Psychology and behavorial sciences - Theme
- 15726 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Earl Babbie, The practice of social research MT1A
Epistemology =
De wetenschap van de kennis
Methodology =
De wetenschap van het uitvinden
Agreement reality =
De dingen die we weten door de cultuur, die we delen met onze omgeving
Replication =
Het herhalen van een onderzoek, om ofwel de bevindingen van een vorig onderzoek te bevestigen ofwel te betwijfelen
Theory =
Systematische uitleg van observaties van een alledaags verschijnsel
Variables =
Logische set van attributen
Attributes =
Categorieën die binnen een variabele vallen, karakteristieken van mensen of dingen
Independent variable =
Variabele waarvan de waarde is vastgesteld en die bepaald gedrag beïnvloed
Dependent variable =
Variabele die wordt veroorzaakt door een andere variabele
Idiographic =
- Je onderzoekt een uniek geval
- Je zoekt naar alle mogelijke redenen/verklaringen voor een verschijnsel
Nomothetic =
- Je zoekt een algemene verklaring
- Met deze verklaring kun je iets zeggen over een hele groep mensen of dingen
Induction =
- Vanuit een observatie naar een theorie
- Van het particuliere naar het generale
Deduction =
- Vanuit een theorie naar een observatie
- Van generaal naar specifiek
Tolerance for ambiguity =
Het vermogen om tegenstrijdige gedachtes tegelijkertijd te beheersen zonder ze te negeren.
Informed consent=
Onderzoek kan gevaren meebrengen voor de onderzochten, niet alleen medisch maar ook psychisch. Die gevaren die het onderzoek eventueel zouden kunnen meebrengen moeten wel aan de onderzochten verteld worden zodat zei daar op de hoogte van zijn. Het informeren van de onderzochten met de eventuele gevaren die het onderzoek mee kunnen brengen wordt informed consent genoemd.
Anonymity =
We spreken van Anonymiteit binnen onderzoek als zowel de onderzoeker als de lezers van het onderzoek niet achter de indentiteit van de onderzochten/participanten kunnen komen.
Confifentiality =
We spreken van confifentiality als de onderzoeker wel de naam van de onderzochten/participant weet maar hem/haar beloofd zijn/haar naam niet bekend te maken
Debriefing=
Het kan mogelijk zijn dat je voor een bepaald onderzoek de onderzochten/participanten moet misleiden om tot goede resulaten te komen. Doordat het binnen de wetenschap niet etisch is, moet de onderzoeker achteraf vertellen hoe het onderzoek precies in elkaar zit. Of in ieder geval de waarheid spreekt over het misleidende gedeelte van het onderzoek.
Paradigm =
Het referentiekader dat we gebruiken om onze observaties en gedachten te ordenen. Oftewel: Door welke bril je naar de werkelijkheid kijkt.
Macrotheory =
Een theorie die zich richt op het begrijpen van het “grote geheel”, bijvoorbeeld gehele samenlevingen of grote groepen.
Microtheory =
Een theorie die zich richt op het begrijpen van individuen (en kleine groepen).
Positivism =
Je kan op een wetenschappelijke manier naar de samenleving kijken. De realiteit is objectief.
Conflict paradigm =
Een paradigma dat het menselijk gedrag bekijkt wanneer men poogt anderen te overheersen of overheersing door anderen probeert te ontwijken.
Symbolic interactionism =
Een paradigma dat het menselijk gedrag bekijkt op het gebied van sociale interactie.
Structural functionalism =
Een paradigma dat de sociale fenomenen onderverdeeld in stukken, waarvan één ieder een functie vervuld binnen het geheel.
Feminist paradigms =
Een paradigma dat de maatschappij bekijkt en begrijpt door de ervaringen van vrouwen en/of de status van de vrouw in de samenleving onderzoekt.
Critical race theory =
Een paradigma dat is gebaseerd op het bewustzijn van rassen, en de intentie heeft om rassen gelijkheid te verwezenlijken.
Interest convergence =
De stelling dat leden van een grote groep alleen de belangen van een kleine groep ondersteunen, wanneer deze acties ook de belangen van de grote groep vergroten.
Postmodernism =
Een paradigma dat vraagtekens zet bij de opvattingen van het positivisme en theorieën zoals die van een ‘objectieve’ werkelijkheid.
Critical realisme =
Een paradigma dat verondersteld dat dingen pas echt zijn wanneer ze effecten produceren.
Hypothesis =
Een specifiek testbare verwachting/bewering over een empirische werkelijkheid die voortvloeit uit een meer generaal voorstel;
ofwel: een verwachting over gang van zaken van objecten die voortvloeit uit een theorie. Het is een statement van iets waarvan wordt verwacht dat het te observeren is in de werkelijkheid wanneer de theorie correct is.
Operationalization =
Een stap verder dan conceptualiseren. Operationaliseren is het proces waarin operationele definities worden ontwikkeld, of waarin het meten van variabelen precies wordt omschreven.
Oprational definition =
De specifieke en concrete definitie van iets in termen van de operationalisering waarbij observaties worden gecategoriseerd.
Null hypothesis =
Een testbare bewering die aan de hand van onderzoek wordt verworpen of geaccepteerd, op basis van de resultaten van het onderzoek. Een nul hypothese kan alleen worden gevonden in een statistisch onderzoek.
H 4 Purpose and design of research projects
Correlation =
Een empirische relatie tussen twee variabele waardoor (1) veranderingen bij de één een verband hebben met veranderingen bij de ander of (2) bepaalde attributen van de ene variabele zijn verbonden met bepaalde attributen van de andere variabele.
Spurious relationship =
Een toevallig statistisch verband tussen twee variabelen, die eigenlijk wordt veroorzaakt door een derde variabele.
Units of analysis =
Wat of wie er wordt bestudeerd/onderzocht.
Social artifact =
Alles wat met mensen en hun gedrag te maken heeft.
Ecological fallacy =
Verkeerde conclusies voor een individu trekken, omdat er alleen een groep is geobserveerd.
Reductionism =
De fout die door onderzoeker wordt gemaakt, wanneer een complex fenomeen wordt uitgelegd aan de hand van gelimiteerde (gereduceerde) concepten.
Sociobiology =
Een paradigma die is gebaseerd op het inzicht dat gedrag alleen kan worden uitgelegd in termen van genetica en gedrag.
Cross-sectional study =
Een studie die is gebaseerd op observaties van één moment.
Longitudinal study =
Een studie die is gebaseerd op het verzamelen van data op verschillende momenten; een fenomeen bestuderen over een langere periode.
Trend study =
Een type longitudinale studie waarin een karakteristiek van een populatie over een langere periode wordt onderzocht.
Cohort study =
Een studie waarin een specifieke subpopulatie, ofwel cohort, wordt bestudeerd in een langere periode, maar waarin de verzamelde data afkomstig is van verschillende leden binnen deze populatie.
Panel study =
Een type longitudinale studie waarin data op verschillende momenten wordt verzameld van een vaste groep mensen.
Nonprobability sampling =
Een steekproef waarbij de selectie van ondervraagde niet op toeval berust.
Purposive sampling=
Een selecte steekproef waarbij de ondervraagden/onderzochten op basis van het oordeel van de onderzoeker worden geselecteerd; de onderzoeker selecteert degene waarvan hij denkt dat ze het meest waardevol of representatief zijn.
Snowball sampling =
Een selecte steekproef waarbij ieder geïnterviewd persoon een nieuwe deelnemer aandraagt. Snowball sampling wordt vooral gebruikt bij mensen die lastig bereikbaar zijn zoals: verslaafden.
Quota sampling=
Een selecte steekproef waarin de onderzochten voldoen aan bepaalde karakteristieken, zodat de totale steekproef dezelfde karakteristieken heeft als de bestudeerde groep.
Informant=
Iemand die veel weet over het sociale fenomeen wat wordt onderzocht en die bereid is daar alles over te vertellen wat hij weet.
Probability sampling=
Een steekproef waarbij de selectie compleet op het toeval berust.
Representativeness =
De kwaliteit van een steekproef die de juiste verscheidenheid van karakteristieken weergeeft van de populatie waarin deze steekproef is genomen. De mate van representativiteit heeft invloed op hoe je jou onderzoek kan generaliseren.
Equal probability of selection method(EPSM)=
Een steekproefontwerp waarin iedere individu in een populatie dezelfde kans heeft om geselecteerd te worden voor de steekproef
Element =
Het onderdeel waaruit de deelnemer is gekozen.
Population =
De theoretisch gespecialiseerde samenstelling.
Study population =
De uiteindelijk geselecteerde deelnemers van de steekproef. Dit zijn de mensen die daadwerkelijk medoen aan het onderzoek.
Random selection=
Een steekproef methode waarin ieder element een even grote kans heeft op selectie.
Sampling unit=
Het element of de elementen die worden overwogen op een bepaald moment van de steekproef.
Parameter=
De samenvattende beschrijving van een gegeven variabele binnen een populatie
Statistic=
De samenvattende beschrijving van een variabele in een steekproef, die wordt gebruikt om een schatting te maken over de populatie parameter
Sampling error=
De verwachte foutmarge bij het bestuderen van een steekproef i.p.v. de gehele populatie.
Confidence level=
De geschatte waarschijnlijkheid dat een parameter van een populatie binnen de gegeven marges valt
Confidence interval=
De reikwijdte van waarden waarbinnen een parameter van een populatie waarschijnlijk ligt.
Sampling frame=
De lijst van elementen die de populatie vormt waarvan de steekproef is geselecteerd.
Simple random sampling=
Een aselecte steekproef waarbij mensen op basis van toeval worden gekozen. Onderzoekers gaan bijvoorbeeld op een plein staan en enquêteren mensen die daar toevallig voorbij lopen.
Systematic sampling=
Een aselecte steekproef waarbij bijvoorbeeld elke 5de ,10de , 15de ,20ste persoon van de lijst gekozen wordt. Dit kan natuurlijk ook in andere getal verhoudingen.
Sampling interval=
De standaard afstand tussen elementen die zijn geselecteerd vanuit een populatie voor een steekproef.
Sampling ratio=
De hoeveelheid elementen binnen de populatie die zijn geselecteerd voor de steekproef.
Stratification=
Het groeperen van de ‘units’ die een populatie vormen in homogene groepen voordat je een steekproef neemt. Deze methode verbeterd de representatie binnen de steekproef.
Cluster sampling=
Wanneer er geen lijst van de populatie bestaan, worden eerst groepen gemaakt die uitgedund worden. Dit doe je totdat je het juiste aantal overhoud. Een voorbeeld van cluster sampling kan zijn dat je bij onderzoek van scholen eerst de scholen onderverdeeld op basis van de geografische liging waarna je ze daarna weer onderverdeeld in niveau (havo/vwo) en dat je ze wellicht daarna nog onder verdeeld in leerjaren. Na de groeperingen van je onderzoekseenheid geef je de eenheden in elke groep een even grote kans om meegenomen te worden in het onderzoek.
Probability proportionate to size (PPS)=
Elk cluster weegt proportioneel mee.
Weighting=
Het corrigeren van wegingen omdat niet elke groep even zwaar mee telt.
Conceptualization=
Het maken van een bepaalde definitie. Conceptualization houdt in dat je precies uitlegt wat je met termen bedoelt die je in je onderzoek meeneemt en waar eventueel twijfel over de betekenis is.
Indicator=
Een observatie die we afwegen als een reflectie van een variabele die we willen bestuderen
Dimension =
Specificeerbaar aspect van een concept; karakterisering van concepten
Specification=
Het proces waarmee concepten worden gespecificeerd
Nominal measure =
Nominal measure is een meetniveau waarbij de attributen er of wel of niet bij horen. Een voorbeelden van nominal measures is geslacht.
Ordinal measure=
Een meetniveau die een variabele met attributen beschrijft die kunnen worden gerangschikt maar waarbij je het werkelijke verschil tussen de attributen niet weet; bijvoorbeeld sociaal-economische status hoog, gemiddeld, laag
Interval measure=
Een meetniveau waarbij de attributen van een variabele kunnen worden gerangschikt en waarvan kan worden gezegd hoever ze uit elkaar liggen. Voorbeelden van interval measrures zijn IQ en Fahrenheit(F).
Ratio measure=
Een meetniveau waarbij de attributen van een variabele alle eigenschappen van een nominaal, ordinaal en interval meetniveau hebben en daarbij ook nog gebaseerd zijn op een absoluut nulpunt. Een voorbeeld van een ratio measure is leeftijd.
Reliability =
De eigenschap van een meting die suggereert dat dezelfde data zullen worden gevonden bij het herhalen van het onderzoek.
Test-Retest methode=
De test-retest methode is een manier om de betrouwbaarheid te checken en eventueel te verbeteren. De test-retest methode bestaat uit het herhalen van de test op dezelfde manier om te controleren of de resultaten hetzelfde zijn als de test die eerder is afgenomen.
Split-Half methode=
De split-half methode is een manier om de betrouwbaarheid te checken en eventueel te verbeteren. Bij de split-half methode deel je je vragen in twee groepen waarvan het antwoord dan hetzelfde moet zijn.
Eerdere uitkomsten=
Je kan ook de betrouwbaarheid van het onderzoek checken door gebruik te maken van uitkomsten uit gelijksoortige onderzoeken die zijn uitgevoerd
Validity=
Een term die een meeting omschrijft die het concept van wat gemeten zou worden accuraat weergeeft. Het gaat bij validiteit om systematische afwijkingen.
Face validity=
Een logische validiteit; heeft weinig uitleg nodig, omdat sommige dingen logisch zijn
Criterion-ralated validity=
De mate waarin een uitslag relateert aan externe criteria
Construct validity=
De mate waarin een meting relateert aan andere variabele die verwacht worden binnen een systeem van theoretische relaties.
Content validity =
De mate waarin een meeting alle betekenissen van het concept dekt
Abstract=
Een abstract is een samenvatting van een onderzoek artikel. Een abstract geeft ook uitleg over het nut van het artikel. Ook laat een abstract de onderzoeksmethoden zien met het nut ervan. Ten slot komen de belangrijkste bevinden aan bod in het abstract
Research monograph=
Een research monograph is een onderzoeksverslag in een boekvorm. Dit kan in de vorm zijn van een tekstboek, een boek met essays, een leesboek etc.
Search engine=
Een searchengine is een computerprogramma die is ontworpen om specifieke termen te vinden op websites
Plagiarism=
Plagiarism houdt in dat je andermans werk gebruikt zonder dat je het in je eigen werk verwijst. Je kan bijvoorbeeld denken aan anders mans iedeen of woorden overnemen zonder daarbij te verwijzen. Plagiarism wordt ook wel intellectueel diefstal genoemd.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1977 | 1 | 3 |
Add new contribution