Business and Economics - Theme
- 14513 keer gelezen
Een jaarrekening bevat een balans, een winst-en-verliesrekening en een toelichting. De jaarrekening geeft inzicht in de financiële positie en het resultaat van de onderneming. Voor de meeste rechtspersonen geldt de verplichting hun jaarrekening geheel of ten dele te publiceren bij de Kamer van Koophandel.
De balans laat het op een bepaald tijdstip in de onderneming vastgelegde vermogen zien; het is een momentopname.
Op de linkerzijde staan alle debet posten en op de rechterzijde alle credit posten.
Debet: geld dat is geïnvesteerd in verschillende bezittingen (= activa = bedrijfsmiddelen) van de onderneming.
Vaste activa gaan in principe langer dan één productieproces mee. De aankoop van vaste activa is een investering. Vlottende activa gaan in beginsel één productieproces mee (voorraden, debiteuren en liquide middelen).
Credit: bronnen van vermogen. De creditzijde geeft antwoord op de vraag hoe de activa zijn verkregen (wijze van financieren).
Vreemd vermogen is vermogen verschaft door derden. Eigen vermogen is vermogen ingebracht door de eigenaren (bijvoorbeeld aandelenkapitaal door aandeelhouders van een BV).
Vlottende passiva is kort vreemd vermogen. Dit zijn bijvoorbeeld de crediteuren.
De debetzijde is de investeringskant en de creditzijde is de financieringskant.
De balans is per definitie in evenwicht. Immers, elke activa moet zijn gefinancierd.
Bezittingen = eigen vermogen + vreemd vermogen
Er is sprake van (bedrijfseconomische) winst als de opbrengsten hoger zijn dan de kosten.
Een winst-en-verliesrekening (= resultaten rekening = exploitatierekening = staat van baten en lasten) toont de bedrijfsmatige veranderingen van het eigen vermogen over een bepaalde periode. Hier is dus geen sprake van een momentopname.
De winst-en-verliesrekening kan in scronto-vorm. Hier staan debet de kosten, credit staan opbrengsten. Deze vorm is gebaseerd op het boekhoudkundig evenwicht.
Zij kan ook in staffelvorm.
Opbrengsten
-/- Kosten
Resultaat
Het resultaat kan zowel positief als negatief zijn. Wanneer opbrengsten en kosten (praktisch) aan elkaar gelijk zijn spreken we van een ‘break-even’ situatie.
Opbrengsten (= omzet = baten (boek 2 titel 9 BW)) zorgen voor een stijging van het eigen vermogen. Kosten (= lasten (boek 2 titel 9 BW)) zorgen voor een verlaging het eigen vermogen.
Sluitpost van een balans is het eigen vermogen.
Sluitpost van een winst-en-verliesrekening is het resultaat. Het resultaat is het verschil tussen opbrengsten en kosten.
Er bestaan twee modellen voor de winst- en verliesrekening, namelijk de categoriale opstelling en de functionele indeling.
Het resultaat verandert de omvang van het eigen vermogen. Echter, het eigen vermogen kan ook veranderen door privé-mutaties: stortingen en onttrekkingen.
Een ondernemer met een eenmanszaak kan (en moet) gelden uit zijn onderneming onttrekken voor zijn levensonderhoud. Echter, in deze situatie is geen sprake van salariskosten; in de winst zit dus een component ‘ondernemersinkomen’.
Privé-mutaties zijn niet bedrijfsmatig en mogen zodoende niet in de winst-en-verliesrekening worden verantwoord.
Als het accrualbeginsel (= aangroeibeginsel = toerekeningsbeginsel) wordt toegepast door een onderneming, worden de opbrengsten en de kosten verantwoord in de periode waarop ze betrekking hebben, ongeacht of de bijbehorende ontvangsten en / of uitgaven in diezelfde periode hebben plaatsgevonden.
Winst-en-verliesrekening toont de opbrengsten en kosten. Opbrengsten en kosten zijn niet per definitie gelijk aan ontvangsten en uitgaven.
Bij het realisatiebeginsel worden opbrengsten toegerekend aan de periode waarin een goed of dienst geleverd wordt. De realisatie staat dus los van de ontvangsten.
Wanneer er niet contant betaald wordt ontstaat er een vordering op de afnemer. Deze vordering heeft waarde en wordt dan ook op de balans opgenomen.
Als later blijkt dat een vordering niet of slechts gedeeltelijk inbaar is, dan moet op basis van het voorzichtigheidsbeginsel de waarde van de vordering ten laste van het resultaat naar beneden worden bijgesteld.
Bij het matchingbeginsel worden uitgaven die samenhangen met de omzet als kosten verantwoord in dezelfde periode als waarin deze omzet is geboekt (product matching). De kosten en opbrengsten worden dus in dezelfde periode geboekt. Als de uitgaven eerder zijn gedaan dan op het moment waarop de omzet wordt gerealiseerd, dan worden die uitgaven geactiveerd op de balans. Wanneer er bedrijfskosten zijn die niet direct met de omzet samenhangen, moeten deze worden toegerekend aan de periode waarin de ondernemer er baat bij heeft dat deze kosten zijn gemaakt (period matching).
Bij het voorzichtigheidsbeginsel mag de ondernemer zich niet rijker rekenen dan hij is. Winsten worden pas genomen als zeker is dat ze zijn behaald. Verliezen worden genomen zodra ze (kunnen) worden verwacht. Als er onzekerheid is of de gedane uitgaven terugverdiend kunnen worden, dan moet er een afwaardering via het resultaat plaatsvinden.
Een storting leidt tot stijging van het eigen vermogen. Echter, een storting heeft geen invloed op de winst-en-verliesrekening.
Geld kan worden uitgegeven zonder dat een ondernemer armer wordt: het ene activum (geld) wordt gedeeltelijk omgezet in een ander activum (bijvoorbeeld inventaris). Maar als hetgeen wat verkregen wordt, waartegen geruild wordt, meer waard is dan de tegenprestatie, dan wordt er winst gemaakt.
Volgens het matching principe worden voorzieningen getroffen om voor onzekere maar waarschijnlijke toekomstige verplichtingen nu de kosten te nemen omdat deze kosten samenhangen met gedurende deze periode gerealiseerde opbrengsten. Voorzieningen en schulden vormen samen het vreemd vermogen.
Zie pg. 19-27 voor enkele voorbeelden van verwerking van financiële feiten.
De privé-mutaties en de mutaties die leiden tot resultaat vormen het verschil tussen beginvermogen en eindvermogen.
Begin eigen vermogen Vermogensvergelijking: Eind eigen vermogen
+ of -/- Resultaat -/- Begin eigen vermogen
+ Privéstortingen Vermogensverschil
-/- Privéonttrekkingen + Privéonttrekkingen
Eind eigen vermogen -/- Privéstortingen
Resultaat
Het verschil tussen het eind vermogen en het begin vermogen bestaat uit privémutaties en uit het resultaat. Het resultaat kan dus worden bepaald door het eind vermogen te corrigeren met de privémutaties. Het nadeel van vermogensvergelijking is dat het geen inzicht geeft in de oorzaken van het resultaat. Wil men dat bereiken, dan moet er een winst- en verliesrekening worden opgesteld waarin alle veranderingen die zijn ontstaan door exploitatie van de onderneming gespecificeerd zijn opgenomen.
De winst-en-verliesrekening geeft een overzicht van de bedrijfsmatige veranderingen van het eigen vermogen, zijnde de opbrengsten en de kosten.
Om inzicht te krijgen in de geldstromen van een periode kan een kasstroomoverzicht worden opgesteld:
Kasstroom uit operationele activiteiten
+ Nettowinst
+ Afschrijvingen
+ Toename aan voorzieningen
-/- Toename aan debiteuren
-/- Toename voorraad
+ Toename crediteuren
-/- Betaalde rente
-/- Betaalde belastingen
Kasstroom uit investeringsactiviteiten
-/- Toename inventaris
+ Desinvestering inventaris
Kasstroom uit financieringsactiviteiten
+ Toename leningen
-/- Onttrekkingen
+ Storting
+ Aandelen emissie
-/- Gedeeltelijke aflossing
-/- Betaalde dividend
Toe- of afname bank
In een kasboek worden de contante geldstromen geregistreerd.
De fiscus gebruikt de methode van vermogensvergelijking als winstbepalingsmethode in het aangiftebiljet Vpb. Echter, daarnaast eist de fiscus ook de opstelling van een fiscale winstberekening in de vorm van een winst-en-verliesrekening.
Bij sommige bedrijven worden de balans en de resultatenrekening na elke financiële gebeurtenis aangepast. De bedrijfsmatige veranderingen in het eigen vermogen worden op hulprekeningen van het eigen vermogen geregistreerd. Dit noemen we de methode van dubbel boekhouden.
Enkel boekhouden: vermogensvergelijking, alleen een balans aan het einde van de periode.
In de grootboekadministratie worden niet alleen de veranderingen in de bezittingen en schulden vastgelegd, maar ook de veranderingen in omvang van het eigen vermogen.
Bij de start van de grootboekadministratie wordt een inventarisatie gemaakt van alle bezittingen en schulden. Op grond hiervan kan dan een beginbalans worden opgesteld. Daarna kan voor elke balanspost een grootboekrekening geopend worden. Een grootboekrekening is in scontro-vorm opgesteld.
Alle transacties worden verzameld en gelijksoortige transacties worden bij elkaar geplaatst in dagboeken. Deze dagboeken worden bewerkt aan de hand van boekstukken: bankafschriften, inkoopfacturen, verkoopfacturen, kassarollen. Journaliseren is het verwerken van dagboeken. Elke gebeurtenis wordt vanuit de dagboeken in de grootboekrekening verwerkt.
De resultatenrekening is een hulprekening van het eigen vermogen.
Een financieringsdaad is ergens geld in stoppen (bijvoorbeeld storting/lening). Een bestedingsdaad is iets kopen; gebeurt aan de debetzijde.
Factureren: opnemen in de balans (debiteuren & winst). Er hoeft geen geld binnen te komen. Omzet wordt gerealiseerd na levering & facturering. Indien debiteuren worden betaald, stijgt de bank, dus slechts een verandering aan de debetzijde. Niet te zien op de resultatenrekening, immers, al bij omzet (levering) verwerkt op de resultatenrekening.
“Inkopen kost niets”: pas na verslijten zijn er kosten. Immers, je krijgt iets terug wat even veel waard is. “Wie zijn schulden afbetaald wordt niet armer”: geen sprake van een wijziging in het eigen vermogen. Immers, bezittingen – schulden = eigen vermogen.
De verplichting om salaris te betalen is een kostenpost, uitbetaling is hierbij geen vereiste. Verplichtingen zijn maatgevend voor het eigen vermogen.
Onverkoopbare goederen zijn kosten, dus op de resultatenrekening. Evenals gestolen goederen, verrotte, etc.
Winstbepaling via vermogensvergelijking: verschil tussen begin- en eindvermogen. Beginvermogen + perioderesultaat + stortingen – onttrekkingen = eindvermogen.
Winstbepaling via de resultatenrekening: omzet – inkoopwaarde = brutomarge. Scontrovorm: links de kosten en rechts de opbrengsten. Winst en verlies staat dus eigenlijk aan de verkeerde kant.
Een privéonttrekking heeft hetzelfde gevolg als direct betaalde kosten. Echter, privéonttrekkingen beïnvloeden het resultaat niet, en kosten wel. Balans is dus hetzelfde, maar de resultatenrekening is anders.
Geldstortingen staan niet op de winst-en-verliesrekening. Om iets op de resultatenrekening te vermelden, moet er een prestatie aan vooraf zijn gegaan, dus geen storting o.i.d., ongeacht of dat vreemd of eigen vermogen is.
Nevenactiviteiten worden in een resultatenrekening verantwoord onder de post ‘diverse opbrengsten’.
Art. 3:15i lid 1 BW: eigenaren/bestuurders van ondernemingen hebben de plicht een administratie te voeren. Art. 3:15i lid 2 BW: art. 2:10 lid 2 t/m 4 BW is van toepassing op alle ondernemers. Een ondernemer is dus verplicht om binnen zes maanden na afloop van een boekjaar een balans en een winst-en-verliesrekening op papier te stellen. Een ondernemer is verder nog verplicht om zijn administratie minimaal zeven jaar te bewaren.
Naast de civielrechtelijke administratieplicht bestaat er ook de fiscale administratieplicht van art. 52 AWR.
Voor een aantal rechtspersonen geldt naast de verplichting om een administratie te voeren en een balans en een winst- en verliesrekening op te stellen het jaarrekeningenrecht. Voor welke rechtspersonen dit geldt is opgenomen in art. 2:360 BW. De nadere regels voor deze rechtspersonen zijn opgenomen in titel 9, boek 2 BW.
Voor beursgenoteerde ondernemingen geldt dat zij voor hun geconsolideerde jaarrekening de IFRS (International Financial Reporting Standards) moeten toepassen. Dit is verplicht op grond van een Europese verordening. Op grond van art. 2:362 lid 8 BW mogen niet-beursgenoteerde onderneming de IFRS toepassen.
Jurisprudentie ontstaat door uitspraken van de Ondernemingskamer en de Hoge Raad.
De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) publiceert ‘Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving’. Deze Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving geven een nadere uitwerking van de in de wet gestelde normen. Volgens de Ondernemingskamer vormen deze richtlijnen kenbronnen van in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar te beschouwen normen zoals in art. 2:362 lid 1 BW bedoeld. In de praktijk zijn deze richtlijnen dus van groot belang.
De rechtspersonen die onder Titel 9 van Boek 2 BW vallen moeten ieder jaar een volledig jaarrapport opstellen en publiceren. Deze verplichting geldt niet als er een vrijstelling geldt. Het jaarrapport bestaat uit: een jaarverslag (= directieverslag = bestuursverslag), een enkelvoudige jaarrekening (balans, winst-en-verliesrekening en een toelichting op beide), overige gegevens en een geconsolideerde jaarrekening indien de rechtspersoon deze moet opstellen.
Het bestuur van een onderneming legt in het jaarverslag zijn opvatting neer over de toestand van de onderneming op de balansdatum, de gang van zaken in de onderneming gedurende het afgelopen boekjaar en over de maatschappelijke omstandigheden waarvan de onderneming afhankelijk is, art. 2:391 BW. Ook worden in het jaarverslag mededelingen gedaan over de verwachte gang van zaken, de investeringen, de financiering, de personeelsbezetting, de omzetontwikkeling, de winstgevendheid en de werkzaamheden op het gebied van onderzoek en ontwikkeling.
Tevens vermeldt het jaarverslag hoe bijzondere gebeurtenissen waarmee in de jaarrekening geen rekening hoeft te worden gehouden, de verwachtingen hebben beïnvloed. Het jaarverslag mag inhoudelijk niet strijdig zijn met de jaarrekening.
Art. 2:361 lid 1 BW: onder jaarrekening wordt verstaan de enkelvoudige jaarrekening die bestaat uit de balans en de winst- en verliesrekening met de toelichting, en de geconsolideerde jaarrekening indien de rechtspersoon deze moet opstellen.
Art. 2:101 jo. 2:210 BW: binnen vijf maanden na afloop van het boekjaar moet de jaarrekening door het bestuur worden opgemaakt, behoudens een eventuele verlenging met zes maanden op grond van bijzondere omstandigheden. De algemene vergadering van aandeelhouders stelt vervolgens de jaarrekening vast.
Art. 2:405 BW: Een geconsolideerde jaarrekening is “een jaarrekening waarin de activa, passiva, baten en lasten van de rechtspersoon en vennootschappen die een groep of groepsdeel vormen en andere in de consolidatie meegenomen rechtspersonen en vennootschappen, als één geheel worden opgenomen.
Art. 2:406 lid 1 BW: de consolidatieplicht berust bij het hoofd van de groep.
Art. 2:24b BW: ‘groep’: economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch verbonden zijn.
Art. 2:24a BW: dochtermaatschappij: als overwegende zeggenschap kan worden uitgeoefend.
Art. 2:24c BW: deelneming. De kapitaalverschaffer beoogt een duurzame band ten dienste van de eigen werkzaamheden. Wanneer er een kapitaalbelang van 1/5e of meer van het geplaatste kapitaal is, wordt er vermoed een deelneming te zijn.
Art. 2:362 lid 1 BW: normen voor een jaarrekening.
Art. 2:362 lid 2 en 3 BW: De balans en de winst- en verliesrekening moeten een getrouw, duidelijk en stelselmatig beeld geven van de grootte en de samenstelling van het vermogen. Dit noemt men het bestendigheidsbeginsel.
Art. 2:36\ lid 4 BW: de rechtspersoon mag van de wettelijke voorschriften voor het inrichten van de jaarrekening afwijken indien het inzicht dat noodzakelijk maakt.
Art. 2:362 lid 5 BW: De baten en lasten in een jaar worden opgenomen, ongeacht of zij tot ontvangsten of uitgaven in dat jaar hebben geleid. Het accrualbeginsel.
Art. 2:362 lid 6 BW: wanneer er gebeurtenissen met financiële gevolgen per balansdatum zijn die pas zijn gebleken na de balansdatum, maar voor het vaststellen van de jaarrekening, dan moeten deze in de jaarrekening verwerkt worden voor zover dit voor het inzicht noodzakelijk is.
Art. 2:362 lid 7 BW: in beginsel worden Nederlandse valuta gehanteerd en is de jaarrekening in het Nederlands opgesteld.
Art. 2:363 lid 1 en 2 jo. lid 3 BW: samenvoeging van posten op de balans en de winst-en-verliesrekening is niet toegestaan, tenzij de posten in het geheel van de jaarrekening van geringe betekenis zijn. Het materialiteitsbeginsel (lid 3).
Art. 2:363 lid 4 BW: de indeling van de jaarrekening mag slechts wegens gegronde redenen afwijken van het voorafgaande jaar. Het stelselmatigheidsbeginsel.
Art. 2:363 lid 5 BW: in de jaarrekening dienen vergelijkende cijfers van het voorgaande jaar te worden vermeld. In geval van stelselwijziging dienen de cijfers van het voorafgaande jaar ook aan de stelselwijziging worden aangepast voor de vergelijkbaarheid. Het vergelijkbaarheidsbeginsel.
Behalve de algemene toelichtingseisen van de balans en de winst-en-verliesrekening moeten onder meer de gegevens van art. 2:379 (gegevens over belangen in bepaalde andere maatschappijen), 380 (omzet naar bedrijfstak en geografisch gesplitst), 381 (belangrijke financiële verplichtingen die niet in de balans zijn opgenomen), 381a en 381b (financiële instrumenten), 382 (personeelssterkte) en 383 e.v. (beloning van (oud-) bestuurders en commissarissen) BW worden verschaft.
In beginsel moet een rechtspersoon zich bij de keuze van de grondslagen van waardering en resultaatbepaling laten leiden door art. 2:362 BW. Tevens gelden nog een aantal specifieke normen waaronder het voorzichtigheidsbeginsel (art. 2:384 lid 2 eerste en derde zin BW), realisatiebeginsel (art. 2:384 lid 2 tweede zin BW), continuïteitsbeginsel (art. 2:384 lid 3 BW), matchingbeginsel voor kostentoerekening, aangeven op welke wijzen evt. koersverschillen in vreemde valuta in de jaarrekening zijn verwerkt (art. 2:384 lid 5 BW), stelselmatigheidsbeginsel (art. 2:384 lid 6 BW), vergelijkbaarheidsbeginsel (art. 2:384 lid 6 BW) en afschrijvingen en waardeverminderingen dienen onafhankelijk van het resultaat te worden bepaald (art. 2:386 lid 1; art. 2:387 lid 1 BW).
Als grondslag voor de waardering van een actief en een passief en voor de bepaling van het resultaat kunnen worden gebruikt de verkrijgings- of vervaardigingsprijs en ook de actuele waarde, art. 2:384 lid 1 BW.
Als actuele waarde waartegen activa en passiva kunnen worden gewaardeerd, afhankelijk van de soort activa of passiva dan wel van de omstandigheden, kunnen worden gebruikt:
Vervangingswaarde: “het bedrag dat nodig zou zijn om in de plaats van een actief dat bij de bedrijfsuitoefening is of wordt gebruikt, verbruikt of voortgebracht, een ander actief te verkrijgen of te vervaardigen dat voor de bedrijfsuitoefening een in economisch opzicht gelijke betekenis heeft”;
Bedrijfswaarde: “de contante waarde van de aan een actief of samenstel van activa toe te rekenen geschatte toekomstige kasstromen die kunnen worden verkregen met de uitoefening van het bedrijf”;
Marktwaarde: “het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn”;
Opbrengstwaarde: “het bedrag waartegen een actief maximaal kan worden verkocht, onder aftrek van de nog te maken kosten”.
Art. 2:384 lid 4 BW: Besluit actuele waarde.
Als derde onderdeel dienen in het jaarrapport overige gegevens aan de jaarrekening en het jaarverslag te worden toegevoegd, art. 2:392 BW. Overige gegevens zijn onder meer een accountantsverklaring, weergave van de statutaire bepaling omtrent de winstbestemming, een opgave van de bestemming van het resultaat over het boekjaar of een voorstel daartoe, lijst met namen van degenen die bijzondere zeggenschap in de rechtspersoon hebben (prioriteitsaandelen), opgave van het aantal winstbewijzen met vermelding van de bevoegdheden die zij geven, opgave van de gebeurtenissen na de balansdatum met belangrijke financiële gevolgen, onder vermelding van hoe hiermee in de jaarrekening is omgegaan en van de omvang van die gevolgen en een opgave van het bestaan van nevenvestigingen en van de landen waar zij gevestigd zijn alsmede van hun handelsnaam.
Art. 2:393 BW: accountantsverklaring.
Voor kleine en middelgrote rechtspersonen gelde vrijstellingen. Een rechtspersoon valt in een bepaalde categorie van art. 2:396 jo. 2:397 BW als hij op twee opvolgende balansdata heeft voldaan aan twee of drie van de vereisten.
Vrijstellingen voor kleine rechtspersoon zijn onder andere: art. 2:396 lid 3, 4, 5 en 6, 2:378, 2:380 en 2:383 lid 1 BW.
Vrijstellingen voor middelgrote rechtspersoon zijn onder andere: art. 2:397 lid 3 en 4, 2:380 BW.
Art. 2:403 BW: concernvrijstelling. Hiervoor moet wel aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Dit is onder meer aansprakelijkheidstelling voor schulden uit rechtshandelingen. De aansprakelijke groepsmaatschappij is niet aansprakelijk voor schulden uit onrechtmatige daad. De aansprakelijke maatschappij moet een eigen balans en winst-en-verliesrekening opstellen en een opgetelde balans en winst-en-verliesrekening.
Art. 2:394 BW: de rechtspersoon is verplicht tot openbaarmaking van de jaarrekening binnen acht dagen na de vaststelling of goedkeuring. Lid 4: gelijktijdig worden het jaarverslag en de overige gegevens openbaar gemaakt.
Openbaarmaking geschiedt door neerlegging van een volledig exemplaar bij het kantoor van het handelsregister van de plaats waar de rechtspersoon volgens de statuten zijn zetel heeft (art. 2:394 BW)
Ook met betrekking tot de publicatie gelden vrijstellingen voor de kleine en middelgrote rechtspersonen. Voor ‘kleine’ rechtspersonen gelden onder meer de volgende vrijstellingen: art. 2:396 lid 7 BW, 2:391 jo. 2:396 lid 6 en 7 BW. Alleen de beperkte balans moet openbaar gemaakt worden, art. 2:378 lid 3, tweede zin, BW.
De winst-en-verliesrekening hoeft überhaupt niet openbaar gemaakt te worden. Voor middelgrote rechtspersonen gelden onder meer de volgende vrijstellingen: art. 2:397 lid 5 en 6 BW, art. 2:392 lid 1 sub e en f, en lid 3 BW. Alleen de beperkt opgemaakte winst-en-verliesrekening moet openbaar gemaakt worden en de daarbij behorende beperkte toelichting.
Art. 2:403 lid 4 BW: een rechtspersoon hoeft geen eigen jaarrapport te publiceren als de concernvrijstelling voor het opmaken van een eigen jaarrapport geldt.
Indien een rechtspersoon niet aan zijn verplichtingen voortvloeiend uit Titel 9 van Boek 2 BW voldoet, wordt de Wet op de economische delicten overtreden, art. 1 WED.
Een overtreding kan aan het licht komen door art. 17 WED, art. 336 Sr, art. 2:248 lid 1 en 2 jo. 2:138 lid 1 en 2 BW en/of art. 999 Rv.
Vaste activa: activa die duurzaam voor de uitoefening van de onderneming bestemd zijn.
Immateriële activa: niet-fysieke activa die op zich wel identificeerbaar zijn. Volgens art. 2:365 lid 1 BW zijn dit onder meer kosten die verband houden met de oprichting en met de uitgifte van aandelen, kosten van onderzoek en ontwikkeling, kosten van verwerving ter zake van concessies, vergunningen en rechten van intellectuele eigendom, kosten van goodwill die van derden is verkregen en vooruitbetalingen op immateriële activa.
Immateriële activa kunnen voor ten hoogste de gedane uitgaven op de balans verschijnen.
Art. 2:385 lid 4 BW: goodwill en vooruitbetalingen op immateriële vaste activa mogen slechts geactiveerd worden voor aan derden gedane uitgaven.
Bij uitgaven in verband met ontwikkeling zijn er twee opties waarvoor gekozen kan worden: activeren gevolgd door afschrijven of niet activeren maar direct de uitgaven als kosten afboeken. Als de ondernemer redelijkerwijs kan voorzien de gemaakte kosten terug te verdienen zijn, dan mag onderzoek en ontwikkeling worden geactiveerd. Onderzoekskosten en kosten van ontwikkeling zonder dat de redelijke verwachting dat de uitgaven terugverdiend kunnen worden bestaat, moeten in één keer ten laste van het resultaat worden gebracht.
Als wordt geactiveerd moet een reserve worden aangehouden tot het bedrag van de activering, art. 2:365 lid 2 BW. Tot het bedrag van de reservering mogen door de vennootschap geen uitkeringen worden gedaan.
Art. 2:389 lid 7 BW: goodwill: bij verwerving van een deelneming is de betaalde prijs hoger dan de intrinsieke waarde van de deelneming. Drie verwerkingswijzen:
Activeren van de goodwill en vervolgens afschrijven ten laste van het resultaat;
Afboeken van de goodwill op het eigen vermogen zonder het resultaat aan te tasten;
De goodwill ineens ten laste van het resultaat brengt.
De intrinsieke waarde (in het kader van bepaling van de goodwill): “waarde van de bezittingen – schulden en voorzieningen, gewaardeerd tegen actuele waarde en gebaseerd op de waarderingsgrondslagen van de verkrijgende ondernemer” (= netto-vermogenswaarde, art. 2:389 lid 2 BW).
Zelf opgebouwde goodwill mag niet op de balans worden gezet. Dat is in strijd met voorzichtigheids- en realisatiebeginsel. Goodwill die van derden is overgenomen mag wel worden geactiveerd.
Solvabiliteit = EV / TV
Rentabiliteit = nettowinst (resultaat na belastingen) / EV
Materiële vaste activa: activa die langere tijd mee zullen gaan en waarop wordt afgeschreven, vanaf het moment van ingebruikname. In principe wordt op grond welke bij de onderneming in gebruik is niet afgeschreven.
Als de juridische eigendom en de economische eigendom van een actief niet in één hand zijn dan is de vraag wie het actief moet activeren en erop moet afschrijven. Veelal wordt in dit verband de term ‘off-balance sheet’ financiering gehoord. Hiermee wordt bedoeld dat men zonder grote vermogens te investeren toch kan beschikken over materiële vaste activa. Met deze zogenaamde balansverkorting wordt bereikt dat met relatief minder vastgesteld vermogen hetzelfde effect bereikt kan worden. Voor het beantwoorden van de vraag wie in dit geval het actief moet activeren is het economische eigendom beslissend.
Deze post geeft deelnemingen aan in andere rechtspersonen. Ook vorderingen op deelnemingen worden onder deze kop op de balans verwerkt.
Deelnemingen in dochter- of groepsmaatschappijen mogen op een geconsolideerde balans niet voorkomen. De deelneming is dan vervangen door de bezittingen en schulden die achter de deelneming schuilgaan; geconsolideerde balans. Op de vennootschappelijke balans van de houdster staan deelnemingen wel vermeld: financiële vaste activa.
In de toelichting op de balans moet nadere informatie worden gegeven omtrent de vaste activa. Art. 2:368 BW vraagt om een verloopoverzicht:
Boekwaarde van het actief aan het begin
+ Investeringen in het actief
-/- Desinvesteringen
+ of -/- Herwaarderingen
-/- Afschrijvingen
Boekwaarde van het actief aan het eind
Voorraden: producten die voor de omzet bestemd zijn. Een voorraad gaat slechts één productieproces mee.
Het is toegestaan om indirecte constante kosten (de kosten die niet rechtstreeks met het produceren te maken hebben) niet te activeren, maar onmiddellijk als kosten te nemen op de resultatenrekening.
Als waardeverminderingen van voorraden optreden moet hiervoor een afwaardering plaatsvinden, die in mindering wordt gebracht op de post voorraden. Art. 2:374 lid 2 BW: het is niet toegestaan om een voorziening te treffen op activa en aan de creditzijde van de balans te presenteren.
Zolang het werk nog niet opgeleverd of declarabel is, moet een activering plaatsvinden. Ook voor onderhanden werk geldt dat een afwaardering plaats moet vinden indien verwacht wordt dat de opbrengst onvoldoende zal zijn om de totale kosten te compenseren. Onderhanden werk wordt gewaardeerd op de vervaardigingsprijs, art. 2:388 lid 2 BW.
Completed contract methode: de winst wordt pas genomen in het jaar van oplevering. Bij deze methode wordt de winstneming zolang mogelijk uitgesteld.
Percentage of completion methode: een deel van de te verwachten winst wordt genomen naar rato van de voortgang van het werk. Onderhanden werk kan dus ook worden gewaardeerd tegen de verkoopprijs: vervaardigingsprijs incl. winstopslag naar rato van de werkvooruitgang.
Vorderingen komen in de boeken tegen nominale waarde. Eventueel moet aftrek van correcties (afwaarderingen) in verband met te verwachten oninbaarheid plaatsvinden en soms moet uitschakeling van het rente-element plaatsvinden als het om langdurige vorderingen gaat. Wordt een vordering gecedeerd en het risico van insolventie blijft bij de overdrager, dan moet de overdrager de vordering blijven activeren.
Onder de vlottende activa worden vaak overlopende activa (bijvoorbeeld vooruitbetaalde kosten en te ontvangen baten) apart opgenomen onder het kopje vorderingen. Immers, volgens het accrualbeginsel moeten de kosten worden toegerekend aan de periode waartoe zij behoren.
Hieronder worden onder andere aandelen en obligaties opgenomen die worden gehouden ter belegging van overtollige middelen. Deelnemingen met een bedrijfsmatig karakter vallen hier niet onder, deze worden opgenomen bij de financiële vaste activa.
Hieronder vallen rekening-courantsaldi, (opeisbare) bankdeposito’s en contante gelden.
Art. 2:384 BW: Het jaarrekeningrecht kent de waardering tegen verkrijgingsprijs, vervaardigingsprijs en de actuele waarde.
FIFO: first in first out
LIFO: last in first out
Hoe hoger de waarde van de voorraad op de balans, hoe hoger het resultaat. Tenzij wordt gewaardeerd tegen de actuele waarde: herwaardering loopt namelijk niet via de winst-en-verliesrekening. Bij deze waarderingsmethode wordt pas winst geconstateerd als de vervanging van de voorraden die zijn verkocht zeker is gesteld.
Waardering en winst zijn aan elkaar gekoppeld.
Op de debetzijde staan dingen die een waarde hebben.
Je zet alleen iets (voorraad) op de debetzijde als je denkt dat je het kan terugverdienen, zo niet, dan is het een kostenpost. Onderzoek en ontwikkeling mag dan ook alleen worden geactiveerd als ‘voorraad’ als het te verwachten is dat je het terugverdient, anders: kostenpost. Terugverdienen van onderzoek en ontwikkeling geschiedt door middel van extra ‘kosten’ in de verkoopprijs (te berekenen).
Als de bank met €2.000,- daalt, dan kunnen er twee dingen gebeuren op de balans: de voorraad stijgt of het eigen vermogen daalt ook: kostenpost.
Winst: aanwas aan het eigen vermogen. Wat je uit de onderneming kan halen zonder dat de onderneming daaraan kapot gaat.
Als inkoopmarktprijzen snel veranderen moet je de vervangingswaardetheorie hanteren.
Cashflow = afschrijvingen + winst
Verschil economische en technische slijtage, echter, in beide gevallen: afschrijven op de balans. Afschrijvingen op de debetzijde laten zien dat een machine minder waard is geworden. Het eigen vermogen daalt ook; slijtage is een kostenpost. Bedrijfseconomisch gezien moet je afschrijven over de totale levensduur, elk jaar een beetje (evenredig).
Eigen vermogen = kapitaal + agio + reserves + evt. onverdeeld resultaat.
Het geplaatste kapitaal moet in beginsel vermeld worden, dit is het deel van het maatschappelijke kapitaal dat is uitgegeven. De balans moet het gestorte kapitaal vermelden als het geplaatste kapitaal niet is volgestort. Het gestorte en opgevraagde deel van het kapitaal moet vermeld worden als een deel van het kapitaal nog niet is opgevraagd. Nog niet opgevraagd kapitaal mag niet worden geactiveerd en stelt geen vermogen voor.
Art. 2:380 lid 1 sub d BW: Als kapitaal al wel is opgevraagd maar nog niet volgestort is heeft de vennootschap een vordering op de aandeelhouder die moet worden geactiveerd.
Kapitaal wordt uitgedrukt in nominale waarden: de waarde per aandeel volgens de statuten.
Art. 2:105 lid 2 en 2:216 lid 2 BW: gestorte en opgevraagd kapitaal mag gedurende de looptijd van de vennootschap niet worden uitgekeerd of ingekocht: aandeelhouders kunnen, behoudens tot het nominale bedrag van de genomen aandelen, niet aansprakelijk worden gesteld voor verplichtingen van de rechtspersoon (art. 2:175 lid 1 en 2:64 lid 1 BW). Het geplaatste kapitaal dient als waarborg voor de crediteuren en moet dus worden beschermd en in stand gehouden.
Art. 2:203a lid 1 BW: inbreng in contanten. Bij inbreng in contanten moet een bankverklaring worden bijgevoegd waaruit blijkt hetzij dat de bedragen die op de aandelen moeten worden gestort terstond na de oprichting ter beschikking staan van de besloten vennootschap, art. 93 lid 1a BW, hetzij dat bedragen op één tijdstip ten vroegste vijf maanden voor de oprichting op een afzonderlijke rekening stonden, welke na de oprichting uitsluitend ter beschikking van de vennootschap zal staan (art. 1b).
Art. 2:204a BW: inbreng in natura. Er moet dan een beschrijving komen van de ingebrachte bezittingen en schulden met daarbij de waarde van de bezittingen en schulden. Er is ook een accountantsverklaring vereist.
Agio is de inleg op aandelen voor zover groter dan de nominale waarde. Agio mag wel aan aandeelhouders worden uitgekeerd, dit in tegenstelling tot het kapitaal.
Een herwaarderingsreserve (art. 2:390 BW) komt alleen voor als er sprake is van waardering van activa tegen actuele waarde. De herwaarderingsreserve is voor zover deze nog niet is gerealiseerd een wettelijke reserve. De ongerealiseerde vermogensstijging ten gevolge van de specifieke prijsstijgingen is bedrijfseconomisch niet aan te merken als winst en kan dus niet aan aandeelhouders worden uitgekeerd.
Er zijn naast de herwaarderingsreserve ook andere wettelijke reserves: art. 2:365 lid 2 (in verband met onderzoek en ontwikkeling), 2:207c lid 2 en 3 (in verband met verstrekte leningen met het oog op het nemen of verkrijgen van haar aandelen), 2:178 lid 3 (als het gestorte kapitaal tezamen met de wettelijke reserves beneden het vereiste minimum kapitaal zakt) en 2:389 lid 6 BW (als deelnemingen worden gewaardeerd volgens de netto-vermogenswaardemethode). Wanneer kosten van O&O worden geactiveerd moeten er tevens een wettelijk reserve worden gevormd.
Art. 2:205 lid 2 jo. 2:216 lid 2 BW: uitkering ten laste van de wettelijke reserves is niet geoorloofd. Een uitkering ten laste van wettelijke reserves moet worden terugbetaald door de aandeelhouder (winstgerechtigde), als deze wist of behoorde te weten dat de uitkering niet toegestaan was, art. 2:105 lid 8 BW. Voor BV’s wordt aangenomen dat sprake is van een onverschuldigde betaling, indien de aandeelhouders wisten dat deze uitkeringen niet geoorloofd waren.
Overige reserves: uit de winst gereserveerde bedragen die niet op enigerlei wijze van uitkering aan de aandeelhouders zijn uitgesloten. Het gaat om op de aandeelhoudersvergadering bij de winstverdeling daartoe bestemde bedragen.
Wanneer winst niet ingevolge art. 2:362 lid 2 tweede volzin BW wordt verdeeld wordt er een post ‘onverdeelde winst’ opgenomen.
In beginsel moet in de toelichting op het eigen vermogen het verloop van alle afzonderlijke onderdelen van het eigen vermogen worden weergegeven. Verloopoverzicht:
Beginstand
+ Vermeerderingen
-/- Verminderingen
Eindstand
De vermeerderingen en verminderingen vormen de mutaties.
Voorbeelden van vermeerderingen:
Uitgifte van nieuwe aandelen, conversie of uitoefening van optierechten
Uitgifte van aandelen boven nominale waarde
Herwaarderingen
Cumulatieve stelselwijzigingen
Winstinhouding
Voorbeelden van verminderingen:
Intrekken of afstempelen van aandelen samen met een terugbetaling van kapitaal
Dividend uitreiken ten laste van de agio (agiobonus)
Afwaardering of vervreemding van de herwaarderingsreserve
Inkoop van aandelen
Dividend uitkeringen
Afboeking van goodwill
Cumulatieve stelselwijziging
In het verloopoverzicht moet worden aangegeven welke soort aandelen (gewone, prioriteits- of (cumulatief) preferente aandelen) de onderneming heeft uitgegeven.
Art. 2:374 BW: voorzieningen moeten worden gevormd voor concrete verplichtingen die op de balansdatum bestaan. De omvang of he tijdstip waarop de verplichtingen zich zullen voordoen zijn onzeker. Het is ook mogelijk een voorziening te vormen ter gelijkmatige verdeling van de lasten.
Art. 2:374 lid 4 sub a BW: afzonderlijke vermelding van de voorziening voor belastingverplichtingen is verplicht. Immers, de te betalen belasting wijkt af van de belastinglast van het jaarrekeningrecht (art. 2:377 BW): de belasting van het jaarrekeningrecht moet worden berekend over het bedrijfseconomische resultaat waarbij rekening wordt gehouden met niet aftrekbare kosten en met permanent onbelaste voordelen. Deze tijdelijke verschillen die binnen afzienbare termijn weer verdwijnen, worden op de balans in beginsel tot uitdrukking gebracht via de voorziening voor belastinglatenties, dus op de creditzijde.
Waardeverminderingen van activa worden rechtstreeks in mindering gebracht op de betreffende actiefpost.
Dit zijn bestaande verplichtingen aan derden die niet onzeker zijn.
Zakelijke zekerheden die op schulden zijn afgegeven (pand/hypotheek) moeten in de toelichting op de jaarrekening worden vermeld, art. 2:375 lid 3 BW.
Langlopende schulden: bijvoorbeeld (obligatie)leningen en leningen gedekt door een hypotheek.
Converteerbare obligatielening: lening die onder bepaalde voorwaarden kan worden omgeruild in aandelen. Door conversie kan dan vreemd vermogen worden omgezet in eigen vermogen.
Garantievermogen: vermogen dat dermate is achtergesteld zodat het sterk lijkt op eigen vermogen + eigen vermogen is samen het garantievermogen.
Kortlopende schulden: leningen met een korte looptijd, aflossingsverplichtingen op lang lopende rekeningen die nog niet zijn voldaan, crediteuren, rekening-courantkredieten en transitorische verplichtingen.
Overlopende passiva worden vaak apart opgenomen (bijvoorbeeld vooruit ontvangen baten / nog te betalen kosten) onder de kortlopende schulden. Overlopende posten zijn boekhoudkundige ingrepen om de kosten en opbrengsten toe te rekenen aan de periode waarop zij betrekking hebben.
De toelichting die bij de balans hoort vermeldt verplichtingen die niet uit de balans blijken. Hierin moet onder meer melding gemaakt worden van borgstellingen en andere verplichtingen die invloed kunnen hebben op de financiële positie, maar niet in de jaarrekening zijn verwerkt.
Wanneer bijvoorbeeld de huur voor januari op 1 februari wordt betaald, dan staat op de balans van januari EV: -/-, crediteuren: +.
Wanneer de BV iets schuldig is aan zijn DGA moet dit worden laten zien op de creditzijde: rekening-courant DGA: +, EV: -/-. Wanneer dan wordt betaald: RC DGA: -/-, Bank: -/-.
Lenen kost niets, de lening zelf wel: rente.
In een BV zijn salarissen kosten. In een eenmanszaak zijn salarissen onttrekkingen.
Een eenmanszaak heeft bezittingen en schulden, het eigen vermogen heeft geen verzelfstandigd karakter. Dit in tegenstelling tot een NV/BV.
Aandelenkapitaal is verzelfstandigd eigen vermogen.
Wel opgevraagd maar niet gestort vermogen is een vordering op de aandeelhouder.
Niet geplaatst aandelenkapitaal zijn aandelen in bezit van de onderneming die later evt. nog kunnen worden uitgegeven.
Niet uitgekeerde winst: ‘onverdeelde winst’ op de creditzijde. Wanneer (een deel van) de onverdeelde winst wordt uitgekeerd, dan is dat te zien op de creditzijde: onverdeelde winst: -/-0, dividend: +. Dit is niet te zien op de resultatenrekening want het is een onttrekking aan het eigen vermogen.
Voorzieningen worden getroffen ten laste van de onverdeelde winst. Het moet vast uit het eigen vermogen worden gehaald. Immers, jaarrekeningrecht stelt dat je je beter armer kan rekenen dan je bent: reken je niet rijk.
Agio = verkoopwaarde – nominale waarde. Echter, aandelen moeten tegen de nominale waarde op de balans staan, dus agio vormt een aparte post.
Geld ingebracht door aandeelhouders en eigenaren is eigen vermogen. Geld ingebracht door derden is vreemd vermogen. Aandeelhouders kunnen zowel aandeelhouder als kapitaalverschaffer zijn. Ondernemend vermogen brengt immers zekerheid: in geval van slechte tijden wordt toch geld ontvangen: rente.
Wettelijke reserves worden gevormd ten laste van een vrije reserve. Wettelijke reserves mogen nooit worden uitgekeerd en beperken dus de mogelijkheid tot dividend uitkering.
Winst reserve: niet uitgekeerde dividend (winst), dat als kasmiddel wordt gehouden.
Interne financiering: met zelf verdiend geld gaan financieren. Als door middel van interne financiering het eigen vermogen stijgt, worden de aandelen meer waard.
De winst-en-verliesrekening geeft de bedrijfsmatige veranderingen weer in de omvang van het eigen vermogen over een bepaalde periode.
Voor de bepaling van het resultaat wordt niet primair naar het moment waarop het geld wordt uitgegeven en ontvangen gekeken. In de winst-en-verliesrekening komen alle baten (opbrengsten) en lasten (kosten) die aan de verslagperiode zijn toe te rekenen, ongeacht of de ermee samenhangende gelden (ontvangsten en uitgaven) in dezelfde periode zijn ontvangen of betaald: accrualbeginsel / toerekeningsbeginsel.
Het doel van een kasstroomoverzicht is inzicht verschaffen in de inkomende en uitgaande geldstromen van de onderneming. Het is hierbij irrelevant of deze geldstromen ook daadwerkelijk tot opbrengsten, kosten of andere mutaties hebben geleid. Ook kasstromen uit hoofde van investerings- en/of financieringsactiviteiten worden in het kasstroomoverzicht opgenomen.
Door de Raad voor de Jaarverslaggeving is het kasstroomoverzicht verplicht gesteld voor grote en middelgrote ondernemingen, behoudens enkele uitzonderingen. Er is geen wettelijke verplichting.
Ook voor de winst-en-verliesrekening zijn verschillende modellen mogelijk. Een onderneming moet het model kiezen dat het meest geschikt is voor de aard van de onderneming. Grote ondernemingen hanteren vaak de functionele indeling. Kleinere ondernemingen hanteren vaak de categoriale indeling.
Aantal posten van een winst-en-verliesrekening bij de functionele indeling (model F):
Netto-omzet: “de opbrengsten uit de levering van goederen en diensten uit hoofde van de normale bedrijfsactiviteiten, onder aftrek van gebruikelijke kortingen en over de omzet geheven belastingen”. Opbrengsten die zijn gegenereerd die duidelijk buiten de normale bedrijfsvoering vallen, worden verantwoord onder de ‘buitengewone baten’.
Kostprijs van de omzet: alle direct aan de totstandkoming van de omzet toe te schrijven kosten.
Verkoopkosten: onder andere reclame- en marketingkosten, vrachtkosten, verkooppersoneelskosten, etc.
Algemene beheerskosten: alle kosten die niet rechtstreeks aan de productie of verkoop zijn toe te rekenen.
Overige bedrijfsopbrengsten: opbrengsten die weliswaar uit de gewone bedrijfsuitoefening voortvloeien, maar die slechts incidenteel voorkomen of van een buitengewone omvang zijn.
Financiële baten en lasten: deze bestaan hoofdzakelijk uit opbrengsten uit tijdelijke beleggingen, rentebaten en rentelasten.
Belastingen uit resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening: aan het gewone bedrijfsresultaat toe te rekenen (winst)belastingen. Een substantiële afwijking tussen het gebruikelijke en het tot uitdrukking komende tarief dient te worden toegelicht. (Het bedrag komt meestal niet overeen met de actuele belastingschuld aan de fiscus – die wordt immers berekend naar het fiscale en niet het commerciële resultaat. Verschil: voorziening latente belastingen).
Resultaat deelnemingen: het aandeel van de onderneming in de (netto)resultaten van deelnemingen, die niet in de consolidatie zijn betrokken, worden hier afzonderlijk weergegeven.
Buitengewone baten en lasten: baten en lasten die niet uit de normale bedrijfsuitoefening voortvloeien en dus niet karakteristiek zijn voor het bedrijf. Buitengewone baten en lasten moeten elk afzonderlijk worden toegelicht. Hierbij moet worden vermeld wat de invloed op de belastinglast is.
In model E wordt als uitganspunt genomen de totale omvang van de (bedrijfs-)activiteiten waarbij ook de eventueel ten behoeve van de eigen onderneming voortgebrachte goederen en diensten bij de omzet worden opgeteld. Om zo een goed beeld te krijgen van de omvang van de bedrijfsactiviteit gedurende het boekjaar, wordt nog gecorrigeerd voor de toe- of afname van de voorraden gereed product en goederen in bewerking. Vervolgens kijkt model E voor wat betreft de presentatie van de kosten naar het soort van kosten, zoals personeelskosten, grondstoffen, afschrijvingen etc.
Een kasstroomoverzicht geeft inzicht in alle geldstromen die tijdens de verslagperiode door de onderneming heen zijn gevloeid door van de beginstand naar de eindstand te rekenen. Voor grote onderneming is het verplicht om een kasstroomoverzicht op te stellen. Er zijn drie categorieën kasstromen: operationele activiteiten, investeringsactiviteiten en financieringsactiviteiten. De inrichting van het kasstroomoverzicht kan via de directe en via de indirecte methode. De meeste ondernemingen kiezen voor de indirecte methode.
Vermogen is geen bron van inkomsten en wordt dus niet in de winst-en-verliesrekening vermeld, maar vermogen wordt wel op het kasstroomoverzicht getoond.
Het nettoresultaat is het begin. Daarna worden alle posten in de winst-en-verliesrekening, die geen kasstromen met zich meebrengen, hierop gecorrigeerd.
Afschrijvingen op materiële en immateriële vaste activa: optellen bij het nettoresultaat. Immers, het zijn bedragen die ten laste van het resultaat zijn gebracht, maar die in het desbetreffende jaar geen uitstroom van liquide middelen met zich mee hebben gebracht.
Mutaties in kortlopende activa en passiva: bedragen die in de omzet of kosten zijn verantwoord zonder dat er een corresponderende kasstroom is geweest. Voor deze mutaties moet er dus een correctie plaatsvinden.
Langetermijninvesteringen van de ondernemer worden hier verantwoord. Dit zijn bijvoorbeeld investeringen in materiële en immateriële activa en belangen in groepsmaatschappijen en joint ventures.
De betaling van goodwill wordt wel meegenomen in het kasstroomoverzicht als onderdeel van de totale investeringen.
Additioneel vreemd en eigen vermogen wordt hier verantwoord. Ook terugbetalingen en betaalde dividenden worden hier gepresenteerd.
Er bestaat altijd een verband tussen kosten en opbrengsten. Kosten en opbrengsten zijn iets anders dan ontvangsten en uitgaven. Winstberekening is gebaseerd op kosten en opbrengsten.
Kosten en opbrengsten hebben niets te maken met het kasstroomoverzicht, ontvangsten en uitgaven wel.
Kasstroomoverzicht: welke stromen gaan in en uit in een bepaald jaar? Hoeveel geldmiddelen zijn er? Een kasstroomoverzicht bestaat uit financieringsactiviteiten, operationele activiteiten en investeringsactiviteiten.
Een goede onderneming verdient veel met de operationele activiteiten (dan is de omzet veel hoger dan de inkoop-/voortbrengingskosten).
Inventaris bestaat uit aankopen, verkopen, afschrijvingen en herwaarderingen.
Afschrijvingen komen niet ‘direct’ in het kasstroomoverzicht. Afschrijvingen verdien je terug met de verkoop van je producten, dus komt er geld binnen, dus als een + op het kasstroomoverzicht.
Belastingen vallen, evenals rente, onder de operationele activiteiten.
Het uitgangspunt van een kasstroomoverzicht is het bedrijfsresultaat. Bedrijfsresultaat = omzet – ALLES wat betaald moet worden (inkoop/loon/afschrijvingen/etc.)
Drukkende belastingen zijn belangrijk voor de resultatenrekening, de daadwerkelijk betaalde belasting is van belang voor het kasstroomoverzicht.
Belasting die drukt staat op je balans als ‘te betalen belasting’. Dus je eigen vermogen daalt met hetzelfde bedrag. Dit is een kostenpost. Als je deze betaalt, wordt je eigen vermogen niet nog een keer kleiner, de bank wel.
Of er sprake is geweest van een aandelenemissie is te zien op de mutatie balans: aandelenkapitaal en agio.
Een mutatieoverzicht geeft aan wat er is gebeurt tussen de beginstand en de eindstand van een balans: begin + (+) – (-/-) = eind.
Afname van debiteuren leidt tot meer inkomsten dan je op basis van het aantal nieuwe debiteuren zou verwachten, dus extra geld, dus als een + in het kasstroomoverzicht. Toename van crediteuren leidt tevens tot extra geld, je geeft het namelijk niet uit, dus als + in het kasstroomoverzicht.
Wanneer op een balans geen renten staan, zijn deze dus 0. Je moet dan op de resultatenrekening kijken hoeveel ‘erbij is gekomen’. Dan weet je hoeveel er aan uitgaven op het kasstroomoverzicht moeten staan: even veel.
Te betalen dividend: begin: 11, eind: 16. Winst: 24, in de winstreserve: 18. Dus ter beschikking gesteld: 6. Maar de balans zegt dat te betalen winst met vijf stijgt, dus slechts 1 is daadwerkelijk betaald.
Art. 2:362 lid 1 BW: de jaarrekening moet zodanig inzicht verschaffen dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen, resultaat, alsmede voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en liquiditeit.
Dit inzicht kan onder meer worden verkregen door verhoudingscijfers. De analyse van verhoudingscijfers kan op een tweetal wijzen plaatsvinden:
Verticale analyse: analyse van jaarrekeningen van eenzelfde bedrijf over opeenvolgende jaren (historische vergelijking);
Horizontale analyse: de jaarrekening van een bedrijf wordt verleken met een jaarrekening van een ander bedrijf (externe vergelijking).
Bij het aangaan van bankleningen neemt de financier vaak ratio-convenants op. Wanneer een liquiditeitskengetal of solvabiliteitskengetal beneden een vastgestelde grenswaarde komt, kan de financier dan direct de lening opeisen.
Onder de liquiditeit van een onderneming wordt verstaan de mogelijkheid van die onderneming om op korte termijn aan haar verplichtingen te voldoen. Wanneer de liquiditeit op een bepaald moment gemeten wordt staan er diverse kengetallen ter beschikking.
Het eerste kengetal wordt de current ratio genoemd. De current ratio geeft het verband aan tussen de hoeveelheid vlottende activa en hoeveelheid vlottende passiva. De norm ligt tussen de 1,0 en de 1,5.
current ratio = vlottende activa / vlottende passiva
Een hele hoge current ratio (er zijn relatief veel liquide middelen, debiteuren en voorraden aanwezig) betekent dat de liquiditeit heel goed is. Echter, dit gaat ten koste van de winstgevendheid: debiteuren en voorraden leveren geen rendement op, en het rendement van liquide middelen is meestal zeer laag.
Voor sommige bedrijven is de beoordeling van de current ratio niet relevant. Bij het beoordelen van de liquiditeit worden dan de voorraden buiten beschouwing gelaten. De quick ratio laat de voorraad buiten beschouwing. De norm ligt tussen de 0,5 en de 1,0. Bij beursgenoteerde ondernemingen ligt de quick ratio vaak lager dan bij niet-beursgenoteerde ondernemingen; hoe kleiner de onderneming, hoe hoger de norm.
quick ratio = (vlottende activa -/- voorraad) / vlottende passiva
Een kengetal dat geen verhoudingscijfer (ratio) uitdrukt is het Netto-werkkapitaal. Het netto-werkkapitaal geeft het verschil weer tussen de vlottende activa en vlottende passiva.
netto-werkkapitaal = vlottende activa -/- vlottende passiva
Het netto-werkkapitaal geeft aan welk deel van de vlottende activa gefinancierd is met lang vermogen. Als het negatief werkkapitaal laag of negatief is, dan ontstaat er een liquiditeitsgevaar.
Balans is altijd in evenwicht, dus:
netto-werkkapitaal = EV + voorzieningen + langlopende schulden -/- vaste activa.
Window-dressing: ‘oppoetsen’ van de balans vlak voor de balansdatum.
Geldstromen uit het verleden zijn niet meer te beïnvloeden. Winst kan wel achteraf nog boekhoudkundig worden beïnvloed. Kasstroomoverzichten uit het verleden kunnen dus van belang zijn voor de beoordeling.
Cashflow is een belangrijke indicator in het kasstroomoverzicht. De volgende formule is niet geheel juist: een toename van de voorzieningen leidt bijvoorbeeld ook tot een kasstroom.
Cashflow = nettowinst + afschrijvingen
De solvabiliteit wordt omschreven als het vermogen van een onderneming om op lange termijn het totale vreemde vermogen terug te kunnen betalen. Vreemd-vermogenverschaffers gebruiken de solvabiliteit vaak als risicomaatstaf. De solvabiliteit kan (onder meer) op de volgende manieren berekend worden:
Debt ratio = VV / TV
Owned capital index = EV / TV
Leverage ratio = EV / VV
Hoewel normen voor solvabiliteit moeilijk aan te geven zijn wordt vaak de volgende balansstructuur aangehouden:
Eigen vermogen [10]
Vreemd vermogen [20]
Totaal vermogen [30]
Op de balans staat het vermogen, op de winst-en-verliesrekening het resultaat.
Drie (veel gehanteerde) rentabiliteitskengetallen:
Nettorentabiliteit van het eigen vermogen (R.E.V. na belastingen). Hierbij wordt gekeken naar het bedrag dat uiteindelijk aan winst overblijft nadat alle kosten en de belastingen zijn betaald.
R.E.V. na belastingen = (nettowinst / gemiddeld eigen vermogen) * 100%
Brutorentabiliteit van het eigen vermogen (R.E.V. voor belastingen).
R.E.V. voor belastingen = ((nettowinst + belastingen) /gemiddeld eigen vermogen) * 100%
Rentabiliteit van het totaal vermogen (R.T.V.). Dit geeft de gemiddelde winstgevendheid van elke euro die in de onderneming is gestoken aan. De vreemd-vermogenverschaffers krijgen rente, de fiscus krijgt een bedrag aan belasting en wat overblijft, de nettowinst, is voor de eigen vermogenverschaffers.
R.T.V. = ((nettowinst + rente + belastingen) / gemiddeld totaal vermogen) * 100%
Verband tussen de rentabiliteiten:
R.E.V. voor belastingen = R.T.V. + ( R.T.V. -/- (rente / gem. VV)) * (VV / EV)
R.E.V. na belastingen = (1 – (belasting / winst) * (R.T.V. + (R.T.V. – (rente / gem. VV)) * VV / EV)
De rentabiliteit wordt dus beïnvloed door financiering met vreemd vermogen: financiering met vreemd vermogen creëert de mogelijkheid om met het geleende geld meer rendement voor de verschaffers van het eigen vermogen te behalen.
De vermenigvuldigingsfactor VV / EV geeft de solvabiliteit weer.
Voorraaddagen = (voorraad / kostprijs van de omzet) * 365 dagen
Deze formule geeft weer hoe lang voorraden gemiddeld in een onderneming blijven. Hoe lager de uitkomst van deze deling, des te korter liggen de voorraden opgeslagen in het magazijn en des te eerder komt het in de voorraden geïnvesteerde vermogen vrij. Een lage uitkomst betekend ook dat de financieringskosten laag zijn, dat er een geringere kans is dat de voorraad verouderd en dat de opslagkosten laag zijn.
Debiteurendagen = (debiteuren / omzet op rekening) * 365 dagen
Hoe lager deze ratio, des te sneller betaalt de gemiddelde debiteur.
Crediteurendagen = (crediteuren / inkopen op rekening) * 365 dagen
De uitkomst geeft aan hoe lang het gemiddeld duurt voordat een schuld wordt voldaan.
Brutowinstmarge = (bruto-omzetresultaat / omzet) * 100%
Deze marge geeft in procenten aan hoeveel ruimte er is om kostenstijgingen en/of prijsdalingen van de verkochte goederen op te vangen.
Nettowinstmarge = (nettowinst / winst) * 100%
De nettowinstmarge bepaalt de winstgevendheid van een onderneming die naast de rentabiliteitsrisico’s wordt gebruikt.
Liquiditeit: Is een bedrijf in staat zijn kort lopende verplichtingen te voldoen?
Liquiditeit is afhankelijk van de waardering van de voorraden.
Een liquiditeit van < 1 is niet goed: dan is het werkkapitaal (vlottende activa – kort vreemd vermogen) negatief. Als de liquiditeit hoog is, staat het bedrijf ‘stil’. Met bewegend geld maak je meer rendement. Last van te veel geld?: aandelen terugkopen om de liquiditeit weer ‘goed’ te krijgen.
Current ratio: vlottende activa / kort vreemd vermogen.
Quick ratio: laat de voorraden buiten beschouwing.
Solvabiliteit: of je op lange termijn aan je verplichtingen kan voldoen (vaak owned capital).
Owned capital: als ik 1 EV heb, dan mag ik 2 VV hebben. Een owned capital van 1/3 is dus ‘goed’.
Als je herwaardeerd, moet je belasting betalen. Zodoende ben je dus verplicht om een voorziening ‘latente belastingverplichting’ te maken. Een latentie is lang vreemd vermogen.
Voorziening: een reserve voor een waarschijnlijk te betalen bedrag, onbekend wanneer en hoeveel. Gaat ten laste van de winst.
Rentabiliteit EV: winst / EV (winst na rentebetaling / gemiddelde EV)
Rentabiliteit VV: winst / VV (betaalde rente (in de resultaten rekening) / gemiddelde VV)
Rentabiliteit TV: bedrijfsresultaat / TV (bedrijfsresultaat, dus zonder aftrek van rente)
Netto-omzetresultaat: winst + rentekosten (deze zijn immers verdiend)
Vreemd vermogen verschaffers krijgt slechts de RVV, dat is immers wat afgesproken is, alles wat elke euro op basis van de RTV nog extra oplevert, wordt verdeeld onder de eigen vermogen verschaffers. De REV is dus eigenlijk RTV + (RTV – RVV) * (VV/EV)
Het begrip waarde van een onderneming is subjectief. Immers, verwachtingen over de toekomst spelen bij waardebepalingen vaak een belangrijke rol en toekomstverwachtingen zijn per definitie subjectief en onzeker. Het is dan ook van belang om bij de beoordeling van de waardering kennis te hebben van de reden van waardebepaling en van de tendenties die bij de opsteller(s) van de waardering kunnen bestaan.
Due diligence onderzoek: onderzoek door de koper om zoveel mogelijk relevante informatie te verzamelen ten einde een gefundeerde beslissing te kunnen nemen.
De boekwaarde van een onderneming is gelijk aan het totale eigen vermogen (bezittingen – voorzieningen en schulden) volgens de balans.
De boekwaarde is sterk afhankelijk van de door de onderneming gekozen waarderingsgrondslagen. Immers, de verschillende grondslagen kunnen tot verschillen in de hoogte van het eigen vermogen leiden.
De intrinsieke waarde is gelijk aan het eigen vermogen van de onderneming volgens de balans op basis van actuele waarden. Bij deze methode moeten alle activa en passiva worden geherwaardeerd tegen actuele waarde. Hierbij moet rekening worden gehouden met de belastinglatenties die door deze herwaardering kunnen ontstaan.
Omdat de te betalen belasting in de toekomst ligt, wordt soms de contante waarde van de belastingclaim als voorziening gevormd.
De liquidatiewaarde van de onderneming geeft aan wat de geschatte netto-opbrengst is als de onderneming (op korte termijn) zou worden gestaakt. Het is de minimumwaarde die aan de onderneming kan worden toegekend.
Deze methodes houden geen rekening met te behalen resultaten, er wordt slechts gekeken naar de vermogenspositie.
Rentabiliteitswaarde en de discounted cash-flow waarde van een onderneming hebben de resultaatverwachtingen van het bedrijf als uitgangspunt.
Een euro die nu tegen rente op de bank kan worden gezet is aan het eind van het jaar diezelfde euro waard, plus de rente die de bank erover vergoed. (C=bedrag vandaag, T=bedrag na een jaar rente en i=rentepercentage)
T = C + (C * i)
T = C (1 + i)
C = T / (1 + i)
Naast de rente (die op een risicovrije belegging wordt betaald), wordt ook een risicopremie berekend. Hierdoor daalt de contante waarde: hoe hoger het gecombineerde percentage (basisrente + risico-opslag = rendementseis), hoe lager de contante waarde uitkomt. Logisch: naarmate de onzekerheid toeneemt over het bedrag dat in de toekomst wordt verwacht zal de investeerder geneigd zijn minder te willen betalen.
Dit is de contante waarde van de gemiddelde winst die in de toekomst jaarlijks wordt verwacht .
rentabiliteitswaarde = geschatte jaarlijkse winst / rendementseis
Rendementseis = interestpercentage + risico-opslagen
Jaarwinst = waarde * rendementseis
De grootheden die voor de winst en rendementseis worden gebruikt moeten op dezelfde basis zijn bepaald: allebei voor of allebei na belastingen.
Rendementswaarde = geschatte jaarlijks verwachte dividend / rendementseis
De rendementswaarde is een variant van de rentabiliteitswaarde. Deze waarderingsmethode wordt met name toegepast bij de waardering van minderheidspakketten van aandelen. Bij voorkeur wordt deze methode niet gebruikt.
Discounted cashflow methode: de kasstromen worden voor een aantal jaren in de toekomst per individueel jaar geschat. De eventueel te verwachten investeringen worden hierin verwerkt. Deze kasstromen worden vervolgens, samen met de geschatte restwaarde, ‘contant gemaakt’ om zo tot een waarde te komen.
Het grootste verschil met de rentabiliteitswaarde is dus dat niet van een gemiddelde winst wordt uitgegaan, maar van de kasstromen.
De beurswaarde = aantal geplaatste aandelen * beurskoers.
De beurswaarde kan worden gehanteerd voor beursgenoteerde ondernemingen.
Statisch waardebegrip: prijs waarvoor je het gekocht hebt.
HUP: historische uitgaaf prijs.
Dynamisch waardebegrip: waarde na een bepaalde tijd, op het huidige moment wat een nieuwe kost = vervangingswaarde.
Actuele waarde: waarde in het economische verkeer.
Bezittingen – schulden = boekwaarde van de onderneming.
Waarde gebaseerd op de balans: staande waarde
Waarde gebaseerd op de resultatenrekening: dynamische waarde.
Intrinsieke waarde = boekwaarde + meerwaarden (of -/- minderwaarden) -/- de daarop gebaseerde latente belastingverplichting. De intrinsieke waarde moet je berekenen aan de hand van de balans. Intrinsieke waarde is de netto waarde.
Liquidatiewaarde: waarde van een bedrijf waarvan verwacht wordt dat het snel failliet gaat. Waardering van goederen naar executieprijs. Als bezittingen niet meer opleveren dan waarvoor je ze gekocht hebt, wordt de liquidatiewaarde lager dan de boekwaarde en is de solvabiliteit zeer slecht. Liquidatiewaarde staat in relatie tot de solvabiliteit.
Waarde op basis van functioneren: resultatenrekening. Er is een link tussen de winst van de onderneming en de waarde van de onderneming: waarde * percentage = opbrengst.
Wanneer je een onzekere onderneming koopt, vaak een hogere rendementseis. Hoe hoger de rendementseis, des te lager de bereidheid om veel te betalen voor een onderneming.
Contante waarde: de waarde die je nu nodig hebt om een bepaalde eindwaarde te verkrijgen. De waarde van een bedrag hangt immers af van het moment waarop het verkregen wordt: 105 nu of 110 over een jaar, wetende dat de rente 0,1 is. Dan is over een jaar de 105 115,50 waarde en de 110 nog altijd 110.
Per jaar is de rente 1,1, dus over twee jaar is de rente (1,1)² en over drie jaar is de rente (1,1)³.
Een latentie is lager naarmate je hem over langere tijd moet betalen (contante waarde).
Volgens het jaarrekeningrecht is goodwill het verschil tussen de waarde en de verkoopprijs.
Stel je hebt 108 euro en de rente is 8%, en je wilt weten wat de contante waarde een jaar geleden was: 108 / 1,08 = 108 * (1/1,08) = 100. Wil je weten wat de contante waarde twee jaar geleden was: 108 * (1 / 1,08²) = 92, 556
Deze 1/1,08 tot de macht is de wegingsfactor.
Als twee of meer formeel afzonderlijke entiteiten zodanig met elkaar verbonden zijn, dan vormen ze feitelijk een economische eenheid. Dit blijkt uit de actiefpost ‘financiële vaste activa’. Deze wordt in de regel gewaardeerd tegen de intrinsieke waarde volgens de grondslagen van de moeder.
Consolideren: proces van combineren van verschillende jaarrekeningen. Het is hierbij noodzakelijk dat de verschillende jaarrekeningen welke geconsolideerd moeten worden op grond van dezelfde grondslagen zijn opgesteld. In beginsel worden bezittingen en schulden, alsmede de opbrengsten en kosten van de entiteiten opgeteld. Daarna worden onderlinge transacties en schuldverhoudingen geëlimineerd en worden alle ‘dubbeltellingen’ uitgeschakeld zodat een realistisch totaalbeeld ontstaat. Door een dergelijke consolidatie wordt het eigen vermogen van moeder niet groter of kleiner: de post deelneming word vervangen door activa en passivaposten.
Consolidatie van de winst-en-verliesrekening gebeurt op bijna dezelfde manier: hier wordt de post ‘resultaat deelneming’ in de winst-en-verliesrekening van de moeder vervangen door de individuele baten en lasten waaruit dit resultaat van de dochter is opgebouwd zodat weer een gecombineerde verantwoording ontstaat.
Wanneer er een minder dan 100% belang is, wordt bij de consolidatie uitgegaan van een 100% belang. Echter, er wordt ook een post ‘aandelen derden’ gecreëerd. Hierin komt het minderheidsbelang in het eigen vermogen van de groep tot uitdrukking.
De commerciële jaarrekening wordt in principe opgemaakt en gepubliceerd volgens wettelijke vereisten van bijvoorbeeld Titel 9 van Boek 2 BW. De commerciële jaarrekening moet inzicht geven aan de gebruikers. Echter, ondernemingen moeten ook een fiscale aangifte doen. Hierin komen een balans en resultatenrekening standaard voor. Deze balans en resultatenrekening worden opgesteld volgens fiscale regels die dienen om een belastbaar bedrag vast te stellen. De meeste verschillen tussen de commerciële en fiscale jaarrekening zijn van tijdelijke aard.
Financiële derivaten: afgeleide transactiemechanismen die voor twee verschillende doeleinden kunnen worden gebruikt: voor het afdekken van risico’s (hedging) dan wel juist om te speculeren. Deze hebben vaak een ‘off balance sheet’ karakter.
Termijntransactie: op een bepaalde datum wordt afgesproken tussen partijen dat de een ‘iets’ aan de ander zal leveren op een latere datum tegen een bepaalde afgesproken prijs. Het risico zit in de waardeveranderingen in de tussenliggende periode. Het risico-element van zo’n termijntransactie kan worden afgedekt met een valutatermijncontract met de bank: de verkoper verkoopt zijn vreemde valuta tegen de afgesproken termijnkoers.
Put: overeenkomst waarbij de ene partij het recht (maar niet de plicht) heeft om binnen een bepaalde termijn, of op een bepaalde datum, een afgesproken goed aan de andere partij te verkopen tegen een vooraf afgesproken prijs. De tegenpartij vraagt hiervoor een premie omdat hij in de tussenliggende periode het risico loopt dat bijvoorbeeld de koers onder de afgesproken prijs daalt.
Call: overeenkomst waarbij de ene partij het recht (maar niet de plicht) heeft binnen een bepaalde termijn, of op een bepaalde datum, levering te eisen van een bepaald goed tegen een vooraf afgesproken prijs.
Aandelen in een dochter moeten bij de moeder worden geactiveerd als financieel vaste activa. Deze post is dus heel veranderlijk: afhankelijk van wat de dochter doet. Als de dochter winst maakt, dan stijgt het eigen vermogen van de dochter, dat moet dan tot uitdrukking komen op de balans van de moeder: 1 op 1 verband tussen eigen vermogen dochter en post deelneming bij de moeder. Als de dochter een deel van de winst uitkeert, dan is bij de moeder de post deelneming gelijk aan het eigen vermogen van de dochter, en de uitgekeerde winst komt in het eigen vermogen van de moeder.
RTV = (omzet / TV) * (bedrijfsresultaat / omzet)
Omzet – inkoopwaarde = bruto winst
Bedrijfsresultaat / omzet geeft de marge aan; omzet / TV geeft de omloopsnelheid aan.
Controle berekening: TV opbrengst (bedrijfdresultaat) / gemiddelde TV
REV = RTV + (((RTV-RVV) * VV) / EV) [* VV want zo vaak verdien je het ‘extra’]
De hefboomformule laat zien uit welke componenten de REV bestaat.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
4928 | 1 |
Add new contribution