Pedagogy and education - Theme
- 12359 keer gelezen
Opvoeden wordt steeds meer een individuele verantwoordelijkheid. De kenniskring rond gezinnen is verbrokkeld geraakt en veel bekenden worden ingehuurd en hebben te maken met één aspect van de opvoeding, zoals bijvoorbeeld een drumleraar. Door deze individualisering is er meer vrijheid en autonomie gekomen. We sturen ons sociale netwerk zelf aan.
Wanneer dilemma’s zich voordoen praten we daar weinig over met de omgeving en de natuurlijke betrokkenheid is minder vanzelfsprekend. De losse sociale inbedding heeft dus ook nadelen. De overheid heeft door deze ontwikkelingen steeds meer de neiging gekregen om zelf een oogje in het zeil te houden. Om dit te kunnen doen zijn er instrumenten ontwikkeld om de risicokinderen er snel uit te pikken. Door nieuwe kennis wordt het steeds eerder mogelijk om de risicogevallen te identificeren. De vrijheid die opvoeders hebben, krijgt steeds meer controle vanuit de overheid. Er zijn hierin tegenstellingen te zien, omdat we behoefte hebben aan de vrijheid, maar als het mis gaat willen we overheidsingrijpen. Hoever moet dit overheidsingrijpen gaan? We gaan steeds heen en weer tussen behoefte aan afstand en betrokkenheid. Wanneer de overheid sneller zal ingrijpen, zal de sociale omgeving minder snel betrokken worden bij het gezin. Dit is echter niet de bedoeling. We zijn ons teveel gaan focussen op (het diagnosticeren van) de probleemgevallen, waardoor we weinig nadenken over een gunstig opgroeiklimaat voor alle kinderen. De oplossing ligt in het minder eenzijdig benaderen van het risicoperspectief en meer te kijken naar de kracht van de sociale omgeving. De overheid kan dan op afstand betrokken blijven, maar hoeft niet ons individualistische privéleven binnen te dringen.
De overheid moet dus eigenlijk het sociale netwerk bevorderen. Dit begint al bij de samenleving, waarin we kinderen als een geluk moeten zien en niet als een last. Daarnaast is ook de directe sociale omgeving van belang voor de diversiteit en veerkracht. Moreel besef ontwikkelt zich namelijk door te leven in een rijk sociaal netwerk met langdurige relaties. Het is van belang dat de overheid zich richt op alle kinderen en niet alleen op de probleemgevallen. Het sociale netwerk kan op meerdere manieren bevorderd worden. Zo kan het contact tussen mensen gestimuleerd worden. Ook kunnen scholen meer ouderavonden organiseren.
De inrichting van onze samenleving heeft er ook voor gezorgd dat we minder binding hebben met het sociale netwerk. We wonen, sporten en werken bijvoorbeeld op verschillende plekken. Ook wonen vrienden en familie verspreid. Het geheel is hierdoor minder hecht, omdat we ons steeds in verschillende sociale kring. De ruimtelijke ordening zou dus ook aangepast moeten worden om het contact tussen mensen te bevorderen. Meer voorzieningen moeten op één plek komen. Er moet daarbij niet bezuinigd worden op speeltuinen, omdat kinderen juist in ons midden moeten zijn.
Het gezin staat er steeds meer alleen voor. Ouderschap is een complexe onderneming waar een viertal processen aan vooraf is gegaan; secularisering, individualisering, emancipatie en informalisering. Ouders zijn steeds meer in een isolement geraakt. Opvoeden is een privé-aangelegenheid geworden en het sociale netwerk is afgenomen. Ouders hebben bovendien steeds minder keuze in voorzieningen voor hun kinderen. In steden zijn de wachtlijsten lang en op het platteland zit alles ver weg.
Nederland hoort bij de landen die het minst investeren in jonge kinderen. Overheidsinvesteringen die voornamelijk gericht zijn op de 0 tot 6 jarigen zijn van invloed op het latere welslagen en geluk van kinderen en jongeren. Op dit moment worden ouders als de verantwoordelijken gezien voor problemen en de oplossing is het aanbieden van een interventie.
De overheid moet via twee wegen werken aan de opvoedkwaliteit en het opgroeiklimaat. Deze twee wegen zijn te vergelijken met de gezondheidszorg, waar naast curatieve, gezondheidszorgbeleid ook beleid wordt gevoerd om gezond gedrag te stimuleren om zo de kans op gezondheidsproblemen te verminderen. De overheid doet hiervoor een appel op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en stimuleert dat via maatregelen die gezond gedrag gemakkelijker moeten maken.
Daartoe beantwoorden we de volgende vragen:
Wat zijn de beperkingen en mogelijkheden van de huidige risicobenadering
in het jeugd en gezinsbeleid.
Welke voordelen heeft focussen op ondersteuning van de sociale omgeving van gezinnen?
Welke vorm van overheidsbeleid past bij een versterking van de sociale omgeving?
De overheid moet een betrokken, maar begrensde rol spelen in de opvoeding. In het beleidsprogramma 2007-2011 Alle Kansen voor Alle Kinderen zet de minister drie lijnen uit:
Opgroeien doe je in een gezin: het gezin moet weer de belangrijke positie in de opvoeding krijgen. Ouders moeten daar voldoende tijd, middelen en vaardigheden voor hebben.
Omslag naar preventie: problemen eerder signaleren en aanpakken.
Vrijblijvendheid voorbij: ongewenste situaties mogen niet voortduren, maar moeten worden aangepakt. Iedereen (ouders, professional en overheid) moet zijn verantwoordelijkheid nemen wanneer een kind of gezin in de problemen dreigt te raken. In de vervolgnota gezinsbeleid 2008
De kracht van het gezin worden de drie beleidslijnen als volgt geformuleerd:
De overheid dient op afstand te blijven en de privésfeer te eerbiedigen
De overheid schept voorwaarden
De overheid grijpt in als de veiligheid van het kind in het geding is
Meerdere bronnen laten zien dat het goed gaat met de Nederlandse jeugd. Toch is opvoeden natuurlijk niet makkelijk. Kinderen hebben weleens tijdelijke problemen en alledaagse opvoedingsproblemen blijven bestaan. Een preventief jeugdbeleid is belangrijk, maar dat moet niet gericht zijn op problemen.
Er zijn verschillende risico- en beschermende factoren van invloed op het leven van kinderen. De samenstelling van het gezin speelt geen grote rol in het ontwikkelen van probleemgedrag, maar de wijze van omgang van ouders met kinderen wel. Dit geldt ook voor de mate van communicatie en voor de invloed van scheiding. Sociale afkomst blijkt echter nog belangrijker te zijn. Risicofactoren zijn: omstandigheden of factoren die een verhoogde kans geven op een negatieve toestand, gebeurtenis of situatie, bijvoorbeeld op het krijgen van een ziekte, van gezinsproblemen of op het oplopen van schade; risicofactoren voor de gezondheid zijn bijvoorbeeld roken en overgewicht (NJI, 2009). Huiselijk geweld, seksueel misbruik en andere vormen van kindermishandeling zijn belangrijke risicofactoren. Veel vormen van probleemgedrag worden doorgegeven aan de volgende generatie, waardoor de gevolgen enorm zijn.
Een andere belangrijke factor voor later probleemgedrag is de invloed van leeftijdgenoten. We hebben het dan over pesten en of afwijzing door leeftijdgenootjes en verkeerde vriendjes. Ook ongezonde leefstijl en obesitas zijn risicofactoren. Het gaat, tenslotte, vooral om een cumulatie van risicofactoren waaraan opgroeiende kinderen in het gezin en de sociale omgeving worden blootgesteld als voorspeller voor probleemgedrag en in combinatie met het ontbreken van zogeheten beschermende factoren.
Beschermende factoren zijn: omstandigheden of factoren die in tegenstelling tot risicofactoren juist een verminderde kans geven op een negatieve toestand, gebeurtenis of situatie, bijvoorbeeld op het krijgen van een ziekte of van gezinsproblemen; beschermende factoren tegen gezinsproblemen zijn bijvoorbeeld een goede ouder-kindrelatie en een uitgebreid sociaal netwerk rond het gezin (NJI, 2009).
In artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg (2004) is vastgelegd dat onder kindermishandeling wordt verstaan: ‘elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel’. Volgens de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen worden elk jaar 107.200 kinderen en jongeren tussen de 0 en 17 jaar mishandeld. Zelfrapportage is nog hoger en veel gevallen blijven onbekend bij professionals. Kindermishandelingen nemen toe als een gezin een gebrek heeft aan sociale steun. De gevolgen van kindermishandeling zijn aanzienlijk: van lichamelijk en psychisch letsel in de kinderfase tot allerlei psychische- en gedragsstoornissen en depressies in de fase van volwassenheid. Daarnaast geldt het cumulatieve effect van het eerder genoemde risico dat het slachtoffer later zelf dader wordt.
In zowel de internationale als de nationale literatuur wordt aangegeven dat kinderen die opgroeien in armoede niet alleen materieel slechter af zijn dan hun meer welvarende leeftijdsgenootjes, maar dat ook hun sociale, emotionele, cognitieve en lichamelijke ontwikkeling minder goed verloopt. Kinderen hebben dan vaak ook minder cultureel kapitaal.
In dit model moet de professionele zorg gericht zijn op het individu. Binnen een (risico)groep moeten die kinderen/jongeren opgespoord (vroegsignalering) worden die kwetsbaar zijn voor een ziekte, probleem of afwijking met als doel zo vroeg mogelijk preventieve maatregelen te kunnen treffen. Het model – zo geeft De Winter aan – is zowel in de wetenschap (evidence-based!), als de praktijk (ook alleen evidence-based) en het beleid (alleen effectieve interventies) dominant. De sociale omgeving wordt weliswaar regelmatig opgenomen als risicofactor bij de opsporing en diagnostiek, maar op het niveau van de interventie speelt slechts het microniveau van het kind en het gezin (De Winter 2008). Door te focussen op risicotaxatie, vroegsignalering en preventieve interventies bij individuele kinderen en gezinnen gaat veel relevante kennis en kunde over maatschappelijke en sociale achtergronden verloren, aldus De Winter.
In het document zijn verschillende vragenlijsten te vinden die risicofactoren uitvragen, zie hiervoor het blauwe tekstvak.
Er is een tegenstrijdigheid gaande in de jeugdzorg. Er is namelijk behoefte aan een uitbreiding van de jeugdzorg en het gezinsbeleid, maar er is steeds minder geld beschikbaar daarvoor.
Grenzen aan de risicobenadering
overheid moet steeds zelf op de stoel van de opvoeder gaan zitten en dat is weer strijdig met de wens om ouders vooral zelf verantwoordelijk te laten zijn;
de kosten rijzen de pan uit;
een aantal risicofactoren komt zo breed voor – bijvoorbeeld voedingsgewoonten
dat het ondenkbaar is dat de overheid via monitoring, screening en interventie de risico’s kan bestrijden;
de bureaucratie die de monitoring en screening met zich meebrengt, leidt er paradoxaal genoeg niet toe dat er krachtdadiger ingegrepen wordt als dat echt nodig is;
we lopen tegen de grenzen aan van wat aan overheidsinmenging in de privésfeer nog acceptabel is.
Bovendien werkt deze benadering een negatief opvoedklimaat in de hand. Kinderen kunnen zo alleen nog als problemen worden gezien en het idee zal verdwijnen dat kinderen ook een collectief belang zijn. We zouden meer naar de beschermende factoren moeten kijken, zoals sociale cohesie.
Er heerst bij veel ouders opvoedingsonzekerheid en opvoedingsonmacht. We bespreken problemen veel minder dat vroeger en oplossingen worden minder in de eigen kring gezocht. Door fragmentatie in de samenleving is deze sociale steun uit de eigen kring afgenomen. Er is echter gebleken dat sociale steun en persoonlijk welbevinden elkaar beïnvloeden. Er bestaat ook een duidelijke relatie tussen de kwaliteit van ouderschap en de kwaliteit van de sociale omgeving. Verwaarloosd worden door de sociale omgeving, het verwaarlozen van de sociale omgeving en het verwaarlozen van een kind blijken processen te zijn die elkaar versterken en in stand houden. Het doorbreken van deze processen kan op drie niveaus: op individueel niveau steun bieden, in de omgeving steun zoeken (beide family oriented benaderingen) en ten slotte een op de sociale infrastructuur gerichte benadering waarin ouderschap goed gedijen kan (community oriented benadering). Tegenwoordig is goed nabuurschap niet meer vanzelfsprekend en moet het vaak georganiseerd worden door professionals. Sommige bevolkingsgroepen willen wel hulp zoeken binnen de eigen groep. Uit dit idee ontstonden de Familiy Group Conferences (Eigen Kracht Conferenties): in een bijeenkomst van ouders, kinderen, familieleden en goede bekenden wordt het probleem gedeeld en hulp gezocht. Deze werkwijze, die vooral bedoeld is als besluitvorming voor wat er gedaan moet worden, versterkt de onderlinge betrokkenheid.
Signaleren, informeren, adviseren, sociale en praktische steun zijn de belangrijkste functies van opvoedingsondersteuning en kunnen door informele of formele bronnen gegeven worden. Zo is een leraar die ondersteund een informele bron, want zijn of haar echte taak is lesgeven. Formele netwerken, dus professionals, moeten meer tijd krijgen om het informele netwerk bij het gezin te betrekken. Dit informele netwerk kan zorgen voor de ontwikkeling van morele intuïties. Het aanleren van morele intuïties heeft grote overeenkomsten met het aanleren van de eerste taal. Ze ontstaan als eenvoudige gevoelens over wat goed is en wat slecht, in het sociale verkeer. En net zoals het op latere leeftijd aanleren van de eerste taal vrijwel onmogelijk is en het aanleren van een tweede taal moeizaam en relatief gebrekkig, kan het op latere leeftijd expliciet aanleren van normen het natuurlijke opgroeiproces niet of maar heel gebrekkig vervangen.
Cruciale voorwaarden om het proces succesvol te laten verlopen zijn: voldoende diversiteit (andere volwassenen dan de eigen ouders, grootouders, oudere kinderen) en voldoende onderlinge vertrouwdheid. Daardoor ontstaan gezamenlijke geschiedenissen en kan het empathische vermogen zich beter ontwikkelen.
Opvoeden is een privétaak waar de overheid zich niet mee mag bemoeien, maar vanuit respect voor de gezinssfeer kan het opgroeien van kinderen toch als bron van ‘aanhoudende zorg’ beschouwd worden. Niet door pas de gezinssfeer te betreden op het moment dat er problemen zijn of dat er teveel risicofactoren aanwezig zijn in een gezin, maar door voorwaarden te scheppen die opvoeden gemakkelijker maakt of gezinnen beter beschermen en problemen vóór te zijn. De overheid moet ook af van de reflex dat als er problemen zijn bij kinderen of binnen het gezin er direct professionele hulp ingeschakeld moet worden. Ook zou de focus minder moeten liggen bij risicofactoren. En er moet meer ruimte komen voor speeltuinen en sportvelden. Voor bijna alles wat een kind kan doen zijn er wachtlijsten. Een goede kwaliteit van het sociale netwerk heeft veel voordelen. Voorbeelden zijn: minder kans op depressie, angststoornissen en probleemgedrag. Ook hebben adolescenten minder kans op agressief gedrag en begonnen ze later met hun seksuele loopbaan. Bovendien hebben kinderen een betere cognitieve en sociale ontwikkeling en een positiever zelfbeeld.
Een andere aanwijzing voor een sociaal stabiele omgeving in de jeugd is het aantal keren dat het ouderlijk gezin verhuist (tussen buurten). Kinderen die minder verhuizingen ervaren, blijken op volwassen leeftijd een lagere kans op psychische problemen te hebben, ook als daarbij rekening werd gehouden met verschillen in armoede in het gezin.
Uit onderzoek blijken verschillende belangrijke indicatoren met betrekking tot sociale netwerken als ondersteuning voor een gunstig opgroeiklimaat.
We komen minder bij elkaar over de vloer dan vroeger. Mensen die echt bij iemand thuis langskomen, staan vaak dichtbij en vormen de persoonlijke contacten. Het zegt dus iets over sociale inbedding. De levenssfeer is in de afgelopen dertig jaar een stuk kleiner geworden.
Een tweede indicator is informatie over de ruimtelijke nabijheid van familie. Wanneer de familie dichtbij woont, hebben kinderen sneller contact met mensen buiten het gezin. We zijn tegenwoordig verder bij elkaar vandaan gaan wonen, maar we hebben wel vaak een auto, waardoor bezoek makkelijker is geworden. Voor het dagelijkse persoonlijke netwerk is de directere nabijheid erg belangrijk.
Daarnaast is de mate van sociale inbedding van gezinnen afhankelijk van de langdurigheid van relaties, de onderlinge afhankelijkheid en de multiplexiteit op lokaal niveau. Hoe langer mensen in dezelfde ruimte (buurt, dorp) doorbrengen, hoe meer ze elkaar kennen en hoe meer contacten ze hebben.
Het is waarschijnlijk dat de gemiddelde langdurigheid van relaties op lokaal niveau is afgenomen, maar objectieve gegevens ontbreken. Volgens CBS-gegevens zijn mensen niet vaker gaan verhuizen; wel kan het zijn dat mensen verder weg gaan, vooral bij het verlaten van het ouderlijk huis.
Mensen kunnen ook langs elkaar heen leven. Er is namelijk ook onderlinge afhankelijkheid nodig. Deze onderlinge afhankelijkheid, op informeel niveau, is afgenomen. Er is meer welvaart, waardoor mensen, zoals we al eerder zagen, meer professionele ondersteuning zoeken en de onderlinge, informele ruil van diensten minder nodig is.
Mensen hebben meerdere, gescheiden netwerken gekregen. Hoe minder overlap er is tussen het buurtnetwerk en het werknetwerk, hoe meer mensen in gescheiden sociale werelden leven. Mensen zijn minder betrokken en de relaties zijn oppervlakkiger.
Eerder is betoogd dat de overheid aan de grens is gekomen van de betreding van de privésfeer. Het is erg duur, het werkt niet steeds even goed en het leidt tot allerlei discussie zoals rond de invoering van het Elektronisch Kinddossier (EKD) en de Verwijsindex Risicojongeren. Hier doet zich het beleidsdilemma voor tussen de oproep vanuit de samenleving aan de overheid om in te grijpen en op te treden (tegen kindermishandeling, hangjongeren of asociale gezinnen) en een overheid die de privacy en autonomie van gezinnen wil respecteren.
Direct ingrijpen is gewenst en goed te budgetteren, het heeft een zichtbaar direct verband met het probleem en het beoogde effect – mits niet te ambitieus gedefinieerd – is ook nog eens goed meetbaar. Om die reden passen directe interventies goed in de veelgebruikte logica van Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden (SMART). Direct ingrijpen hoeft echter niet voordelig te zijn. Er zijn ten minste vier problemen die kleven aan directe ingrepen:
ze zijn meestal omstreden – zelden weet een hulpverlener echt zeker of een ingreep wel nodig is;
als de zekerheid over de noodzaak er wel is, is de ingreep bijna per definitie te laat;
ingrepen verbeteren de situatie van het kind lang niet altijd op een duurzame wijze;
directe ingrepen zijn kostbaar.
Bovendien wordt direct ingrijpen alleen bij de ernstige gevallen gedaan, terwijl in gezinnen met minder grote problemen ook veel verbetering mogelijk is. Een voorbeeld is het ongezonde eetgedrag van veel kinderen. Dit is niet ernstig genoeg om in te grijpen, maar de overheid zou via schoolkantines beter eetgedrag kunnen stimuleren.
Indirect beleid of omwegbeleid komt overeen met het bekendere voorwaardenscheppende beleid. De sociale inbedding van gezinnen is een voorwaarde voor het gunstig opgroeien van kinderen en we willen zoveel mogelijk bevorderen dat die voorwaarde aanwezig is. Het is indirect, omdat het de noodzaak van ingrijpen via direct jeugdbeleid helpt verminderen. Dit kan op twee manieren.
Er kan beleid ontwikkeld worden dat de achterliggende oorzaken ongemoeid laat en via andere wegen de sociale inbedding probeert te bevorderen. Ouders zouden meer betrokken moeten worden bij het professionele handelen rond een kind. Ook moet het lokale sociale leven gestimuleerd worden. Te denken valt aan buurtwerk of bijvoorbeeld een vensterschool. Een dergelijke school is bedoeld als ‘venster’ naar de samenleving en tracht verschillende generaties bij elkaar te brengen en van elkaar te laten profiteren. Als laatste moet de eigen kracht van het gezin benadrukt worden.
De tweede mogelijkheid is het aanpakken van de oorzaken van de verminderde sociale inbedding. Dus bevordering van ruimtelijke functiemenging, bestuurlijke schaalverkleining en schaalverkleining van detailhandel en uitgaansvoorzieningen.
Een kosten en baten analyse van drie beleidsvoorstellen
Ouderontmoetingen op scholen. Basisscholen zijn plaatsen waar alle ouders naartoe komen. Het idee is dat scholen gestimuleerd worden om ouders te vragen eens per kwartaal een ouderontmoeting te organiseren. Op die manier kan op een laagdrempelige manier een informeel netwerk versterkt worden. Dat ouders elkaar gemakkelijker op school ontmoeten is ook een van de achtergrondideeën van het concept Brede School.
Grootouderverlof. Het informele netwerk van kinderen en ouders bevat meestal ook grootouders. Deze kunnen echter niet altijd een grote rol spelen in de opvoeding van de kinderen. Deels komt dit doordat veel vaker dan vroeger alle vier de grootouders werken. Het idee van grootouderverlof is dan ook om grootouders ook een recht op onbetaald verlof te geven, om hen de gelegenheid te geven opvoedkundige taken op zich te nemen.
Vouchers voor een opvoedcursus. Het idee is ouders te voeden met opvoedkundige kennis en hen tegelijkertijd te stimuleren de contacten voort te zetten na de cursus. Op die manier kan op een laagdrempelige manier een informeel netwerk worden gecreëerd, waarin ouders met elkaar praten over opvoeding.
De conclusie van deze exercitie is tamelijk rechttoe rechtaan. Als de investeringen niet te groot zijn, zijn de baten positief, bij grotere investeringen is onbekend of de baten groot genoeg zijn. De ouderontmoetingen lijken het voordeligst. Mogelijk ontstaat er verzet vanuit de scholen, vanwege de moeite. En instanties zouden banen kunnen verliezen door het succes, waardoor ze het er mogelijk niet mee eens zijn.
In het voorgaande zagen we dat het mogelijk is op meer niveaus gezinsbeleid in te zetten. We zouden het indirect- of omwegbeleid, voorwaardenscheppend- of omgevingsgericht beleid kunnen noemen, maar steeds gaat het om: investeren in de sociale omgeving van kinderen.
Sectoroverschreidend beleid: beleid dat oog heeft voor de omgeving waarin ouders fungeren en kinderen en jongeren kunnen opgroeien. Door de inrichting van het onderwijs (grote of kleine scholen), maar ook door samenwerking tussen scholen, kinderopvang en sportverenigingen, door de inrichting van wijken (een speeltuintje of toch maar extra woningen), door de keuzes betreffende de combinatie van arbeid en zorg (de al of niet aanwezige beschikbaarheid van verlofvoorzieningen), door de visie op de ontwikkeling van een stedelijk gebied (veel bedrijvigheid aan de rand van de stad of juist kleine winkels midden in de wijk), maar ook door gebruik te maken van nieuwe netwerkmogelijkheden die het internet biedt, ontstaat immers een context die van invloed is op de wijze waarop kinderen in hun sociale omgeving opgroeien.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1445 |
Add new contribution