naar chroniciteit voorkomen.

  • Chronisch: langer dan 12 weken of frequente recidieven. Beleid: verminderen van disfunctioneren.

 

 

Incidentie

Prevalentie

Totale in de huisartsenpraktijk

36/1000

55/1000

Met uitstraling naar been/benen

9/1000

15/1000

45-64 jaar

53/1000

85/1000

> 64 jaar

25-35/1000

 

De verhouding tussen mannen en vrouwen is gelijk. Pijn en hinder nemen snel af, maar aspecifieke rugpijn recidiveert in ¾

Bij lage rugpijn is in 90-95% geen specifieke oorzaak aan te wijzen. Anatomische afwijkingen lijken geen relatie te hebben met het optreden en de krachtigste voorspeller voor het optreden is een eerder doorgemaakte episode. Demografische, klinische, psychische en sociale factoren spelen vermoedelijk een rol bij het ontstaan van chronische aspecifieke lage rugpijn. Risicofactor voor een chronisch beloop is angst voor pijn en bewegen, en ongerustheid over het beloop, wat zorgt voor inadequaat ziektegedrag.

Diagnostiek

Alarmsignalen met bijbehorende differentiaal diagnose:

  • Radiculaire uitstralende pijn in been, pijn in been: lage rugpijn, prikkelings-/uitvalsverschijnselen: lumbosacraal radiculair syndroom.

  • Begin van lage rugpijn > 50e jaar, continue pijn, verergering 's nachts, malaise, maligniteit in voorgeschiedenis, onverklaard gewichtsverlies, verhoogd BSE: maligniteit, metastase.

  • Leeftijd > 60 jaar, vrouw, laag gewicht, langdurig corticosteroïdgebruik, lengteafname, versterkte thoracale kyfose: osteoporotische wervelfractuur.

  • Begin van lage rugpijn e jaar, man, iridocyclitis, onverklaarde perifere artritis of inflammatoire darmziekte in voorgeschiedenis, nachtelijke pijn met > 1 uur ochtendstijfheid, goede reactie op NSAID's, verhoogd BSE: spondylitis ankylopoetica.

  • Aansluitend aan trauma ontstaan: wervelfractuur.

  • Begin van lage rugpijn e jaar, palpabel trapje van processi spinosi L4-L5: ernstige spondylolisthesis

Anamnese

Lokalisatie en ernst, uitstraling, duur en wijze van ontstaan, beloop, invloed van rust/bewegen/houding, beloop over het etmaal, mate van hinder in dagelijks leven, eerdere episodes en zelfzorg. Indien de lage rugpijn enkele weken aanhoudt en onvoldoende verbetert of vaak recidiveert, moet tevens gevraagd worden naar: veelvuldige behandelingen met ongewenste bijwerkingen, pijnmedicatie zonder effect, toenemende functionele beperkingen, andere lichamelijke klachten, toenemend sociaal isolement, verlies van vertrouwen in/conflict met behandelaars, beschrijving van klachten in superlatieven, angst voor pijn/letsel, gevoel van hulpeloosheid/machteloosheid, fixatie op ernstige afwijking, herhalend vragen naar specialistisch onderzoek, angststoornis/depressie en werkeloosheid. Deze hebben allemaal te maken met inadequaat ziektegedrag.

Lichamelijk onderzoek

Bij acute lage rugpijn zonder alarmsignalen

Aanvullend onderzoek

Beeldvormende- en laboratoriumdiagnostiek zijn niet zinvol.

Beleid

  • Acute aspecifieke lage rugpijn: voorlichting en advies. Bij werkgerelateerde problemen contact opnemen met bedrijfsarts. Vragen naar functioneren en adviezen om dagelijkse activiteiten te hervatten. Irreële ideeën of angsten kunnen een belemmering zijn voor herstel.

    • Voorlichting: uitleg dat sprake is van onschuldige rugpijn en dat de oorzaak ligt in tijdelijk niet optimaal functioneren en bewegen. Zo veel mogelijk bewegen kan herstel bevorderen. De prognose is goed. Bedrust moet vermeden worden. Als binnen 2-3 weken de klachten niet of onvoldoende verbeteren: tijdcontingente aanpak waarin activiteiten geleidelijk uitgebreid worden ongeacht de klachten (stappenplan met termijnen hiertussen).

    • Tijdcontingente aanpak:

      Rust

      Blijven bewegen, activiteit uitbreiden in. dagen naar normaal

      Werk/dagelijkse activiteiten

      Na één week weer aan werk

      Medicatie

      Gebruik 4 dd, bouw na één week af

      Verwijzing

      Fysiotherapie zes behandelingen, activiteiten opvoeren

      Controle

      Na 3 weken, tenzij normaal functioneren hervat

Behandeling

  • Niet-medicamenteus: fysiotherapie (zie boven). Indien nodig wordt aandacht besteed aan psychosociale problemen thuis of op het werk.

  • Medicamenteus: pijnbestrijding volgens stappenplan analgetica. Medicatie op vaste tijdstippen nemen, onafhankelijk van de intensiteit van de pijn.

Paracetamol (3-6 dd)

NSAID's: ibuprofen, diclofenac of naproxen

Paracetamol of NSAID in combinatie met codeïne (laxans toevoegen), of tramadol

  • Terugkomen bij sterke toename van disfunctioneren, aanhoudende ernstige pijn (> 1 week), niet of niet meer verbeteren van disfunctioneren na drie weken.

  • Subacute aspecifieke lage rugpijn: bij stagnatie of na zes weken worden anamnese en onderzoek herhaald en wordt nagegaan of er toch een specifieke oorzaak is. Nadruk op het voorkomen van het ontwikkelen van chroniciteit. De huisarts let op ziektebeleving en werkverzuim, en zoekt contact met de bedrijfs- of verzekeringsarts.

    • Voorlichting: bij normaal functioneren voldoende. Opnieuw informatie over oorzaak en prognose, en benadrukken dat activiteiten mogelijk zijn en dat deze volgens een vast schema opgebouwd kunnen worden tot het normale.

De huisarts legt uit dat sterke ongerustheid de pijn en hinder van klachten kan versterken.

  • Niet-medicamenteus: behandelplan gericht op stapsgewijze verbetering van dagelijks functioneren met oefen- of fysiotherapie. Een intensieve activerende aanpak is vereist. Indien nodig wordt dit gecombineerd met behandeling door een psycholoog (bij inadequaat ziektegedrag).

  • Medicamenteus: pijnstillers voor een vaste periode ter ondersteuning van de niet-medicamenteuze aanpak, volgens bovenstaand schema.

  • Controles: na twee weken tussenevaluatie en na 6 weken beoordeling van mogelijk blijvend disfunctioneren. Bij discongruentie tussen behandelplan en beloop wordt de patiënt eerder teruggezien.

  • Chronische aspecifieke lage rugpijn: gestreefd wordt naar terugkeer naar normaal functioneren. De huisarts gaat alsnog na of er niet een specifieke oorzaak aanwezig is. Wederom wordt gekeken naar ziekteverzuim en activiteiten in het dagelijks leven. De huisarts heeft de taak niet-zinvolle langdurige behandelingen en onderzoeken te verminderen en de patiënt te leren de situatie te accepteren.

    • Voorlichting: er is geen specifieke oorzaak, een intensief fysiek en gedragsmatig programma kan herstel bevorderen. De nadruk ligt op het leren omgaan met de klachten en het dagelijks functioneren, niet op het verdwijnen van de pijn.

    • Niet-medicamenteus: indien aanwijzingen bestaan dat psychosociale factoren een belangrijke rol spelen verwijst de huisarts naar een praktijk met specialisten in cognitieve gedragstherapie of werkgerelateerde rugklachten. Oefentherapie, cognitieve gedragstherapie en multidisciplinaire interventies zijn te overwegen. Motivatie van de patiënt is belangrijk, daarom is overleg van belang zodat de patiënt de behandeling kan kiezen waar hij behoefte aan heeft.

    • Medicamenteus: tijdcontingent gebruik van pijnstillers bij uitbreiden van activiteiten, maar daarna dienen pijnstillers afgebouwd te worden (risico op chronisch gebruik van pijnstillers).

    • Controles: bij blijvend disfunctioneren komt de patiënt binnen een afgesproken termijn terug.

Een patiënt met aspecifieke lage rugpijn wordt verwezen bij:

  • Vermoeden op ernstige oorzaak verwijzen naar de orthopedisch chirurg, neuroloog of reumatoloog.

  • Blijvend disfunctioneren verwijzen naar multidisciplinair team of behandelcentrum.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Lumbosacraal radiculair syndroom - M55

NHG-standaard (Geneeskunde): Lumbosacraal radiculair syndroom - M55


Begrippen

Het lumbosacraal radiculair syndroom (LRS): gekenmerkt door radiculaire pijn met andere prikkelingsverschijnselen (paresthesieën) en neurologische uitvalsverschijnselen van de aangedane zenuwwortel(s)( krachtsverlies, reflexafwijkingen). Radiculaire pijn = uitstralende pijn in één been wat gelokaliseerd is in het dermatoom. De pijn is scherp van karakter is en de patiënt kan de plaats van deze pijn meestal goed aangeven. Het is vaak houdingsafhankelijk.

Epidemiologie

Het komt voor bij 9 van de 1000 mensen in de huisartspraktijk en vooral in de leeftijdsgroep van 45 tot 60 jaar (zelden bij jong volwassenen). Meestal is er een gunstig beloop, maar soms is er na behandeling (bij conservatief en operatief) nog restverschijnselen aanwezig. Complicaties zijn zeldzaam, bijvoorbeeld het cauda-equinasyndroom). Er bestaat vaak een voorgeschiedenis van lage rugklachten.

Etiologie

Wordt veroorzaakt door een discushernia. Of door een vernauwing van het wervelkanaal of laterale recessus, vaak door degeneratieve veranderingen. Een LRS bestaat uit een discushernia (wortelcompressie) en ontstekingsreactie.

Risicofactoren

Grote lichaamslengte, zware rugbelasting, tillen van zware voorwerpen, langdurig autorijden.

Alarmsymptomen

  • Maligniteit/Wervelmetastase: begin van de klachten: 50e jaar, continue pijn onafhankelijk van houding of bewegen, nachtelijke verergering van de pijn, pijn in beide benen, uitgebreide neurologische uitvalsverschijnselen, algehele malaise, maligniteit in de voorgeschiedenis, onverklaard gewichtsverlies, verhoogde BSE

  • Osteoporotische wervelfractuur: leeftijd: 60 jaar, vrouw, laag lichaamsgewicht, langdurig corticosteroïd gebruik, lengtevermindering, postuurverandering (versterkte thoracale kyfose)

  • Radiculitis(bij diabeten of infecties): algehele malaise, poly radiculopathie, verhoogde BSE. Dit komt vooral voor bij diabetes, of bij infecties (herpes zoster, de ziekte van Lyme)

  • Cauda-equinasyndroom: mictiestoornissen (incontinentie of retentie), rijbroekanesthesie, pijn en neurologische uitvalsverschijnselen in beide benen

Anamnese

Uitvragen van de 7 dimensies. Bij lichamelijk onderzoek onderzoekt men de lokalisatie van de pijn en voert men de proef van Lasegue uit. Wanneer deze proef positief is, uitstralende pijn een dermatomaal patroon heeft of anamnestisch klachtverlies of sensibiliteitsstoornis is, onderzoekt men de mate van krachtsverlies en sensibiliteitsstoornissen (onder andere de achillespees- en kniepeesreflex).

Aanvullend onderzoek

Aanvullend onderzoek (beeldvorming) wordt gedaan bij een verdenking op een andere oorzaak dan LRS of wanneer operatie overwogen wordt (bij discushernia). Diagnose wordt gesteld door: (aanvalsgewijze) uitstralende pijn in één been in een dermatoomgebied in combinatie met:

  • Een positieve proef van Lasègue of

  • Neurologische prikkelings- of uitvalsverschijnselen (krachtsverlies, sensibele stoornissen en/of reflexveranderingen). Deze verschijnselen moeten herleidbaar zijn tot één ruggenmergswortel

Een positieve gekruiste proef van Lasègue maakt diagnose heel waarschijnlijk. Hoog lumbaal radiculair syndroom: pijn die uitstraalt naar genitaalstreek, laterale zijde bovenbeen en lies.

Differentiaal diagnose

Perifeer arterieel vaatlijden, wervelkanaal- of laterale recessusstenose (radiculaire pijn), spondylolisthesis (radiculaire pijn), aspecifieke lagerugpijn met uitstraling, aandoeningen in en om het sacroiliacale gewricht en de heup.

Beleid

Het is erop gericht om verlichting van klachten en symptomen te geven, terwijl het relatief gunstige beloop wordt afgewacht. De eerste stap is voorlichting geven over dat LRS in volksmond een hernia genoemd wordt en dat de patiënten in beweging moeten blijven. Na 6-8 weken kan een operatie overwegen worden. Pijnbestrijding wordt gedaan voor verlichting van klachten en symptomen. Verder moeten er duidelijke afspraken voor controle gemaakt worden en kan een oefen- of fysiotherapeut helpen met intensief blijven bewegen.

Direct contact opnemen bij/alarmsymptomen!:

  • Het ontstaan van een doof gevoel in de schaamstreek en rond de anus;

  • Ongewild urineverlies of niet kunnen plassen;

  • Plotseling sterk toenemend verlies van spierkracht.

Follow-up

Verwijzing: De huisarts verwijst de patiënt naar een neuroloog bij een vermoeden van een ernstige of zeldzame oorzaak van het LRS. De huisarts verwijst met spoed voor operatieve decompressie naar een neurochirurg bij: een vermoeden van een cauda-equinasyndroom, een acuut ontstane ernstige parese of een geleidelijke progressieve parese. De huisarts verwijst naar de chirurg bij: een onbeheersbare radiculaire pijn (als ook morfine de pijn onvoldoende verlicht) en als na 6 tot 8 weken de behandeling niet goed genoeg heeft aangeslagen.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Epicondylitis - M60

NHG-standaard (Geneeskunde): Epicondylitis - M60


Pijn op of rond de epicondylus lateralis of medialis kan wijzen op epicondylitis. De pijn ontstaat door bewegingen van pols, palpatie van epicondyl of aanspannen polsextensoren of –flexoren. Van de patiënten die zich hiermee presenteren bij de huisarts wordt 12% doorgestuurd naar de fysiotherapeut en 2% naar de orthopedisch chirurg. Meestal is de dominante arm aangedaan.

 

epicondylitis lateralis

epicondylitis medialis

Incidentie

5-8/1000, (13/1000 in groep 40-50 jaar)

0,5-0,8/1000

Prevalentie

7/1000

 

Het natuurlijk beloop is gunstig, na zes maanden is 80% hersteld. De prognose is minder gunstig bij: langdurige klachten, ernstige pijn bij eerste consult, dominante arm, recidieven, nekklachten, hoge lichamelijke en psychische belasting. De oorzaak van epicondylitis is vermoedelijk herhaaldelijke overbelasting van extensoren en flexoren van vingers/pols, waardoor littekenweefsel ontstaat en peesweefsel degenereert.

Anamnese

Lokalisatie, ernst, uitstraling, ontstaanswijze, duur beloop, invloed van rust/bewegen, oorzaak, provocerende factoren en mate van hinder, zelfzorg en behandeling tot nu toe en eerdere episodes met beloop en evt. behandeling daarvan. Indien er een verband bestaat met werk wordt geïnformeerd bij de bedrijfsarts.

Lichamelijk onderzoek

Palmair flecteren tegen weerstand, palpatie epicondylus. Bij pijn is het lichamelijk onderzoek positief voor epicondylitis. Bij atypische bevindingen (zoals pijn elders in de elleboog, bewegingsbeperking, slotklachten) volgt nader onderzoek van de elleboog. Bij uitstralende pijn moeten schouder- of nekaandoeningen uitgesloten worden.

Beleid

Voorlichting en advies: uitleg dat de pijn komt door overbelasting van polsstrekkers of –buigers (buigen pols, handen knijpen, onderhands dragen of tillen met gestrekte elleboog), de mate van hinder is afhankelijk van de belasting van de betrokken spieren. Van geen enkele behandelmethode is aangetoond dat ze de ziekteduur verkorten, advies is om natuurlijke genezing af te wachten. Belemmeringen in werk en dagelijks leven worden geprobeerd op te lossen. Absolute rust is niet noodzakelijk, vermindering van activiteit alleen bij niet te verdragen pijn. Voorwerpen moeten met gebogen elleboog worden gedragen. Sporters kunnen een sportarts raadplegen. De bedrijfsarts kan specifieke werkaanpassingen adviseren.

Behandeling

  • Niet-medicamenteus: spalken en dergelijke en shockwave, laser of accupunctuur worden niet aanbevolen.

  • Medicamenteus: desgewenst pijnstilling met paracetamol of op de huid aan te brengen NSAID. Oraal NSAID's zijn derde keus (houdt rekening met bijwerkingen en leeftijd). Lokale corticosteroïdinjecties worden niet meer aanbevolen.

Ze verlichten na 2-6 weken de klachten maar de klachten komen daarna vaak terug terwijl de prognose op langere termijn vaak minder gunstig is. Geïnjecteerd wordt met triamcinolonacetide en lidocaïne, waarvan het effect twee weken moet worden afgewacht en luxerende momenten moeten worden vermeden. Bij onvoldoende effect kan de injectie met tussenpozen van twee weken nog maximaal twee keer herhaald worden.

Controles: niet nodig, alleen als patiënt in dagelijks leven veel belemmeringen blijft houden.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Traumatische knieklachten - M66

NHG-standaard (Geneeskunde): Traumatische knieklachten - M66

[toc]

De meeste knieletsels ontstaan tijdens sporten en zijn traumatisch van aard, meestal is het beloop gunstig en is er binnen drie maanden herstel. Om knieletsels te voorkomen zijn er oefeningen voor topsporters, maar het effect is nooit bewezen. In de meeste gevallen van direct trauma is er contusie of distorsie, hierbij is de patiënt in enkele weken klachtenvrij.

  • Bij een groot (lateraal) trauma is er kans van een ruptuur van een collaterale band, vaak de mediale, en beschadiging van intra-articulaire structuren (menisci, kruisbanden), Een partiële ruptuur van een collaterale band herstelt binnen 3 maanden spontaan.

  • Mediale collateralebandletsel geeft pijn en laxiteit bij de valgustest.

  • Een ruptuur van de voorste kruisband geeft binnen enkele uren na het trauma zwelling (haemarthros) en vaak instabiliteitsklachten. Dit komt vaak voor bij een valgus-exototatiebeweging of een ventrale verplaatsing van de tibia ten opzichte van het femur. Het heeft een gunstige prognose en het beleid is afwachtend. Kruisbandletsel geeft het gevoel door de knie te zakken.

  • Een achterste kruisbandruptuur is meestal het gevolg van een fors trauma, maar kan ook spontaan herstellen

  • Meniscusletsel geeft hydrops en slotklachten, het ontstaat vaak na geforceerde draaibeweging. De klachten nemen na drie maanden tot een jaar af en kunnen spontaan verdwijnen.

  • Bij een kniefractuur is er meestal een patellafractuur of een tibiaplateaufractuur, bij kinderen is er meestal een fractuur van de proximale tibia.

  • Patellaluxaties komen door een geforceerde flexie- en valgisatie en komen zelden voor. Vaak is er een haemarthros bij en kan de patiënt de patella zelf reponeren.

De huisarts beoordeeld eerst de ernst en de aard van het letsel. Als er geen aanwijzingen voor een fractuur zijn en de zwelling de beoordeling verder moeilijk maakt, wordt het consult een week opgeschoven.

In de anamnese wordt gevraagd naar de omstandigheden van het trauma (tijd, aard, bijkomende verschijnselen, belastbaarheid na het trauma), de pijn en de zwelling, slotverschijnselen, stabiliteit, verplaatsing van de patella, eerdere knieklachten en functiebeperkingen. Bij het lichamelijk onderzoek worden beide benen geheel ontbloot. Er wordt gelet op belastbaarheid, stand van benen en patella en zwelling van de knie. Daarnaast wordt op pijn bij palpatie en bewegingsuitslagen gelet, en op ballottement van de pattella. Andere knietesten worden afgeraden omdat ze vaak weinig toevoegen.

Vaak is aanvullend onderzoek niet nodig, bij een fractuur wordt een röntgenfoto gemaakt. Er wordt ook een foto gemaakt bij patiënten die niet 4 stappen kunnen lopen, lokale drukpijn op patelle/fibulakop hebben, de knie niet tot 90 graden kunnen buigen (actief) en ouder dan 55 zijn. Een kniepunctie wordt afgeraden, net als een MRI.

Adviseer de patiënt veel rust te nemen en eventueel elleboogskrukken te gebruiken bij het lopen. De knie mag belast worden als de pijn dat toelaat. Zorg ervoor dat de musculus quadriceps genoeg bewogen wordt om atrofie te voorkomen. Voor ijsapplicties of zwachtels is geen bewijs gevonden. Verwijs sporters met recidiverende klachten naar een sportarts. Desgewenst kan twee weken paracetamol worden geslikt, met als tweede keus ibuprofen, diclofenac of naproxen. Tromboseprofylaxe is niet geïnduceerd.

Bij kruisband-, meniscus- of collateralebandletsel moet eens per één a twee weken controle zijn op de klachten, belastbaarheid en activiteiten. Overweeg bij aanhoudende instabiliteitsklachten, pijn of andere klachten doorverwijzing naar een orthopedisch chirurg. Bij een distorsie, contusie of patellaluxatie zijn controles niet nodig en moet de patiënt terugkomend bij aanhoudende of recidiverende klachten, Bij een fractuur, slotstand of een patellaluxatie met ernstige klachten moet de patiënt direct worden doorverwezen naar een chirurg.

Access: 
Public
NHG-standaard (Geneeskunde): Niet-traumatische knieklachten - M107

NHG-standaard (Geneeskunde): Niet-traumatische knieklachten - M107

[toc]

Vraag bij de anamnese naar pijn (lokalisatie, verloop, zwelling, slotklachten), stijfheid (ochtend of startpijn), factoren van invloed, functiebeperkingen, knieklachten in het verleden en het beroep. Kijk bij het lichamelijk onderzoek naar de stand van de knieën (varus of valgus), atrofie van de musculus quadriceps, zwelling (lokaal/diffuus, ventraal/dorsaal) en eventuele gewrichtsverbreding. Laat de patiënt op de rug liggen en kijk naar de tekenen van inspectie (zwelling, roodheid, temperatuur, functiebeperkingen en pijn). Onderzoek actieve en passieve flexie en extensie en rotatie van de heup, let hierbij op crepitaties. Kijk ook naar drukpijn van de gewrichtsspleet en ballottement van de patella. Bij twijfel over de diagnose kan aanvullend onderzoek worden aangevraagd maar dit is meestal niet nodig.

Als er ballottement, slotverschijnselen, bewegingsbeperking en/of crepitaties zijn, is het intra-articulair: gonartrose of meniscusletsel. Als er geen slotverschijnselen en geen ballottement is, is het extra-articulair: bursitis prepatellaris, tractus iliotibialis frictiesyndroom of bakercyste.
Geef voorlichting over het beloop van de aandoening:

  • Bursitis prepatellaris: druk/wrijving tijdelijk vermijden, eventueel kniebescherming en aspiratie. Bij toenemende roodheid, malaise en koorts 7 dagen flucloxacilline. Bij aanhouden naar chirurg.

  • Tractus iliotibialis frictiesyndroom: tijdelijk sporten vermijden, eventueel injectie met lokaal anestheticum en corticosteroïd op de plaats van de pijn. Bij aanhouden naar sportarts.

  • Bakercyste: onschuldig, behandeling afhankelijk van de klachten. Bij aanhoudende klachten naar orthopedisch chirurg.

  • Gonartrose: adviseer een actieve levensstijl en eventueel gewichtsreductie, eventueel ook een fysiotherapeut en diëtiste, lopen met een stok ook mogelijk. Pijnbestrijding met paracetamol of NSAID (oraal of via de huid). Bij onvoldoende effect: overweeg intra-articulaire injecties met triamconolonacetonide. Bij ernstige klachten naar orthopedisch chirurg of reumatoloog.

Access: 
Public
Access: 
Public
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Follow the author: Medicine Supporter
Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Check how to use summaries on WorldSupporter.org


Online access to all summaries, study notes en practice exams

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Starting Pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
  3. Tags & Taxonomy: gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  4. Follow authors or (study) organizations: by following individual users, authors and your study organizations you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Search tool : 'quick & dirty'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject. The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study (main tags and taxonomy terms)

Field of study

Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
1381