Aantekeningen hoorcollege 13 - Toepassing van Onderzoeksmethoden en Statistiek - Universiteit Utrecht (2022/2023)

H C   1 3   -   1 2   J U N I   2 0 2 3

Mixed methods & filosofie

Kwantitatief onderzoek

• Krachten:
  • Prima voor theorie testen
  • Precieze resultaten
  • Relatief snel uitvoerbaar
  • Handig om grote groepen te bestuderen
  • Waarde vanuit beleidsmakers
• Zwaktes:
  
  • Veel (verborgen) subjectieve keuzes
  • Beperkt beeld
  • Niet vanuit perspectief betrokken
  • Niet goed direct toepasbaar (lage ecologische validiteit doordat veel onderzoek in een lab wordt uitgevoerd)

Kwalitatief onderzoek

• Krachten:
  • Participanten bepalen beeld
  • Ingebed in sociale context
  • Holistische benadering » volledige context/complexiteit van de mens willen begrijpen
• Zwaktes:
  
  • Lage generaliseerbaarheid
  • Lage waarde vanuit beleidsmakers
• • Tijdrovend
  • Gevoelig voor biases van onderzoeker

Mixed methods

• Heeft meerwaarde over simpel design (dus enkel kwalitatief of enkel kwantitatief)
• Meerwaarde:
  
  • Over één onderzoeksvraag:
    
    • Beide methoden trianguleren » zelfde onderzoeksvraag op beide manieren onderzoeken
    • Beide methoden complementeren » ze vullen elkaar aan, dus kwantitatief beantwoord een deel van de onderzoeksvraag en kwalitatief beantwoord een deel van de onderzoeksvraag
  • Ondergeschikte functie: Informeren en ontwikkelen » kwalitatief onderzoek opzetten om informatie te verzamelen voor kwantitatief onderzoek (of andersom)
  • In een bestaand veld: nieuwe ingangen/onderwerpen vinden door het initiëren van nieuwe type onderzoek of door het onderwerp uit te breiden door de inzet van andere onderzoeksmethode
• Integratie:
  
  • Complementeren
  • Triangulatie
  • Verklaring (onderzoek van ene methode is verklaring voor resultaten van andere onderzoeksmethode)
  • Steekproeftrekken
  • Ontwikkelen meetinstrument
  • Illustratie (de ene onderzoeksmethode is niet een ‘extraatje’, niet alleen om het andere onderzoek extra te illustreren)
  • Inzoomen (enhancement)
  • Verscheidendheid aan perspectieven
• Notatie:
  
  • Met + geef je aan dat iets gelijktijdig wordt uitgevoerd
  • Met een pijl geef je aan dat ze achtereenvolgend moeten worden uitgevoerd (sequentieel) » resultaten van het ene onderzoek zijn nodig voor het andere onderzoek
  • Als je nadruk op bepaalt type onderzoek wil leggen doe je dit met hoofdletters
  • Kwantitatief wordt aangegeven met ‘QUAN’, kwalitatief met ‘QUAL’
• Soorten mixed method onderzoek:
  
  • Convergent parallel design: QUAL + QUAN » ze onderzoeken beiden aspecten van dezelfde onderzoeksvraag
  • Explanatory sequential design: QUAN » QUAL » kwantitatief biedt verklaring voor kwalitatieve resultaten
  • Exploratory sequential design: QUAL » QUAN » kwalitatief geeft input voor kwantitatief onderzoek
  • Embedded: QUAL + quan of QUAN + qual (niet beide onderzoeken hebben ‘bestaansrecht’, het toegevoegde onderzoek levert geen substantiële bijdrage) » groter belang van één van beide methoden
• Criteria voor mixed method design:
  
  • Design moet passend zijn » kun je de onderzoeksvraag beantwoorden met het design?
  • Design moet gevolgd worden » is de kwaliteit en rigor van de methoden adequaat hoog gehouden?
  • Consistentie » sluiten de verschillende onderdelen op elkaar aan?
  • Analyses moeten adequaat zijn » kun je met de analysetechnieken de onderzoeksvraag beantwoorden?
• Criteria voor de resultaten:
  
  • Interpretive consistency » conclusies sluiten aan op de bevindingen
  • Theoretical consistency » conclusies passen bij bestaande theorieën
  • Interpretive agreement » er is intersubjectiviteit met andere onderzoekers en participanten (je moet los van elkaar op ongeveer dezelfde conclusie uitkomen)
• • Interpretive distinctiveness » er is geen andere meer logische verklaring voor de bevindingen
  • Integrative efficacy » beide methoden dragen bij aan de conclusies
• Manier om bovenstaande in te zetten: checklist (verzekert de kwaliteit van het onderzoek, maar wel weer ‘OK’ stamp wat niet bevorderlijk voor het onderzoek is)
• Uitdagingen (want soms zijn simple designs beter dan mixed method):
  
  • Kwalitatief onderdeel is niet goed uitgevoerd door beperkte dataverzameling en/of ongepaste data-analyse
  • Onvolledige/onjuiste steekproeftrekking (bij explanatory sequential design)
  • Kwantitatief deel is niet goed uitgevoerd door beperkte dataverzameling en/of onjuiste analysetechniek
  • Inadequaat design bij het doel van de studie door fouten in het design (is bedreiging voor credibility/interne validiteit)
  • Gebrekkige logica voor het onderzoek doordat de connectie tussen de theorie en het design ontbreekt
  • Er is onvoldoende focus in het onderzoek doordat er een onduidelijk doel is

Thema: filosofie van onderzoek

Ontologie

• Gaat over de ‘zijnsleer’ » het beschrijft wat je wil onderzoeken
• 3 verschillende perspectieven:
  
  • Realisme » er is een objectieve, onafhankelijke werkelijkheid (kwantitatief onderzoek past hierbij)
  • Idealisme » de werkelijkheid wordt gevormd door het bewustzijn (kwalitatief onderzoek past hierbij)
  • Kritisch realisme » de objectieve werkelijkheid is observeerbaar door menselijke waarnemingen (mix tussen realisme en idealisme)

Epistemologie

• ‘Hoe moet je kennis opdoen in de wereld?’ » beschrijft ‘hoe’ je onderzoekt
• Dit kan op 3 manieren:
  
  • Inductief, dus theorievormend
  • Deductief, dus theorie testend
  • Abductief, afwisseling tussen inductief en deductief
• Empirisch-analytisch paradigma (past bij positivisme en realisme)
  
  • Falsificatie: het idee dat je tegenbewijs moet zoeken voor je theorie
  • Derde-persoonsperspectief: als onderzoeker sta je ‘buiten’ het onderzoek, je probeert situatie te beschrijven die je als buitenstaander waarneemt. Dat maakt het onderzoek herhaalbaar, controleerbaar en repliceerbaar (soort helikopterblik)
  • Reductionisme: je bent mensen terug op scores op enkele variabelen
  • Gericht op nomothetische kennis, dus op zoek naar regelmatigheden (bijv. als x toeneemt, neemt y ook toe)
• Interpretatieve paradigma (past bij constructivisme en idealisme)
  
  • Eerste-persoonsperspectief: door de ogen van de respondent de onderzoekssituatie willen begrijpen, dus gericht op interpretatie
  • Actieve constructie van de werkelijkheid
  • Holistisch: de respondent als volledig/complex geheel meenemen
  • Ideografische kennis: door het individu te begrijpen kun je het individu ook beter beschrijven
• Kritisch-emancipatoir paradigma
  
  • Onderzoek als ‘wereldverbeterend’ » subjectieve verbetering van de wereld
  • Maatschappijkritiek » ‘met elkaar kunnen we de maatschappij wat beter maken’ door samen met participanten actieonderzoek te doen, daarbij wordt empowerment aan de participanten gegeven, wat hen in staat stelt daadwerkelijk iets te veranderen
  • Wederkerige adequaatheid: onderzoekers leveren iets aan de respondenten, respondenten leveren wat aan onderzoekers
• Theoriegebruik per benadering:
  
  • Deductief: literatuur induiken om idee te vormen over onderzoek, op basis daarvan hypothese opstellen, vervolgens data verzamelen om de hypothese te toetsen, waar weer een nieuwe hypothese uit volgt
  • Inductief: data wordt gebruikt om de theorie te ‘bouwen’
  • Abductief: literatuur verzameling, waar vervolgens een ‘lens’ door wordt gevormd voor de data verzameling (zodat er wel een beetje richting is), waarna je op basis van de data door kunt ontwikkelen op de aanscherping van de theorie