Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
A: Begrippenlijst: Understanding Research (H 1 t/m 5)
Hoofdstuk 1 | |
Kritisch denken | Een manier van zeer bewust denken, oordelen en vragen stellen door niet zomaar aan te nemen wat gezegd wordt |
Empirisch materiaal | Gegevens over fenomenen die (direct dan wel indirect) gebaseerd zijn op waarnemingen |
Aannames | Veronderstellingen die niet bewezen of getest zijn |
Argument | Logisch verbonden standpunten die een duidelijk beginpunt en een duidelijke conclusie hebben |
Kwantitatieve gegevens | Gegevens in cijfers |
Kwalitatieve gegevens | Gegevens in afbeeldingen en woorden |
Explorerend onderzoek | Onderzoek naar een nieuw onderwerp waarbij het doel is een algemeen beeld van het onderzochte fenomeen te verkrijgen |
Beschrijvend onderzoek | Onderzoek waarbij specifieke details nader worden bestudeerd |
Verklarend onderzoek | Onderzoek waarbij een theorie getest wordt of een nieuwe verklaring ontwikkeld wordt |
Evaluatieonderzoek | Onderzoek dat gebruikt wordt om te testen of een product, dienst of project in de praktijk de uitwerking heeft zoals bedoeld of niet |
Fundamenteel onderzoek | Onderzoek om kennis te verkrijgen, bijvoorbeeld basiskennis uitbreiden door theorieën te vormen en te testen |
Toegepast onderzoek | Onderzoek dat erop gericht is een specifiek praktijkprobleem op te lossen en advies te geven op korte termijn |
Hoofdstuk 2 | |
Onderzoeksplan | Een gedetailleerde opzet om een onderzoek uit te voeren omtrent een bepaalde onderzoeksvraag. Hierbij horen literatuuronderzoek en methodologie. |
Generaliseren | Een onderwerp van een specifieke situatie naar een breder veld trekken, zodat het toepasbaar is in vele situaties |
Sociaal patroon | Regelmaat of structuur van terugkerende situaties, relaties of gebeurtenissen |
Aggregaten | Het onderwerp is toepasbaar op een verzameling eenheden (bijvoorbeeld mensen). Deze eenheden staan niet noodzakelijkerwijs in verbinding met elkaar |
Empirisch waarneembaar | Iets dat direct dan wel indirect waarneembaar is door gebruik van onze zintuigen (zicht, gehoor, gevoel, reuk) |
Literatuuroverzicht | Een samenvatting van eerder uitgevoerde onderzoeken over hetzelfde onderzoek of dezelfde onderzoeksvraag |
Periodieke tijdschriften | Publicaties die met regelmaat verschijnen (bijvoorbeeld dagelijks, wekelijks, maandelijks) |
‘Peer review’ | Onafhankelijke evaluatie door meerdere geleerden om een onderzoeksrapport te beoordelen |
‘Blind review’ | Peer review waarbij de onderzoeker die het beoordeelde rapport heeft gepubliceerd, de identiteit van de geleerden die de peer review uitvoeren niet kent, zodat belangenverstrengeling vermeden wordt |
Artikelenzoekmachine | Een online zoekmachine die toegang geeft tot een index of database waarmee artikelen gemakkelijk gezocht kunnen worden op titel, auteur of onderwerp |
Uittreksel | Korte samenvatting van een artikel |
Citaat | Stukje informatie uit een bron die geschreven wordt volgens standaard richtlijnen |
Jaargang | Bundel van alle uitgaven van een jaar van een tijdschrift, nummering vanaf jaar 1 |
Uitgave | Nummer van een tijdschrift, oplopend vanaf de eerste uitgave |
Monografie | Gedetailleerd boek over een complex onderzoek of een verzameling van gerelateerde onderzoeken |
Leesboek | Boek dat artikelen bevat over een bepaald onderwerp, meestal vereenvoudigd zodat het toegankelijk en bruikbaar is voor leken |
‘Edited collection’ | Verzameling actuele artikelen over een overeenkomstig onderwerp |
Proefschrift | Origineel onderzoeksrapport van een gediplomeerde |
Referentielijst | Alfabetische lijst van alle bronnen waaruit geciteerd is of waarnaar verwezen is in een rapport |
Bibliografie | Alfabetische lijst van alle gebruikte bronnen, ook die waar niet naar verwezen is in een rapport |
Inductie | Onderzoek waarbij het startpunt bestaat uit vele specifieke waarnemingen, en gaandeweg naar een theorie of algemeen idee toe gewerkt wordt (dus van specifiek naar algemeen) |
Deductie | Onderzoek waarbij het startpunt een algemeen idee of theorie is, en getest wordt door middel van specifieke waarnemingen (dus van algemeen naar specifiek) |
Universum | Brede reeks situaties waarin onderzoeksresultaten toepasbaar zijn |
Lineair pad | Relatief vaste volgorde van stappen die doorlopen wordt bij onderzoek, direct op de conclusie af |
Non-lineair pad | Voortgang zonder vaste volgorde die vaak teruggrijpt op voorgaande stappen, zodoende indirect afgaand op de conclusie |
Variabele | Een eenheid die vele types, waarden of niveaus vertegenwoordigt |
Onafhankelijke variabele | De variabele die het startpunt in het onderzoek vormt en invloed heeft op de andere variabele(n) |
Afhankelijke variabele | De variabele die beïnvloedt wordt door veranderingen van een andere variabele |
Interveniërende variabele | Variabele die een stap tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele vormt |
Hypothese | Voorspellende uitspraak over het verband tussen (minstens) twee variabelen |
Null-hypothese | Hypothese dat er geen verband is tussen twee variabelen |
Oorzakelijke verklaring | Vorm van verklaring waarbij één of meer oorzaken bepaald worden, en waarbij een oorzaak-gevolgrelatie geformuleerd wordt |
Gegronde theorie | Ideeën die gebaseerd zijn op waargenomen gegevens |
Analyse-eenheid | De eenheid waarin variabelen of andere kenmerken gemeten worden |
Analyseniveau | Het niveau waarop verklaringen geplaatst worden, van micro tot macro |
Onechtheid | Het voorkomen van een foutief verband, waarbij twee variabelen verbonden lijken te zijn, maar in werkelijkheid beïnvloed worden door een derde factor die over het hoofd gezien wordt |
Hoofdstuk 3 | |
Wetenschappelijk wanbeleid (Engels: scientific misconduct) | Het overtreden van algemene en fundamentele normen van wetenschappelijk onderzoek |
Onderzoeksfraude | Het vervalsen of incorrect weergeven van onderzoeksresultaten |
Plagiaat | Het gebruiken van andermans ideeën of woorden, zonder naar die ander te refereren en dus als eigen idee publiceren |
Principe van vrijwillige toestemming (Engels: principle of voluntary consent) | De regel dat participanten in een onderzoek altijd vrijwillig en expliciet toestemming geven voor hun deelname |
Toestemmingsverklaring (Engels: informed consent) | Een contract waarin participanten van een onderzoek tekenen voor hun toestemming met de deelname, en waarin ze verklaren op de hoogte te zijn van wat het onderzoek inhoudt |
Anonimiteit | Het vermijden van het gebruik van persoonlijke gegevens waarmee een persoon geïdentificeerd kan worden bij onderzoeksresultaten |
Vertrouwelijkheid (Engels: confidentiality; professional confidentiality = beroepsgeheim) | Persoonlijke gegevens en informatie over een persoon niet publiceren |
Uitzonderingspopulaties | Mensen die niet in staat zijn om betrouwbare toestemmingsverklaringen te geven, als gevolg van een gebrek aan cognitieve staat of een gebrek aan vrijheid |
Institutional review board / IRB | Een commissie die gevormd is door onderzoekers en andere leden die de invloed van onderzoeksprocedures op menselijke proefpersonen onderzoekt en begeleidt |
Ethische gedragscode | Een formeel vastgelegde verzameling van principes die als standaard dient wanneer ethische vraagstukken in de praktijk voorkomen |
‘Whistle-blowing’ | Het publiceren van andermans fouten wanneer deze niet succesvol gecorrigeerd zijn door mede-experts |
Hoofdstuk 4 | |
Steekproef | Een klein deel elementen dat geselecteerd is vanuit een populatie |
Populatie | Een grote groep elementen die onderzocht wordt, en waaruit een steekproef genomen kan worden |
Aselecte steekproef (Engels: random sample) | Een steekproef die getrokken wordt door middel van een willekeurige selectieprocedure |
Gemakssteekproef (Engels: convenience sample) | Een niet-aselecte steekproef die wordt getrokken door middel van niet-systematische methodes, en vaak niet representatief is voor de populatie |
Quotasteekproef | Een niet-aselecte steekproef die wordt gebruikt om elementen op bepaalde kenmerken in een populatie te selecteren, zodat gewenste categorieën verkregen worden |
Doelgerichte steekproef | Een niet-aselecte steekproef waarbij door middel van verschillende methoden elementen geselecteerd worden op specifieke kenmerken, die nodig zijn voor het onderzoek |
Sneeuwbalsteekproef | Een niet-aselecte steekproef waarbij extra proefpersonen worden geworven via de netwerken van de deelnemers |
Steekproefelement | Een eenheid in een populatie die geselecteerd kan worden voor een steekproef |
Doelpopulatie | Een populatie die zeer concreet omschreven is en gebruikt wordt om een steekproef uit te trekken |
Steekproefkader (Engels: sampling frame) | Een lijst van alle elementen in de doelpopulatie |
Populatieparameter | Een kenmerk van de populatie die geschat kan worden door de gegevens van een steekproef te interpreteren |
Steekproefratio | De verhouding van het aantal elementen in een steekproef op het aantal elementen in de populatie |
Steekproeffout | De mate waarin de gegevens van een steekproef afwijken van de gegevens van de populatie |
Steekproefverdeling | Een weergave van de gegevens van een groot aantal steekproeven samengevat |
Enkelvoudige aselecte steekproef (Engels: simple random sample) | Een aselecte steekproef die getrokken wordt op een systematische methode, waardoor de elementen op willekeurige basis in de steekproef terecht komen |
Systematische steekproef | Een benadering van de aselecte steekproef, waarbij elementen genummerd worden en eens in de zoveel nummers geselecteerd worden |
Steekproefinterval | De grootte van het aantal nummers van de elementen die overgeslagen moeten worden bij systematische steekproeven |
Gestratificeerde steekproef | Een aselecte steekproef waarbij meerdere steekproefkaders gebruikt worden binnen een populatie, ieder voor een bepaalde subgroep binnen de populatie |
Clustersteekproef | Een aselecte steekproef waarbij de elementen van een populatie op een bepaalde manier gegroepeerd worden, en vervolgens een steekproef van groeperingen getrokken wordt |
‘Random-digit dialing’ / RDD | Een computerprogramma waarmee aselecte steekproeven getrokken kunnen worden met behulp van telefoonnummers |
Verborgen populatie | Een groep die moeilijk te bereiken is waardoor het lastig is een steekproef te verkrijgen |
‘Confidence interval’ | De geschatte grootte van het verschil tussen de statistiek van de steekproef en de parameter van de populatie |
Hoofdstuk 5 | |
Conceptuele definitie | Het definiëren van een variabele of concept vanuit een theorie en assumpties |
Operationalisering | Het proces waarbij een conceptuele definitie verbonden wordt aan concrete meetprocedures |
Operationele definitie | Het vastleggen van de methode waarop een variabele of concept gemeten wordt |
Concepthypothese | De hypothese die op basis van abstracte variabelen opgesteld wordt |
Empirische hypothese | De hypothese die aan de hand van concreet meetbare variabelen opgesteld wordt |
Betrouwbaarheid | De mate waarin een onderzoek repliceerbaar en consistent is |
Validiteit | De mate waarin de methode die gebruikt wordt aansluit bij datgene wat gemeten wordt |
Meetvaliditeit (Engels: measurement validity) | De aansluiting tussen de conceptuele en operationele definitie |
Indruksvaliditeit (Engels: face validity) | De beoordeling van experts over de validiteit |
Inhoudsvaliditeit | Een vorm van indruksvaliditeit waarbij gecontroleerd wordt of alle aspecten van het construct die in de conceptuele definitie genoemd worden, daadwerkelijk gemeten worden |
Convergente validiteit (Engels: criterion validity) | De validiteit van de meting in vergelijking met andere metingen van hetzelfde construct |
Meerdere indicatoren | Het gebruik van verschillende specifieke metingen van hetzelfde concept |
Meetniveaus | Het niveau waarop waarden van een meting gecategoriseerd zijn |
Continue variabele | Een variabele die gemeten kan worden in getallen, en oneindig ver opgedeeld kan worden in kleinere getallen |
Discrete variabele | Een variabele die gemeten kan worden met een beperkt aantal waarden |
Nominaal niveau | Het meetniveau waarbij slechts verschillende categorieën gebruikt worden |
Ordinaal niveau | Het meetniveau waarbij verschillende categorieën gebruikt worden, die ook in een logische volgorde geordend zijn |
Intervalniveau | Het numerieke meetniveau waarbij verschillende categorieën gebruikt worden, die in een logische volgorde staan en een vaste afstand tussen ieder interval gebruikt wordt |
Rationiveau | Het numerieke meetniveau waarbij verschillende categorieën gebruikt worden, die in een logische volgorde staan, een vaste afstand tussen ieder interval gebruikt wordt en sprake is van een absoluut nulpunt |
Schaal | Een maat voor de intensiteit, richting of het niveau van een variabele die gebruikt wordt op ordinaal niveau |
Index | Een maat die bestaat uit de combinatie van verschillende indicatoren, samengevoegd tot één indicator |
‘Mutually exclusive’ | Een gemeten eenheid past uitsluitend in één specifieke categorie van een variabele |
‘Exhaustive’ | Alle gemeten eenheden kunnen in een categorie van een variabele geplaatst worden |
Unidimensionaal | Alle eenheden van een index of schaal beschrijven hetzelfde construct of hebben dezelfde dimensie |
Likertschaal | Een ordinale schaal die gebruikt wordt om opinies te meten |
Borgadusschaal | Een ordinale schaal waarmee de sociale betrokkenheid van personen in relatie tot andere groepen gemeten wordt |
Guttmanschaal | Een schaal die gebruikt wordt om verzamelde gegevens te ordenen en patronen te ontdekken |
B: Begrippenlijst: Wetenschapsfilosofie in de context van de sociale wetenschappen (H 1 t/m 4)
Hoofdstuk 1 | |
Theorie | Samenhangend geheel van uitspraken over de werkelijkheid |
Empirie | Het teruggrijpen op waarneming |
Pseudowetenschap | Vakgebieden die de pretentie hebben wetenschappelijke standaarden na te streven, maar toch tekortschieten in het gebruik van systematische methoden |
Systematische benadering | Het gebruik van strikte wetenschappelijke standaarden met het doel om wetenschap te laten ontwikkelen en wetenschappelijke kennis zo min mogelijk wordt beïnvloed door persoonlijke overtuigingen |
Paradigma | Een gedeelde opvatting van een groep wetenschappers over wat wetenschap inhoudt, waar een theorie aan moet voldoen en op welke manier wetenschap bedreven zou moeten worden |
Sociale wetenschappen | Onderzoek naar het doen en laten van mensen, aangeduid in handelingen of gedrag |
Gedragswetenschappen | Onderzoek naar individueel gedrag en factoren die dit beïnvloeden |
Maatschappij- wetenschappen | Onderzoek naar sociaal gedrag van mensen in groepen en samenlevingen |
Ontologie | Ideeën over (sociale) structuren die in de werkelijkheid aanwezig zijn |
Epistemologie | Opvattingen over wat als kennis beschouwd wordt en de manier waarop kennis over de werkelijkheid verkregen zou moeten worden |
Empirisch-analytische benadering | Een dominante benadering waarbij kennis gebaseerd wordt op logische uitspraken die voortkomen uit zintuiglijke waarneming |
Positivisme | Een beweging die ervan uit gaat dat er een positieve ontwikkeling is in de wetenschap: die wordt steeds meer gebaseerd op feiten waarvan de juistheid nagegaan kan worden |
Empirisme | Een beweging die ervan uit gaat dat alle wetenschappelijke kennis gebaseerd zou moeten zijn op waarnemingen |
Logisch | Samenhangend, consistent en helder |
Analytisch | Met een logische opbouw en goed gedefinieerde betekenis van begrippen |
Nomothetische kennis | Hierin worden wetten geformuleerd |
Variabelen | Kenmerken waarop onderzoekseenheden kunnen verschillen |
Reductionisme | Eenheden worden gereduceerd tot waarden, uitgedrukt in variabelen |
Waardenvrij | Persoonlijke opvattingen, normen en waarden worden zo veel mogelijk buiten beschouwing gelaten |
Derdepersoonsperspectief | Hierbij zijn onderzoekers niet participerend in het onderzoek |
Intersubjectiviteit | Streven naar overeenstemming tussen verschillende wetenschappers in het gemeenschappelijk onderzoeksveld |
Kwantitatief onderzoek | Onderzoek waarbij de resultaten in cijfers uitgedrukt worden |
Interpretatieve benadering | Benadering waarbij onderzoekers pogen te begrijpen wat mensen beweegt |
Eerstepersoonsperspectief | Hierbij proberen door de ogen van de mensen die ze bestuderen te kijken |
Hermeneutiek | De filosofie van het uitleggen van teksten door schriftgeleerden |
Fenomenologie | Filosofie waarbij het wezenlijke van verschijnselen onderzocht wordt |
Idiografische kennis | Kennis die het unieke beschrijft |
Holistisch | Een benadering om dingen te bekijken als geheel |
Waardenverheldering | De betekenis en ervaring van mensen die bestudeerd worden verduidelijken, en dus de betekenissen en ervaringen van onderzoekers betrekken in het onderzoek |
Kwalitatief onderzoek | Dataverzameling door observatie of interviews, met als doel de visie van de betrokkenen op gebeurtenissen te bestuderen |
Kritisch-emancipatoire benadering | Een benadering die gekenmerkt wordt door maatschappelijke betrokkenheid |
Actieonderzoek | Onderzoek waarbij onderzoekers en onderzochten samen een leerproces doormaken |
Empowerment | Onderzoek waarbij nadrukkelijk wordt nagestreefd dat de onderzochten meer grip krijgen op hun persoonlijke leefomstandigheden |
Wederkerige adequaatheid | Hierbij is er continue reflectie van onderzoekers en onderzochten op de voortgang van het onderzoek |
Waardengebonden | Onderzoek is gericht op het ideaal van de onderzoekers; er wordt niet alleen kennis geleverd maar ook nagegaan wat er me gebeurt. |
Peer research | Onderzochten participeren als medeonderzoekers |
Mixed methods | Het gebruik van verschillende benaderingen |
Hoofdstuk 2 | |
Fundamenteel onderzoek | Onderzoek met het doel om theorieën te ontwikkelen en te toetsen voor de oplossing van kennisproblemen |
Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek | Onderzoek met het doel om oplossingen voor praktijkproblemen te ontwikkelen, uit te voeren en te evalueren |
Praktijkgericht niet-wetenschappelijk onderzoek | Praktijkgericht onderzoek dat niet voldoet aan de methodologische regels voor wetenschappelijk onderzoek |
Empirische cyclus | De theoretische cyclus van logisch op elkaar volgende stappen van fundamenteel onderzoek in ideale vorm |
Observatie | De eerste stap in de empirische cyclus: het verzamelen van bestaande kennis op het onderzoeksgebied |
Inductie | De tweede stap in de empirische cyclus: het formuleren van een algemene uitspraak op basis van concrete observaties |
‘Educated guess’ | Een verwachting die beredeneerd is aan de hand van kennis en expertise (in dit geval door de onderzoekers) |
Exploratieve hypothese | Een hypothese die voortkomt uit inductie, waarbij nog gezocht wordt naar een verklaring en theorie |
Theorie | Een samenhangend geheel van uitspraken waarmee empirische verbanden worden beschreven, verklaard en voorspeld |
Deductie | De derde stap in de empirische cyclus: op basis van een algemeen verband (de gevormde theorie) wordt een uitspraak gedaan over een concrete situatie |
Hypothese | Een voorspelling over specifieke feiten en gebeurtenissen die de onderzoekers verwachten waar te nemen |
Toetsing | De vierde stap in de empirische cyclus: het analyseren van verzamelde empirische gegevens en deze vergelijken met de hypothese, om die te bevestigen, verwerpen of aan te passen |
Evaluatie | De laatste fase van de empirische cyclus: het beantwoorden van de vraag of het kennisprobleem is opgelost |
Explorerend onderzoek | Onderzoek dat gedaan wordt wanneer nog veel kennis ontbreekt en geen volledige theorie bestaat, en de eerste fasen van de empirische cyclus omvat (van observatie tot de formulering van de theorie) |
Toetsend onderzoek | Onderzoek dat gedaan wordt als er wel een volledige theorie en voldoende kennis is, maar geen zekerheid bestaat of de theorie klopt. Dit beslaat de laatste fasen van de cyclus (van theorie tot evaluatie) |
De cyclus van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek | Een cyclus die de fasen van besluitvorming beschrijft waarin praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek een rol kan spelen, die bestaat uit probleemanalyse, diagnostisch onderzoek, planvorming en beslissing, procesevaluatie en uitkomstevaluatie |
Diagnostisch onderzoek | Een vorm of fase van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek die erop gericht is om de probleemsituatie volledig te onderzoeken en de oorzaken van het probleem te achterhalen |
Planvorming en beslissing | Het gedeelte van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek waarin het plan wordt ontwikkeld dat het doel en de middelen beschrijft waarmee de oplossing van het probleem bereikt moet worden |
Ex ante evaluatie | Het beoordelen van de uitvoerbaarheid en effectiviteit plannen, voorafgaand aan de interventie |
Planevaluatie | De onderzoeksfase voor de ondersteuning en beoordeling van de plannen |
Interventie | Het uitvoeren van de plannen in de praktijk |
Procesevaluatie / formatieve evaluatie | D onderzoeksfase waarbij de tussentijdse uitkomsten worden gemeten tijdens de interventie, met als doel te beoordelen of de plannen werken zoals bedoeld |
Actieonderzoek | Een vorm van procesevaluatie waarbij de onderzoekers nadrukkelijk betrokken zijn in het veranderingsproces, en zich dus niet beperken tot onderzoek doen |
Verandering | Het gedeelte van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek dat draait om de eindevaluatie |
Uitkomstevaluatie / productevaluatie / summatieve evaluatie | De onderzoeksfase waarbij de vraag wordt beantwoord of het praktijkprobleem is opgelost, dus de beoordeling van de effectiviteit van de plannen |
‘Evidence based’ | Gebaseerd op deugdelijk wetenschappelijk bewijs |
Hoofdstuk 3 | |
Deductief-nomologisch model | Een model waarbinnen specifieke uitspraken afgeleid kunnen worden uit algemene uitspraken; afgekort het DN-model |
Wetmatigheden | Patronen in de werkelijkheid |
Aannamen / assumpties | Veronderstelling die niet gebaseerd is op bewijs |
Syllogisme | Een strikt logische redenering waarin een conclusie volgt uit twee op elkaar volgende uitspraken |
Conclusie | Gevolgtrekking die afgeleid wordt uit algemene uitspraken en assumpties |
Deterministisch | Allesbepalend |
Probabilistisch | Gebaseerd op waarschijnlijkheid |
Populatie | Specifieke groep mensen of elementen |
Representativiteit | Mate van relevantie van een kleine hoeveelheid als afspiegeling voor een grote hoeveelheid |
| |
Hoofdstuk 4 | |
Toetsbaarheid | Mogelijkheid om de juistheid van een uitspraak na te gaan op basis van empirische gegevens |
Verificationisme | Het streven naar de bevestiging van uitspraken |
Falsificationisme | Het streven naar de weerlegging van uitspraken |
Inductieprobleem | De onmogelijkheid om te concluderen dat een algemene uitspraak waar is aan de hand van specifieke uitspraken |
Onderdeterminatie | Het probleem waarbij onzekerheid optreedt over de oorzaak van falsificatie, en de onmogelijkheid ontstaat om te bepalen welke uitspraak binnen een theorie onjuist is |
Speculatieve uitspraken | Uitspraken waarover gespeculeerd kan worden |
Normatieve uitspraken | Uitspraken aan de hand van persoonlijke normen en waarden |
Definities | Vastgelegde betekenissen |
Maximale informativiteit | Het streven naar het verkrijgen van zo veel mogelijk informatie door het toetsen van een uitspraak |
Domein | De grootte van de populatie waarover een uitspraak wordt gedaan |
Specifiteit | De hoeveelheid kenmerken die aan de populatie in een uitspraak wordt toegeschreven |
Explicitering | Het zo nauwkeurig mogelijk stap voor stap beschrijven van genomen beslissingen en gevonden resultaten in een onderzoek |
Repliceerbaar | De mogelijkheid om te herhalen |
Objectiviteit | Het buiten beschouwing laten van persoonlijke waarden en normen |
Intersubjectiviteit | Manier om de rol van persoonlijke opvattingen te minimaliseren, door personen met verschillende opvattingen elkaar te laten corrigeren |
Nulhypothese | Een heel informatieve hypothese die bedoeld is om te falsifiëren |
Alternatieve hypothese | De hypothese die het tegenovergestelde van de nulhypothese aangeeft |
C: Begrippenlijst: Statistics for the Behavioral Sciences
(H 1 t/m 11)
Hoofdstuk 1 | |
Statistieken | Rekenkundige procedures die gebruikt worden om informatie samen te vatten en te interpreteren |
Populatie | Een groep individuen die in een onderzoek bestudeerd wordt |
Steekproef (Engels: sample) | Een groep individuen die geselecteerd is uit een populatie als vertegenwoordigende groep voor het onderzoek |
Variabele | Een kenmerk dat kan veranderen en verschillende waarden kan aannemen per individu |
Data | Gegevens over metingen en observaties |
Datum / score | Één losse observatie of meting |
Parameter | Waarde die de gegevens van een gehele populatie beschrijft |
Statistiek | Waarde die de gegevens van een steekproef beschrijft |
Beschrijvende statistiek | Statistische procedures die gebruikt worden om data samen te vatten en te vereenvoudigen |
Inductieve statistiek (Engels: inferential statistics) | Statistische technieken die worden gebruikt om gegevens over steekproeven te generaliseren naar de populatie |
Steekproeffout | De grootte van de fout die veroorzaakt wordt door het verschil tussen de statistiek van een steekproef en de parameter van de bijbehorende populatie |
Correlatiemethode | Een methode die in de statistiek gebruikt wordt om de samenhang van twee variabelen te bestuderen |
Experimentele methode | Een onderzoeksmethode waarbij één variabele beïnvloed wordt, terwijl de andere geobserveerd wordt |
Onafhankelijke variabele | De variabele die beïnvloed wordt voor onderzoek en als eerste voorkomt in de tijd |
Afhankelijke variabele | De variabele die beïnvloed wordt door de onafhankelijke variabele |
Controlegroep | Een groep waarin geen invloed wordt uitgeoefend, en dient als vergelijkingsmateriaal voor de experimentele groep |
Experimentele groep | Een groep waarin invloed wordt uitgeoefend om het effect van de invloed van de onafhankelijke variabele te meten |
Construct | Interne kenmerken die niet direct geobserveerd kunnen worden, maar wel gebruikt worden om gedrag te beschrijven en verklaren |
Operationele definitie | De omschrijving van de onderzoeksmethode om waarneembaar gedrag te meten, en de manier waarop deze metingen gebruikt worden om een construct te beschrijven of verklaren |
Discrete variabele | Een variabele die wordt ingedeeld in vaste categorieën, die niet in kleinere waarden opgedeeld kunnen worden |
Continue variabele | Een variabele die oneindig ver opgedeeld kan worden in kleinere waarden |
Absolute grenswaarden (Engels: real limits) | De grenzen van intervallen van continue variabelen. Een absolute grenswaarde is de scheidingslijn die precies tussen twee intervallen valt. |
Bovenste absolute grenswaarde | De hoogste absolute grenswaarde van een interval |
Onderste absolute grenswaarde | De laagste absolute grenswaarde van een interval |
Nominaal meetniveau | Een meetniveau waarbij losse categorieën worden gebruikt, zonder numerieke waarden |
Ordinaal meetniveau | Een meetniveau waarbij de categorieën in een logische volgorde gezet worden |
Intervalmeetniveau | Een numeriek meetniveau waarbij ieder interval dezelfde grootte heeft |
Ratiomeetniveau | Een numeriek meetniveau waarbij ieder interval dezelfde grootte heeft en een absoluut nulpunt aanwezig is |
Hoofdstuk 2 | |
Frequentietabel | Tabel waarin de frequentieverdeling wordt weergegeven |
Frequentieverdeling | De beschrijving van de frequentie waarin bepaalde waarden voorkomen in een populatie |
Gegroepeerde frequentieverdeling | Een frequentieverdeling waarbij waarden van een continue variabele in klassen zijn verdeeld |
Klasse | Een interval van samengevoegde waarden van een continue variabele |
Bereik (Engels: range) | Het verschil tussen de hoogste en laagste waarde op de X-as |
Histogram | Een grafiekvorm die gebruikt wordt voor numerieke data, waarbij de frequentie wordt aangegeven met staven |
Polygoon | Een grafiekvorm die gebruikt wordt voor numerieke data, waarbij de frequentie wordt aangegeven met punten die verbonden worden met een lijn |
Staafdiagram | Een grafiek die gebruikt wordt voor discrete data, van nominaal of ordinaal niveau, waarbij de frequentie wordt aangegeven met staven |
Relatieve frequentie | Een waarde die gebruikt wordt wanneer de absolute frequentie niet bekend is, door een vergelijking te maken met een andere waarde (bijvoorbeeld: de waarde is twee keer zo groot als een andere waarde) |
‘Smooth curve’ | Een globale weergave van het verloop van een frequentieverdeling van numerieke waarden in een grafiek |
Symmetrische verdeling | Een verdeling waarbij de grafiek in tweeën gedeeld kan worden zodat de ene kant het spiegelbeeld is van de andere kant |
Scheve verdeling (Engels: skewed) | Een verdeling waarbij zich aan de linker- of rechterkant een piek bevindt en die afloopt naar de andere kant |
Staart | De aflopende kant van een scheve verdeling |
Positief scheef | Een scheve verdeling waarbij de staart naar de positieve waarden afloopt (ook wel rechtsscheef genoemd) |
Negatief scheef | Een scheve verdeling waarbij de staart naar de negatieve waarden afloopt (ook wel linksscheef genoemd) |
Percentielrang | Een score die aangeeft welk percentage gelijk aan of lager dan een bepaalde waarde valt in een verdeling |
Cumulatieve frequentie | De frequenties tot en met een bepaalde waarde bij elkaar opgeteld |
Cumulatief percentage | De percentages tot en met een bepaalde waarde bij elkaar opgeteld |
Interpoleren | Het schatten van tussenliggende waarden |
Hoofdstuk 3 | |
Centrummaat | Een maat die het midden van een verdeling aangeeft, op de meest representatieve manier |
Gemiddelde (Engels: mean) | Het gemiddelde van een verdeling wordt berekend door alle scores bij elkaar op te tellen, en dit te delen door het totaal aantal scores |
Gewogen gemiddelde | Het gewogen gemiddelde wordt berekend wanneer verschillende groepen scores niet allemaal even zwaar meetellen; iedere groep telt in een andere proportie mee |
Populatiegemiddelde | Het gemiddelde in de verdeling van een populatie |
Steekproefgemiddelde | Het gemiddelde in de verdeling van een steekproef |
Mediaan | De mediaan verdeelt een verdeling in tweeën, dus 50% van de elementen in de verdeling heeft een score die lager dan of gelijk aan de mediaan is |
Modus | De modus is de score die in een frequentieverdeling het meest voorkomt |
Bimodale verdeling | Een verdeling met twee pieken, oftewel twee waarden voor de modus |
Multimodale verdeling | Een verdeling met meerdere pieken, dus meerdere waarden voor de modus |
Hoofdstuk 4 | |
Spreidingsmaten | Kwantitatieve metingen om de mate van spreiding van de scores in een verdeling aan te duiden |
Bereik | Het bereik is het verschil tussen de hoogste en de laagste score in een verdeling |
Interkwartielafstand (Engels: interquartile range) | Het verschil tussen het derde kwartiel en het derde kwartiel, dus het gedeelte dat de middelste 50% van de scores in een verdeling omvat |
Semi-interkwartielafstand | De helft van de interkwartielafstand |
Deviatie | De afstand van een bepaalde score tot het gemiddelde |
Standaarddeviatie | De gemiddelde afstand van alle scores tot het gemiddelde |
Populatievariantie | De gemiddelde gekwadrateerde deviatie |
Variantie | De gemiddelde gekwadrateerde afstand tot het gemiddelde |
Kwadratensom (Engels: sum of squares) | De kwadraten van alle deviaties bij elkaar opgeteld |
Vrijheidsgraad | Het aantal scores in een steekproef dat onafhankelijk is |
Onzuivere statistiek ( Engels: ‘Biased statistic’) | Een statistiekwaarde die niet gelijk is aan de parameter van de bijbehorende populatie |
Zuivere statistiek (Engels: ‘Unbiased statistic’) | Een statistiekwaarde die overeenkomt met de parameter van de bijbehorende populatie |
Hoofdstuk 5 | |
z-score | Een gestandaardiseerde waarde die de exacte locatie van een waarde op de X-as van een verdeling aangeeft, door middel van het aantal standaarddeviaties |
Originele score (Engels: raw score) | De numerieke waarde zoals die in de oorspronkelijke verdeling is aangegeven |
z-scoretransformatie | Het omrekenen van de originele scores naar standaardscores |
Standaardverdeling | Een verdeling die samengesteld is met scores die getransformeerd zijn naar standaardscores |
Hoofdstuk 6 | |
Kans | De proportie waarin een bepaalde score mogelijk is ten opzichte van alle mogelijke scores |
Willekeurige steekproef (Engels: random sample) | Een steekproef waarbij ieder element in een populatie een gelijke kans heeft om in een steekproef te komen en waarbij deze kans gelijk blijft voor overgebleven elementen wanneer en één of meerdere zijn geselecteerd |
Standaardnormaaltabel | De tabel die de proporties bij z-scores aangeeft |
De ‘body’ | De grootste oppervlakte onder een verdeling vanaf een bepaalde score |
De ‘tail’ | De kleinste oppervlakte onder een verdeling vanaf een bepaalde score |
Binomiale verdeling | Een verdeling waarbij maar twee waarden van een variabele mogelijk zijn, en de scores van één van die waarden worden weergegeven |
Normaalapproximatie | De normaalverdeling die bij een binomiale verdeling hoort |
Hoofdstuk 7 | |
Steekproevenverdeling | De verdeling van de gemiddelden van alle mogelijke steekproeven van een bepaalde grootte die uit een populatie genomen kunnen worden |
Steekproeffout | De grootte van het verschil tussen een statistiek van een steekproef en de parameter van de bijbehorende populatie |
Centrale limiettheorie | Een theorie waarin gesteld wordt dat een steekproevenverdeling normaalverdeeld is en dat het gemiddelde van de steekproevenverdeling gelijk is aan het populatiegemiddelde |
Verwacht steekproefgemiddelde | Het gemiddelde van een steekproevenverdeling, dat gelijk is aan het populatiegemiddelde |
Standaardfout | De standaarddeviatie van een steekproevenverdeling |
‘Law of large numbers’ | Een regel waarin gesteld wordt dat hoe groter een steekproef is, hoe groter de kans dat het steekproefgemiddelde gelijk is aan het populatiegemiddelde |
Hoofdstuk 8 | |
Hypothesetoets | Een methode waarbij gegevens over een steekproef gebruikt worden om een uitspraak te doen over en hypothese over een populatie |
Nulhypothese | De hypothese dat en geen verandering of verband optreedt in een onderzoekssituatie, dus dat de onafhankelijke variabele géén invloed heeft op de afhankelijke variabele |
Alternatieve hypothese | De hypothese dat er in een experiment een bepaalde invloed waargenomen zal worden van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele |
Toetsingsgrootheid (Engels: test statistic) | Een specifieke grootheid die een grote hoeveelheid gegevens over een steekproef samenvat |
Significantieniveau | De kanswaarden die aangeven welke resultaten van een steekproef het meest onwaarschijnlijk zijn als de nulhypothese klopt (of: de kans dat er een type I-fout optreedt) |
Alfaniveau | Een andere benaming voor ‘significantieniveau’ |
Kritiek gebied | Het gebied dat bestaat uit de extreme waarden van een steekproef als de nulhypothese waar is; het gebied wordt begrensd door de waarden van het significant niveau |
Type I-fout | De fout die ontstaat doordat de nulhypothese wordt verworpen, wanneer deze in werkelijkheid waar is |
Type II-fout | De fout die ontstaat doordat de nulhypothese niet wordt verworpen, terwijl deze in werkelijkheid niet klopt |
Beta | De kans dat er een type II-fout optreedt |
Significantie | De mate waarin een resultaat gebruikt kan worden om de nulhypothese te verwerpen |
Directionele hypothese/ eenzijdige hypothese | Een hypothese waarin een verwachting wordt uitgesproken over de verandering van het gemiddelde |
Effectgrootte | Een maat voor de grootte van het effect van een onafhankelijke variabele op een afhankelijke variabele, aangeduid in absolute waarden |
Cohen’s d | Een methode om de effectgrootte te meten met behulp van de verandering van het gemiddelde en de standaarddeviatie |
‘Power’ | De kans dat een incorrecte nulhypothese verworpen zal worden |
Hoofdstuk 9 | |
Geschatte standaardfout | Een schatting van de werkelijke standaardfout, die gebruikt wordt wanneer de standaarddeviatie onbekend is |
t-toets | Een hypothesetest die gebruikt wordt wanneer de standaarddeviatie van de populatie onbekend is, en in plaats daarvan wordt de geschatte standaardfout gebruikt |
t-verdeling | De verdeling van de waarden die voortkomen uit een steekproef en de vrijheidsgraad |
Vrijheidsgraad (df) | Het aantal scores in een steekproef die onafhankelijk zijn en kunnen variëren |
Geschatte d | De schatting voor Cohen’s d |
Percentageverklaarde variantie (Engels: percentage of variance) | Een maat voor de effectgrootte waarmee het percentage van de spreiding dat veroorzaakt wordt door de onafhankelijke variabele berekend wordt |
Hoofdstuk 10 | |
Opzet met onafhankelijke metingen (Engels: independent-measures design) | Een onderzoeksopzet waarbij aparte steekproeven gebruikt worden om verschillende omstandigheden te onderzoeken, en die te kunnen vergelijken |
Tussen-persoonsopzet Engels: between-subjects design) | Een andere benaming voor de opzet met onafhankelijke metingen |
Opzet met herhaalde metingen (Engels: repeated-measures design) | Een onderzoeksopzet waarbij dezelfde steekproef gebruikt wordt voor twee verschillende onderzoekssituaties, waaruit dus twee verzamelingen van gegevens komen over een bepaalde variabele, die met elkaar vergeleken worden |
Binnen-persoonsopzet (Engels: within-subjects design) | Een andere benaming voor de opzet met herhaalde metingen |
Geschatte standaardfout van M1-M2 | De geschatte standaardfout die gebruikt wordt bij statistiek met onafhankelijke metingen |
Gegroepeerde variantie (Engels: pooled variance) | Een combinatie van de varianties van de verschillende steekproeven bij onafhankelijke metingen |
Homogeniteit van variantie | Een assumptie waarmee gesteld wordt dat de varianties van twee steekproeven bij onafhankelijke metingen gelijk aan elkaar moeten zijn |
Hoofdstuk 11 | |
Opzet met herhaalde metingen / binnen-persoonsopzet | Een onderzoeksopzet waarbij dezelfde steekproef gebruikt wordt in verschillende onderzoekssituaties, waaruit dus twee verzamelingen van gegevens komen over een bepaalde variabele, die met elkaar vergeleken worden |
Gepaarde steekproef | Een onderzoeksopzet waarbij twee verschillende steekproeven gebruikt worden, en elk element uit de ene steekproef gekoppeld wordt aan een element uit de andere steekproef met overeenkomstige kenmerken |
Opzet met gerelateerde steekproeven | Een verzamelnaam voor onderzoeksopzetten waarbij twee steekproeven gekoppeld zijn, zoals de gepaarde steekproef en de binnen-persoonsopzet |
Verschilscores | Het verschil tussen twee scores van de afhankelijke variabele (één score voor en één score na tussenkomst van de onafhankelijke variabele) van een individu in een steekproef |
Volgorde-effect | Een verandering in de score die veroorzaakt wordt door deelname aan een voorafgaand onderzoek, in plaats van door de onafhankelijke variabele |
Individuele verschillen | Kenmerken die per persoon verschillen, zoals leeftijd, geslacht en persoonlijkheid |
Hoofdstuk 12 | |
Schatting | Een techniek die gebruikt wordt voor verklarende statistiek, waarbij gegevens over een steekproef gebruikt worden om de parameter van de populatie te schatten |
Puntschatting | Een schatting op basis van één enkel getal |
Intervalschatting | Een schatting die gebaseerd is op een interval van waarden |
Betrouwbaarheidsinterval | Een interval dat gebruikt wordt voor een intervalschatting, dat bepaald wordt door een specifiek kansniveau om de betrouwbaarheid te vergroten |
Statistische significantie | De waarschijnlijkheid dat de nulhypothese waar is, op basis van statistisch vastgestelde grenswaarden |
Klinische significantie / praktische significantie | De waarschijnlijkheid dat een gemeten effect daadwerkelijk relevant i |
Oefenvragen Methodenleer & Statistiek 1
Wat is het verschil tussen beschrijvende statistiek en inductieve statistiek?
Bij een steekproef hoort een ………; bij een populatie hoort een……….
populatie; parameter
statistiek; parameter
parameter; statistiek
Een steekproeffout ontstaat doordat:
Er niet genoeg mensen in de populatie zijn
Er een verschil is tussen de specifieke personen in de steekproef en alle mensen in een populatie
Er een verschil is tussen iedere steekproef
De ………variabele heeft invloed op de ……… variabele
onafhankelijke; afhankelijke
experimentele; controle
experimentele; afhankelijke
Wat is een quasi-onafhankelijke variabele?
Wat is het doel van correlationeel onderzoek?
Het verschil tussen twee groepen meten
De invloed van de ene op de andere variabele meten
Het verband tussen twee variabelen meten
Wat is het verschil tussen continue en discrete variabelen?
Een onderzoeker wil weten wat de invloed van de hoeveelheid glucose in het bloed op geluksgevoel is. Hij meet concentraties van 2 mmol/L tot 10 mmol/L. Wat zijn de absolute grenswaarden van de concentratie glucose?
Er wordt op de Universiteit Utrecht onderzoek gedaan naar het zelfbeeld van eerstejaars studenten. Ze moeten vragen beantwoorden op een schaal van 1 (laag) tot 7 (hoog). Op wat voor niveau wordt er gemeten?
nominaal
ordinaal
interval
Er wordt onderzoek gedaan naar de bereidheid van drugsverslaafden in Nederland om zich te laten opnemen in een kliniek. Een groep van 100 verslaafden wordt geselecteerd om vragenlijsten te beantwoorden. Wat is de populatie in dit onderzoek?
De groep van 100 verslaafden
De Nederlandse bevolking
De drugsverslaafden in Nederland
Wat zijn de twee doelen van het standaardiseren van scores?
Wat betekent een z-score van 1,00?
De volgende X-waarden zijn bekend over een steekproef: 4, 5, 6, 6, 7 en 8. Welke z-waarde hoort bij de score 8?
Wat is de kans dat een score van 7 in een steekproef komt als μ = 14 en σ = 5?
Wat is de staart van een verdeling?
Welk kenmerk is onderscheidend van de verdeling van steekproefgemiddelden?
Wat is waar met betrekking tot de vorm van de verdeling van steekproefgemiddelden?
Hoe groter de steekproef, hoe meer de gemiddelden verspreid zijn
Hoe kleiner de steekproef, hoe meer normaalverdeeld
Hoe groter de steekproef, hoe dichter de gemiddelden bij elkaar liggen
Welk van de volgende kenmerken wordt niet beschreven door de centrale limiettheorie?
Grootte van de steekproef
Vorm van de steekproef
Variabiliteit van de steekproef
Wat is het verschil tussen standaarddeviatie en standaardfout?
In een onderzoeksrapport staat dat er een significant verschil is tussen een experimentele groep en een controlegroep met t(19) = 3.36. Hoeveel participanten deden mee aan dit onderzoek?
a. 38
b. 19
c. 20
In een onderzoek wordt het verschil tussen mannen en vrouwen op agressie gemeten. Er doen 20 mannen en 20 vrouwen mee. De gemiddelde score van de mannen is M = 84 en SS = 1940. De gemiddelde score van de vrouwen is M = 73 en SS = 1480. Bereken de gepoolde variantie.
Bereken de t-waarde voor het onderzoek in vraag 21.
Wat is het effect van steekproefgrootte op de uitkomst van een hypothesetest?
a. De kans op een significant effect is groter bij een grotere steekproef.
b. De kans op een significant effect is kleiner bij een grotere steekproef.
c. De effectgrootte wordt kleiner bij een grotere steekproef
Negen PABO-studenten worden getest op rekenvaardigheid. Ze hebben een gemiddelde score van 13 punten en de kwadratensom is 72.
Hoe groot moet de t-waarde zijn bij een alfaniveau van .05 voor een significant resultaat?
Het gemiddelde van alle PABO-studenten is een score van 10. Is er een significant verschil met de negen studenten van bovenstaande vraag?
Wat is de effectgrootte voor het verschil van bovenstaande vraag?
Wat is de relatie tussen power en alfaniveau?
Bereken de kans dat een steekproefgemiddelde groter is dan 100 bij een steekproef van 25 proefpersonen uit een populatie met gemiddelde 90 en standaarddeviatie 10.
Bij een gemiddelde van 30 en een standaardafwijking van 8 is een score van 36 normaal. Wat gebeurt er als de standaardafwijking verkleint naar 2?
In een onderzoek wordt gevraagd naar de hobby’s van tieners. Ze kunnen kiezen uit sporten, muziek, lezen en overige hobby’s. In wat voor grafiek kunnen de resultaten het beste worden weergegeven?
a. Staafdiagram
b. Histogram
c. Polygoon
Antwoorden
Beschrijvende statistiek is voor het beschrijven van data, inductieve statistiek voor het interpreteren ervan.
Statistiek; parameter
Er een verschil is tussen de specifieke personen in een steekproef en alle mensen in een populatie.
onafhankelijke, afhankelijke
Een variabele die de afhankelijke variabele beïnvloedt, maar niet gemanipuleerd is.
Het verband tussen twee variabelen.
Een continue variabele kan oneindig opgedeeld worden, terwijl een discrete variabele bestaat uit vaste waarden.
1,5 en 10,5
Ordinaal
De drugsverslaafden in Nederland
De positie van een score in de verdeling omschrijven, en het vergelijken van de scores met andere verdelingen.
Een z-score van 1,00 betekent dat de score 1 standaardafwijking boven het gemiddelde ligt.
z = 0,63
De staart is het kleinste gedeelte van de verdeling achter het alfaniveau.
8% (0.0808)
De verdeling van steekproefgemiddelden bestaat niet uit scoren, maar uit statistieken.
Hoe groter de steekproef, hoe groter de gemiddelden bij elkaar liggen.
Grootte van de steekproef.
Standaardafwijking beschrijft de verdeling van scores door het verschil tussen X en μ, de standaardfout beschrijft het verschil tussen M en μ.
20
De gepoolde variantie is 90
De t-waarde is 3.67
De kans op een significant effect is groter bij een grotere steekproef.
Het alfaniveau ligt op ±2.306
Ja, t (8) = 3.00
De proportieverklaarde variantie (r²) is 0.53. Dit is een groot effect.
Als het alfaniveau groter wordt, wordt de power ook groter. Oftewel: de kans op een significant effect wordt groter.
De standaardfout is 2 en de z-score is 2.50. De kans is dus 0.0062 of 0,6%.
De score van 36 wordt een extreme score, want z = 3.00
Het zijn nominale data, dus in een staafdiagram.
Tentamentraining JoHo/Bijlesacademie
Bereid je nog beter voor op de tentamens! De Bijlesacademie organiseert in samenwerking met JoHo voor dit vak een tentamentraining. Met je JoHo-abonnement krijg je 10% korting op de training. Kijk voor data en beschikbaarheid op de website van de Bijlesacademie.
- 1 of 2141
- volgende ›
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
Add new contribution