De tien synthetische cultuurprofielen van Hofstede (2002)
- 3637 keer gelezen
Begrippenlijst voor het thema Cross-culturele psychologie; gestructureerd volgens het boek Cross-cultural Psychology; Critical thinking and contemporary applications van Shiraev (4e druk)
Cross-culturele psychologie | De kritische en vergelijkende studie van culturele effecten op de menselijke psychologie, gericht op het onderzoeken van psychologische diversiteit en de hieraan onderliggende oorzaken en het vaststellen van psychologische universele fenomenen. |
Culturele psychologie
| Benadrukt het idee dat gedrag en mentale processen essentieel het product zijn van interactie tussen cultuur en het individu. Menselijk gedrag wordt bekeken in de sociaal-culturele context waarin het voorkomt. |
Cultuur
| Verzameling van attitudes, gedragingen en symbolen die gedeeld worden door een grote groep mensen en normaliter worden ze van generatie op generatie doorgecommuniceerd. |
Attitudes
| Overtuigingen, waarden, algemene kennis, meningen, bijgeloof en stereotypen. |
Gedragingen
| Normen, rollen, tradities, gewoontes en praktijken. |
Symbolen
| Representaties van ideeën. Mensen koppelen specifieke betekenissen aan specifieke symbolen, die generaties lang worden doorgegeven, waardoor culturele symbolen ontstaan. |
Expliciete kenmerken
| Verzameling observeerbare handelingen die regelmatig in een cultuur teruggevonden worden. Denk hierbij aan openlijke handelingen, observeerbare praktijken en typische gedragsreacties. |
Impliciete kenmerken
| De organisatieprincipes, onderliggend aan de expliciete kenmerken. |
Ras
| Groep mensen die onderscheiden kan worden aan de hand van bepaalde gelijke en genetische fysieke kenmerken. Kan ook als sociale categorie gezien worden. |
Etniciteit
| Culturele erfenis, zoals de taal, tradities en religie die door mensen met dezelfde voorouderlijke afstamming gedeeld wordt. |
Natie
| Groep mensen die dezelfde geografische afstamming, geschiedenis en taal delen. Kan als politieke entiteit gezien worden. |
Politieke entiteit
| Onafhankelijke staat die door andere landen erkend wordt. |
Religieuze overtuiging
| Individu accepteert kennis, overtuigingen en praktijken die aan een bepaald geloof gerelateerd zijn. |
Kennis | Informatie die een doel heeft. |
Wetenschappelijke kennis
| Kennis die wordt afgeleid van systematische observaties, metingen en evaluaties uit wetenschappelijk onderzoek. |
Alledaagse kennis
| Alledaagse assumpties variërend van overtuigingen tot individuele meningen over psychologische fenomenen. Denk hierbij aan volksverhalen en alledaagse psychologie. |
Ideologische kennis
| Op waarden gebaseerde kennis. Stabiele verzameling van overtuigingen over de wereld, gebaseerd op een bepaald organisatieprincipe of centraal idee. Deze overtuigingen worden op samenhangende en stabiele percepties gebaseerd. |
Juridische kennis
| Kennis die in detail vaststaat in de wet en in officiële regels en principes, gerelateerd aan het psychisch functioneren van individuen. |
Traditionele cultuur
| Cultuur gebaseerd op tradities, regels, symbolen en principes, die hoofdzakelijk in het verleden gevestigd zijn. |
Niet-traditionele cultuur
| Cultuur gebaseerd op nieuwe principes, ideeën en praktijken. Op wetenschap gebaseerde kennis en technologisch gedreven ontwikkelingen zijn vaak aan deze vorm van cultuur geassocieerd. |
Machtsafstand
| Mate waarin leden van een samenleving accepteren dat de macht in instituten en organisaties ongelijk verdeeld is. |
Onzekerheidsoriëntatie
| Methodes die worden gebruikt om met onzekerheden in het dagelijks leven om te gaan. |
Onzekerheidsvermijding
| In hoeverre leden van een samenleving zich oncomfortabel voelen bij onzekerheid en ambiguïteit. |
Individualisme
| Men is vooral op zichzelf en de directe omgeving gericht. Voor het oplossen van een conflict worden meer competitieve strategieën gebruikt. |
Collectivisme
| Men is voornamelijk gericht op anderen. Waarden en tradities worden hierdoor beter in stand gehouden. Voor het oplossen van een conflict worden meer harmoniebevorderende strategieën gebruikt. |
Cultureel syndroom
| Het patroon of de combinatie van gedeelde attitudes, overtuigingen, categoriseringen, definities, normen en waarden, georganiseerd rondom een bepaald thema. |
Evolutionaire benadering
| Theoretisch model dat onderzoekt op welke manier evolutionaire factoren menselijk gedrag beïnvloeden. Uitgangspunt van deze benadering is dat overleven het voornaamste doel is van een individu. |
Sociologische benadering
| Gericht op brede sociale structuren die een samenleving als geheel beïnvloeden. Uitgangspunt van deze benadering is dat sociale krachten het gedrag van grote sociale groepen tot stand laten komen. |
Echoculturele benadering
| Omgevingsfactoren waardoor een individu beïnvloed wordt, zijn voornamelijk ecologische en sociopolitieke contexten (zie hieronder). Uitgangspunt van deze benadering is dat een individu actief is in zijn omgeving en dat er een constante interactie is tussen het individu en de omgeving. |
Ecologische context
| Natuurlijke context waarin individuen met hun omgeving interacteren. |
Sociopolitieke context
| Mate waarin individuen deelnemen aan globale en lokale beslissingen. |
Gecombineerde culturele benadering
| Gebaseerd op drie denkbeelden over hoe lokale culturen op globalisatie zullen reageren. Zie de samenvatting voor deze denkbeelden. |
Activiteit
| Het proces van de doelgerichte interactie van een individu met de omgeving. |
Inheemse psychologie
| Wetenschappelijke studie van het menselijk gedrag en de geest, ontworpen voor mensen die niet uit andere regio’s komen. |
Etnocentrisme
| Het steunen van het oordeel over andere etnische, nationale en culturele groepen en gebeurtenissen vanuit de etnische, nationale of culturele groep van de observator. Er wordt voornamelijk geoordeeld vanuit de culturele meerderheid. |
Multiculturalisme
| Het aanmoedigen van de erkenning van de gelijkheid van etnische of religieuze groepen in een land en het bevorderen van het idee dat culturele groepen het recht hebben om hun eigen waarden en praktijken te volgen. |
Biculturalisme
| Multiculturalisme, maar dan twee culturen gecombineerd. |
Metagedachten
| Cognitieve tools die als strategieën voor onderzoek en probleemoplossing ingezet kunnen worden. Dienen als antidota voor het denken. |
Antidota
| Hulpmiddel om een nadelig effect te voorkomen of tegen te werken. |
Dichotome variabelen
| Fenomenen die in twee exclusieve of tegenstrijdige categorieën ingedeeld kunnen worden. |
Doorlopende variabelen
| Fenomenen die bestaan uit een oneindig aantal punten die tussen twee tegenpolen liggen. |
Barnum statement
| Persoonlijkheidsbeschrijving over een bepaald individu of een groep die vrijwel voor alle mensen geldt. Het is een algemeen statement waar iedereen zich in kan terugvinden. |
Barnumeffect
| De bereidwilligheid van mensen om de validiteit van de veelomvattende of algemene beoordelingen te accepteren. |
Schema
| Een cognitieve structuur die onze kennis, overtuigingen en ervaringen organiseert om zo een kader te creëren om nieuwe gebeurtenissen en ervaringen in te plaatsen om ze te kunnen begrijpen. Het zijn algemene verwachtingen over verschillende fenomenen. |
Accommodatie
| Proces waarbij we ons schema aanpassen om de nieuwe data er zo in te verwerken. We passen onze overtuigingen aan. |
Assimilatie
| Proces waarbij de informatie aangepast wordt om zo in ons schema te passen. We verwerken de nieuwe informatie in onze bestaande overtuigingen. |
Assimilatiebias
| Verhindert helder te denken en effectief problemen op te lossen. Door met een schemagekleurde bril naar de wereld te kijken, wordt binnenkomende informatie fout geïnterpreteerd. |
Beschikbaarheidsheuristiek
| Proces waarbij er snelle conclusies getrokken worden op basis van de beschikbaarheid van een herinnering in ons geheugen. |
Beschikbaarheidsbias
| Als het gebruik van de beschikbaarheidsheuristiek tot systematische fouten in het maken van beslissingen leidt. De belangrijkste onderliggende factor hierbij is de neiging om relevante informatie te negeren. |
Fundamentele attributiefout
| Het onderschatten van externe factoren en het overschatten van interne factoren. We zien het gedrag van anderen als het resultaat van hun persoonlijkheid en negeren het belang van omgevingsfactoren. |
Cognitieve biases
| Systematische fouten die het gevolg zijn van beperkingen van onze capaciteit om informatie te verwerken. |
Motivationele biases
| Systematische fouten die het gevolg zijn van de moeite die we doen om aan onze persoonlijke behoeften te voldoen. |
Selffulfilling prophecy
| Attitudes en overtuigingen die we over andere mensen hebben, kunnen bewust of onbewust gedrag produceren dat we verwachten. Verwachtingen kunnen er dus voor zorgen dat iemand de van hem verwachte attributies vertoont. |
Correlatie
| Statement over de relatie of samenhang tussen twee variabelen. |
Post hoc error/parataxic reasoning
| Redenering dat gebeurtenis B veroorzaakt is door gebeurtenis A, omdat gebeurtenis B op gebeurtenis A volgt. |
Unidirectionele causale relatie | Gebeurtenis A veroorzaakt gebeurtenis B. |
Bidirectionele causale relatie
| Gebeurtenis A veroorzaakt gebeurtenis B en gebeurtenis B veroorzaakt gebeurtenis A. |
Naturalistic fallacy
| Onze beschrijving van wat iets is vergelijken met wat het zou moeten zijn. |
Perseverance effect
| Als onze overtuigingen aangevallen worden, voelen wij ons ook aangevallen. Onze overtuigingen proberen we dan ook te beschermen door er juist in te gaan geloven. |
Sensatie
| Proces waarbij receptorcellen gestimuleerd worden en hun informatie doorgeven wordt aan hogere hersengebieden. Het zorgt dat externe energie in interne neurofysiologische processen wordt omgezet, wat zorgt voor psychologische ervaring. |
Absolute drempelwaarde
| Minimale hoeveelheid fysieke energie die een individu nodig heeft om een stimulus op te merken. Het verschil in drempelwaarde is het laagste niveau van stimulatie dat nodig is om de voorgekomen verandering in stimulatie op te merken. |
Sensorische adaptatie
| De neiging van het sensorische systeem om minder te reageren op niet-veranderende stimuli, gewenning treedt op. |
Perceptie
| Proces waarbij verschillende sensaties in betekenisvolle patronen worden georganiseerd. De associatiegebieden in de cortex worden geactiveerd, zodat bestaande kennis met nieuwe sensaties geïntegreerd kan worden. |
Perceptuele set
| Perceptuele verwachtingen. Zorgen voor een toename in snelheid en efficiëntie van het perceptuele proces. Bepaalde interpretaties komen zo vaker voor. |
Diepteperceptie
| De organisatie van sensaties in drie dimensies, ondanks dat de afbeelding van de retina in het oog tweedimensionaal is. |
Müller-Lyer illusie | Lijn links lijkt korter dan lijn rechts. |
Ponzo illusie | Bovenste lijn lijkt groter dan onderste lijn. |
Horizontale-verticale illusie | Verticale lijn lijkt groter dan horizontale lijn. |
Carpentered world hypothese
| Mensen die in een omgeving met timmerlieden zijn opgegroeid hebben de neiging om niet-rechthoekige figuren te interpreteren als representaties van rechthoekige figuren, maar dan in perspectief gezien. |
Kleur
| Heeft drie universele psychologische dimensies: tint (welke kleur), helderheid (intensiteit van de kleur) en verzadiging (zuiverheid van de kleur). |
Esthetische ervaring | Perceptie van mooiheid. |
Bewustzijn
| Het subjectieve bewustzijn van de eigen sensaties, percepties en andere mentale gebeurtenissen. |
Gedragsomgeving
| De mentale representatie van tijd, ruimte en de interpersoonlijke wereld, gevormd door specifieke culturele overtuigingen en praktijken. |
Slaap
| Niet-wakende staat van het bewustzijn die gekenmerkt wordt door afwezigheid van reacties op de omgeving en algemene fysieke immobiliteit. De reactiviteit op externe factoren is verminderd, maar niet afwezig. |
Dromen | Verhaalachtige afbeeldingen die tijdens de slaap voorkomen. |
Enkelfasige cultuur
| Hecht meer waarde aan cognitieve ervaringen die tijdens de waakfases plaatsvinden. De rol van dromen wordt niet bij het proces van sociale percepties en cognities betrokken. Dromen worden gezien als indirecte indicaties van zorgen, verlangens en angsten. Wordt geassocieerd met het materialistisch standpunt op psychologische ervaringen. |
Meerfasige cultuur
| Hecht meer waarde aan dromen en behandelt ze ook als een deel van de realiteit. Wordt geassocieerd met het traditionele spirituele standpunt en kan in huidige culturele groepen worden teruggevonden. |
Veranderde staten van bewustzijn (ASC) | Fenomenen die verschillend zijn van het normale bewustzijn. Het zijn verborgen perceptuele en sensorische ervaringen, zoals meditatie, hypnose of bezitting. Wordt vaak als een abnormaal fenomeen gezien, gelinkt aan mentale stoornissen. |
Trance
| Slaapachtige staat, gekenmerkt door verminderde sensitiviteit voor stimuli, verlies van kennis en automatische motorische activiteit. Ontstaat als gevolg van muziek, gezang of suggestie van een andere persoon. |
Visionaire trance | Als iemand hallucinaties ervaart. |
Bezitting trance
| Als iemand meldt dat zijn lichaam is ingenomen door een geest. Gaat vaak gepaard met angst. |
Meditatie
| Een stille en relaxte staat van rust waarbij een individu gedachten, percepties en attitudes met elkaar integreert. |
Intelligentie
| Heeft verschillende definities:
|
Cognitie
| Proces waarbij een individu kennis vergaart en toepast. Bestaat uit processen als herkennen, categoriseren, denken en onthouden. |
Psychometrische benadering van intelligentie
| Aanname dat onze intelligentie een numerieke waarde kan krijgen, zoals een IQ-score. |
Cognitieve stijl
| Manier waarop individuen hun wereld organiseren en begrijpen. |
Veldafhankelijk individu
| Dit individu heeft bij het leren meer aandacht voor de externe omgeving en instructies. |
Veldonafhankelijk individu
| Dit individu is bij het leren, oplossen van problemen en het nemen van beslissingen meer in zichzelf gekeerd. |
Formele beredenering
| Een cognitief basisproces, gebaseerd op het abstract analyseren van premissen en het afleiden van conclusies. Het is gevoelig voor systematisch onderwijs. |
Empirische beredenering
| Beredenering afgeleid van ervaringen uit het dagelijks leven. |
Creativiteit
| Originaliteit en de vaardigheid om waardevolle uitkomsten te produceren, zoals het creëren van iets nieuws en bruikbaars. |
Low-effort syndroom
| Het lage niveau van motivatie tegenover het intelligentieniveau van een individu, gebaseerd op de overtuiging dat toetsen gebiased zijn en dat de toetsresultaten onbelangrijk zijn voor succes in het leven. |
Immigrantenminderheid
| Individuen die vrijwillig naar een land gekomen zijn, op zoek naar betere condities en omstandigheden. |
Kasteminderheid
| Individuen die vaak onder dwang of door slavernij naar een land gekomen zijn. |
Emotie/affect
| Evaluatieve reactie die bestaat uit een combinatie van fysiologische opwinding, subjectieve ervaring (positief, negatief of tegenstrijdig) en een bepaalde uitdrukking van gedrag. |
Emotieherkenning | Proces van het identificeren, beschrijven en verklaren van emotionele uitdrukkingen. |
Voorafgaande gebeurtenissen | Omgevingsfactoren en individuele reacties die een sterke invloed hebben op het ervaren van een bepaalde emotie. |
Evaluatie van emoties | Beoordeling van emoties volgens bepaalde criteria of principes. |
Gevoelsregels | Bepaalde culturele regels over hoe iemand zich in een bepaalde situatie hoort te voelen. |
Stress | Perceptie van een uitdaging aan de capaciteit van een individu om zowel aan interne als externe eisen te voldoen. |
Display rules | Regels van emotionele expressie die tijdens het socialisatieproces worden bijgebracht. |
Boosheid | Een interpersoonlijke emotie van misnoegen, uitgelokt door expliciete of impliciete bedreigingen, overtredingen of beledigingen. |
Motivatie | Een (interne) conditie die het doelgerichte gedrag van een individu activeert en in stand houdt. |
Drive | Interne staat van opwinding die een organisme stuurt om aan een fysiologische behoefte te voldoen. |
Behoefte | Gedreven staat die bereikt wordt door een fysiologische of psychologische deprivatie, zoals gebrek aan voedsel of water. |
Biologische behoeften | Sturen het gedrag naar zelfbehoud en zijn universeel. |
Sociale behoeften | Sturen mensen richting het vaststellen en behouden van relaties. |
Drive staat | Wanneer een organisme gemotiveerd wordt door een behoefte en het doelgericht gedrag vertoont. |
Arousaltheorieën van motivatie | Mensen proberen optimale niveaus van opwinding te behouden door blootstelling aan arousal-uitlokkende stimuli actief te veranderen. |
Id | Meest primitieve deel van de persoonlijkheid. Bevat aangeboren driften (levens- en doodsinstinct) en is direct op zoek naar het voldoen aan de impulsen volgens het plezierprincipe. |
Superego | Niveau van persoonlijkheid dat als moreel ridder optreedt tegen oorspronkelijke impulsen. Het representeert waarden en culturele standaarden van een samenleving, doorgegeven door ouders en andere volwassenen. |
Ego | Niveau van persoonlijkheid dat zich aanpast aan de externe realiteit door compromissen te sluiten tussen het id, het superego en de omgeving. |
Zelfactualisatie | Het individu gaat op zoek naar B-waarden, zoals waarheid, goedheid, mooiheid en rechtvaardigheid. |
Intrinsieke motivatie | Moedigt mensen aan om deel te nemen aan verschillende activiteiten zonder een bepaalde beloning te verwachten. Het gaat meer om het gevoel van plezier en tevredenheid. |
Extrinsieke motivatie | Aanmoediging vanuit de externe omgeving. Voorbeelden hiervan zijn een beloning, een hoog cijfer of geld. |
Prestatiemotivatie | Sociale behoefte die mensen constant laat streven naar perfectie, succes en invloed. |
Confucian work dynamism | Cultureel syndroom dat voorkomt bij de wil om door te zetten om economische doelen en sociale stabiliteit te bereiken en loyaliteit en vertrouwen te bevorderen door schaamte te benadrukken. |
Individualistische-succesmotivatie | Motivatie die attitudes en handelingen van mensen beïnvloedt en gericht is op het behalen van persoonlijke doelen. |
Collectivistische-succesmotivatie | Stuurt een individu om relaties aan te gaan met andere mensen. De bijdrage van een individu levert voordelen op voor een bepaalde groep of de gehele samenleving. |
Maximizers | Individuen die altijd op zoek zijn naar het beste. |
Satisficers | Individuen die tevreden zijn met wat ze al bereikt hebben. |
Agressieve motivatie | Het verlangen om anderen pijn te doen. |
Frustratie-agressiehypothese | Beschrijft agressie als een dominante reactie op frustratie. |
Sekscultuur | Een eigen verzameling vereisten, overtuigingen, normen en symbolen met betrekking tot seksualiteit en de expressie daarvan van een cultuur. Het wordt beïnvloed door religieuze, ideologische, politieke en morele waarden, die ontwikkeld zijn door de samenleving. |
Ontwikkeling | Veranderingen in fysiek, sociaal en psychologisch gedrag. |
Socialisatie | Proces waarbij een individu 'lid' wordt van een bepaalde cultuur en bijbehorende normen, waarden en gedragingen aanneemt. |
Theorie van Erikson | Het ontwikkelende kind passeert acht stadia die elk een ander conflict of een andere crisis kennen. Als een stadium positief wordt doorlopen verkrijgt een kind een deugd en is er sprake van een betere aanpassing en gezondere persoonlijkheid. Als het stadium negatieve sporen achterlaat, resulteert dit in een ongezondere persoonlijkheid en slechtere aanpassing. |
Brede socialisatie | Samenlevingen die onafhankelijkheid en zelfexpressie benadrukken. |
Smalle/beperkende socialisatie | Samenlevingen die een ideologie voorschrijven die bepaalt wat goede en foute gedragingen zijn. |
Egocentrisme | Kinderen begrijpen nog niet dat andere mensen dingen op een andere manier kunnen zien dan zij. |
Conservatie | Kinderen ontdekken dat volume, hoeveelheid en gewicht hetzelfde (kunnen) blijven, ondanks veranderingen in het uiterlijk van het object. |
Prenatale periode | De periode, van ongeveer achtendertig weken, tussen de conceptie en de geboorte. |
Jeugd | De periode van de geboorte tot het tweede levensjaar. |
Suppressie-facilitatiemodel | Gedragingen die worden bestraft worden minder vaak vertoond en aangemoedigde gedragingen worden vaker vertoond. |
Adult distress threshold hypothesis | Gedragingen die in de kindertijd worden ontmoedigd worden later juist vaker getoond. |
Adolescentie | Periode met snelle veranderingen in lengte en gewicht. Bij meisjes twee jaar eerder dan bij jongens. |
Persistentiemodel | Tijdens de kindertijd worden attitudes en gedragingen aangeleerd die het gehele leven niet onderhevig zijn aan verandering. |
Openheidsmodel | Eerdere ervaringen van een individu zijn niet bepalend voor de persoon die hij/zij later is. Gedragingen en attitudes zijn dus wel onderhevig aan verandering. |
Vloeibare intelligentie | Capaciteit om logisch te denken en problemen op te lossen in nieuwe situaties, onafhankelijk van opgedane kennis. |
Gekristalliseerde intelligentie | Vermogen om vaardigheden, kennis en ervaringen te gebruiken, afhankelijk van kennis uit het langetermijngeheugen. |
Late volwassenheid | Periode vanaf dat een individu met pensioen gaat. |
Universalistisch perspectief | Psychopathologische fenomenen zijn universeel qua oorsprong en expressie en dus gelijk binnen verschillende landen en culturen. Er kunnen wel culturele verschillen bestaan in de uiting van bepaalde symptomen. |
Relativistisch perspectief | Psychopathologie is cultuurspecifiek en het heeft een totaal andere betekenis in verschillende landen en culturen. |
Inclusieve benadering van psychopathologie | Centrale symptomen van een stoornis worden als universeel gezien en perifere symptomen als cultuurspecifiek. |
Cultuurgebonden syndromen | Bepaalde terugkerende en lokaal specifieke patronen van afwijkend gedrag en verontrustende ervaringen. |
Tolerantiedrempel | De tolerantie of intolerantie tegenover bepaalde persoonlijkheidskenmerken binnen een culturele omgeving. |
Etnische match | Als therapeut en cliënt tot dezelfde etnische groep behoren. |
Sociale perceptie | Manier waarop individuen andere mensen proberen te begrijpen, conclusies trekken en functioneren binnen relaties. |
Sociale cognitie | Het onthouden, interpreteren en gebruiken van informatie over de wereld en onszelf. |
Waarden | Idealen en motieven die door een cultuur, samenleving en/of individu als belangrijk, geschikt en nastrevenswaardig worden gezien. Het zijn vaak stabiele en langdurige overtuigingen. |
Cognitieve dissonantie | Onplezierige staat die ontstaat als eigen opvattingen worden tegengesproken (door feiten) of bij gedrag dat in strijd is met de eigen opvattingen. |
Dogmatisme | Neiging om opvattingen en overtuigingen te centreren rondom één idee en extreem selectief, rigide en inflexibel te zijn. |
Sociale attributie | Manier waarop mensen oorzaken van acties van anderen en zichzelf uitleggen en identificeren. |
Interne locus of control | Individu zoekt oorzaken van gebeurtenissen bij controleerbare interne factoren. Deze mensen zijn moeilijker te overtuigen en hebben een sterkere prestatiedrang. |
Externe locus of control | Individu legt gebeurtenissen uit aan de hand van oncontroleerbare externe factoren. |
Egocentrische bias | Met de eer strijken bij succes en het niet nemen van verantwoordelijkheid bij mislukking. |
Bescheidenheidsbias | Persoonlijk succes wordt verklaard door externe factoren. |
Groepdienende bias | Het succes van andere mensen wordt verklaard door interne factoren en hun mislukkingen worden verklaard door externe factoren. |
Stereotype | Vaak foutieve en categoriserende uitspraak over (een groep) mensen die niet overeenkomt met de werkelijkheid. Ze kunnen positief of negatief, simpel of complex en met of zonder vertrouwen bestaan. |
Karakter van het volk | Overheersende gedragsmatige en psychologische kenmerken en eigenschappen die veel voorkomen bij mensen in een bepaald land. |
Groep | Twee of meer personen die een eenheid vormen. |
Status | Relatieve sociale positie binnen een groep die formeel of informeel kan zijn. |
Normen | De manier waarop leden van een groep zich wel en niet moeten gedragen. |
Positieve sancties | Belonen acties die congruent zijn met de norm. |
Negatieve sancties | Wijzen individuen terecht die de normen niet hebben gevolgd. |
Sociale rollen | Individuen met een bepaalde positie in een groep voeren een bepaalde set van gedragingen uit. |
Inbedding | Mate waarin individuen en groepen met elkaar verstrikt zijn. |
Sociale facilitatie | Invloed van anderen op onze individuele prestaties. |
Conformeren | Aanpassen van attitudes en/of gedrag aan een bepaalde groep of sociale norm, door middel van sociale invloed. |
Gehoorzaamheid | Vorm van conformiteit waarbij een individu de bevelen van anderen volgt. |
Macht | Het hebben van de capaciteit of vaardigheden om controle over anderen uit te oefenen. |
Groepsdenken | Denkwijze waarbij groepsleden het streven naar unanimiteit hoger plaatsen dan het nemen van een kritische beslissing. Terug te vinden in (cohesieve) groepen, de kwaliteit van groepsbesluiten gaat hierdoor achteruit. |
Groepspolarisatie | Als groepsleden gedurende een discussie naar een meer risicovolle of extreme kant schuiven. |
Risky shift phenomenon | Als individuen risicovollere beslissingen nemen als ze in een groep zitten dan wanneer ze alleen zijn. |
Social loafing | Als individuen zich minder inspannen als ze in een groep zitten dan wanneer ze alleen zijn. |
Sociaal streven | De groep vergroot de prestatie van de groepsleden. |
Autoritaire leiderschapsstijl | Geven van bevelen die moeten worden uitgevoerd en inbreng van volgers is niet gewenst. |
Democratische leiderschapsstijl | Wisselwerking van informatie en ideeën tussen de volgers en de leider. De leider maakt een weloverwogen keuze met de ideeën van de volgers in het achterhoofd. Meest effectieve vorm van leiderschap. |
Laissez-faire leiderschapsstijl | Groepsleden staan er alleen voor en krijgen enkel wat instructies en adviezen. |
Counseling | Vorm van emotionele hulpverlening waarbij de nadruk ligt op het geven van raad. |
Spiritualiteit | Gaat om persoonlijke innerlijke ervaring, staat in verband met religie, bovennatuurlijke krachten en alternatieve geneeswijzen. De geest staat verheven boven materie. |
Distributieve oplossing | Concessies en wederzijde compromissen. |
Opgelegde oplossing | Geen concessies en wederzijdse compromissen, er kan maar één partij de winnaar zijn. |
Acculturatie | Het aanpassen aan de cultuur van het land waar immigranten verblijven. |
Assimilatie | Immigranten gaan op in de cultuur van het land van vestiging. Landsnormen en -waarden worden aangenomen en bepaalde overtuigingen of waarden van de oorspronkelijke cultuur zullen niet langer gevolgd worden. |
Separatie | De oorspronkelijke cultuur wordt meer gewaardeerd dan de cultuur van het land van vestiging. |
Integratie | Immigranten accepteren de belangrijkste kenmerken van beide culturen. |
Marginalisatie | Beide culturen worden door de immigrant afgewezen. |
Acculturatiestress | Verontrustende psychologische reactie op een onbekende culturele omgeving, ook wel cultuurschok. |
Censuur | Controle op publiceren van verboden zaken in bijvoorbeeld films en boeken. |
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
4059 | 1 |
Add new contribution