De rest van de samenvatting vind je hier:
Hoofdstuk 1
Plato (424-347 B.C.) kwam uit een welvarende familie in Athene, en kreeg les van sofisten. Plato wilde een bescheiden leraar, dit werd Socrates (470-399 B.C). Socrates beweerde dat zijn enige speciale wijsheid was dat hij wist hoe veel hij niet wist. Hij wilde dat zijn leerlingen waarderen wat waar en permanent is tegenover het tijdelijke en populaire. Hij deed dit door dialogen te voeren met zijn studenten om hun innerlijke capaciteiten voor het vinden van de waarheid te ontdekken. De keuze van Plato voor Socrates en filosofie heeft tot op de dag van vandaag gevolgen. Socrates heeft geen geschreven documenten nagelaten van zijn gedachten omdat het vertrouwen op geschriften volgens hem de faculteiten van het geheugen en serieus denken verzwakt. Plato heeft echter wel veel geschreven portretten van hem gemaakt: de Socratische dialogen. Hierin wordt het belang van de hogere capaciteiten voor rationeel denken en mathematisch redeneren benadrukt. De dialogen werden de bron van het nativisme, waarin het aangeborene wordt benadrukt tegenover verkregen eigenschappen, en van het rationalisme, waarin de rede wordt benadrukt. Toen Plato 30 was richtte hij de Academie op, een plek waar scholieren van verschillende leeftijden en interesses samen konden komen om hun intellectuele doelen na te streven. In 367 B.C. kwam Aristoteles (384-322 B.C.) aan op de academie. Deze natuurkundige werd een top leerling. Op 37-jarige leeftijd verliet hij de Academie. Aristoteles legde veel meer nadruk op de systematische observatie van de natuurlijke, empirische wereld van de zintuigen. Hij werd de eerste aanhanger van het empirisme, de notie dat ware kennis wordt verkregen door het verwerken van de sensorische ervaringen van de externe wereld.
Wie waren de presocratiche filosofen?
400 jaar voor Plato's tijd verspreidden kolonisten van Griekenland zich en verzamelden geschriften van welvarende Grieks sprekende kolonies. Deze kolonies ontwikkelden zich heel verschillend en stichtten verschillende soorten regeringen. De Grieken waren echter wel allemaal trots op hun taal, en vonden allen die een andere taal dan Grieks spraken barbaren. Kort voordat Socrates begon met lesgeven, beweerde Protagoras (490-420 B.C.) dat het nutteloos was om te speculeren over grote vragen zoals de ultieme natuur en opmaak van het universum. Hij richtte zich op puur menselijke ervaringen en gedrag. De sofisten probeerden mensen te begrijpen.
Ook Hippocrates (460-370 B.C.) wordt vaak genoemd als presocraat, en dealde net als Protagoras en de sofisten met alledaagse menselijke zorgen, maar Hippocrates was een natuurkundige. Hij trok een school van studenten en volgers aan, de Hippocraten genoemd, die samen vele medische geschriften produceerden bekend als het Hippocratic Corpus. Hierin werden ziekten gezien als natuurlijke fenomenen in plaats van het resultaat van demonen of bovennatuurlijke invloeden. De Hippocraten hadden een humorale theorie om gezondheid en ziekte uit te leggen als het resultaat van de balans of imbalans van vier prominente vloeistoffen in het menselijk lichaam: bloed, gele gal, zwart gal en slijm. De Hippocraten waren verantwoordelijk voor verantwoordelijke, observationele medische praktijken die we vandaag de dag nog zien. Nieuwe artsen moeten de Eed van Hippocrates afleggen, waarin ze toezeggen te voldoen aan ethische standaarden.
Als jonge man nam Socrates het beroep van zijn vader, beeldhouwer, over en vocht als soldaat. Hij trouwde met Xanthippe en kreeg met haar drie zoons. Zijn vrouw was niet blij dat hij de carrièreswitch maakte naar leraar. Socrates verschilde van de sofisten doordat hij weinig tot niets vroeg voor zijn diensten, en shabby gekleed was. Naast Plato was Xenophon (430-354 B.C.) zijn bekendste student. Op zijn 70e werd Socrates gearresteerd door een nieuwe Atheense regering, en werd ter dood veroordeeld door gif te drinken. Drie jongere tijdgenoten lieten beschrijvingen van hem na. Xenophon beschreef hem als bewonderenswaardig en dapper. Socrates' mythe over reïncarnatie en het geheugen is een extreme versie van het nativisme, in de notie dat volledig gevormde maar vergeten kennis in de psyche ligt, en slechts hulp behoeft van empirische ervaringen om het eruit te krijgen. De vaardigheid om abstracte ideeën te creeëren ligt in de menselijke geest. Volgens dit standpunt is het pad naar wijsheid niet om meningen en ervaringen vanuit de externe zintuigen op te tellen, maar om zelf te weten en deze ervaringen te interpreteren in het licht van iemands aangeboren rationele faculteiten.
Wat was de filosofie van Plato?
Een legende is dat Plato's geboortenaam Aristocles was, maar dat hij brede schouders kreeg en atletisch was, en daarom de bijnaam Platon (Grieks voor breed) kreeg. Plato was ongeveer 25 toen Socrates de doodstraf kreeg en stierf. Hij vluchtte hierna uit Athene naar Italië. Rond zijn dertigste keerde hij terug naar Athene. Hij stichtte hier de Academie, waar alle verschillende scholieren welkom waren. Hij was meer dan 40 jaar de leider van deze school. Plato zelf hield zich bezig met de vraag wat aangeboren is in de menselijke geest en wat de relatie is tussen deze aangeboren kenmerken en sensorische ervaringen.
Een van Plato's bekendste antwoorden op deze vragen was het onderscheid tussen verschijningen en ideale vormen. Een verschijning (Grieks: phenomenon) verwees volgens hem naar iemands bewuste ervaring van iets. Achter de verschijningen lag volgens Plato iets permanenters: algemene en ideale vormen die de essentie van alle objecten weergeven. Dit wordt het idealisme genoemd. Een van Plato's bekendste voorbeelden van het idealisme is de allegorie van de grot. Hierbij wordt de lezer gevraagd om een groep gevangenen voor te stellen die vastzitten in een grot met de gezichten naar de muur gericht. Mannen lopen aan de buitenkant van de grot op een pad dat vlak langs de grot loopt met marionetten op stokken, en door zonlicht worden de schaduwen van de marionetten geprojecteerd op de wand van de grot. De gevangenen zien dus slechts de schaduwen op de muur en niet de realiteit. De schaduwen zijn dus de metafoor voor Plato's verschijningen, en de echte gebeurtenissen metafoor voor zijn ideale vormen. Het verhaal gaat verder, en één van de gevangenen mag de grot verlaten. Langzaamaan went hij aan het daglicht en leert de relatie begrijpen tussen de schaduwen en echte gebeurtenissen waar ze door veroorzaakt worden. Hij wordt echter niet geloofd als hij dit aan de andere gevangenen probeert uit te leggen. Deze verlichtte gevangene staat voor Plato gelijk aan de ware filosoof, die op zoek gaat naar ware kennis.
De gevangenen in een grot illustreren een fundamentele zaak voor de moderne psychologie: de relatie tussen bewuste ervaringen van de externe wereld en de objectieve natuur van de fysieke stimuli die leiden tot deze ervaringen.
Plato beweerde ook dat de menselijke psyche of ziel uit drie elementen bestaat: begeerte, moed en rede. In een andere beroemde metafoor stelt hij deze drie elementen voor als een wagenmenner die een koets probeert te controleren die getrokken wordt door twee paarden. Een paard representeert de begeertes en trekt in de richting van de snelste fysieke bevrediging. De ander representeert plicht en de motivatie om dapper te reageren op bedreigingen voor de zelf of de maatschappij. De wagenmenner representeert het rationele component die moet proberen om de paarden zo te coördineren dat ze goed samenwerken.
Plato geloofde ook dat iedere psyche deze drie componenten in verschillende proporties bezit, waardoor drie algemene klassen ontstaan in een maatschappij. Mensen die gedomineerd worden door de begeertes vormen de massa, zij die gedreven worden door moed vormen de soldaten die de maatschappij beschermen, en de kleine minderheid die gedomineerd wordt door de rede vormt de elite die de maatschappij bestuurt. Volgens plato waren de proporties van deze drie componenten erferlijk. Hij vond democratie dan ook niet de beste regeringsvorm. Hij was meer voor een oligarchie, een maatschappij die geleid wordt door een selectie elitaire personen.
Wie was Aristoteles?
Aristoteles werd geboren in Macedonië. Zijn vader was een natuurkundige, en de familiedokter van de Macedonische koning. Op zijn 17e werd hij toegelaten tot de Academie. De status van de familie van aristoteles was wel veel lager dan die van Plato. Hij stak de zee over naar Azië, en kwam onder het beschermheerschap van de lokale koning Hermias. Aristoteles trouwde met de nicht van de koning, Pythias. Hij kreeg gezelschap van Theophrastus (371-287 B.C.). Ze hadden elkaar al ontmoet op de Academie, en hij werd eerst Aristoteles' student, vervolgens zijn vriend. Ze begonnen samen met de eerste systematische observaties. Aristoteles deed dit bij dieren, Theophrastus bij planten. Na een paar jaar keerde Aristoteles terug naar Macedonië, en werd de tutor van de zoon van koning Philip, Alexander. Op zijn 20e werd Alexander koning, en zijn naam werd Alexander de Grote. Nadat hij koning werd, keerde Aristoteles terug naar Athene en werd de directeur van zijn eigen school, het lyceum. Deze school was breder dan de Academie, en trok honderden scholieren aan, Aristoteles heeft zelf alle resultaten van de studies opgeschreven, waardoor er meer dan 150 boeken door hem zijn geschreven. Veel van deze boeken zijn verloren gegaan.
Voor Aristoteles en Theophrastus waren er twee essentiële stappen in het vergaren van kennis: voorzichtige en extensieve observaties, gevolgd door systematische classificatie in betekenisvolle groepen of categorieën. Dit werd het begin van de taxonomie. Voor Aristoteles was de voorzichtige observatie van de empirische wereld wel het startpunt voor kennis, maar de geest moest deze feiten omzetten in een betekenisvol systeem van georganiseerde ideeën en abstracte concepten.
Aristoteles schreef zijn ideeën over de geest op in zijn boek 'over de psyche', soms gezien als eerste boek over de psychologie. Volgens Aristoteles hebben levende organismen psyches die variëren in complexiteit. De laagste organismen zijn planten, die twee capaciteiten hebben die ze onderscheiden van dode dingen: ze voeden en reproduceren zichzelf. Voeding en reproductie waren aarom de twee meest fundamentele functies van alle psyches volgens Aristoteles. In het Engels ook wel de vegetatieve ziel genoemd. De meest simpele dieren hebben de aanvullende capaciteit dat ze zich kunnen bewegen, locomotie, en om te reageren op hun omgeving, sensatie. Hogere dieren kunnen bovendien dingen onthouden en leren van hun sensorische ervaringen, de functie van geheugen. Deze vier functies worden samen de sensitieve ziel genoemd. De hoogste functie van de psyche wordt alleen bezeten door mensen, en is de mogelijkheid tot redeneren. Dit wordt de rationele ziel genoemd. Volgens Aristoteles bezit de menselijke psyche een aangeboren set categorieën waarin herinneringen en ideeën van empirische ervaringen worden geclassificeerd en georganiseerd. Deze categorieën omvatten substantie (bijvoorbeeld een rots, een persoon of ander object), kwantiteit, kwaliteit (welke kleur, vorm etc.), locatie, tijd, relatie (groter, kleiner, voor, na, etc), en activiteit - wat het doet (vertellen, slaan, etc) of ondergaat.
Samenvattend zagen Plato en Socrates de menselijke psyche als reservoir van aangeboren ideeën en vormen, welke naar buiten kunnen komen of onthuld kunnen worden door empirische ervaringen. Aristoteles benadrukte daarentegen empirische ervaringen als de noodzakelijke materialen die de psyche verwerkt aan de hand van aangeboren categorieën.
Democritus (460-370 B.C.) formuleerde een atoomtheorie die inhield dat er een limiet is aan de deelbaarheid van alle materiële objecten, en dat ze uiteindelijk bestaan uit kleine, vaste onbreekbare deeltjes die atomen worden genoemd. Atomen hebben volgens hem verschillende vormen, en het universum bestaat volledig uit een oneindig aantal atomen die bewegen in de ruimte, het vacuüm. Soms botsen ze en vormen nieuwe combinaties, die alle fysieke substanties in het universum vormen. Zijn atoomtheorie werd aangevallen omdat hij ervan uitging dat de interacties tussen atomen random waren, wat in strijd was met de Griekse assumptie van causaliteit, welke inhield dat elke gebeurtenis een doel moest hebben. Volgens Aristoteles moesten alle veroorzaakte gebeurtenissen vier componenten hebben: een materiële oorzaak (het materiaal waar iets van is gemaakt), een formele oorzaak (het idee of plan achter het veroorzaakte ding), een efficiënte oorzaak (de acties of interacties waardoor het veroorzaakte ding ontstaat), en een finale oorzaak (het doel waarvoor het ding is gemaakt).
Epicurus (341-270 B.C.) was wel aanhanger van de theorie van Democritus. Volgens Epicurus moesten mensen een zelfvoldoenend leven leven, vrij van pijn en angst, in de aanwezigheid van vrienden. Volgens zijn school bestonden alle objecten in het universum slechts uit verzamelingen atomen.
Er is bijna niets bekend over het leven van Lucretius (99-55 B.C.), maar hij vierde de theorie van Epicurus in een Latijns gedicht met de titel De Rerum Natura (over de natuur van dingen). Hierin stond in 200 pagina's de belangrijkste ideeën van het Epicurisme uiteengezet, waaronder het atomisme, het moderne hedonisme, en de materialistische conceptie van de ziel.
Wie zijn drie islamitische pioniers?
Het Islamitische rijk ontstond snel in de eeuw na de dood van profeet Mohammed in 632 A.D., en spreidde zich uit van West India naar Spanje en Marokko.
Al-Kindi (800-871) werd geboren in Basra in Irak, maar verhuisde op jonge leeftijd naar Baghdad. Hij werd hier leider in het Huis van Wijsheid, de equivalent van een onderzoeksinstituut, wiens leden klassieke Griekse teksten vertaalden naar het Arabisch. Al-Kindi werd bekend als de filosoof van de Arabieren, door zijn geleerde commentaren op Aristoteles. Hij werd bekend voor zijn wiskundige telsysteem in India, wat bekend staat als de Indo-Arabische nummers. Dit heeft geleid tot belangrijke ontwikkelingen in de geschiedenis van de beschaafdheid. 1 tm 9 werden nu weergegeven als allemaal aparte getallen, en de belangrijke '0' werd toegevoegd. Hierdoor werd het veel makkelijker om wiskundige berekeningen te doen dan met het Griekse telsysteem. Dit vormde ook de bron van het hedendaagse woord algebra.
Alhazen (965-1040) woonde in Caïro en schreef boeken over astronomie, wiskundige teltheorieën, geometrie, en optica en de theorie van visuele perceptie. Zijn boek der optometrie bestond uit zeven delen, en is nog steeds de fundering voor visuele wetenschappers. Hij ontdekte dat licht vanuit de buitenwereld door de lens wordt omgekeerd waardoor een omgekeerd beeld op het retina ontstaat. Alhazen beschreef de geometrische eigenschappen van licht en reflectie, de kemerken van het oog als optisch apparaat, de invloed van binoculair zicht voor diepte perceptie, en psychologische fenomenen.
Avicenna (980-1037) werd geboren in de Perzische stad Bukhara, en spendeerde het grootste deel van zijn volwassen leven in Iran. Avicenna liet een persoonlijk document na dat bekend werd vanwege het gebrek aan bescheidenheid. Hij werd op zijn achttiende beroemd omdat hij de lokale sultan genees van een vage ziekte, en kreeg als beloning toegang tot de fantastische bibliotheek van zijn patiënt. Hier leerde hij alle metafysische geschriften van Aristoteles uit zijn hoofd. Op 21-jarige leeftijd kreeg hij een carrière waarin hij het werk van Aristoteles analyseerde en erover schreef. Het Canon van Medicijnen bestond uit 5 boekdelen over alles dat Avicenna had geleerd over de discipline van de geneeskunst. Het grootste deel bestond uit gedetailleerde empirische observaties van ziektes, en de meest effectieve technieken om ze te genezen. Zijn tweede monumentale werk heet 'het boek der geneeskunst'. Dit ging over allerlei onderwerpen die Aristoteles had besproken, en was bedoeld als genezing voor onwetendheid in plaats van fysieke ziektes. Avicenna voegde aan de receptieve functies van de ziel een motiverende functie toe, namelijk de begeerte. De begeerte geft de energie om wenselijke objecten te benaderen en onwenselijke objecten te vermijden. Ook ging Avicenna in op de rationele ziel van Aristoteles. In zijn beroemde gedachte-experiment van de drijvende man vroeg hij zijn lezer om een nieuw gecreërde, maar volledig gevormde man voor te stellen in een lege ruimte, wiens zintuigen geblokkeerd zijn en ledematen vastzitten zodat hij niets kan aanraken noch kan bewegen. Avicenna's vraag: zonder vooraf vergaarde ervaringen en zonder sensorische organen, is deze man zich bewust van zijn eigen ziel of zelf? Avicennna's antwoord was: ja. Voor hem was zelfbewustzijn een aangeboren capaciteit van de menselijke rationele ziel.
Rond het jaar 1000 nam het contact tussen de christelijke en islamitische wereld toe. Handel was een van de vredige praktijken tussen de volken, en in 1100 reisde de Italiaan Leonardo Fibonacci (1170-1240) met zijn vader mee naar Noord-Afrika. Hij leerde alles over Al-Kindi's nummerieke systeem en werd bekend vanwege de serie van Fibonacci, waarin elk nieuw getal de som is van de twee voorgaande getallen. Vermenging van culturen vond ook plaats op locaties op of vlakbij de grenzen van Christelijke en Islamitische gebieden, bijvoorbeeld in Toledo, Spanje. De eerste universiteit werd in 1088 in Bologna opgericht. De ideeën van Aristoteles werden opnieuw gewaardeerd door Thomas Aquinas (1225-1274).
Hoofdstuk 2
René Descartes kwam in 1615 in Parijs wonen, midden in een identiteitscrisis. Hij vond zijn elitaire educatie niet waardevol omdat het teveel gericht was op het verleden. Hij vond het ook deprimerend dat de filosoof nog nooit iets had geproduceerd dat twijfelachtig of onzeker is. Hij werd een van de eerste invloedrijke denkers die volledig mechanische verklaringen had voor de traditionele functies van de sensitieve psyche of ziel van Aristoteles. Descartes beschreef de menselijke geest en het lichaam als twee samenwerkende maar verschillende entiteiten. Beide hebben volgens hem een eigen analyse en verklaring nodig.
Wie was Rene Descartes?
Descartes (1596-1650) werd geboren in La Haye in Frankrijk. Hij was een geheimzinnig persoon. Hij groeide op bij zijn oma. Zijn vader was een rijke advocaat. Descartes had weinig hechte banden met zijn familie. De intelligentie van Descartes werd door zijn vader opgemerkt waarna hij naar de meest vooruitstrevende school in Frankrijk werd gestuurd. De jonge Descartes leerde een wetenschap die gedomineerd werd door de Griekse filosoof Aristoteles (384-322 v.Chr.). De Aristoteliaanse kijk op het universum plaatste de aarde in het midden, omringd door een aantal draaiende ‘kristallijne bollen’, namelijk de planeten uit ons zonnestelsel, de maan, de zon en de sterren. De Poolse astronoom Nicolaus Copernicus (1473-1543) publiceerde een boek in 1543 waarin hij veronderstelde dat niet de aarde, maar de zon het centrum van het systeem is. Zijn kijk werd niet serieus genomen. Descartes overtuigde zijn leraren dat hij het best kon denken als hij mediteerde in bed, waardoor hij 's ochtends in bed mocht blijven terwijl andere studenten al aan het werk waren. Toen hij La Flèche verliet op 16-jarige leeftijd was hij de beste leerling van de beste school in het land. Hij migreerde vervolgens naar Parijs, en kwam hier onder de invloed van Marin Mersenne, een Franse monnik die Descartes intellectuele en persoonlijke ondersteuning bood. In 1618 ging hij het leger in om te kijken of de praktische ervaringen van de ‘echte wereld’ meer bevredigende kennis zouden leveren. De daadwerkelijke oorlog was nog niet begonnen dus ervoer Descartes zeven maanden verveling en leerde snel dat de militairen niet meer nuttige kennis hadden dan geleerden. Een keerpunt voor Descartes was toen hij Isaac Beeckman (1588-1637) tegenkwam, een arts en internationaal bekende wiskundige. Hij werd een mentor voor Descartes en hielp hem zijn intellectuele interesse terug te vinden. Met zijn steun schreef Descartes zijn eerste geleerde werk, een essay over muziek. Toen Beeckman Breda moest verlaten, ging Descartes met hem mee, en tijdens de reis richting het zuiden kreeg hij twee inzichten. Volgens een legende kwam de inspiratie toen hij een vlieg in de hoek van zijn kamer zag zoemen. Hij besefte plotseling dat de positie van de vlieg op ieder moment exact kan worden bepaald door drie getallen, vertegenwoordigd door de loodrechte afstanden van de vlieg van de twee muren en het plafond. Generaliserend vanuit dit idee, erkende hij dat elk punt in de ruimte eveneens kan worden gedefinieerd door zijn numerieke afstanden van willekeurig gedefinieerde lijnen of vlakken. Kortom, Descartes had een middel om de eerder aparte wiskundige disciplines van meetkunde (met motieven) en algebra (met nummers) te verenigen en te integreren. Dit was de fundering van de analytische geometrie. Al snel had dit idee enorme praktische toepassingen – het zou bijvoorbeeld astronomen helpen om de planeetbanen te beschrijven en te berekenen. Gezien Descartes’ grote eerdere klacht over wiskunde (het gebrek aan praktisch nut), had hij zeker een goede reden om blij te zijn met deze uitvinding. Als hij niets anders in zijn leven had gedaan, zou hij door zijn analytische meetkunde nog steeds een belangrijke plaats in de geschiedenis van de wetenschap hebben gehad. Zijn tweede inzicht kreeg hij in de Duitse stad Ulm. Zijn levendige dromen waren gewelddadig en vol paniek, tot een lichtflits de kamer vulde met stralen en toen werd zijn slaap kalm. Hij droomde over een boek met de zin 'welk pad in het leven zal ik volgen?'. Het boek verdween maar kwam terug met nieuwe en betere gravures. Volgens Descartes was dit het idee voor een nieuwe methode voor het verkrijgen van ware kennis.
Wat was de methode van Descartes?
De eerste regel voor Descartes voor het verkrijgen van kennis was om niets als waar aan te nemen tenzij het zichzelf zo duidelijk in zijn geest presenteerde dat er geen reden was om eraan te twijfelen. Hij twijfelde vanaf dat moment aan alles. Descartes wilde systematische twijfel gebruiken om tot gegronde concepten te komen, die net als geometrische axioma's de startpunten zouden zijn voor deductief redeneren in alle niet-wiskundige velden. Hij werd een man met een missie. Hij begon met beweren dat de meest elementaire en fundamentele eigenschappen van fysieke fenomenen, door hem simpele naturen genoemd, deze zouden moeten zijn wiens bestaan niet geanalyseerd of betwijfeld kon worden. Volgens Descartes waren slechts uitbreiding (de ruimte bezet door een fysiek deeltje of lichaam) en beweging simpele naturen. Volgens hem konden alle fysieke fenomenen in termen van deze twee eigenschappen worden verklaard. Alle fysieke eigenschappen zijn vermoedelijk het resultaat van verlengde, materiële deeltjes in beweging. Descartes bedacht tevens dat levende lichamen gezien kunnen worden als mechanische vindingrijkheden, verklaarbaar volgens dezelfde principes. In dezelfde periode publiceerde de grote Italiaanse onderzoeker Galileo Galilei (1564-1642) iets zeer vergelijkbaars. In zijn werk ‘The Assayer’ uit 1623 maakte Galileo een onderscheid tussen primaire en secundaire eigenschappen van fysieke materie. De secundaire eigenschappen van materie (zicht, geluid, geur en tast van een object) komen na de primaire eigenschappen (vormen, kwantiteit en beweging) bij de menselijke zintuigen. De primaire eigenschappen zijn onafscheidelijk verbonden aan de materie. Onze bewuste ervaring van de wereld is secundair aan, en van een compleet andere orde dan de elementaire primaire kwaliteiten die ze veroorzaken. Descartes' eerste publicatie was getiteld ‘Le Monde’ (de wereld), met zijn basale begrip van de fysieke opmaak van het universum, en de onderwerpen licht en visie. Galilei werd door de Inquisitie veroordeeld voor het aanmoedigen van de Copernicaanse theorie van het universum. Het manuscript van Descartes werd daarom uit veiligheidsoverwegingen pas na zijn dood door zijn opvolgers gepubliceerd. Zijn tweede werk was 'L'homme' (de mens), waarin hij zijn fysieke principes voor het analyseren van levende lichamen presenteerde.
In “Treatise of Light” staan de natuurkundige ideeën van Descartes beschreven, gebaseerd op de analyse van materiële deeltjes in beweging. Net als Aristoteles, geloofde Descartes dat er geen leegte of vacuüm kon zijn, in tegenstelling tot Democritus, dus zag hij het gehele universum als volledig gevuld met verschillende soorten materiële deeltjes in verschillende vormen van beweging. Wanneer een deeltje beweegt, laat het geen lege ruimte achter zich, maar wordt de ruimte opgevuld door andere deeltjes. De drie basale type deeltjes in het universum volgens Descartes zijn de klassieke elementen van vuur, lucht en aarde. Vuur wordt door Descartes gezien als ondenkbaar klein, als ‘een virtueel perfecte vloeistof’, die in staat is om iedere ruimte van elke vorm of grootte te vullen. Lucht ziet hij als iets groter, maar nog steeds te klein om direct te kunnen waarnemen. Alle materiële objecten –inclusief planeten, kometen en de aarde met alle objecten daarop - worden vermoedelijk samengesteld uit het aanwassen van de aardedeeltjes. Deze vormen de derde en zwaarste variatie in Descartes’ hypothetisch heelal. Zoals de originele titel van Le Monde (Treatise of Light) al doet suggereren, gaat het meeste van deze eerste verhandeling over het fenomeen van licht. De luchtdeeltjes herschikken zich van nature tot kolommen tussen objecten, de materiële basis van het vormen van lichtstralen.
Descartes conceptualiseerde het oog als een fysiek mechanisme dat geactiveerd wordt door de fysieke eigenschappen van lichtgolven. Vanuit dit standpunt beschreef hij ook de structuur van het levend lichaam, dat volgens hem bestond uit verschillende fysieke systemen die werken aan de hand van de natuurwetten. Hij werkte deze mechanistische kijk op het menselijk lichaam verder uit in het tweede, fysiologische deel van ‘Le Monde’, de ‘Treatise of Man’.
Descartes was niet de eerste wetenschapper die menselijke lichamen op een mechanistische wijze onderzocht. Galileo onderzocht de botten en gewrichten van het lichaam in termen van een hefbomensysteem. William Harvey (1578-1657) analyseerde het hart als een fysiek pompmechanisme in een revolutionaire demonstratie. Daarbij liet hij zien dat bloed niet steeds opnieuw wordt gecreëerd, maar dat het constant door het lichaam circuleert. De werkelijke bijdrage van Descartes ligt in de omvang van zijn onderzoeken, en niet zozeer in het idee van het onderzoeken van het lichaam als een fysiologisch mechanisme op zich. Volgens Descartes waren alle processen in het lichaam vergelijkbaar met die van een automaat. Descartes was vooral geïntereseerd in het systeem van zenuwen. Volgens hem bevatte het brein ventrikels, gevuld met een heldere gele vloeistof, die hij 'animale geesten' noemde (tegenwoordig bekend als cerebrospinale vloeistof).
Descartes analyseerde op mechanische wijze tien fysieke functies. Hij concludeerde dat deze lichamelijke functies mechanisch tot stand kwamen. Daarop besloot hij de traditionele concepten van de vegetatieve en dierlijke zielen te vervangen door mechanische verklaringen. Sensorische stimulatie in de vorm van trilllingen die de sensorische organen stimuleren, kunnen de zenuwen volgens Descartes stimuleren. Hierdoor kunnen vaten in het brein worden geopend, waardoor de dierlijke geesten terug naar de zenuwen en spieren en klieren kunnen stromen, waardoor beweging of secretie ontstaat. Ook al gebruikte Descartes de term niet, hij formuleerde het idee voor wat we nu het reflex noemen:een neurofysiologische opeenvolging van activiteit waardoor een specifieke stimulus uit de externe wereld automatisch een specifieke respons in het organisme ontlokt. Hij maakte een onderscheid tussen twee soorten reflexresponsen. In de eerste soort vloeien de vitale zielen direct langs de zenuw waarlangs de stimulus binnenkwam, wat resulteert in een automatisch en onmiddellijk respons. De tweede soort is een reflex dat verantwoordelijk is voor geleerde reacties, waarin de respons niet direct gekoppeld is aan de stimulus. Dit is vergelijkbaar met het hedendaagse concept van de geconditioneerde reflex. Descartes ondervond tevens dat interne factoren zoals emoties ook een rol spelen in de dierlijke reacties. Hij stelde dat gelokaliseerde stromingen, draaikolken, of wat hij beroeringen noemde, kunnen ontwikkelen in delen van het dierlijke zielenreservoir. Deze kunnen zo de ontvankelijkheid van de nabijgelegen zenuwen beïnvloeden. Op deze manier worden zielen richting de spieren gestuurd. Door zulke variaties ontstaat mogelijk een aanleg of neiging tot verschillende emoties zoals woede of angst. De reacties van een lichaam worden dus bepaald door een combinatie van externe stimulering, en een interne 'emotionele' bereidheid van de dierlijke zielen om op een bepaalde manier te reageren.Andere mechanistische gevolgen van de dierlijke zielen zijn de staten van slapen of waken. Descartes zag het slapende brein als relatief zonder ziel, met slappe weefsels en slappe zenuwvezels met een onvermogen tot het overbrengen van de meest externe vibraties. Een slapend organisme is dus over het algemeen niet-responsief voor externe stimulaties, met slechts een aantal geïsoleerde en ontkoppelde ervaringen, ofwel dromen, gecreëerd door een kortstondige strakheid in de zenuwen. Tijdens waakzaamheid is het ventrikel maximaal gevuld met dierlijke zielen, waardoor het omliggende hersenweefsel en de zenuwen maximaal gevoelig zijn voor externe stimulatie.
Het verschil tussen mensen en dieren lag volgens Descartes in de menselijke eigenschappen bewustzijn en wilskracht. Acties kunnen ontstaan omdat men dit wil of omdat het volgt uit rationele overwegingen. Dit leende Descartes niet aan het mechanische gedeelte, maar aan de aanwezigheid van een ziel of geest, waarvan hij dacht dat deze interacteert met de lichamelijke machine in menselijke wezens. Hij stapte dus af van de Aristoteliaanse vegetatieve en dierlijke zielen, maar behield de rationele ziel.
Wat zijn de rationele kwaliteiten van de geest?
In het autobiografische ‘Discourse on Method’ beschreef Descartes zijn eerste pogingen tot systematische twijfel, dus dat alles te betwijfelen is. Door al dit twijfelen kwam hij uiteindelijk op het idee waarvan hij absoluut zeker was en wat een van zijn beroemdste passages is geworden: Ik denk, dus ik besta (cogito ergo sum). Zijn eigen rationele gedachten, of ziel, waren een ontwijfelbare realiteit. Dat leidde tot de conclusie dat de gedachten in contrast staan met het lichaam. Ideeën zijn onafhankelijk van specifieke sensorische ervaringen, ook al kan er wel naar gesuggereerd worden door bepaalde ervaringen. Maar ze ontstaan uit de aard van de denkende ziel zelf. Dit noemde Descartes de aangeboren ideeënvan de ziel. Het aangeboren idee van 'perfectie' in combinatie met zijn zekerheid van de realiteit van zijn eigen geest, suggereerde voor hem ook dat er een God moest bestaan, die alle aspecten van perfectie belichaamde. Nu waren er voor Descartes de zekerheden van zijn bewuste ziel en een God. Voor Descartes was nu ook de kennis van zijn zintuigen te vertrouwen, omdat de integriteit van de geest die het waarneemt en de perfectie van de God die zowel materie als geest heeft ontwikkeld, zeker waren.
Descartes wordt als dualist beschouwd, omdat hij scherp onderscheid maakt tussen lichaam en geest. Hij benadrukte daarbij wel dat veel belangrijke fenomenen niet het resultaat zijn van alleen het lichaam, of van alleen de geest. In plaats daarvan zijn er vele mogelijke soorten interacties tussen de twee. Om deze reden wordt Descartes' positie ook wel interactief dualisme genoemd. Rond 1640 ging Descartes verder in op dit dualisme, voornamelijk vanwege zijn vriendschap en correspondentie met prinses Elizabeth of Bohemia (1618-1680). Deze correspondentie gebruikte hij als grondlegging voor zijn belangrijke werk in 1649 dat hij ‘Treatise on the Passions of the Soul’ noemde. Een lichaam zonder geest zou volgens Descartes een automaat zijn, volledig onder de mechanistische controle van externe stimuli en de interne hydraulische of ‘emotionele’ staat, en volledig zonder bewustzijn. Het lichaam voegt rijkdom toe aan de inhoud van het bewustzijn van de ziel, terwijl de ziel rationaliteit en wilskracht toevoegt aan de oorzaken van gedrag. Descartes geloofde dat de bewuste perceptie zeer precies de echte wereld weergaf. Volgens Descartes moest er een specifieke locatie zijn in het lichaam waar de dubbele indrukken van de ogen een eenheid vormen voor ze de ziel bereiken. Volgens Descartes zou dit in de hersenen moeten liggen. Hij leerde toen over de pijnappelklier, een kleine structuur vlakbij het centrum van de hersenen, die zich uitbreidt in een grote ventrikel. Omdat deze pijnappelklier onverdeeld was, moesten volgens Descartes hier de sensaties van het verdeelde lichaam binnen komen en tot een eenheid worden gevormd voor ze aan de ziel worden gepresenteerd. De strategische locatie van de klier in de met zielen gevulde ventrikel, betekende ook dat het ideel was om de commoties van de dierlijke zielen te voelen, die volgens hem de oorzaak van emoties waren. Descartes noemde de bewuste ervaringen van deze commoties de 'passies' - de bewuste ervaring van gevoelens. Als eerste voelt deze de specifieke aard van de beweging van de klier, en heeft daardoor een bewuste sensatie van een passie (een gevoel zoals liefde, haat, angst, verwondering, of verlangen). Als tweede, kan de ziel vanuit een bewuste houding ten opzichte van die passie, deze proberen te beïnvloeden door het initiëren van vrijwillige bewegingen in de pijnappelklier die de emotionele verstoringen van dierlijke geest versterken of remmen. Als de ziel bijvoorbeeld woede ervaart, kan deze de aanstootgevende persoon aanvallen door de pijnappelklier te beïnvloeden om nog meer geesten in de zenuwen aan te moedigen tot aanvallende reacties. Als alternatief kan de ziel de aanval remmen door de klier te bewegen, om de stroom van zielen in die zenuwen te blokkeren. Voor relatief milde emoties zal de ziel deze invloeden mogelijk negeren of onderdrukken. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer milde achtergrondstimulaties worden onderdrukt als een persoon zich moet concentreren.
In 1649 werd Descartes door Koningin Christina van Zweden uitgenodigd om naar het Noorden te verhuizen en daar filosoof te worden aan haar hof. Dit deed hij, en hier schreef hij frivole versen om het leven van Christina te bejubelen. Descartes stierf op 53-jarige leeftijd. Descartes trouwde nooit, maar werd wel vader van één dochter. Zij stierf echter als kind. Descartes' basisideeën over het zenuwstelsel en de hersenen als controle centra die gedrag reguleren bleken waar te zijn, net als zijn algemene idee van een reflex. Descartes' meer algemene filosofie van de geest zijn net zo invloedrijk geweest.
Wat is het verschil tussen Locke en Leibniz?
Gottfriend Wilhelm Leibniz (1646-1716) en John Locke (1643-1704) waren beiden filosofen. Leibniz was onder de indruk van het boek ‘An Essay Concerning Human Understanding’ dat Locke geschreven had. Daarin beschreef Locke de aard van de menselijke kennis vanuit een empirisch perspectief. Empiristen vinden dat kennis een zintuiglijke oorsprong heeft. Leibniz vond echter dat Locke’s empirisme te ver ging en dat hij niet inzag dat de rol van verschillende belangrijke eigenschappen in de geest aangeboren is. Hij probeerde in contact te komen met Locke, maar omdat dat niet lukte werkte hij zijn ideeën uit in een manuscript genaamd ‘Nouveaux Essais sur l’Entendement Humain’ (Nieuwe Essays over het Begrijpen van de Mens), waarin hij zogenaamd in dialoog ging met een representatie van Locke. Locke stierf echter net toen het werk klaar was, en Leibniz wilde niet discusseren met een dode auteur, waardoor zijn werk pas een halve eeuw na zijn dood werd gepubliceerd.
Leibniz en Locke hebben veel overeenkomsten en verschillen. Een grote overeenkomst is dat ze beide het werk van Descartes in hun politieke ideeën probeerden te integreren met een grotere en meer algemene filosofie van de geest. Toch reageren ze beide anders op verschillende aspecten van Descartes’ werk. Locke accepteerde zijn basale ideeën over natuurkunde en filosofie, terwijl hij het idee van een constante bewuste gedachte, met aangeboren ideeën afwees. Hij ondersteunde de suggestie van Aristoteles dat de geest bij de geboorte een ongeschreven boek is, dat een persoon de indrukken van de externe wereld opneemt en deze vervolgens ophaalt en erop reflecteert. Locke stelt dat alle menselijke kennis ontstaat door ervaring. Leibniz daarentegen, verwierp de natuurkundige aspecten van Descartes op logische gronden. Hij was het wel eens met de bewuste ziel van Descartes, maar concludeerde dat de ultieme “substantie” van het universum een soort bewustzijn-dragende entiteit zou moeten zijn. Hij opperde een filosofie van de geest die de nativistische en rationalistische neigingen van Descartes benadrukte.
Wie was John Locke?
John Locke (1632-1704) is tijdens de revolutie geboren in Wrington. Zijn vader vocht in de burgeroorlog van 1642 onder leiding van kolonel Alexander Popham, de man die de 15-jarige Locke later sponsorde zodat hij les kon krijgen aan de beroemde Westminster School in Londen. In deze tolerante omgeving leerde Locke dat er twee of meer kanten zijn aan de meeste standpunten. Na 5 jaar les aan Westminster won Locke een studiebeurs aan Oxford University. Nadat Locke een titel had verdiend in klassieke oudheid, studeerde hij zeer serieus samen met Thomas Willis en een aantal andere progressieve Oxford artsen en zo werd hij zelf een bekwame dokter. Een andere voorstander van de nieuwe experimentele wetenschap is Robert Boyle (1627-1691). Hij is de grondlegger van Boyle’s law, die inhoudt dat het volume van een gas omgekeerd varieert met de bovendruk. Dit was de basis voor de moderne scheikunde. Boyle hielp Locke met het openen van een klein wetenschappelijk laboratorium in Oxford, wat leidde tot een nieuw soort scheikunde. In dezelfde tijd las Locke Descartes' werk, wat zijn overtuiging versterkte dat je niets zomaar moest aannemen op basis van autoriteit. De interesse van Locke werd met de jaren breder en toen hij bijna 34 jaar was, was hij succesvol in de klassieke oudheid, medicijnen, wetenschap en diplomatie.
Sir Anthony Ashley Cooper (1621-1683) was een favoriet van koning Charles II, en werd door hem tot first Lord Ashley benoemd, een baron, en toen in 1672 'Earl of Shaftesbury'. Hij was onderweg om de meest invloedrijke politicu in het koninkrijk te worden. In 1666 ontmoette hij John Locke voor het eerst. De chronisch zieke Ashley was in dat jaar in Oxford voor het medicinale water dat ze daar hadden. De dokter die hem dat normaal bracht was ziek en vroeg John Locke om in te vallen. Er ontstond een vriendschap tussen Locke en Cooper. Zo hadden ze beiden een voorkeur voor tolerantie in religie en een matiging van de overheid. Locke werd vervolgens de persoonlijke arts van Cooper en verhuisde naar London. De cyste van Cooper werd gevaarlijk. Locke ontmoette de beroemde arts Thomas Sydenham en besloot om een radicale operatie uit te voeren waarna Cooper zich weer herstelde. Locke werd nu, naast een vertrouwde politicus, ook een medisch adviseur. Cooper werd de leider van de acht ontwikkelaars en eigenaars van het ‘Carolina territorium’ in de Verenigde Staten. Zijn goede vriend Locke had daarin ook veel invloed en speelde een grote rol in het samenstellen van de originele fundamentele grondwetten, ook wel juridische code genoemd. Dit document bevatte een begrensde religieuze tolerantie en een begrensd democratisch recht om te stemmen. De Royal Society was een wetenschappelijke organisatie in Groot-Brittannië. Robert Boyle was er al lid van, en in 1668 werd Locke ook lid. Hij kwam toen met het idee om de kern van kennis en de gedachte te onderzoeken. Hij wilde ontdekken wat we precies met zekerheid kunnen weten en wat niet. Hij werkte negentien jaar aan dit idee en dit leidde tot zijn grote boek genaamd ‘Essay Concerning Human Understanding’. Vanaf 1679 ontstond er een crisis in de politiek en in de monarchie over de opvolging van de Engelse koning. Shaftesbury wilde niet dat zijn katholieke jongere broer de troon zou overnemen, wat leidde tot een ruzie tussen Charles en Shaftesbury. Shaftesbury werd gearresteerd en opgesloten in de Tower of London. Locke en Shaftesbury vluchtten vervolgens beide naar Nederland. Toen hij eenmaal in Nederland was werkte hij verder aan zijn manuscripten ‘Essay Concerning Human Understanding’ en ‘Two Treatises of Government’. Terwijl hij daarmee bezig was veranderde het politieke klimaat in Groot-Brittannië zodanig dat het toen wel veilig was om deze werken te publiceren. Charles II werd opgevolgd door zijn katholieke broer James II, maar na drie jaar werd hij vervangen door zijn protestante dochter Mary en haar Nederlandse man, Willem van Oranje. Locke keerde toen terug naar Engeland. Al snel werd Locke dankzij zijn publicaties de bekendste filosoof van Engeland.
Wat beschreef Locke in ‘An Essay Concerning Human Understanding’?
Locke geloofde dat de recente ontdekkingen van Boyle, Huygens en Newton het hoogtepunt van menselijke kennis representeerden. Hij nam hun observationele en inductieve methoden aan als zijn ideaalmodel voor de beste werking van de menselijke geest. In zijn Essay veronderstelt hij het bestaan van een menselijke geest die basaal opereert volgens het inductieve model, en al zijn kennis ontwikkelt vanuit observaties van de externe wereld. Hij zag de geest als receptief en vaak passief, en een van de primaire functies is het ontvangen van sensaties. Hij was het daarom ook niet eens met Descartes, die stelde dat mensen aangeboren ideeën hebben die dieper gaan dan de ervaringen die zij hebben. Locke zei dat deze ideeën vaak niet terug te vinden zijn bij onervaren of zwakke geesten (daarmee bedoelde hij jonge kinderen en mentaal beperkten). Zijn conclusie was daarom dat deze ideeën niet aangeboren kunnen zijn.
Hij was daarom voorstander van Aristoteles’ tabula rasa, het onbeschreven blad. Volgens Locke heeft de menselijke geest twee soorten ervaringen. Ten eerste ervaart het sensaties van objecten in de externe wereld. Ten tweede ervaart het reflecties van de operaties van de eigen geest. Zulke ervaringen produceren representaties of ideeën in de geest, die niet alleen het onmiddellijk bewustzijn innemen, maar ook in de vorm van herinneringen oproepbaar blijven. De onervaren vroege sensaties en reflecties van kinderen roepen een aantal simpele ideeën op. Simpele ideeën van sensatie zijn concepten zoals roodheid, luidheid, koudheid of zoutheid. Met meer ervaring kunnen simpele ideeën door de geest gecombineerd worden in verschillende combinaties om complexe ideeën te vormen. Bijvoorbeeld roodheid, rondheid en zoetigheid kunnen gecombineerd worden tot het idee van een appel. Locke stelt wel dat alle simpele componenten van zulke ideeën eerder concreet ervaren moeten zijn. Zonder een concreet experimentele basis van simpele ideeën, zijn de meeste duidelijke ‘ware’ complexe ideeën onmogelijk.
Welke soorten kennis onderscheidde Locke?
Locke keek ook naar wat menselijke geesten kunnen weten over deze aard van ideeën. Hij stelde dat kennis “niets anders is dan de perceptie van de connectie en overeenkomst, of verschil en aversie, van de ideeën”. Een klein aantal van de percepties zijn onmiddellijk en onweerstaanbaar, zoals het onmiddellijk herkende verschil tussen zwart en wit. Zulke kennis noemt Locke intuïtieve kennis. Dit wordt gevolgd door demonstratieve kennis. Deze wordt verkregen door stapsgewijze logische gevolgtrekkingen, waarvan elk deel intuïtief zeker is, maar het totale patroon niet. Tot slot identificeerde hij sensitieve kennis. Deze kennis wordt verworven door bepaalde patronen in sensorische ervaringen. Het is deze sensitieve kennis waarvan het grootste gedeelte van de menselijke kennis afhankelijk is. Locke introduceerde de term associatie van ideeën om het combineren van ideeën mee aan te duiden. De eerste categorie van natuurlijke associaties omvat de roodheid en rondheid van appels en de relaties in de wetenschappelijke wetten die onlangs ontdekt waren door wetenschappers als Boyle en Newton. De tweede categorie omvat alle per ongeluk verbonden ideeën, zoals verbonden door cultuur. Slechts de natuurlijke associaties zijn ware kennis. Locke specificeerde niet hoe ideeën geassocieerd raken. Na zijn dood introduceerde zijn opvolgers de de termen 'wet van associatie door nabijheid' en 'wet van associatie door gelijkheid' om Locke's principes formeel te maken. Net zoals Galileo en Descartes ging Locke uit van een onderscheid tussen primaire kwaliteiten die onafscheidelijk verbonden zijn aan verkregen objecten, en de secundaire kwaliteiten opgelegd aan objecten door sensaties. De primaire kwaliteiten zijn stevigheid, omvang, figuur en mobiliteit. Materiële objecten in de wereld hebben daadwerkelijk deze kwaliteiten en deze vormen het beeld van de externe wereld. Secundaire kwaliteiten zijn geluiden, kleuren, temperaturen, smaken en geuren. Deze kenmerken komen voort uit zowel de sensorische organen als uit de objecten zelf. Locke beschouwde deze secundaire kwaliteiten als minder ‘waar’. Voor het verkrijgen van ware kennis moesten secundaire kwaliteiten dus worden uitgelegd in de meer basale primaire principes.
Wat is de invloed van Locke?
De essentiële boodschap van de Essay was dat alle kennis voortkomt uit ervaring, maar ook dat niemand zijn ervaring voldoende kan zijn om een complete en correcte kennis van de wereld te verkrijgen. Dit stemde goed overeen met het nieuwe Britse politieke klimaat. Omdat niemand exclusieve toegang tot de waarheid kon claimen was er tolerantie voor religieuze vragen en moedigde men participatie in de overheidszaken aan. Locke beschreef deze implicaties in zijn tweede grote boek in 1690 genaamd ‘Two Treatises of Government’. In dit boek paste hij de theorie van het sociaal contact aan en werkte hij de theorie verder uit. Deze theorie werd al eerder geïntroduceerd door Thomas Hobbes (1588-1679). Hobbes beschouwde de mensen als van nature agressief, egocentrisch en roofzuchtig. Dit leidde er toe dat onze voorouders een groep vormden en oppergezag met gecentraliseerde macht installeerden, zodat zij weerstand tegen andere groepen konden organiseren en agressie binnen de eigen groep konden tegengaan. Hobbes vond dat voor overleving meegaandheid met het gecentraliseerde gezag nodig was, ongeacht de vorm die dit gezag aanneemt. Locke zag ook dat heersers en hun onderdanen samengebonden waren door een impliciet sociaal contract, maar hij had een positievere kijk op de mensheid in zijn natuurlijke toestand. Hij stelde dat mensen de mogelijkheid hebben om meer valide kennis te halen uit hun eigen ervaringen. Daarbij kunnen ze profiteren van de gecombineerde ervaringen van groepen mensen. De opstelling van het sociale contract werd door hem gezien als een rationele keuze, waarin echte voordelen door individuen worden ingebracht door het investeren in beschermende en regulerende functies van een gecentraliseerde autoriteit. Wanneer de overheid de belangen van de personen schendt, hebben deze personen het recht om gehoord te worden, in opstand te komen en/of een nieuwe autoriteit aan te stellen.
In 1693 publiceerde Locke een kort werk waarin hij pleitte voor onderwijs op basis van ervaringen en wetenschappelijke observatie. Hij produceerde ook vier herzienne versies van zijn Essay.
Wie was Leibniz?
Gottfried Leibniz (1646-1716), werd geboren in Leipzig. Hij werd op veertien jarige leeftijd toegelaten tot de universiteit van Leipzig. Hij werkte vervolgens kort in Nuremberg, en migreerde naar Mainz, waar hij een positie kreeg als adviseur van de keurvorst.
In zijn vroege jaren als adviseur van de keurvorst werkte hij aan de ontwikkelig van een nieuwe methode voor het doceren van rechten, een systeem voor bibliotheken, en een systeem voor het beoordelen van schoolboeken. Hij begon ook de geschiedenis en cultuur van China te bestuderen. In 1672 werd hij naar Parijs gezonden als diplomaat. Lebniz raakte geïnteresseerd in wiskunde en had drie belangrijke bijdrages in dit veld. De eerste was mechanisch: hij ontworp een rekenmachine, een voorganger van de moderne computers. Zijn tweede bijdrage was de beschrijving van binaire meetkunde, de representatie van alle nummers met slechts 1'en en 0'en. Dit werd de basis van rekenen in elektronische computers. Zijn derde bijdrage was de 'infinitesimal calculus'. Naast het wetenschappelijke en praktische belang hiervan, suggereerde de calculus twee belangrijke ideeën voor Leibniz' filosofie. Ten eerste het principe van constante en continue verandering. Ten tweede was de calculus mentale fictie, en kon niet concreet worden waargenomen in de realiteit, maar het weerspiegelde wel de realiteit. In Amsterdam had Leibniz twee belangrijke ervaringen. Ten eerste ontmoette hij de filosoof Spinoza (1632-1677), een briljante Joodse student die pantheïst was - de notie dat God het universum is. Ten tweede ontmoette hij Antonie van Leeuwenhoek, die de moderne microscoop ontwikkelde.
De nieuwe hertog die Leibniz in Hanover diende was getrouwd met Sophie the Countess Palatine (1630-1714), de jongste zus van de vertrouweling van Descartes, Elizabeth van Bohemia. Sophie werd Leibniz' vriend en supporter, en haar dochter Sophie Charlotte voegde zich hierbij. Dit moeder-dochter team werd het eerste publiek voor Leibniz' filosofie en zijn brieven aan hen werd de basis van zijn belangrijke werk. Leibniz was open-minded en niet ethnocentrisch, en onderhield correspondenties met China. Hij publiceerde reacties uit China in een boek 'Nieuws uit China'. Hij vond dat China en Europa veel van elkaar konden leren.
Leibniz stierf toen hij 70 was. Na een halve eeuw onthulden publicaties van zijn manuscripten en privé stukken de ware grootte van zijn genialiteit, net als een filosofie van de geest die leidde tot een wetenschappelijke psychologie in Duitsland. Zijn belangrijkste psychologische werk was de uitgebreide reactie op Locke's Essay, de 'Nieuwe Essays' over menselijk begrip. Hij had deze ideeën eerder al gecommuniceerd in zijn correspondentie met de twee Sophies, en in een kort werk, De Monadologie.
Leibniz bekeek populaties micro-organismen in een vijver door de microscoop van Van Leeuwenhoek in Amsterdam. Hij zag het universum als hiërarchie van levende organismen binnen andere, grotere organismen. Hij was het niet eens met Descartes, en zei dat ondanks dat een levend lichaam een soort goddelijke machine is, overtreft het iedere kunstmatige automaat omdat het niet bestaat uit dode materie maar uit andere levende organismen, die weer andere levende delen bevatten, tot het oneindige. Hij was het ook niet eens met Descartes en Locke dat de fundamentele eenheden dode, materiële deeltjes zijn die bewegen en interacteren met elkaar. Volgens Leibniz kun je nooit komen tot een klein stukje materie en daarvan zeggen dat dat het echte wezen is. Dit geldt ook voor beweging. De ultieme eenheden van de wereld zijn volgens Leibniz dynamische entiteiten, die energiek en doelgericht zijn, met enige capaciteit van bewustzijn. Hij noemde dit monaden.
Leibniz geloofde ook dat monaden moeten verschillen in hun capaciteit voor bewustzijn, en maakte een hiërarchie van vier klassen. De onbedekte monaden hadden slechts een kleine capaciteit voor bewustzijn, vergelijkbaar met iemand in diepe, droomloze slaap. Een level hoger stonden de voelende monaden, met capaciteiten voor bewuste sensatie en perceptie van materiële objecten en voor de herinnering aan deze ervaringen. Wanneer ze samengevoegd werden werd het de ziel van een dier. Nog hoger stonden de rationele monaden, die de ziel of geest kunnen vormen van de mens. Het bewustzijn hiervan noemde Leibniz apperceptie, waarbij een indruk of idee niet alleen wordt waargenomen, maar ook verder wordt geïnterpreteerd in termen van onderliggende principes en wetten. Apperceptie omvat ook reflexiviteit, het subjectieve gevoel van de zelf. Aan de top stonden de supreme monaden, gelijk aan god. Samengevat was Leibniz' universum meer een organisme dan een mechanisme. Elke monade had zijn eigen doel, maar werden gecoördineerd door grotere doelen en het bewustzijn van een supreme monade.
Leibniz was aanhanger van het nativisme van Plato. Hij noemde alle aangeboren ideeën en predisposities 'noodzakelijke waarheden'. Hij zag zijn ideeën als aanvullingen op punten van Locke. Locke zag sensaties uit de externe wereld en subjectieve reflecties op de eigen handelingen van de geest als de twee bronnen van ideeën, maar zei niet veel over de reflecties, terwijl dit bij Leibniz wel duidelijk werd. In sommige punten vatte Leibniz samen wat Locke al had gezegd. Locke beweerde echter dat de geest niet constant actief is. Volgens Leibniz was de geest altijd actief, zelfs tijdens droomloze slaap. Je bent je echter niet altijd bewust van deze activiteit. Leibniz noemde dit 'minute perceptions': ze zijn wel echt, maar komen niet het bewustzijn binnen. Soms worden we ons wel bewust van minute perceptions, bijvoorbeeld wanneer we onze aandacht verplaatsen naar achtergrond geluid. Meestal blijven ze echter in ons onderbewuste. Leibniz meende dat minute perceptions ook een rol spelen in motivatie, omdat ze ons gedrag zouden bepalen in veel situaties terwijl we er niet over nadenken. Dus zouden we volgens hem nooit onverschillig zijn. Het verschil tussen Locke en Leibniz kwam vooral door hun verschillende doelen. Lock wilde de grenzen van kennis ontdekken, en nieuwe regels vaststellen voor het oplossen van politieke en dagelijkse problemen. Hij was vooral een empirist. Leibniz was meer een nativist, en zag de actieve geest als een primair onderwerp van interesse.
Het denkbeeld van Locke was vooral invloedrijk in Engelstalige landen, waar Locke de stichter was van het Britse associationisme. Berkeley paste zijn idee van de associatie principes toe op de systematische analyse van diepte perceptie. Een eeuw later hielp David Hume de weten van asociatie door contiguiteit en gelijkheid te formaliseren. Hume's tijdgenoot Hartley (1705-1757), beweerde dat ideeën de subjectieve resultaten zijn van heel korte trillingen op specifieke locaties in het brein die met elkaar verbonden raken. Later in de 19e eeuw beweerden James en Stuart Mill dat de belangrijkste verschillen in karakter, gedrag en intellect komen door associationistische principes, dus door verschillen in ervaringen en associaties. Galton was het hier niet mee eens, wat aanleiding was voor het nature-nurture debat. In de 20e eeuw kwamen de ideeën van het associationisme en Locke samen in het behaviorisme.
De theorie van Leibniz was dominanter in Europa, bijvoorbeeld bij Kant en Wundt. Zijn ideeën zie je ook terug in Freud's psycho-analyse en Piaget.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1503 | 1 |
De rest van de samenvatting Josja96 contributed on 10-09-2017 13:00
De rest van de samenvatting vind je hier:
Add new contribution