Persoonlijkheid en individuele verschillen - RUG - Oefententamen 2007

Vragen

Vraag 1

Welke van de volgende vier typen kan worden aangeduid als het ‘vrolijk, vriendelijke’ type?

  1. het sanguistische
  2. het cholerische
  3. het flegmatische
  4. het melancholische

Vraag 2

Welk domein vertrouwt het sterkste op de statistische methode om fundamentele eigenschappen te identificeren?

  1. het dispositioneel domein
  2. het biologische domein
  3. het domein van de aanpassing
  4. het sociaal en cultureel domein

Vraag 3

Als bij iemand vier keer de persoonlijkheid is beoordeeld, en iedere keer krijgt die persoon dezelfde score, dan weten we dat die beoordeling…

  1. betrouwbaar is
  2. valide is
  3. statistisch significant is
  4. alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 4

Als mensen die hoog scoren op extraversie ook hoog scoren op metingen van gelukkig zijn, dan zijn extraversie en gelukkig zijn…

  1. niet gecorreleerd
  2. positief gecorreleerd
  3. negatief gecorreleerd
  4. misschien gecorreleerd, maar er is te weinig informatie om daar iets over te zeggen

Vraag 5

Welk van de onderstaande kenmerken is typerend voor iemand met een histrionische persoonlijkheidsstoornis?

  1. gevoel van superioriteit
  2. pathologische jaloezie
  3. excessief aandacht trekken
  4. gebruik van fysiek geweld

Vraag 6

Om een theoretische brug te slaan tussen persoonlijkheid en fysiologie zou men:

  1. specifieke condities of stimuli moeten specificeren
  2. een psychologische response moeten specificeren
  3. een fysiologische indicator moeten specificeren
  4. alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 7

Een persoon die eerder ’s ochtends koffie drinkt dan ’s avonds is iemand:

  1. met een grotere activiteit in de linker hemisfeer
  2. met een grotere activiteit in de rechter hemisfeer
  3. die hoog scoort op ‘morningness’
  4. die hoog scoort op ‘eveningness’

Vraag 8

Hoeveel procent van zijn of haar kinderen heeft een ouder gemeen met elk van zijn of haar kinderen?

  1. 25%
  2. 50%
  3. 75%
  4. 100%

Vraag 9

Volgens recent onderzoek (o.a. de studie van Bailey e.a.), blijkt

  1. dat seksuele oriëntatie enigszins erfelijk is
  2. dat homoseksualiteit correleert met gender non-conformiteit
  3. dat gender non-conformiteit tot op zekere hoogte erfelijk is
  4. alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 10

De meeste studies waarin getracht wordt specifieke genen aan persoonlijkheid te relateren:

  1. slagen er niet in zo’n relatie te vinden
  2. vinden dat specifieke genen slechts een zeer klein deel van de variatie verklaart
  3. vinden dat specifieke genen een matige hoeveelheid van de variatie verklaart
  4. vinden dat specifieke genen een groot deel van de variatie verklaart

Vraag 11

Welk van de volgende mogelijkheden vormt geen evolutionaire functie van emoties?

  1. emoties geleiden mensen in de richting van activiteiten die fitness doen toenemen
  2. emoties kunnen gebruikt worden om andere mensen te exploiteren
  3. emoties kunnen bijdragen aan ‘life satisfaction’
  4. emoties kunnen universeel begrepen worden

Vraag 12

De intrapsychische benadering ziet gedrag als

  1. vooral random
  2. vooral veroorzaakt door omgeving
  3. vooral bepaald door mentale krachten
  4. geen van bovenstaande antwoorden is juist

Vraag 13

Welk van de volgende begrippen verwijst naar het instinct voor plezier, in het bijzonder seksueel plezier?

  1. onbewuste
  2. libido
  3. thanatos
  4. superego

Vraag 14

Defensie mechanismen

  1. opereren onbewust
  2. vereisen psychische energie
  3. zijn het resultaat van het functioneren van het ego
  4. alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 15

Welk psychoseksueel stadium wordt het meest geassocieerd met controle?

  1. orale stadium
  2. anale stadium
  3. fallische stadium
  4. genitale stadium

Vraag 16

Welk van de volgende begrippen verwijst naar een poging van de psychoanalytische therapeut om een onbewust conflict van een patiënt te beschrijven?

  1. interpretatie
  2. overdracht (transference)
  3. projectie
  4. inzicht

Vraag 17

Onderzoek naar subliminale perceptie suggereert

  1. dat het doorgaans de motivatie van mensen beïnvloedt
  2. dat informatie onbewust in het geheugen terecht kan komen
  3. dat subliminale perceptie niet mogelijk is
  4. antwoord a en b zijn allebei juist

Vraag 18

Volgens Horney kunnen de meeste verschillen tussen jongens en meisjes worden toegeschreven aan:

  1. genen
  2. hormonen
  3. verschillen tussen het tot een goed einde brengen van het fallische stadium
  4. culturele verschillen

Vraag 19

Wallerstein vond dat kinderen van gescheiden ouders

  1. depressiever waren
  2. meer last hadden van leerproblemen
  3. droomden dat de ouders weer bij elkaar zouden komen
  4. alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 20

Volgens Murray zouden mensen opzettelijk spanning verhogen

  1. wanneer ze lijden aan geestesziekten
  2. omdat ze aandacht van anderen willen
  3. omdat ze spanningsreductie prettig vinden
  4. geen van bovenstaande antwoorden is juist

Vraag 21

Welke term beschrijft het beste het begrijpen van een persoon vanuit zijn of haar gezichtspunt?

  1. ‘positive regard’
  2. ‘genuine acceptance’
  3. empatie
  4. reflectie

Vraag 22

Een onderzoeker op dispositioneel gebied zou verwachten dat iemand die op het werk vriendelijk is:

  1. thuis ook vriendelijk is
  2. vriendelijk is in sociale situaties
  3. thuis eerder niet vriendelijk is
  4. antwoord a en b zijn allebei juist

Vraag 23

Welk van de volgende methoden is een statistische benadering die groepen items identificeert die covariëren?

  1. orthogonaliteit
  2. factor analyse
  3. de ‘act-frequency’ benadering
  4. de rationele schaal-constructie

Vraag 24

In de circumplex van Wiggins, geven dominantie en warmte-vriendelijkheid (agreeableness) de relatie van:

  1. ‘adjacency’ aan
  2. bipolariteit aan
  3. orthogonaliteit
  4. factor ladingen aan

Vraag 25

Als een eigenschap verandert in de tijd, dan zullen test-hertest correlaties

  1. altijd laag zijn
  2. altijd hoog zijn
  3. altijd laag zijn bij gelijke rangorde
  4. altijd hoog zijn bij gelijke rangorde

Vraag 26

Als een onderzoeker de relatie zou willen beschrijven tussen introversie en ‘job satisfaction’ onder bibliothecarissen, dan zal de onderzoeker waarschijnlijk te maken krijgen met:

  1. het criterium probleem
  2. ‘faking’
  3. het probleem van beperkt bereik (‘restricted range’)
  4. sterke situaties

Vraag 27

Correlaties tussen dezelfde soort metingen op verschillende tijdstippen worden genoemd:

  1. validiteitscoëfficiënten
  2. stabiliteitscoëfficiënten
  3. gemiddelde niveau stabiliteit
  4. rangorde stabiliteit

Vraag 28

Iemand die gebeurtenissen in verband brengt met voorbije ervaringen is betrokken in:

  1. personaliserende cognitie
  2. objectiverende cognitie
  3. causale attributie
  4. defensief pessimisme

Vraag 29

IQ-tests worden doorgaans geïnterpreteerd als metingen van

  1. ‘achievement’ intelligentie
  2. ‘aptitude’ intelligentie
  3. emotionele intelligentie
  4. geen van bovenstaande antwoorden is juist

Vraag 30

Hoge niveaus van affectieve intensiteit worden geassocieerd met:

  1. type A persoonlijkheid
  2. hoge niveaus van neuroticisme
  3. hoge niveaus van extraversie
  4. antwoord b en c zijn allebei juist

Vraag 31

Wanneer het gedrag van een persoon onbedoeld een bepaalde reactie bij een ander oproept, spreken we van:

  1. manipulatie
  2. selectie
  3. evocatie
  4. alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 32

In tegenstelling tot feitelijke verschillen, worden opvattingen over de manieren waarop mannen en vrouwen verschillen:

  1. ‘sex differences’ genoemd
  2. ‘gender differences’ genoemd
  3. beschreven als adaptieve problemen
  4. ‘gender stereotypes’ genoemd

Vraag 33

Onderzoek heeft aangegeven dat coöperatieve culturen zich vooral ontwikkelen:

  1. in koelere klimaten
  2. in warmere klimaten
  3. daar waar er meer variabele bronnen bestaan
  4. daar waar er minder variabele bronnen bestaan

Vraag 34

Welk van de volgende modellen is niet een model waarin relaties worden gelegd tussen gedrag en gezondheid?

  1. het circumplex model
  2. het interactioneel model
  3. het transactioneel model
  4. het predispositionele model

Vraag 35

Op welke As van de DSM-IV worden persoonlijkheidsstoornissen beschreven?

  1. As-5
  2. As-1
  3. As-2
  4. antwoord a en c zijn allebei juist

Vraag 36

Welke persoonlijkheidsstoornissen zijn bij hetzelfde cluster ingedeeld?

  1. afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis
  2. afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en borderline persoonlijkheidsstoornis
  3. afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en schizotypische persoonlijkheidsstoornis
  4. afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en antisociale persoonlijkheidsstoornis

Vraag 37

Wat is een voorbeeld van een ‘daily hassle’?

  1. verhuizing
  2. het huishouden
  3. zwangerschap
  4. een nieuwe baan

Vraag 38

Een spraakzaam persoon

  1. zal altijd meer praten dan een rustig persoon
  2. kan zijn mond nooit houden
  3. praat meer dan een rustig persoon in bijvoorbeeld het theater
  4. praat gemiddeld meer dan een rustig persoon

Vraag 39

In welk van de volgende vragen wordt onderzoek naar persoonlijkheidseigenschappen benadrukt?

  1. hoeveel fundamentele eigenschappen bestaan er?
  2. hoe zijn eigenschappen binnen de persoon georganiseerd?
  3. waar komen eigenschappen vandaan?
  4. alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 40

Wat een persoon je vermeldt over zijn of haar attitudes wordt beschouwd als…

  1. S-data
  2. O-data
  3. T-data
  4. L-data

Vraag 41

Wanneer verschillende metingen van hetzelfde construct hoog correleren met een bepaalde test, dan heeft die test hoge….

  1. convergente validiteit
  2. discriminante validiteit
  3. face validiteit
  4. geen van bovenstaande antwoorden is juist

Vraag 42

Biologische verschillen die waarschijnlijk persoonlijkheidsverschillen teweegbrengen:

  1. worden biologische correlaten genoemd
  2. worden biologische substraten genoemd
  3. gehoorzamen de wet van Yerkes-Dodson
  4. worden gezien als cardiovasculaire reactiviteit

Vraag 43

Welk van de volgende eigenschappen is het meest gerelateerd aan biologische ritmes?

  1. extraversie
  2. ‘sensation-seeking’
  3. ‘morningness-eveningness’
  4. Impulsiviteit

Vraag 44

Het Menselijk Genoom Project:

  1. is een grote mislukking geweest
  2. heeft de volgorde van DNA moleculen in mensen geïdentificeerd
  3. heeft de functies van de meeste menselijke genen geïdentificeerd
  4. heeft ontdekt dat mensen erg verschillen in hun genen

Vraag 45

Als de correlatie tussen eigenschappen van adoptieouders en adoptiekinderen hoog is:

  1. mogen we veronderstellen dat er sprake is van genetische invloed
  2. mogen we veronderstellen dat er sprake is van omgevingsinvloed
  3. mogen we veronderstellen dat er sprake is van gedeelde omgeving
  4. is er niet voldoende informatie om hierover iets te zeggen

Vraag 46

Wanneer een persoon die een trieste dispositie heeft medicijnen neemt die hem of haar gelukkig maken, dan is dat een voorbeeld van welk soort correlatie tussen genotype en omgeving?

  1. passieve
  2. positieve
  3. negatieve
  4. reactieve

Vraag 47

Incidentele effecten van adaptaties worden genoemd:

  1. evolutionaire bijproducten
  2. random variaties
  3. domein specifieke adaptaties
  4. functionele adaptaties

Vraag 48

Onderzoek naar moord en doodslag geeft aan dat

  1. mannen vooral vrouwen doden
  2. mannen vooral mannen doden
  3. vrouwen vooral mannen doden
  4. vrouwen vooral vrouwen doden

Vraag 49

Freud dacht dat de menselijk psyche opereerde als een:

  1. ploeg
  2. hydraulisch systeem
  3. telescoop
  4. wetenschapper

Vraag 50

Een conflict tussen ego en superego wordt ervaren als:

  1. objectieve angst
  2. neurotische angst
  3. morele angst
  4. psychische angst

Vraag 51

Excuses of acceptabele verklaringen voor onacceptabel gedrag vormen een voorbeeld van:

  1. reactie formatie
  2. ‘displacement’
  3. rationalisatie
  4. projectie

Vraag 52

Wie zijn volgens Freud het meest gemotiveerd om hun conflicten in het fallische stadium op te lossen?

  1. meisjes meer dan jongens
  2. jongens meer dan meisjes
  3. eigenlijk geen verschil
  4. meisjes zijn meer of minder gemotiveerd dan jongens afhankelijk van hun penisnijd

Vraag 53

Waarmee wordt het geheugen-model aangeduid dat suggereert dat informatie wordt
opgeslagen door associaties met andere elementen uit het geheugen?

  1. cognitieve onbewuste
  2. ‘confirmatory bias’
  3. ‘spreading activation’
  4. geinternaliseerde objecten

Vraag 54

Erikson’s vijfde stadium is identiteit versus ...

  1. inferioriteit
  2. stagnatie
  3. rolverwarring
  4. isolatie

Vraag 55

Welke relatiestijl wordt gekenmerkt door de minste problemen?

  1. de zekere stijl
  2. de vermijdende stijl
  3. de ambivalente stijl
  4. de gescheiden (‘separated’) stijl

Vraag 56

Mensen die hoog scoren op de prestatie-motivatie behoefte prefereren taken met welk niveau van moeilijkheid?

  1. laag
  2. hoog
  3. matig (tussen in)
  4. het hangt van de taak af

Vraag 57

De humanistische traditie wordt het meest geassocieerd met

  1. het zelfactualisatie motief
  2. de behoefte aan macht
  3. de behoefte aan intimiteit
  4. de prestatiebehoefte

Vraag 58

Welke van de volgende alternatieven behoort tot de historische functie van maskers?

  1. verandering
  2. bescherming
  3. preservator
  4. alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 59

Persoonlijkheidspsychologen geloven dat eigenschappen (traits):

  1. gedrag beschrijven
  2. gedrag veroorzaken
  3. antwoord a en b zijn beide juist
  4. antwoord a en b zijn beide onjuist

Vraag 60

Iemand die anti-sociaal is en gebrek aan empathie toont scoort waarschijnlijk hoog op de eigenschap:

  1. extraversie
  2. neuroticisme
  3. psychoticisme
  4. alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 61

Eigenschapspsychologie veronderstelt dat een persoon die nu dominant is

  1. morgen waarschijnlijk ook dominant zal zijn
  2. volgende maand waarschijnlijk ook dominant zal zijn
  3. volgend jaar waarschijnlijk ook dominant zal zijn
  4. alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 62

Het gezichtspunt van de persoon-situatie interactie houdt in dat wanneer we een bepaald gedrag observeren:

  1. zowel de relevante persoonlijkheidseigenschap als de geschikte situatie beschikbaar zullen zijn
  2. die observatie mogelijk is omdat situaties persoonlijkheidseigenschappen veroorzaken
  3. het gedrag consistent zal blijven over situaties
  4. we dat gedrag nagenoeg geheel aan persoonlijkheid kunnen toeschrijven

Vraag 63

Als je onderzoek zou doen naar de relatie tussen de eigenschap dominantie en carrièrekeuze, dan zou je er goed aan doen die mensen te selecteren:

  1. die op dominantie vallen op het 90ste percentiel en daarboven
  2. die op dominantie vallen op het 10de percentiel en daar beneden
  3. die op dominantie scoren tussen het 20ste en 80ste percentiel
  4. die op dominantie scoren tussen het 1ste en het 100e percentiel

Vraag 64

Welke van de volgende alternatieven is geen component van ‘sensation seeking’?

  1. zoeken naar spanning en avontuur
  2. ‘disinhibition’
  3. sociabiliteit
  4. ‘boredom susceptibility’

Vraag 65

Veld-afhankelijke mensen:

  1. besteden meer aandacht aan visuele cues dan veld-onafhankelijke mensen
  2. besteden minder aandacht aan visuele cues dan veld-onafhankelijke mensen
  3. verschillen niet van veld-onafhankelijke mensen met betrekking tot visuele cues
  4. zijn minder succesvol dan veld-onafhankelijke mensen

Vraag 66

Als een land rijker wordt:

  1. worden mensen ook gelukkiger
  2. worden mensen minder gelukkig
  3. blijft geluk ongeveer hetzelfde
  4. worden meer mensen depressief

Vraag 67

In vergelijking tot mensen met een hoge zelfwaardering zijn mensen met een lage zelfwaardering:

  1. meer preventief georiënteerd
  2. meer promotie georiënteerd
  3. meer georiënteerd op niet slagen dan op wel slagen
  4. antwoord a en c zijn beide juist

Vraag 68

Voor wie geldt dat ze de meeste boosheid in hun echtgeno(o)t(e) oproepen?

  1. mensen die laag scoren op ‘agreeableness’
  2. mensen die hoog scoren op ‘agreeableness’
  3. mensen die laag scoren op ‘conscientiousness’
  4. mensen die hoog scoren op ‘conscientiousness’

Vraag 69

Vrouwen scoren doorgaans hoger dan mannen op

  1. impulsiviteit
  2. agressiviteit
  3. angst
  4. alle bovenstaande antwoorden zijn juist

Vraag 70

Als een cultuur hiërarchieën belangrijk vindt, dan wordt het beschreven als

  1. individualistisch
  2. collectivistisch
  3. vertikaal
  4. horizontaal

Antwoordindicatie

  1. A
  2. A
  3. A
  4. B
  5. C
  6. B
  7. D
  8. B
  9. D
  10. C
  11. C
  12. C
  13. B
  14. D
  15. B
  16. A
  17. D
  18. D
  19. D
  20. C
  21. C
  22. D
  23. B
  24. C
  25. C
  26. C
  27. B
  28. A
  29. B
  30. D
  31. C
  32. D
  33. C
  34. A
  35. C
  36. A
  37. B
  38. D
  39. D
  40. A
  41. A
  42. B
  43. C
  44. B
  45. B
  46. C
  47. A
  48. B
  49. B
  50. C
  51. C
  52. B
  53. C
  54. C
  55. C
  56. A
  57. C
  58. A
  59. D
  60. C
  61. D
  62. A
  63. D
  64. C
  65. A
  66. C
  67. D
  68. A
  69. C
  70. C

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
1616