Psychology and behavorial sciences - Theme
- 15702 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Earl Babbie, The practice of social research MT1B
Respondent =
Een persoon die data geeft die geanalyseerd kan worden, door middel van het deelnemen aan een enquête.
Questionnaire =
Een document met vragen en andere items die gebruikt wordt om informatie te verkrijgen die geschikt is om te analyseren. Enquêtes worden gebruikt bij enquêteonderzoek, maar ook in experimenten, veld onderzoek en andere vormen van observatie.
Open-ended questions =
Hierbij kan de deelnemer een eigen antwoord invullen. Deze vorm wordt vaak gebruikt bij een kwalitatief onderzoek.
Closed-ended questions =
Hierbij moet de deelnemen een keuze maken tussen de gegeven opties die de onderzoeker heeft gegeven. Deze vragen zijn erg populair, omdat het zo duidelijk is welke antwoorden overeenstemmen, en je kunt deze vragen makkelijker verwerken dan open vragen.
Bias =
De kwaliteit van een meetinstrument dat resulteert in een misinterpretatie van het gene wat gemeten wordt. Voorbeeld: Don’t you agree that the president is doing a good job? Hier komt bias voor, omdat het in het algemeen meer zou leiden naar positieve antwoorden/reacties. Soms is bias lastig te herkennen.
Contingency question =
Een vraag in een enquête die alleen bedoeld is voor een bepaald aantal respondenten. Dit hangt af van een antwoord wat ze op een voorafgaande vraag gegeven hebben. Wanneer deze vragen afgebakend zijn, en het duidelijk is dat deze vragen alleen beantwoord dienen te worden wanneer iemand een bepaald antwoord gegeven heeft op een voorafgaande vraag, kan er geen verwarring ontstaan over het wel of niet te beantwoorden van de ‘contigency question’.
Response rate =
Het aantal deelnemers van een vragenlijst die de vragenlijst heeft ingevuld. Dit zou gemeten kunnen worden door het aantal ingevulde vragenlijsten te delen door het totaal aantal vragenlijsten dat is verstuurd.
Interview =
Een manier van gegevens verzamelen, door middel van vragen stellen door een onderzoeker aan een onderzochte. Dit kan in het echt maar ook via de telefoon.
Probe =
Een techniek bij een interview om ervoor te zorgen een completer antwoord op een vraag te krijgen. Bijvoorbeeld door aan de onderzochte te vragen: ‘ Hoe kan dat? ‘
Random-digit dialing (RDD) =
Een steekproef techniek waarin willekeurige telefoonnummers worden geselecteerd uit een populatie van telefoonnummers.
Computer-assisted Telephone interviewing (CATI) =
Een dataverzameling techniek waarin een telefonische vragenlijst wordt bewaard via de computer zodat de onderzoeker via de computer de verzamelde gegevens kan invullen.
Secondary analysis =
Een vorm van onderzoek waarin de verzamelde en bewerkte data door een onderzoeker, opnieuw wordt geanalyseerd door een andere onderzoeker.
Pretesting =
De meting van een afhankelijke variabele onder proefpersonen.
Posttesting =
Meten van een afhankelijke variabele onder proefpersonen, nadat deze zijn blootgesteld aan een onafhankelijke variabele.
Experimental Group =
Een groep proefpersonen bij wie een experimentele stimulus wordt toegediend.
Control Group =
Een groep die gelijk is aan de experimentele groep, maar geen stimulus krijgt. Dit is om te controleren of er wel daadwerkelijk een verschil is door de experimentele stimulus.
Double-blind experiment =
Zowel de onderzoekers als de onderzochten weten niet wie er deel uitmaken van de controle of de experimentele groep.
Randomization =
De onderzoeker maakt een groep door de totale groep nummers te geven, en hieruit nummers te trekken voor de experimentele en controle groep.
Matching =
Er worden paren gemaakt van groepen mensen die gelijkenissen hebben op basis van variabelen van het onderzoek. Deze paren worden verdeeld over de controle en experimentele groep. Het nadeel van deze methode is dat bepaalde soorten mensen die niet identiek zijn aan andere, niet meegenomen worden in het onderzoek.
Internal invalidity =
Verwijst naar de mogelijkheid dat de conclusies die voortkomen uit experimentele resultaten niet gelijk een juist beeld hoeven te geven van wat er heeft plaatsgevonden in het experiment zelf. Dit komt voor wanneer iets, anders dan de experimentele stimulus, de afhankelijke variabele kan beïnvloeden.
External invalidity =
Verwijst naar de mogelijkheid dat conclusies die voorkomen uit een experiment, niet te generaliseren zij naar de ‘echte’ wereld. Dit kan komen door een interactie tussen het testen en de stimulus.
Unobtrusive research =
Methodes om sociaal gedrag te bestuderen zonder het te beïnvloeden.(Kan kwalitatief en kwantitatief)
Content analysis =
Het bestuderen van gedocumenteerde communicatiemiddelen. Zoals boeken, websites, schilderijen en wetten.
Coding =
Het proces waar ruwe gegevens worden veranderd in gestandaardiseerde gegevens die verder gebruikt kunnen worden in het onderzoek.
Manifest content =
De grote lijnen van de inhoud van verzamelde gegevens. (Het bepalen hoe blij iemand is door te tellen hoe vaak het woord ‘gelukkig’ in de inhoud voorkomt). Dit geeft hoge betrouwbaarheid maar lagere validiteit.
Latent content =
De achterliggende gedachte van de inhoud van verzamelde gegevens. (Het bepalen hoe blij iemand is door de inhoud te interpreteren met achterliggende
gedachtes/boodschappen). Dit geeft een lagere betrouwbaarheid maar hogere validiteit.
Comparative and historical research =
Het bestuderen van maatschappijen over een periode, en ook vergelijkend met andere vergelijkbare onderzoeken.
Reactivity=
Reactivity is een probleem dat de onderzochten zich anders gaan gedragen als ze weten dat ze onderzocht worden. Ze kunnen bijvoorbeeld de onderzoeker wegjagen, Hun taal/gedrag veranderen om meer respectabel te lijken of ze kunnen hun plannen en processen totaal veranderen
Naturalism=
Naturalism is een veldonderzoekparadigma die gebaseerd is op het geloof dat er een objectieve sociale relatie bestaat en dat deze geobserveerd en gerapporteerd kan worden zoals het is
Ethnography=
Een rapport over het sociale leven dat zich richt op gedetailleerde en
accurate beschrijvingen in plaats van verklaringen
Ethnomethodology=
De ethnomethodology focust zich op het ontdekken van ongewone, onbesproken aannames en afspraken. Vaak worden deze afspraken expres verbroken om hun bestaan te onthullen.De onderzoeker is niet direct geïnteresseerd in de opvattingen van de deelnemer, maar in het gesprek en onderliggende patronen.
Grounded theorie=
Inductieve manier om theorieën te generen uit constante vergelijkingen uit observaties.
Richt zich op het ontwerpen van theorieën naar aanleiding van analyse van patronen en thema’s. Het laat toe dat de onderzoeker creatief en wetenschappelijk is op hetzelfde moment, onder enkele voorwaarden:
- Denk relatief, je moet veel incidenten vergelijken om te voorkomen dat biases ontstaan uit de eerste waarnemingen.
- Meerdere standpunten, verschillende observatietechnieken en verschillende deelnemers.
- Stap soms terug, wanneer het proces vordert krijg je ideeën over wat gaande is, blijf echter wel data checken.
- Blijf sceptisch.
- Volg onderzoek procedures.
Case study=
Een case study is een uitdieping voorbeeld van een sociaal fenomeen, ze zoeken enkel naar een ideografisch verklaring.
Extended case method=
De observaties uit een case studie die zijn bedoeld om fouten te vinden en het verbeteren van bestaande studies.
Institutional ethnography=
De institutional ethnography is ontwikkeld door Dorothy Smith. Het is een techniek waarin persoonlijke ervaringen van individuen gebruikt worden om de verhoudingen in de institutie waarin ze leven te openbaren. Het subject is hier niet de focus maar de relatie die deze heeft met anderen.
Participatory action research(PAR)=
In een participatory action research is de onderzoeker een bron voor degene die worden bestudeerd. De bestudeerde groep neemt de leiding in het onderzoek door hun problemen zelf te formuleren en een oplossing te definieren.
Emancipatory research=
Vaak wordt participatory action research toegepast om de benaderde groep te helpen. In zo`n geval spreken we van emancipatory research.
Rapport=
Een rapport is een open en betrouwbare relatie. Voornamelijk belangrijk in kwalitatief onderzoek tussen onderzoeker en onderzochten.
Qualitative interview=
Qualitative interview staat in contrast met enquete interviews. The qualitative interviews zijn gebaseerd op een aantal onderwerpen die meer in de diepte gediscussieerd moeten worden in plaats van standaardvragen zoals bij een survey-interview.
Focus group=
Een focus group houdt in dat je een groep subjecten gezamenlijk interviewt en een discussie op gang laat komen. De subjecten worden op relevantie geselecteerd. Deze techniek wordt vaak gebruikt bij marketing onderzoek.
Evaluation research=
Is een onderzoek met als doel het vastellen hoe groot het resultaat is van een bepaalde actie. In dit soort onderzoek kan men gebruik maken van verschillende onderzoeksmethodes zoals: surveys en experimenten
Needs assesment studies=
Needs assesment studies zijn studies die het bestaan en de omvang van problemen onderzoeken, vaak over een deel van de samenleving zoals jongeren
Cost-benefit studies=
Cost-benefit onderzoek onderzoekt in hoeverre de resultaten van een studie de kosten dekken. Het is alleen soms lastig om de opbrengsten te meten.
Monitoring studies=
Monitoring studies zorgen voor een constante stroom van informatie over een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld de uitbraak van een ziekte.
Program evaluation/outcome assesment=
Een program evaluation of een outcome assesment is een evaluatie of een bepaalde sociale interventie het beoogde resultaat creert
Quasi experiments=
Een quasi experiment is een experiment net zoals hierboven genoemd is maar dan zonder pre/post test en zonder experimentele/controle groepen.
Time-series design=
Dit is een manier van onderzoek waarbij je een gebeurtenis bekijkt gedurende een bepaalde periode waarin een interventie zal plaatsvinden. Bijvoorbeeld de verandering van de kwaliteit onderwijs na het instellen van prestatiebeloningen. Deze manier kan echter niet met zekerheid zeggen dat het andere factoren uitsluit die invloed op het resultaat kunnen hebben.
Nonequivalent control group=
De controle groep is gelijk aan die van de experimentele groep, de controle groep is echter niet random geselecteerd waardoor ze eigenlijk wel verschillen
Multiple time-series design=
Bij een multiple time-series design wordt gebruik gemaakt van meerdere datacollecties over een bepaalde periode om zo de data te kunnen vergelijken.
Social indicator=
Social indicators zijn metingen die de kwaliteit van de sociale omgeving meten. Bijvoorbeeld de criminaliteit of aantal zelfmoorden per 10000 inwoners. Social indicators worden vaak gebruikt om veranderingen in de samenleving te meten
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1587 | 2 |
Add new contribution