Hoorcollegeaantekeningen Victimologie - Criminologie - UL - B3 - 2015/2016
- 1521 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
In dit hoorcollege wordt de rode draad weergegeven voor de hele cursus. Als tip wordt er meegegeven om naar de leerdoelen te kijken ter voorbereiding van het tentamen. Tevens wordt er een plaatje van de eerste slide gebruikt in een tentamenvraag. Dit college gaat over rechtvaardiging, de zin en het doel van straf. Hoe moet er gestraft worden?
In dit college worden morele straftheorieën besproken. Allereerst beginnen we met het antwoord op de simpele vraag ‘wat is straf?’. Straf vinden we in deze samenleving heel vanzelfsprekend. Als er een rechtsregel wordt overtreden, volgt er straf. Als er geen straf volgt, worden we zelfs boos. Als er bij een juridische fout geen straf volgt, kan er zelfs eigenrichting volgen. We verwachten het en we eisen het, we vinden het formeel dat er straf volgt. In deze cursus bedoelen we straf binnen het domein van het strafrecht. Je hebt ook straf binnen de huiselijke kring of school. Hier bedoelen we dus het strafrecht.
Er wordt al eeuwenlang nagedacht wat straf is en waarom we straffen. In de definities zien we dat straf pijn doen. Het is leed en wordt onaangenaam gevonden door de ontvanger. Straf is er voor een overtreding van een rechtsregel. Het wordt opzettelijk opgelegd en als straf bedoeld door de mensen die het opleggen. De mensen die straf opleggen, hebben het formele recht om de straf op te leggen. Als een inbreker zijn been breekt en dat als straf wordt gezien is het niet opzettelijk, het is niet als straf bedoelt, want het overkomt hem.
Volgens Kelk (1994) is straf als zodanig bedoeld door de overheid toegebracht leed op grond van een in het strafwetboek als delict omschreven normschending. De kern is opzettelijke leedtoevoeging. Daarom is straf problematisch. Waarom voegen we leed toe en niet een andere reactie? Waarom niet iets dat geen pijn doet? Kortom, als wij leed toevoegen hebben we een coherente en fundamentele rechtvaardiging nodig.
Hart (1969) heeft een instrumentarium gegeven. Er zijn twee vragen die beantwoord moeten worden. Waarom straffen we? Dat is de algemene rechtvaardiging in de praktijk. De tweede vraag is the rules for allocation. Hoeveel, wat voor, voor wie moeten we straffen en met welk doel? Dat zijn de vragen die de straftoemeter zich moet stellen. John Stuart Mill is grondlegger van het utilitarisme en hij had deze vragen ook al in zijn hoofd.
De nadruk ligt op het retributivisme (vergeldingstheorie) en het utilitarisme.
Absolute theorieën en vergeldingstheorieën wordt het retributivisme ook wel genoemd. In de Amerikaanse theorie wordt het Just Desert genoemd. Bij de deontologische theorie wordt iets gerechtvaardigd, omdat we het intrinsiek goed vinden. We hoeven iets niet te rechtvaardigen door te refereren aan een doel.
Het utilitarisme is een nutstheorie. Het gaat om het nut. In het Nederlands wordt het vaak de relatieve theorie genoemd. Het instrumentalisme en het consequentialisme wordt het ook genoemd. Straf is een instrument om in de toekomst gelegen nut te behalen. Daarnaast hangt ook de teleologische theorie samen.
Beide theorieën worden gecombineerd in de verenigingstheorie. Elementen van het utilitarisme en het retributivisme worden verenigd. Daarom wordt het ook wel hybride theorieën of mixed theory genoemd.
Het herstelrecht wordt ook wel restorative justice genoemd. Hier wordt minder op ingegaan, omdat er niet meer gestraft wordt zoals in de definities uit dit hoorcollege.
Straf is verdiend leed en daarmee intrinsiek goed. Straf is retrospectief, het kijkt terug. Het gaat over iets wat gebeurd is. Er wordt niet gekeken naar in de toekomst gelegen doelen. Waarom is het goed en gerechtvaardigd (general justification). Er zijn twee varianten binnen het retributivisme. Je hebt het negatief retributivisme, dat komt zo ook terug in de verenigingstheorie. Het wil iets tegen houden. Er wordt iets voorkomen met twee regels. Alleen mensen die schuldig zijn komen in aanmerking voor een straf. De tweede is dat een schuldige niet zwaarder gestraft kan worden dan wat een evenredig is aan de ernst ven mate van schuld. Het moet proportioneel zijn. Het beperkt dingen of verbied dingen. Het informeert ons niet waarom straffen goed is en straffen zou moeten, het heeft enkel een limiterende werking.
Bij het positief retributivisme is straffen goed en moeten we straffen. Het is een plicht. Immanuel Kant heeft het positief retributivisme opgeschreven. Die benadering schreef hij op in een ingewikkeld Duits boek. Benthem was een utilitarist. Kant zei dat straf intrinsieke waarde had. Kant zegt dat iedereen in een moderne samenleving is een rationeel wezen. Mensen zijn instaat tot moreel begrip. Het is de essentie van het mensheid. Om die rede moet je die moraliteit en rationaliteit ook aanspreken, dat zijn we als samenleving verplicht. Die verplichting noemt kant een categorisch imperatief, een morele noodzakelijkheid. We moeten mensen aanspreken op hun menszijn. Dat is de eerste vraag van Hart. De tweede vraag, rules of allacation, is volgens Kant Lex Talinonis. Dat is oog om oog, tand om tand, spiegelstraffen dus. Je doet met een misdadiger precies wat hij of zij gedaan heeft. Kant was meer bezorgt om de gevolgen van het utilitarisme dan een coherente steekhoudende verklaring vinden waarom de praktijk van het straffen goed is. Er zijn twee elementen van Kants benadering die in het retributivisme terug komen. De blijvende invloed van Kant is dat de mens een rationeel en moreel wezen is. De mens mag ook nooit gebruikt worden als instrument voor een in de toekomst gelegen doel.
Wat zijn dan wel de algemene retributivistische rechtvaardigeenheden? De utilitaristen hadden het veel makkelijker. De retributivisten hebben het veel moeilijker met het metafysische. Een van die benaderingen is het intuitionisme, we voelen dat straf goed is. We hebben allemaal die intuïtie. Straf is wraak en emotie. Daar gaat het al mis met het intuitionisme. Maar waar komt dat gevoel vandaan? Is het iets wat we leren? We worden gesocialiseerd, en we zien straf overal als reactie op normovertredend gedrag.
Een meer kansrijke benadering waarom straffen goed is, is het herstellen van een verstoorde balans. Omdat iemand een misdaad heeft gepleegd, is de balans in de samenleving verstoord. Je kunt door straf die disbalans opheffen. Wat is de praktische betekenis hiervan? Hoe kun je die balans weer rechtzetten? Een andere benadering van verstoorde balans is Benefits en Burdens, dat is een oneigenlijk verkregen voordeel ontnemen. Maar waarom moet dat met straf? Als reactie hierop vroeg Von Hirsch zich af waarom je straf moet toevoegen in plaats van de balans herstellen met iets dat niet het morele stigma heeft dat straf wel met zich meebrengt.
Von Hirsch is een grondlegger van het hedendaagse retributivisme. Hij heeft in de jaren 70 een belangrijk boek gepubliceerd. Straf is verdiend leed (just desert). Met straf wordt een afkeurende boodschap uitgedragen aan rationele wezens die in staat zijn tot moreel begrip. Die afkeuring doet pijn, is leedtoevoeging. Door straf met pijn gepaard te laten gaan, komt de boodschap aan. Maar dat is niet genoeg. Om het compleet te maken, wordt er gerefereerd aan algemene preventie. Straf moet proportioneel zijn, evenredig aan de ernst van het misdrijf. Als er niet proportioneel gestraft wordt, wordt er te veel of te weinig afkeuring uitgedrukt.
Aan de ene kant hangt proportionaliteit samen met afschrikking. Proportionaliteit beschermt tegen excessief gebruik van straf. Daarnaast is er een link tussen straf en schuld van de dader. Hier moet een evenredigheid in zijn. Er zijn twee vormen van proportionaliteit: ordinale proportionaliteit en cardinale proportionaliteit.
De beginselen komen neer op gelijkwaardigheid, het rangorde-principe en verhoudingen. Allereerst moeten soortgelijke misdrijven (qua ernst) soortgelijke straffen krijgen (qua zwaarte). Dit duidt op gelijkwaardigheid. Als er gestraft wordt op basis van risico-inschatting wordt dit beginsel al overschreden. Daarnaast moet er een rangorde zijn. Als misdrijf A ernstiger is dan misdrijf B, moet de straf voor A altijd zwaarder zijn dan de straf voor B. Als laatste moeten er verhoudingen in straffen zijn ten opzichte van de ernst. Als misdrijf A ernstiger is dan misdrijf B, en als B iets ernstiger is dan C, dan dienen die verschillen in de straffen voor A, B en C terug te zien zijn. Een voorbeeld van ordinale proportionaliteit is dat moord ernstiger is dan woninginbraak en dat dit terug te zien moet zijn in de straf. Het gaat om de volgorde. Vaak wordt er vanuit een externe overweging bepaald dat een lichter misdrijf (diefstal van een scooter) een zwaardere straf krijgt dan een ernstiger delict (woninginbraak) om een bepaald doel te bereiken. Dit mag dus niet.
Daarnaast bestaat er cardinale proportionaliteit dat neer komt op ordinale proportionaliteit dat nader geoperationaliseerd is. Er is numerieke verankering schaaluiteinden, dus hoeveel dagen gevangenisstraf wordt er meer gegeven dan misdrijf B. Daarnaast worden de punten op de schaal exact vastgesteld. Hoeveel straf verdient misdrijf X en hoeveel meer dan misdrijf Y? De problemen liggen gelegen in de vergelijkbaarheid en de meetbaarheid. Dat 240 uur werkstraf evenveel wordt gezien als 6 maanden gevangenisstraf is een voorbeeld van cardinale proportionaliteit.
Is vergelding hetzelfde als punitiviteit (hard straffen)? Nee. In de politiek wordt dat vaak als synoniem gebruikt maar dat is onzin. De essentie van proportionaliteit is niet oog om oog (lex talionis) maar het proportioneel uidrukken van afkeuring. Zeer zware straffen (hoge verankering van de schaal) overschaduwt de morele boodschap die met straf wordt uitgedragen.
Binnen het utilitarisme wordt er zoveel mogelijk nu (utility) nagestreefd voor de samenleving. Het gemeenschappelijk welzijn wordt vergoot. De algemene rechtvaardigheid voor straf ligt gelegen in het toekomstig nut. Het toekomstig nut moet groter zijn dan de kosten van de straf. Om de hoeveelheid straf te bepalen, moet er niet meer of zwaarder gestraft worden dan wat nodig is om het nut te bereiken. Straffen is een noodzakelijk kwaad, er moet niet meer leed zijn dan nodig is om het nut te bereiken. De problemen binnen het utilitarisme zijn gelegen in de praktische en morele sfeer.
Bij de retributivistische variant moet straf proportioneel zijn aan de ernst van het misdrijf en de verwijtbaarheid van de dader. Bij de utilitaristische variant is straf proportioneel aan wat nodig is om nut te bereiken (en niet meer). De voorwaarde daar is dat de baten groter zijn dan de kosten. Als er bij een misdrijf geen nut is om een straf op te leggen, wordt er niks gedaan.
Er is een moreel bezwaar. Er mag extreem zwaar gestraft worden en onschuldigen mogen gestraft worden om toekomstig nut te bereiken. Als het beoogde nut niet wordt behaald, is het niet gerechtvaardigd. Oplossingen liggen gelegen in het negatief retributivisme en een zuiver instrumentele redenering.
Bij generale preventie gaat het om algemene afschrikking en normbevestiging. Hier zit het rationele denkbeeld achter. Bij speciale preventie gaat het om individuele afschrikking, onschadelijkmaking (incapacitatie) en rehabilitatie/resocialisatie. Bij onschadelijkmaking wordt voor de duur dat iemand onschadelijk is gemaakt, geen misdrijf worden gepleegd door die persoon.
Er zijn duidelijke aanknopingspunten voor rehabilitatie via taakstraf wat een vorm is van individuele preventie. Maar scooterdief met een zware exemplarische straf, kan voorkomen dat potentiële scooterdieven niet gaan stelen. Dat is generaal preventie. De utilitarist zou gaan voor het meeste nut, dus met een zware straf veel diefstallen voorkomen.
Het universeel leidende principe is Utility in al ons menselijk handelen. De focus is algemene afschrikking. De kosten die straffen in het vooruitzicht stelt, moeten zwaarder wegen dan de baten van criminaliteit. De straf is gerechtvaardigd zolang het in het toekomst gelegen uitkomsten rechtvaardigt. Straf is een instrument. Er is geen intrinsieke waarde van straf. Hoe zit het met onschuldigen? Kunnen we die straffen voor nut?. Benthem zei dat je alleen mag straffen als degene schuldig is aan een misdrijf.
Twintig jaar voor Benthem vroeg Becceria zich al af of we onschuldigen kunnen straffen. Zonder die utilitaristische leer te verlaten vond hij een antwoord. Individuele en generale preventie door middel van afschrikking. Kunnen we onschuldigen straffen als dat voldoende nut oplevert? Beccaria antwoordde daarop ontkennend. Hij rechtvaardigde dat door te refereren naar de theoretische fictie van een sociaal contract. In dat sociaal contract hebben mensen slechts het hoogst nodige ingeleverd aan de soeverein om ieder individu te beschermen in de samenleving. Ze hebben nooit opgeofferd om een onschuldige op te offeren voor de samenleving. Kortom, Beccaria stelde dat onschuldigen of extreem zware straffen niet kon vanwege het sociaal contract.
Binnen de verenigingstheorieën zijn er twee vormen. Het effect is in de praktijk het zelfde. Als eerste is er het Limiting Retributivism (Hart, 1968; Morris, 1974). De uitgangspunten zijn utilitaristische Algemene Rechtvaardig (preventie) en Negatief Retributief beginsel als beperking (niet meer dan wat maximaal verdiend is).Het negatief retributivisme is er overheen gelegd vanwege de Achilleshielen.
Daarnaast is er de Utrechtse school van Willem Pompe uit de jaren ’30 en ’40. Een beginsel van de Utrechtse school is de retributieve algemene rechtvaardiging. Binnen de grenzen van proportionaliteit kan men aan de slag met straftoemeting. Onder retributieve bovengrenzen kunnen preventieve overwegingen ten behoeve van de strafsoort en –maat gemaakt worden. In de praktijk komen beide voor. Er wordt nooit zwaarder gestraft dan het misdrijf en de schuld van de dader en er wordt nooit een onschuldige gestraft.
Het referentiepunt van Restorative justice is de conflictoplossing en schade. Dat betekent dus ook dat voor Restorative justice het toegevoegde leed niet relevant is. De interventie is zo intensief om het conflict op lossen. Het kan meer leed opleveren dan een vergeldingsstraf. De focus ligt op het herstellen van de schade en het oplossen van het conflict.
Strafdoelen staan in ieder geval niet in de wet. Het rehabilitatiestrafdoel is er, maar dat is onzin. Dit is geen strafdoel, het heeft niet het doel na de gevangenisstraf de terugkeer in de maatschappij.
In Nederland bestaat het tweesporenstelsel. We hebben straffen en maatregelen. Een maatregel is geen bedoelde leedtoevoeging. Onder straffen vallen gevangenisstraf, werkstraf en boete. Onder maatregelen vallen plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, ontnemingsmaatregel, schadevergoedingsmaatregel, TBS en ISD. Het gevolg daarvan is dat TBS en ISD kan worden opgelegd voor een kleine diefstal. Het mag, want het is een maatregel ook al is het niet proportioneel.
Ontwikkelingen in (het denken over) straffen
Er is iets gebeurd in het denken over straffen, vroeger hakte ze voeten af en nu krijgen ze een enkelbandje. Foucault beschreef hoe dat vroeger ging.
Durkheim wees op de ontwikkeling van straffen. Vroeger had je mechanische solidariteit, kleine afhankelijke samenlevingen. Een delict was een inbreuk op de macht van god en het collectief. Straffen waren heel zwaar. Naar mate de samenleving ontwikkelde, kwam er meer organische solidariteit. De straffen werden minder zwaar. Het was niet meer een inbreuk op het collectieve geweten of god, maar het was gewoon een delict. Er zijn twee wetten volgend Durkheim, namelijk modernisering van de samenleving leidt tot mildere straffen en gevangenisstraf wordt de belangrijkste straf. Nu zeggen we juist dat gevangenisstraf barbaars is en zijn we opzoek naar alternatieven. In zijn tijd was het een alternatief voor lijfstraffen.
Rusche & Kirchheimer (1939) wezen er op dat het gebruik van gevangenisstraf afhangt van de arbeidsmarkt. Als er veel werkloosheid hebben we die mensen niet nodig. Als we ze wel nodig hebben, krijgt men lichtere gevangenisstraffen of helemaal niet.
Dat er alternatieve straffen waren, bleek al uit het Rasphuis in Amsterdam waar veel lijfstraffen werden uitgedeeld. Ook Leerstraf alcohol bestond al eerder. Vanaf 1850 bleek eenzame opsluiting beter, gevangenis werd zo geen leerschool om beter criminaliteit te plegen. Het was ook goed dat een dader zich kon bezinnen.
Bentham bedacht de koepelgevangenis. In het midden is een toren met bewakers en in de buitenste rand zijn de cellen. Zo is er constant controle en er is geen contact met medegedetineerde. Men moest een masker op zodat er geen contact was. Dit gebeurde tot 1947.
Daar kwam verandering in vanaf de WO II. Tijdens die WO II zaten veel mensen in de gevangenis en wisten daarom hoe het was op opgesloten te zitten. Daarom wilde ze het anders doen. Het detentieregime werd milder. Dit ging nog verder toen een stroming op kwam, het abolutionisme. Het is een conflict tussen dader en slachtoffer, de overheid staat er buiten, dus helemaal geen gevangenisstraffen. In de jaren 70 kwam het artikel van What Works, niks blijkt te werken. Waarom geven we alternatieve straffen? Toen werd iedereen weer opgesloten. Tegenwoordig is gevangenisstraf voor de beveiliging van de maatschappij terwijl het eerst ook resocialisatie was. Die beveiliging van de maatschappij wordt ook wel risicojustitie genoemd.
Volgens Garlands waren er 12 veranderingen in een maatschappij om te zien of dat proces opgaat. Bescherming van publiek worden belangrijker. Etc.
Op die ontwikkelingen van Garland kan de overheid op twee manieren reageren. De eerste is de aanpassingsstrategie, daarmee erkent de overheid dat er veel criminaliteit is en dat de overheid nooit alle criminaliteit kan uitroeien. Het doel is criminaliteit beheersen. Dit is de strategie van de mensen in het veld.
De andere strategie is de ontkenningsstrategie en acting out: de overheid ontkent dat criminaliteit een probleem is. De overheid pakt het keihard aan. De overheid kan criminaliteit wel onderdrukken. Er moet meer daadkracht komen. Dit is de strategie die de overheid naar de burger communiceert.
Je moet je altijd afvragen wanneer een krantenartikel is geschreven. Hoe zag de maatschappij eruit toen dat artikel werd geschreven. Hoe relevant is dat nu?
Er zijn kenmerken van de zaak of persoon van de verdachte die invloed hebben op de straftoemeting. Gevangenisstraffen zijn door de jaren heen constant gebleven. Geldboetes worden minder.
De vraag is waardoor de verschillen in straffen ontstaan. Straftoemeting is heel belangrijk. Symbolic keystone of criminal justice system. Het publiek beoordeelt de rechter aan de hand van de straf die de rechter oplegt. Er is veel onduidelijkheid waarom de rechter precies die straf oplegt. Vroeger werd er een standaard motivering verteld, maar nu leggen rechters vaker uit welke factoren meewegen. Toch is zo’n uitleg niet sluitend voor die straf. Met die motivering kun je meerdere sancties opleggen.
Het probleem is gelijkheid vs individualiseren. Iedereen is het er mee eens dat gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Rechters vinden het ook belangrijk dat ze maatwerk leveren, dat ze kijken naar de persoon van de dader. Iedere zaak is uniek. Individualiseren is belangrijk. Een ongelijk geval moet ook ongelijk behandeld worden. Het hangt af van de omstandigheden van het geval. Wat maak een zaak dan zo uniek? Wat zijn die omstandigheden dan precies dat ze andere straffen rechtvaardigen. Rechters kappen de discussies te snel af.
Verschillen in straftoemeting komt vooral omdat we een groot sanctiearsenaal hebben. De rechter kan alle kanten op en hij heeft ook veel discretionaire vrijheid. Bepaalde combinaties kunnen niet, een kale taakstraf kun je niet krijgen voor een moord. Toch is hij heel vrij, zeker in vergelijking met andere landen. Hij kijkt wel vaak wat in andere gevallen is opgelegd voordat er hoger beroep wordt aangetekend. Daarbij is hij vrij in de keuze voor het strafdoel. Daar zijn geen regels voor. Dat kan dus verschillen tussen rechters. Als laatste kunnen er verschillen ontstaan door bewuste en onbewuste denkprocessen. Hij kijkt naar verwijtbaarheid, gevaarlijkheid van de dader en praktische overwegingen. De onbewuste is focal concercs theory of sentencing. Hij heeft niet altijd zin en tijd om op de drie punten te letten.
De vraag is dan in hoeverre die te rechtvaardigen zijn. Speelt een daderkenmerk een rol en mag het een rol spelen?
Hoe kun je onderzoeken hoe er gestraft wordt? Er zijn verschillende manieren. Je kunt rechters interviewen, het nadeel daarvan is dat rechters misschien niet weten hoe ze beslissen door onbewuste processen. Misschien geeft hij wel sociaal wenselijke antwoorden. Een andere methode is vignetten, het probleem is dat het niet echt is. Je legt rechters een casus voor. De effecten zouden kunnen zijn dat rechters weten dat het niet echt is en daardoor anders beslissen. Het ligt er vaak ook dik bovenop, men heeft door waar je op varieert. De derde manier is vonnissen analyseren. Er kunnen van al die zaken regressieanalyses gemaakt worden. Probleem is dat er wel samenhangen gevonden worden maar die relaties hoeven niet oorzakelijk te zijn. Je bent afhankelijk van de steekproef en hoe je de variabele operationaliseert en hoeveel controlevariabelen er zijn. Het kan ook nooit alle details en finesses van een zaak vangen.
Er zijn relatief gezien veel minder gedetineerden die in Nederland geboren zijn. Zijn in het buitenland geboren mensen crimineler? Worden ze eerder opgepakt of vervolgd? Zijn het selectie-effecten in de opsporing en vervolging? Is er sprake van oververtegenwoordiging is een definitiekwestie. De rechter kan ook die mensen andere behandelen.
Uit onderzoek van Wermink bleek dat alle etniciteiten zwaarder werden gestraft dan Nederlanders als je alleen etniciteit bekijkt. Als er meer factoren worden toegevoegd, is etniciteit niet meer significant. Verschillen worden wegverklaard door andere daderkenmerken. Effecten verdwijnen niet helemaal. Voor mishandeling worden Turkse verdachten zwaarder gestraft dan Nederlanders.
Niet alleen herkomst speelt een rol. Geslacht speelt altijd een rol. Vrouwen worden minder zwaar gestraft. Als vrouwen het rolpatroon doorbreken als vrouw, zoals gewelddadige overval wordt er juist zwaarder gestraft. Leeftijd speelt ook een rol, bij jonge daders zijn de hersenen nog niet volgroeid en wordt er bijvoorbeeld lichter gestraft. Oude daders van 80 worden weer lichter gestraft. Opleiding en werk komt ook vaak terug. Of je dakloos bent, wordt er zwaarder gestraft. Het OM kan je geen brief sturen. Er zijn dus ook praktische redenen. Verder spelen relaties met partner, familie en fouten vrienden een rol.
Mogen daderkenmerken een rol spelen bij de straftoemeting? Bij de utilitaristen blijft de hamvraag wat de opbrengsten zijn en hoeveel delicten er voorkomen worden door de interventie. Wat is het nut?
Retributivisten hebben het over de verwijtbaarheid in deze discussie. In eerste instantie moet op de ernst van het delict worden afgerekend en niet op vage persoonskenmerken. Ze kijken ook naar de ernst van de verwijtbaarheid. Zo sluipen er allerlei daderkenmerken in, zoals leeftijd, strafrechtelijk verleden, spijtbetuiging, verstandelijke beperkingen, psychische problemen, provoactie door het slachtoffer, slechte jeugd et cetera. Geslacht, herkomst en recidiverisico mogen geen rol spelen bij retributivisten. Bij bepaalde factoren ligt het er een beetje aan, zoals financiële middelen, alcohol en drugs gebruik. Een arm persoon die een brood steelt, vinden we minder erg.
Bij utilitaristen gaat het erom dat de straf die je oplegt gerechtvaardigd is als die nut heeft. Als de baten hoger zijn dan de kosten is dat het geval. Er moet precies zoveel straf opgelegd worden zodat het nut wordt bereikt. In beginsel is het gerechtvaardigd om rekening te houden met risicofactoren. Daarmee bepaal je hoe zwaar de interventie moet zijn. Dynamische risicofactoren zijn veranderbaar door middel van interventies. Daar tegenover zijn statische risicofactoren, deze kunnen niet veranderd worden door een interventie. Het zijn wel risicofactoren en daarmee is het lastig. Mannen hebben een hoger recidiverisico, maar mag je daar rekening mee houden? De reclassering wil niet dat geboorteland en dat soort factoren mee worden gerekend. Je score wordt minder precies. Men vind dat moreel niet verantwoord.
Voor een individu zeggen groepsscores niets over de recidivekans. De range om te recidiveren is nog steeds heel groot.
Retributivisten vinden het minder erg als jonge mensen een delict plegen. Utilitaristen vinden juist dat zij een grote kans hebben om weer te recidiveren. Net zoals psychische problemen, retributivisten vinden dat het hen minder kwalijk genomen kan worden terwijl utilitaristen juist denken dat zij grote kans hebben om te recidiveren. Dit geldt ook voor een slechte jeugd.
Je mag ook iemand anders straffen, als het maar de zelfde strafzwaarte heeft, volgens retributivisten. Bij vergelding is dat als de dader zorgtaken heeft voor zijn kinderen, zijn woning of baan kwijt kan raken of gezondheidsproblemen heeft of detentieongeschikt is. Het moet even zwaar is.
Bij utilitaristen speelt gelijkheid niet zo’n rol. Ze moeten een interventie krijgen die het meeste nut heeft bij het individu. Mensen krijgen andere interventies afhankelijk van de verschillende behoeften die ze hebben.
Welke omrekensleutel moet je gebruiken? Mensen worden even zwaar gestraft maar op een andere manier. Maar hoe reken je dat om? Die in de wet staan, worden door veel mensen niet herkent. Hier is veel discussie over. Hier moet dus vervolgonderzoek gedaan worden.
Maar wat doen we met:
Voorwaardelijk straffen hoeven altijd uitgevoerd worden en moeten deze dan meegewogen worden? Er zijn ook bijzondere voorwaarden die boven iemands hoofd hangen. Ook is er voorwaardelijke invrijheidstelling. Hoe doen we dan met maatregelen?
Bij andere risicofactoren hoor je niets, zoals werklozen. Worden bij recidive-inschattingen niet altijd groepskenmerken toegepast op het individu? Zo ja, waarom vinden we het bij herkomst wel een probleem en bij andere daderkenmerken minder problematisch? Vergelijk dit met verzekeringspremies, zoals dat je meer premie betaald in de stad. Daar vinden we het geen probleem maar bij straffen kijken we daar anders tegen aan.
Bedoelde en onbedoelde gevolgen van detentie
Wereldwijd zitten er 10,2 miljoen mensen vast in detentie. Dit is de relevantie van het onderwerp. Waarschijnlijk is dit getal nog onderschat, want dit zijn geregistreerde detenties. In landen als Noord-Korea en China wordt er niet goed geregistreerd. De VS en Cuba naast wat kleine eilandjes staan hoog in de meeste gedetineerde per 1000 inwoners.
De gevangenen populatie is heel erg uitgebreid in de periode 1987 en 2007. In Nederland is dat getal verviervoudigd. Na de tweede wereldoorlog zie je een stijging, dan zakt het in en dan gaat het weer omhoog. De laatste paar jaar is het weer gaan dalen. Kortom, er is nogal fluctuatie te zien in het aantal gedetineerden. In de VS is ook een stijging te zien rond 2000 en daarna een daling. In de VS hebben afro-amerikanen die geboren zijn in een bepaalde periode een kans van 1 op drie om ooit gedetineerd te worden.
Maar hoe lang zijn de straffen nu? Meer dan 50% is minder dan een maand. De straffen zijn dus heel erg kort. Meer dan 80% zit minder dan 6 maanden. Weinig gedetineerde zitten heel erg lang vast. Iedereen die de gevangenis in komt, komt ook weer vrij.
Beleidontwikkelingen . In het gevangenisregime is een duidelijke verschuiving te zien. Na WO II zijn er veel cursussen om ze te helpen. Toen was er ‘everything works’, alles werd gedaan om ze het rechte pas op te krijgen. Vervolgens gingen ze onderzoek doen naar de effecten. Het bleek geen effect te hebben en daardoor werd er bezuinigd en kregen gedetineerden minder hulp. In het laatste decennia ligt er weer nadruk op What Works. Wat kunnen we aanbieden als evidenced based hulp? Kenmerken van het gevangeniswezen worden meer belangrijk gevonden vanuit beleid dan gedetineerden helpen. De kosteneffectiviteit is belangrijker. Er wordt minder geld uitgegeven. Een tweede uitgangspunt is het systeem van promoveren en degraderen. Ze werken met een basisprogramma en een plusprogramma. Je stroomt in in het basisprogramma maar bij goed gedrag mag je doorstromen naar de plusprogramma waar je meer mag. Laat eerst maar zien dat je het waard bent en dan geven je wat extras, terwijl het men juist gestraft werd als je iets fout deed. Een aantal jaren speelden ze met het idee om elektronische detentie te vervangen met gewone detentie. In de politiek is dat idee vervallen. De politiek mag niet op de stoel van de rechter zitten.
Om de effecten van detentie te onderzoeken, moet je een duidelijk beeld hebben van hoe detentie eruit ziet. Het kan voor iedereen een heel andere ervaring zijn. Dat komt niet alleen door veranderingen in beleid maar ook de verschillen in regime. Nu zit je meer uren op cel dan een paar jaar geleden. In sommige gevangenissen kun je meer arbeid doen. Vanuit beleid is heel duidelijk hoe een programma van detentie eruit moet zien. Maar er zitten toch verschillen per gevangenis. Met de data van het prison project hebben de onderzoekers gevraagd aan de gedetineerde wat ze hebben gedaan aan arbeid, interventies etc. Minder dan een derde heeft een cursus gevolgd. Drie kwart gaat naar de arbeid. Deze mensen zaten in het huis van bewaring, ze hoefden dus niet naar de arbeid te gaan. Degene die niet naar de arbeid gingen, had voor het grootste gedeelte geen mogelijkheid om te werken. Dit was hetzelfde voor de gedetineerden die geen cursus volgden. Soms wordt het dus niet aangeboden. Opvallend is dat ze plezier hadden in de arbeid en het niet deden omdat ze er iets aan hadden. Verschillen kunnen verder ook te maken hebben met verschillen van de gedetineerde, vergelijk een dakloze versus iemand die al een huis heeft. De nazorg kan ook verschillen per persoon.
Bij de nazorg wordt er gelet op een woning, inkomen, schulden, zorg en een ID. Maatschappelijke dienstverlening helpt hierbij. Er wordt voor gezorgd dat als iemand vrij komt dat die zaken geregeld zijn.
Vergelden, generale preventie en speciale preventie zijn de bedoelde gevolgen van detentie. Onder generale preventie valt algemene afschrikking en normbevestiging. Onder speciale preventie valt individuele afschrikking, onschadelijkmaking (incapacitatie) en rehabilitatie/resocialisatie.
Onbedoelde gevolgen van detentie kunnen bijvoorbeeld zijn dat de gevangenis een leerschool is. Banden met familie en vrienden kunnen verslechteren. Sociaal-economische status, partner, gezondheid, welzijn partners, welzijn kinderen en sociaal netwerk kunnen verslechteren. Je kunt niet meer werken dus men krijgt meer schulden. Je kan niet verder studeren. Maar ook valt je uitkering weg, je woning, stemrecht (VS) en buurteffecten. Op buurtniveau kan dit ook gevolgen hebben. Veel jongen mannen vallen in buurten met een lage SES weg. Dat kan effecten hebben op korte en lange termijn.
Recidive is ontzettend hoog na detentie. De kans om na 7 jaar opnieuw weer veroordeeld te worden is meer dan 70% en op detentie 50% kans. Onderzoek naar andere uitkomstmaten. Het onderzoek is beperkt. Recidive kun je makkelijk onderzoeken maar of iemand een partner heeft of werk heeft, is lastig te onderzoeken. In de VS is daar onderzoek naar gedaan in kleinere samples. Veel problemen waren er al voorafgaand aan detentie. Gaat het nou slecht met de mensen door detentie of waren ze dat al? Problemen kunnen al voorafgaand aan de detentie zijn. Uit onderzoek van WODC blijkt dat er al problemen voor de detentie waren. Na detentie hebben er meer geen werk dan ervoor. Huisvesting is een minder groot probleem na detentie. Een hele grote groep zit maar kort in de detentie, dus hoe kun je deze groep helpen?
Gaat het door detentie slecht met gedetineerden? Het ging immers voor detentie al slecht. Het is onduidelijk wat de effecten zijn van detentie. Ook is onduidelijk in hoeverre doelstellingen van detentie worden bereikt, bijvoorbeeld onschadelijkmaking en reintergratie.
Hoe kun je de effecten van detentie onderzoeken? Daarvoor zijn twee aandachtspunten. Als eerste wil je vanuit een probleem beginnen en daar ga je je verwachtingen bij bedenken. Welk effect geeft een gevangenisstraf? Ten tweede, hoe onderzoeken we de gevolgen van gevangenisstraf. We moeten rekening houden met de kenmerken die we voor detentie al hadden.
Er is een hogere werkkans door hulpverlening zoals een opleiding of werkervaring. Ook zijn er economische theorieën die zorgen voor afschrikking. Een lagere werkkans richt zich op de sociologische theorieën, minder sociale bindingen (contract verbroken). Verder past binnen de sociologische theorieën dat gevangenisstraf kan dienen als leerschool, slechte houdingen en kennis (crime factory). Verder kan er labeling door omgeving (werkgevers) optreden . Er zijn beperkte mogelijkheden om werkervaring op te doen door een gat in cv. Dit kun je toepassen op detentieduur. Verschilt dit voor langere detenties in vergelijking met korte detenties? Gedetineerden die langer dan 4 maanden zitten krijgen cursussen. Je verwacht dat deze een hogere werkkans hebben. Een langere detentie kan goed zijn voor je werkkans , maar ook verslechteren. Met de empirie kijk je vervolgens hoe het zit.
Wat is het effect van gevangenisstraf op recidive? Minder recidive kan komen door hulpverlening als in interventies of economische theorieën, dus de afschrikking. Ook kan er meer recidive zijn. Dit wordt beredenerend vanuit sociologische theorieën. Er zijn minder sociale bindingen met familie en vrienden. Leerschool slechte houdingen en kennis (crime factory) en labeling door omgeving.
Voordelen van elektronische detentie zijn dat gedetineerde sociale contacten kunnen onderhouden en het kost minder geld. Het humane karakter, minder onbedoelde gevolgen (baan kwijt, familiebanden) en beroep op eigen verantwoordelijkheid zijn ook voordelen. Ook sluit het beter aan bij het echte leven. Nadelen zijn dat het minder afschrikwekkend is. Ook contact met criminele vrienden blijven bestaan. Daarnaast is er weinig maatschappelijk draagvlak.
Daarvoor is longitudinale data nodig, om te controleren voor selectie. Er zijn namelijk verschillen in kenmerken tussen personen die korte vs lange detentieduur krijgen opgelegd of elektronisch vs reguliere detentie krijgen opgelegd. De uitkomst na detentie kan dus een gevolg zijn van selectie in sanctie. Men moet dus controleren voor selectie door te richten op personen die op basis van achtergrondkenmerken een vergelijkbare kans hebben op een sanctie.
Er wordt gecontroleerd op achtergrondkenmerken, delictinformatie, criminele geschiedenis, leefstijl, sociaal netwerk en arbeidsgeschiedenis.
Detentieduur -> werk
Bij het onderzoek van Ramakers et al (2014) zijn 5 groepen gemaakt op detentieduur. Vergelijking werkkansen na lange detentie in vergelijking met korte detentie. Vòòr detentie werkte 38% van de geïnterviewde gedetineerden. 6 maanden nadat ze in detentie waren vroeger ze dit weer. Een gedeelte zat al weer in detentie. De langergestrafte hebben een significante lagere kans op werk na 6 maanden vrij te zijn. De conclusie is dat de werkenkansen kleiner worden naar mate je langer zit.
Het andere artikel van Blokland et al (2015) gaat over elektronische detentie. Er werd een vergelijking van wederopsluiting na elektronische detentie in vergelijke met reguliere detentie op basis van Belgische date. De detentieduur verschilde van 6 maanden tot jaar met een followup periode van 5 jaar. Wederopsluiting na elektronisch toezicht en reguliere detentie in verschillende perioden na uitstroom. Conclusie is dat de kans op wederopsluiting significant lager is na elektronische detentie.
Kortom, er is een lage werkkans na detentie. Een langere detentie verkleint de werkkans. Er is een hoge recidivekans na detentie. Er is minder recidive na elektronische detentie (vs reguliere detentie).Heeft gevangenisstraf de gewenste effecten? De ene detentie is de andere niet, het is een black box. Gedetineerden hebben relatief veel (integratie)problemen. De problemen bestaan zowel voor als na detentie. De detentie is meestal kort. Hulp bij de problemen zou dus zowel voor-zorg als na-zorg moeten zijn.
Minimumstraffen bij recidive heeft veel nadelen. Het kost per voorkomen misdrijf een half miljoen euro. De rechter krijgt minder vrijheid. Verder zijn er principiële en empirische bezwaren. Toch breidde de minister van justitie het wetsvoorstel uit.
Wat wordt beoogd met minimumstraffen? Afschrikking en incapacitatie. De politiek gaat toch door ondanks alle bezwaren, omdat de publieke opinie voor is. Uit een peiling blijkt dat 75% voor is. De criminaliteit is aan het dalen, dus het klopt niet dat criminaliteit stijgt zoals het publiek denkt.
Het functioneren van de strafrechtspraktijk is van invloed op de publieke opinie over de strafrechtspraktijk. De publieke opinie over de strafrechtspraktijk heeft weer invloed op de legitimiteit van de strafrechtspraktijk en dat heeft weer invloed op het functioneren van de strafrechtspraktijk.
We moeten ons dus zorgen maken over de publieke opinie want dat heeft veel invloed. Er is sprake van een kloof. Er is grote onbehagen, wat blijkt uit quotes als ‘geregistreerde criminaliteit is in de afgelopen jaren gestegen’ en ‘het strafrechtsysteem is traag en inefficient’ en ‘misdaden worden te licht bestraft’. Maar de publieke opinie is beperkt, veranderlijk en beïnvloedbaar. Ook is de publieke opinie sensitief voor de aard en de hoeveelheid informatie. Meer en betere informatie zou leiden tot minder punitiviteit. De methodologische kritiek hierop is dat er een verschil is tussen algemeen vs casus-specifieke bevraging. Het blijkt namelijk dat als men wordt gevraagd aan wat voor soort misdrijven men denkt die te laag worden gestraft dat het vaak gaat om moord. Echter komt moord niet zoveel voor.
Naar mate er meer genuanceerd informatie wordt gegeven, wordt er genuanceerder nagedacht door het publiek. Als het publiek dezelfde informatie krijgt als de rechter, blijkt dat ze dezelfde straf opleggen.
In een onderzoek zijn drie groepen gemaakt met allen dezelfde drie casussen. Elke participant moest een passende straf opleggen. Allereerst was er de groep burgers (publiek) die een kort, ongenuanceerd krantenbericht kregen over de casus. Daarnaast was er een groep burgers die het hele dossier kregen. Als laatste was er een groep rechters die ook het hele dossier inzagen. De groep met het krantenbericht bleek punitiever. De groep burgers met het dossier was al minder punitief. Als de groep rechters hetzelfde zou straffen als het publiek zou er geen kloof zijn. Ook werd er aan het publiek gevraagd hoe men dacht wat een echte strafrechter zou opleggen. Dat is dus de perceptie van wat de rechter zou opleggen. Dit laat ook een kloof zien.
Uit de resultaten kwam naar voren dat er sprake was van een informatie-effect bij het zwaarste misdrijf in de casus. Bij twee van de drie casussen was er een effect gevonden. Rechters gaven als nog lagere straffen. De kloof wordt kleiner maar is als nog aanwezig. Het publiek is dus punitiever.
De door de burgers gepercipieerde kloof is kleiner dan in werkelijkheid. De burger denkt dat de rechter punitiever is. In werkelijkheid straft de rechter lichter dan men denkt.
Uit survey onderzoek komt naar voren dat er een kloof is. Uit het onderzoek met de casus strafzaken blijkt er nog steeds een kloof te zijn. Meer informatie leidt tot een milder oordeel bij de burger. Informatie verkleint de kloof maar dicht het gat niet. De kloof verschilt tussen groepen maar bestaat voor allen. Het publiek overschat de feitelijke punitiviteit van de rechter.
Er is een onderschatting door het publiek over punitivitet, dus geen overschatting. Met het geven van strafopties verminderd te punitiviteit, want anders geeft men alleen gevangenisstraf. Als er meer opties gegeven worden, straft men lager. Ook onderschat het publiek het percentage veroordeelden dat naar de gevangenis wordt gestuurd. In Canada wordt over het algemeen zwaarder gestraft dan andere landen. Men dacht dat ze lichter straften vanwege hun buurland VS die juist heel zwaar straft.
Er zijn verschillen tussen studies. Daar zijn drie verklaringen voor. Allereerst zijn het volk en de rechters anders dan in andere landen. Een tweede verklaring is dat het onderzoek bijzonderheden heeft of lastig vergelijkbaar is. De derde verklaring is een combinatie van de eerste twee verklaringen.
Uit onderzoek in Engeland kwam naar voren dat de punitiviteit van de rechter in Engeland wordt onderschat. Men schotelde strafmenu’s voor en open vragen. Daar bleek niet zo’n verschil in te zitten. Het volk was dus op de hoogte van de strafsoorten. De burger is 4x zo punitief als de rechters maar in Engeland was dit juist andersom het geval.
Samenvattend komt het er op neer dat Nederlandse bevindingen hetzelfde zijn als andere studies als je het op dezelfde manier zou vragen. Het Nederlandse publiek is punitiever dan de rechter. Het varieert tussen zaak, aard en hoeveelheid informatie en type vraag. Het Nederlandse publiek is goed op de hoogte van straffen en strafmodaliteiten. Percepties van straffen hangen sterk af van het type bevraging. Publieke opinie onderzoek is glad terrein, een dezelfde vraag kun je op verschillende manieren benadrukken en daardoor tot meerdere conclusies omen.
Is de legitimiteit in gevaar? Moet de kloof zo snel mogelijk gedicht worden door harder te gaan straffen?Nee, er is geen dreiging voor de legitimiteit. Is onvrede een directe bedreiging voor legitimiteit? Mensen vinden dat rechters niet naar het volk moeten luisteren. Het vertrouwen in rechters is stabiel. De kloof is dus niet van invloed op het vertrouwen. Straffen zijn heel erg gestegen, maar het vertrouwen is stabiel. Curieus dus. De onvrede staat los van het feitelijke strafklimaat. Vanuit deontologisch oogpunt is er een inherente morele waarde om naar de publieke opinie te luisteren. Het blijft echter een dilemma naar welke publiek je moet luisteren. Naar de opinie gebaseerd op de casus, het krantenartikel, het dossier of de raadkamer.
Verzameling studiematerialen die eerder gedeeld zijn op WorldSupporter voor het Leidse Criminologie curriculum
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1802 |
Add new contribution