Samenvatting bij De Oudere - Geneeskunde - oud - UL - Stof (deel 1) - 2013/14
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014. Zie ook:
Thema 1: Hoe en waarom wij verouderen |
Veroudering: met het verlopen van de tijd verzwakt de mens, wordt gevoeliger voor ziekte en omgevingsfactoren, verliest de mobiliteit en ondergaat leeftijdsgerelateerde fysiologische veranderingen.
Levensverwachting: proportie van de mogelijke leeftijd die een persoon kan bereiken.
Levensspanne: biologische limiet van hoeveel jaar een soort kan overleven (verwachting). Chronologische leeftijd: gerontologische leeftijd (berekend op basis van het risico op overlijden, ‘force of mortality’).
De bevolkingsgroei kan verklaard worden door enerzijds verbeterde overleving van specifieke ziektes en anderzijds door verhoogde geboortecijfers.
Hoewel 65+’ers slechts 12 procent van de populatie vormen, zorgen zij voor 1/3e van de kosten in de gezondheidszorg. De vergrijzing wordt veroorzaakt door verbeteringen in sociale condities en medische zorg. De meest voorkomende doodsoorzaken bij ouderen zijn; hartziekten, kanker, beroerte, COPD, influenza/pneumonie en Alzheimer. Mensen worden nu ouder, maar leven daardoor ook langer met beperkingen (maar niet alle beperkingen zijn permanent, sommige ouderen hebben tijdelijke periodes!).
Het doel van de gezondheidszorg is om mensen zo lang mogelijk zonder beperkingen te laten leven. Hoewel ouderen meer chronische ziektes hebben, rapporteren zij hun gezondheid als goed (40% zeer goed/excellent), wat ons vertelt dat de ouderen beschikken over goed coping-gedrag. Het functioneren wordt bekeken aan de hand van de mogelijkheden in het dagelijks leven dat vraagt om fysiek en cognitief vermogen.
Van belang is de ondersteuning die de oudere kan krijgen. Familie en vrienden (voornamelijk vrouwen en dochters) spelen hierbij een zeer belangrijke rol als caregivers. Het nodig zijn van het plaatsen in een verpleegtehuis kan afhankelijk zijn van deze steun. Het kan een zeer zware taak voor de familie zijn, daarom moet geprobeerd worden de druk te verminderen door middel van ondersteuning van bepaalde taken.
Vanwege het nieuwe financieringsbeleid van ziekenhuizen worden patiënten tegenwoordig sneller ontslagen waarna ze moeten revalideren in een verpleegtehuis, waarna er weer verpleegtehuizen/afdelingen zijn ontstaan voor kort verblijf (jongere populatie, fysieke problemen, vanuit een ziekenhuis) of voor lang verblijf (ouder, verwardheid, incontinentie). Ook wordt er gebruik gemaakt van het verpleegtehuis als familie niet genoeg ondersteuning kan bieden aan de patiënt (uitputting, voornamelijk bij incontinentie en gedragsproblemen). De hoeveelheid verpleeghuisopnames neemt toe met de leeftijd en meer vrouwen worden opgenomen dan mannen. De grote meerderheid van patiënten die wordt opgenomen in een verpleegtehuis worden
Artikel “the biology of ageing”
De continuerende toename in levensverwachting laat zien dat, in tegenstelling tot alle voorspellingen, de levensverwachting (nog) geen plafond heeft bereikt dat vastgesteld is door genetische programmering. Maximale levensduur is een intrinsieke, erfelijk bepaalde eigenschap van de soort die kan worden ingeschat onder ideale aanpassing aan de levensomstandigheden. Onze kennis over de biologische mechanismen die een rol spelen bij de veroudering neemt ook toe en laat ons zien dat het proces van veroudering flexibel is.
Veroudering is een zeer gecompliceerd proces waarbij de functies van het lichaam worden aangetast, van moleculair tot populatieniveau. Om veroudering te kunnen begrijpen moeten de processen op elk niveau worden bekeken.
Waarom verouderen we?
Vanuit de evolutietheorie weten we dat soorten zich aanpassen aan de omgeving. Dit proces speelt zich ook af binnen onze eigen soort, de mens. Door het proces van natuurlijke selectie is de mens in staat te overleven onder extreme omstandigheden.
Vanuit het Darwiniaans denken is goed te verklaren hoe natuurlijke selectie zijn werk doet tijdens geboorte, ontwikkeling en voortplanting. Individuen die slechter aan de omgeving zijn aangepast, zullen minder/geen nakomelingen krijgen, waardoor de slechte genen vanzelf zullen verdwijnen uit de populatie. Moeilijker is te begrijpen op welke manier natuurlijke selectie en genetische invloeden ons verouderingsproces bepalen. Natuurlijke selectie kan in principe geen rol spelen in de genetische invloed op het verouderingsproces, omdat voortplanting plaatsvindt voordat deze eventuele genen, die het verouderingsproces beïnvloeden, tot uiting komen. Omdat natuurlijke selectie geen invloed heeft op genen die pas na de vruchtbare periode een rol gaan spelen, hebben zich duizenden jaren lang mutaties in deze genen kunnen opstapelen, zonder dat we er iets van merkten. Mensen waren namelijk al overleden, voordat deze genen een rol gingen spelen.
Deze genen kwamen pas tot uiting toen in de ontwikkelde landen de levensverwachting sterk steeg (demografische transitie). Wel is gebleken dat onze genen slechts verantwoordelijk zijn voor 25% van het verouderingsproces.
De mutatie-accumulatie theorie (van Medawar): veroudering komt door de accumulatie van laatwerkende deletie germ-line mutaties. Deze zijn minder vatbaar voor natuurlijke selectie, omdat ze pas op oudere leeftijd naar boven komen. Anders uitgelegd: Mortaliteit door extrinsieke oorzaken is de verklaring waarom slechts een klein gedeelte van het geboortecohort overleeft tot op oude leeftijd. Dit komt dus pas naar voren wanneer de kindersterfte vermindert en de populatie de kans krijgt om oud te worden ( = demografische transitie).
Antagonistische pleiotropie: genen hebben verschillende effecten in verschillende context. Er vindt positieve selectie plaats op een gen met een voordeel op overlevingskans vroeg in het leven, ook al heeft dat gen een negatief effect op overlevingskans later in het leven. Voorbeelden hiervan zijn genen die zowel coderen voor beschermende factoren tegen malaria, maar veroorzakende factoren van sikkelcelanemie. Hetzelfde geldt voor cholera en CF.
De disposable soma theorie: investeringen in houdbaarheid en behoud van somatische weefsels zouden genoeg moeten zijn om het lichaam in goede staat te houden tijdens de normale levensverwachting in de wilde natuur, met een beetje reservecapaciteit. Geslachtscellen worden wel beter beschermd en onderhouden, omdat dit belangrijk is om gezondheid door de generaties heen te handhaven, terwijl ondersteuning van het lichaam slechts nodig is voor één generatie.
Moleculaire schade kan overgaan tot cellulaire schade. Dit proces wordt vertraagd door reparatiemechanismen, goede voeding en leefstijl. De cellulaire schade kan vervolgens overgaan tot disability en ziekte. Het proces wordt versneld door inflammatie.
Hoe wordt veroudering veroorzaakt?
De evolutionaire verklaring zegt dat veroudering niks meer is dan de geleidelijke, levenslange accumulatie van kleine foutjes in de cellen en organen van het lichaam. Genetische regulatie speelt een rol in hoe snel deze accumulatie gaat en of/wanneer er reparatie van deze foutjes optreedt. Deze beschadigingen treden al op jonge leeftijd (in utero) op, maar de fractie van deze cellen en de beschadiging in de cellen is minimaal. Echter, naarmate de tijd vordert stapelen deze foutjes zich op en ontstaat functievermindering van organen. Zo zou er een grotere overlap zijn tussen de causale paden leidend tot normale veroudering en leeftijdsgerelateerde aandoeningen dan tot nu toe aangenomen werd.
Specifieke combinatie van risicofactoren moet aanwezig zijn om samen een ‘oorzaak’ te vormen, welke zich uit in een ‘effect’ of fysieke verandering. Dit effect kan veroorzaakt worden door verschillende combinaties van risicofactoren, elke combinatie leidt tot een andere ‘oorzaak’. Soms leidt het zelfs tot een ander ‘effect’, waaruit blijkt dat sommige ziektes gemeenschappelijke/overeenkomstige risicofactoren hebben. De risicofactoren kunnen zich geleidelijk aan in het leven opstapelen, waardoor uiteindelijk de ‘oorzaak’ en het ‘effect’/veroudering optreden.
Sommige ouderen zijn kwetsbaar en hebben weinig reservecapaciteit over doordat allerlei lichaamsfuncties verminderd zijn. Een enkele factor kan een trigger zijn om een cascade van gebeurtenissen op gang te brengen die uiteindelijk leiden tot de dood. Er ontstaat een soort domino-effect.
Mechanismen van celbeschadiging:
Door (ROS) reactieve oxygen species (= vrije radicalen) treedt beschadiging op aan DNA, telomeren en mitochondriaal DNA. Dit kan op drie manieren plaatsvinden:
1. Schade aan celkern, chromosomen waardoor de werking van het gen verslechtert.
2. Schade aan telomeren, waardoor de delingsreservecapaciteit daalt.
3. Schade aan mitochondriaal DNA, waardoor minder energieproductie plaats vindt.
De capaciteit van DNA-reparatie speelt een belangrijke rol in de snelheid van veroudering. Een sleutelrol in de onmiddellijke cellulaire reactie op deze DNA-beschadigingen is weggelegd voor het enzym PARP (poly-ADP-ribose polymerase). Cellen van langlevende soorten bevatten meer PARP.
Korte telomeren: bij iedere celdeling worden de telomeren korter, behalve in geslachtscellen en bepaalde stamcellen, omdat daar het enzym telomerase aanwezig is. Stress, vooral oxidatieve stress, heeft een groot effect op de snelheid van telomeerverlies. Telomeren verkorten sowieso gedurende het leven, maar er zijn bepaalde ziektes die dit proces versnellen. Vrouwen die aangeven grote hoeveelheden psychologische stress te hebben, blijken kortere telomeren te hebben dan gemiddeld.
Er is een link tussen oxidatieve stress en veroudering door de accumulatie van mitochondrieel DNA (mtDNA) deleties en puntmutaties met de leeftijd. Mitochondrieën zijn ook een bron van ROS binnenin de cel, hierdoor zijn zij zowel verantwoordelijk voor een groot deel van de ROS-productie en meteen het doel ervan (van de oxidatieve stress).
Eiwitbeschadiging: accumulatie van beschadigde eiwitten die niet meer opgeruimd kunnen worden, zorgen ook voor veroudering en beschadigingen, zoals bij dementie, cataract en de ziekte van Parkinson. Dit is lastig te verklaren, omdat normaliter beschadigde eiwitten direct opgeruimd worden door het lichaam. De eiwitten zijn echter zodanig beschadigd, dat ze resistent worden tegen afbreken en zij niet door het normale verwijderingsysteem verwijderd kunnen worden.
Metabolisme: insuline-signaleringssystemen hebben ook effect op veroudering, omdat dit de respons verzorgt op verschillende voedingsstadia.
Vijf grote elementen die invloed hebben op het verouderingsproces van de mensen: genen, voeding, levensstijl (beweging), omgeving en toeval. Het proces is dus redelijk beïnvloedbaar en veel interventies kunnen verbeterde overleving en verbeterde kwaliteit van leven op oudere leeftijd veroorzaken.
De recente ontwikkeling van de levensduur van de mensen: sinds de industriële revolutie vanaf het midden van de 19e eeuw is de gemiddelde levensduur van de Westerse vrouw toegenomen van 45 tot ruim 80 jaar. Ook voor mannen is de gemiddelde levensduur gestegen, maar niet zo sterk als bij vrouwen waardoor er een ‘gat’ van 6 jaar is ontstaan. Vanaf 1850 volgt deze toename een rechte lijn (2-3 jaar per decennium) en het ziet er niet naar uit dat we een mogelijk bestaand plafond bereiken, wat eerst voorspeld werd. Bij deze nieuwe fase van menselijke veroudering wordt ook wel verwezen naar de demografische transitie, die de voorafgaande epidemiologische transitie volgt. Deze werd in de eerste fase gekenmerkt/veroorzaakt door de vermindering van mortaliteit door infectieziekten (door sanitatie), waardoor vooral de kindersterfte drastisch afnam. De demografische transitie werd veroorzaakt door verbeterde hygiëne, invoering van antibiotica en vaccinatie.
Japan laat zien dat rijkdom en een goede omgeving gecorreleerd zijn met levensverwachting. Japan heeft een grote economische en sociale ontwikkeling doorgemaakt. Verbeteringen in hygiëne, educatie, voeding en geneeskunde, veroorzaakt door een grotere welvaart, zijn positieve indicatoren voor langdurige gezondheid en afgenomen mortaliteit.
De tweede epidemiologische transitie (niet te verwarren met de demografische transitie) hangt samen met een gevolg van de eerste epidemiologische transitie. Doordat de kindersterfte daalde, werden gezinnen kleiner. Samen met sociaal-culturele factoren en technologische innovaties heeft dit ertoe geleid dat verminderde fertiliteit ook deel ging uitmaken van de totale erfelijke informatie van volgende generaties.
Zowel het ontstaan van ziekte als veroudering wordt veroorzaakt door een opeenstapeling van fouten. Door dit accumulatieproces te vertragen zullen mensen niet alleen ouder worden, maar ook langer gezond blijven.
De toegenomen levensverwachting wordt vergezeld door een toename van leeftijdsgeassocieerde aandoeningen.
Het concept van compressie van mortaliteit en morbiditeit blijkt niet juist te zijn: er is zelfs een decompressie van morbiditeit. Echter, daarentegen is er wel een toename van het aantal jaren zonder functionele beperkingen.
Bij verlenging van de gemiddelde levensduur stijgt zowel de duur van de ziektevrije periode als die van beperkingen en handicaps.
Originele genen in een nieuwe omgeving: onze genen zijn oorspronkelijk ontwikkeld voor een andere omgeving dan waar we nu in leven. Hoewel vaak gedacht wordt dat er geen natuurlijke selectie meer plaatsvindt in de menselijke samenleving, blijkt dit niet juist te zijn. Het gebied waarop natuurlijke selectie plaats vindt is misschien veranderd, maar het is zeer onwaarschijnlijk dat natuurlijke selectie helemaal niet meer plaatsvindt.
Er zijn sterke aanwijzingen gevonden dat een genetische predispositie voor “oud worden” samenhangt met een genetische predispositie voor verminderde vruchtbaarheid. Hierbij speelt ook sociaal economische status een rol.
Ook is er bewijs gevonden dat vrouwen met een pro-inflammatoir immuunsysteem meer moeilijkheden hebben met hun vruchtbaarheid, maar daarentegen wel beter beschermd zijn tegen infecties, en de daarbij komende schade.
Toekomstperspectief: onze levensstijl met overvloed aan voedsel en tekort aan beweging is een bedreiging voor de gezondheid. Beide zorgen voor een accumulatie van celbeschadigingen via biologische en fysiologische pathways die wij al goed begrijpen. Er is niet alleen kans op hart- en vaatziekten, maar veroudering zal ook sneller plaatsvinden. Een recente discussie gaat over de door de omgeving beïnvloede events die vroeg in het leven plaatsvinden die de biologische status van een individu op oudere leeftijd zouden bepalen. In de Barker hypothese wordt een verband gelegd tussen calorische restrictie op jonge en het ontstaan van afwijkingen aan het glucose-insuline metabolisme op latere leeftijd. Hoe meer we begrijpen van het proces van veroudering, hoe meer we een gezonde veroudering kunnen bewerkstelligen.
Thema 2: Veroudering en kanker |
Veroudering ontstaat door opstapeling van schade. Schade treedt op in eiwitten, vetten en DNA van de cellen en leidt tot een signaal dat een cel permanent stil legt of vernietigt door apoptose. Hierdoor kunnen beschadigde en verloren cellen vervangen worden en wordt de levensduur verlengd. Er kan echter tijdens dit proces ook kanker ontstaan. Verder wordt gedacht dat versnelde veroudering veroorzaakt wordt door uitputting van het vermogen tot regeneratie door overmatige inductie van apoptose en cellulaire senescentie.
Inhalatie van sigarettenrook of uitlaatgassen of door blootstelling aan UV-stralen van de zon, maar ook bijproducten van onze stofwisseling zijn factoren die kunnen leiden tot kanker. DNA loopt elke dag gemiddeld 50.000 beschadiging op. Elke cel bevat voor elk type beschadiging een reparatieset in de celkern bestaande uit een reeks speciaal voor dit doel toegeruste eiwitten – DNA reparatieset. Tumorsuppressorgenen remmen groei en kunnen onderverdeeld worden in ‘gatekeepers’ (veroorzaken celdood of leggen de celcyclus stil in beschadigde cellen - beperken ongecontroleerde celdeling door apoptose en cellulaire senescentie) en ‘caretakers’ (beschermen het genoom tegen schade en mutaties - beperken schadelast). Oncogenen bevorderen groei.
Celtype, fase van celcyclus, plaats, hoeveelheid en soort schade zijn een aantal factoren die bepalen welke respons zal volgen op schade. Er worden twee fundamentele soorten schade onderscheiden, namelijk mutagene laesies en cytotoxische laesies.
Caretakers zorgen voor weerbaarheid tegen stress, waardoor de levensduur verlengd wordt. Inactivatie van caretakers leidt tot versnelde ontwikkeling van een normale cel in een neoplastische cel. Herstel van schade in het DNA wordt veroorzaakt door ‘base excision repair’ (BSE) voor kleine laesies en ‘nucleotide excision repair’ (NER) voor grotere laesies. Schade aan beide strengen wordt hersteld via ‘non-homologous endjoining’ (NHEJ) of ‘homologous recombination’ (HR). Andere vormen van schadeherstel zijn ‘mismatch repair’ (MMR) en ‘crosslink repair’ (CLR). Syndromen met verhoogde kans op kanker waarbij kiemcelmutaties in caretakergenen worden gevonden, bewijzen de rol van caretakers bij het onderdrukken van de neoplastische ontwikkeling. Als gevolg van het ontstaan van kanker is de levensduur afgenomen.
Tijdens NER worden verschillende stappen doorlopen, waarvan de meeste stappen gedeeld worden door de twee NER pathways: ‘global genome NER’ (GG-NER – willekeurige laesies worden gerepareerd) of ‘transcription coupled repair’ (TCR – specifieke laesies die actief in een cel worden afgeschreven met hoge prioriteit, worden gerepareerd).
Een mutatie in een caretakergen hoeft niet altijd tot kanker te lijden. XPB en XPD (onderdeel van NER) spelen een rol in het openen van de DNA-helix rondom schade voor herstel. Daarnaast zijn ze ook actief bij transcriptie. Mutaties in XPB en XPD die het herstel beïnvloeden veroorzaken xeroderma pigmentosum (XP), mutaties in XPB en XPD die de transcriptie beïnvloeden veroorzaken het Cockayne syndroom of trichothiodystrofie. Bij deze laatste twee is geen sprake van een verhoogde gevoeligheid voor kanker.
Bij TCR wordt de schade herkend door de componenten CSA en CSB en deze zorgen dat schadeherstel van genen die getranscripteerd worden hogere prioriteit heeft dan schadeherstel van de rest van het genoom. Hierbij worden dus cytotoxische laesies verwijderd.
Mutaties in TCR veroorzaken dus premature veroudering als gevolg van cytotoxische laesies, terwijl mutaties in GG-NER resulteren in een predispositie voor kanker als gevolg van schade in het DNA. Door de cytotoxische laesies ondergaan cellen apoptose en celdood, hierbij is p53 betrokken. Schade in het DNA (pre-mutageen) resulteert bij replicatie in mutaties en daardoor carcinogenese.
TP53 is de meest bekende gatekeeper. Het zorgt ervoor dat bij stress de genen betrokken bij controle van de celcyclus, apoptose, DNA-herstel en angiogenese tot expressie komen. In 50% van alle kankergevallen wordt een mutatie van TP53 gevonden. Het meest bekende syndroom van TP53 kiemcelmutaties is het Li-Fraumeni syndroom. p53 knock-out muizen ontwikkelen zich normaal maar sterven vroeg aan kanker. Verhoogde p53-activiteit leidt echter niet tot een lang, kankervrij leven. Mutante p53 muizen hebben een afgenomen incidentie van kanker maar verouderen sneller (premature veroudering).
Apoptose en cellulaire senescentie spelen een belangrijke rol in het remmen van ongecontroleerde celdeling.
Apoptose is geprogrammeerde celdood waardoor cellen opgeruimd worden zonder omliggende cellen te beschadigen met necrose. Apoptose kan ontstaan via intrinsieke of extrinsieke pathways. De extrinsieke pathway met activatie van de caspase cascade veroorzaakt intracellulaire release van cytochroom C, DNA-fragmentatie en afbraak van het cytoskelet. Bij de intrinsieke pathway wordt de activiteit van p53 en expressie van pro-apoptotische eiwitten verhoogd, met dezelfde gevolgen. De intrinsieke pathway kan ook onafhankelijk van p53 geactiveerd worden.
Apoptose leidt tot uitputting van stamcellen, wat ook een rol speelt bij veroudering. Daarnaast wordt bij ouderen vaak een toegenomen expressie van pro-apoptotische genen gevonden en een downregulatie van anti-apoptotische genen. Dit leidt onder andere tot een verminderd immuunsysteem door meer apoptose van lymfocyten, de ziekte van Alzheimer, myocardiopathie en sarcopenie.
Senescentie is een permanente stop van de celcyclus. Het kan veroorzaakt worden door UV-licht, oxidatieve stress, gammastraling, overexpressie van oncogenen en methylatie van DNA. Hierbij zijn de p53 en CKI p16 activiteit toegenomen. p16 bindt aan Cdk4 en Cdk6, waardoor zij niet de interactie met D-cyclines kunnen aangaan en de celcyclus stopt. Het gevolg van het wegvallen van Cdk4 en Cdk6 is dat het retinoblastoom (Rb) eiwit gehyperfosforyleerd en daardoor geactiveerd wordt. Rb bindt aan E2F en remt daardoor transcriptie. De celcyclus wordt dus op twee manieren stilgelegd.
Sommige senescente cellen raken bestand tegen apoptose, waardoor ze zich opstapelen bij veroudering. Ze prolifereren niet maar de weefselkwaliteit gaat wel achteruit. Ook is de expressie van cytokines verhoogd, waardoor een pro-inflammatoire toestand ontstaat. De kans op kanker is daardoor toegenomen. Deze micro-veranderingen in de omgeving van senescente cellen kunnen ook de normale functie van stamcellen in weefselvernieuwing beïnvloeden. Mogelijk hangt dit samen met systemische factoren uit onder andere het serum. De stamcellen zelf ondergaan ook veranderingen als gevolg van veroudering.
Van TP53 codon 72 zijn twee polymorfismen bekend: Arginine (Arg) en Proline (Pro). Bij Arg/Arg is de celrespons meer geneigd naar apoptose, Pro/Pro wordt geassocieerd met meer senescentie. Uit de Leiden 85-plus studie bleek dat ouderen met Pro/Pro een langere overleving hebben dan ouderen met Arg/Arg. Wel was bij Pro/Pro de mortaliteit van kanker hoger.
Apoptose wordt geassocieerd met degeneratieve ziekten en veroudering in weefsels die voornamelijk bestaan uit post-mitotische cellen (hersenen, perifeer zenuwstelsel, skelet- en hartspier). Senescentie wordt geassocieerd met veroudering in weefsels met delende cellen (fibroblasten in de huid). Alle celtypen kunnen echter zowel apoptose als senescentie ondergaan. Waarschijnlijk zijn stamcellen de oorzaak van de voorkeur. Er kunnen daarom geen conclusies worden getrokken aan de bijdrage van apoptose en senescentie aan veroudering.
Antagonistische pleiotropie: evolutionair gezien vindt natuurlijke selectie plaats op gunstige factoren op jonge leeftijd (voornamelijk reproductieve factoren), dezelfde factoren zijn schadelijk op oudere leeftijd. Anders gezegd: het effect van natuurlijke selectie tegen mutaties neemt af met de leeftijd.
Huidkanker
Een aantal maligne huidtumoren ontstaat in premaligne huidafwijkingen. Tijdige herkenning is van groot belang.
Huidtumoren ontstaan ten gevolge van multifactoriële beschadiging van epidermis en dermis. Etiologische factoren zijn blootstelling aan zonlicht, weinig gepigmenteerde huid, een defect herstelmechanisme van DNA (vaak familiair bepaald), vroegere röntgenbestraling, uitgebreide littekenvorming, chronische ontstekingsprocessen en contact met toxische stoffen.
Premaligne dermatosen: keratosis actinica of keratosis senilis. Deze dyskeratose (vaak bij rokers) is vaak een leukoplakie aan de slijmvliezen die kan overgaan in plaveiselcelcarcinoom. Aan de huid komen keratosen voor in gelaat en op handruggen. Ze zijn meestal lichtrood schilferend en voelen rasperig aan. Verdikking kan wijzen op maligne ontaarding in plaveiselcarcinoom. Bevriezing met vloeibare stikstof geeft goede resultaat bij niet al te grote laesies. Indien talrijk, behandelen met 5-FU crème. Fotodynamische therapie lijkt effectief te zijn bij behandeling van keratose.
De diagnostiek van huidtumoren is eenvoudig met systematische inspectie, andere methoden zijn dermatoscopie en epiluminescentiescopie. Herkenning kan moeilijk zijn bij kleine beginnende tumoren en wanneer benigne processen maligne kenmerken beginnen te vertonen. Huidafwijkingen die groeien, van kleur veranderen, ulcereren, bloeden, jeuken of niet genezen zijn verdacht voor een maligne laesie. Indien verdenking op maligniteit kan met een eenvoudige shave- of excochleatiebiopsie de definitieve diagnose worden gesteld.
Personen met een verhoogd melanoomrisico:
- Mannen > 45 jaar met huidtype ½, actinische veranderingen van de huid, ernstige zonverbrandingen in de jeugd of een veranderde moedervlek.
- Personen met een combinatie van risicofactoren (bleke of sproeterge huid, rood haar, snel verbranden, niet bruinen, verbrand in de jeugd, hoog zonnebankgebruik op jonge leeftijd)
- Familiair risico op melanoom.
Basaalcelcarcinoom
De incidentie van basaalcelcarcinoom neemt toe. Dé risicofactor is blootstelling aan UV-straling. Timing (kind en adolescent), patroon (intens intermitterend) en hoeveelheid zijn belangrijk. Ook immuunsuppressie speelt een rol, zoals wordt gezien bij transplantatiepatiënten.
Basaalcelcarcinoom komt het meest voor op lichaamsdelen die blootgesteld worden aan de zon zoals hoofd en nek. De klassieke vorm is het nodulaire basaalcelcarcinoom, dat zich presenteert als een parelachtige papel of nodulus met teleangiëctastieën en soms centraal een crusta of ulcer. De andere vorm is het oppervlakkige basaalcelcarcinoom, een erythemateuze patch of plaque. Beide vormen kunnen melanine bevatten. Het infiltratieve basaalcelcarcinoom is harder, bleek en lijkt op een litteken. De meest voorkomende histologische vormen zijn gemengd, nodulair, oppervlakkig en micronodulair. Histologische classificatie is belangrijk om de klinische uiting te voorspellen.
Bij familiaire basaalcelcarcinomen kan sprake zijn van activatie van de hedgehog (HH) signaling pathway. Deze pathway is belangrijk bij wervelontwikkeling. SHH – een eiwit van deze pathway – bindt aan PTCH1 waardoor intracellulaire signalering via G-transmembraan eiwit en zo dus transcriptie onderdrukt wordt. Door mutaties gaat de functie van PTCH1 verloren. Er ontstaat voortdurende transcriptie, wat tot een tumor kan leiden. Ook wordt vaak een mutatie in het p53 gen gevonden. Vaak zijn dit C'T en CC'TT transities als gevolg van blootstelling aan UV-B straling. Daarnaast kunnen mutaties in RAS of RAF ook voorkomen.
Basaalcelcarcinomen metastaseren meestal naar de regionale lymfeklieren, gevolgd door bot, longen en lever. De prognose met metastasen is 8 maanden tot 3,6 jaar.
Plaveiselcelcarcinoom
Het plaveiselcelcarcinoom is de meest voorkomende soort huidkanker na basaalcelcarcinoom. De incidentie neemt toe. Keratinocytdysplasieën moeten eveneens genoemd worden in het kader van plaveiselcelcarcinoom.
Een risicofactor voor plaveiselcelcarcinoom is huidtype (reactie op zonlicht). De incidentie is het grootst rond de 60-65 jaar. Blootstelling aan zonlicht in de loop van de jaren speelt hierbij een rol. UV-B is het meest carcinogeen, UV-A speelt ook een rol. Hierbij treden dezelfde C naar T transities op als bovenstaand beschreven bij basaalcelcarcinoom. Hetzelfde geldt ook voor immuunsuppressie.
Plaveiselcelcarcinoom is een proliferatieve tumor met een gemiddelde groeisnelheid over maanden tijd. De grootte kan uiteenlopen van mm-cm. In een vroeg stadium is sprake van keratose. Bij maligne ontaarding ontstaat verdikking en pijn bij palpatie. Via een inflammatoire reactie ontstaan crusta en erytheem. Soms kan het bloeden. 50-60% komt voor op het hoofd en in de nek. Een keratoacanthoom is een aparte vorm die 3-4 weken snel groeit en daarna stationair is. Na 6 maanden treedt spontane remissie op. Ook keratose op de voetzool kan voorkomen.
Relatie tussen UV-blootstelling en de ontwikkeling van huidkanker
Het p53 tumor suppressorgen is vaak gemuteerd bij huidkanker. Dit kan veroorzaakt worden door UV-straling. UV-B straling speelt een rol bij het ontstaan van plaveiselcelcarcinoom en melanoom, UV-A voor een deel ook bij melanoom. De hoeveelheid UV-straling correleert met de incidentie van huidkanker (non-melanomen). Bij melanomen zijn ook andere factoren van invloed.
Huidkanker komt het meest voor op het hoofd en in de nek, de plaatsten die het meest blootgesteld worden aan UV-straling. Bij non-melanomen is chronische blootstelling op de lange termijn gevaarlijk, bij melanomen gaat het om acute intermitterende blootstelling. Ook is blootstelling op jongere leeftijd gevaarlijker.
Bescherming tegen UV-blootstelling kan het risico op huidkanker verlagen. Zonnebrandcrème die beschermt tegen zowel UV-A als UV-B biedt deze bescherming door de ontwikkeling van actinische keratose en dysplastische naevi tegen te gaan. Zowel het risico op basaalcelcarcinoom als plaveiselcelcarcinoom was lager.
Thema 3: Vallen |
Preventie van de consequenties van vallen bij ouderen kan gebeuren door ze de goede valmethode aan te leren. Vallen is een indicator van de kwetsbaarheid van ouderen. Eveneens maken mensen met een voorgeschiedenis van vallen meer gebruik van de gezondheidszorg en hebben ze een slechte functionele status. Ongeveer een derde van de 65+’ers, maar zeker de helft van degenen in een verzorgingtehuis, valt een keer per jaar. Tussen 10 en 25% van de gevallen leidt de val tot ernstige verwondingen of complicaties. Veel ouderen overleven de val niet of is de val oorzaak van morbiditeit.
Complicaties van vallen:
- Ongevallen; pijnlijke zachte weefsels, fracturen (heup, femur, humerus, pols, ribben).
- Subduraal hematoom
- Ziekenhuisopname; complicaties van immobilisatie, iatrogene ziekte
- Disability; verminderde mobiliteit door fysieke schade en angst / verlies van zelfvertrouwen
- Verhoogd risico op opname in verpleeghuis
- Verhoogd risico op overlijden
Een val komt door factoren die van invloed zijn op de interactie:
- Intrinsieke factoren: ouderdomsveranderingen in neuromusculaire functie, lopen en reflexen, medische en neuropsychiatrische stoornissen, verminderd gehoor en/of visus.
- Extrinsieke factoren: medicatie, omgevingsgevaar, verkeerd gebruik van hulpmiddelen voor lopen.
De ouderdomsveranderingen die leiden tot instabiliteit en vallen zijn:
- Veranderingen in posturale controle en bloeddruk: verminderde proprioceptie, vertraagde reflexen, verminderde spiertonus, orthostatische hypotensie, postprandiale hypotensie.
- Veranderingen in looppatroon: niet optillen van de voeten, veranderde houding, kort en breed looppatroon voor mannen, smalle en waggelende (zo min mogelijk belasten van de zere kant) looppatroon bij vrouwen.
- Onderliggende oorzaken: artrose, fracturen, beroerte, spierzwakte, perifere neuropathie, verminder gehoor/visus/cognitie, dementie.
In de helft van de gevallen wordt het vallen veroorzaakt door een ongeval, hierbij speelt de omgeving een belangrijke rol. Daarnaast wordt vallen vaak veroorzaakt door syncope, drop attacks en duizeligheid. Wanneer er een duidelijke anamnese van bewustzijnsverlies is moet gezocht worden naar oorzaken van syncope (vasovagale respons, sinus carotis hypersensitiviteit, cardiovasculaire ziekte, acute neurologische events, longembolie, metabole verstoringen). Syncope kan ook een symptoom zijn van aorta stenose, daarom bij een syncope altijd een ECG maken.
Drop attack; plotseling optreden van zwakheid in de benen wat vallen veroorzaakt zonder bewustzijnsverlies, meestal door vertebrobasillaire insufficiëntie door veranderingen van de positie van het hoofd. Duizeligheid en instabiliteit komen veel voor en kunnen geassocieerd zijn met verschillende aandoeningen. Draaiduizeligheid is meer een specifiek symptoom van acute labyrintitis, Menière ziekte of BPPD. Wanneer draaiduizeligheid wordt veroorzaakt door een organische ziekte is er ook nystagmus aanwezig.
Orthostase kan ook een belangrijke rol spelen bij vallen bij ouderen. 20% van de ouderen heeft orthostase; echter, zij presenteren zich niet allemaal met vallen. Ook kan er maaltijds-gerelateerde lage bloeddruk ontstaan. Wanneer deze mensen behandeld worden met diuretica (hypovolemie) en antihypertensiva (hypotensie), antidepressiva (orthostatische hypotensie), sedativa (overmatige sedatie), Antipsychotica (sedatie, spierstijfheid, orthostatische hypotensie) en alcohol (intoxicatie)of een combinatie hiervan hebben een groot risico van syncope en vallen. Parkinson en hydrocefalus leiden tot een verstoord looppatroon, wat weer een risicofactor is voor vallen.
Interventies kunnen de frequentie van vallen verminderen, maar niet de gevallen die veroorzaakt worden door ongevallen.
Beleid
Condities die geïdentificeerd worden bij Lichamelijk Onderzoek en Algemeen Onderzoek moeten behandeld worden om recidief, morbiditeit en mortaliteit te voorkomen (bijvoorbeeld antiaritmicum/pacemaker, rehydratie, steunkousen, anti-parkinsonmedicatie, anticonvulsiva, enzovoorts).
Fysiotherapie en educatie zijn belangrijk. Looptraining, verstreken van de spieren, gebruik van hulpmiddelen (bijvoorbeeld een rollator) en gedragsaanpassingen (bijvoorbeeld voor opstaan) zijn behulpzaam in preventie van verdere morbiditeit. Soms is de omgeving onveilig waar aanpassingen gedaan kunnen worden. Daarnaast moet uiteraard de medicatie aangepast worden als dit de oorzaak van het vallen blijkt te zijn!
Thema 4: Verwardheid |
Depressie
Depressieve symptomen komen veel voor onder oude mensen ten gevolge van psychosociale stress of psychologische effecten van ziekte. Depressie is een belangrijke risicofactor voor onder andere suïcide. Echter, depressie wordt onderschat bij ouderen en onderkend, aangezien de tekenen en symptomen makkelijk worden gemist of worden gezien als horende bij het proces van ouder worden of ziek als reactie op life event en gezondheidsproblemen.
De prevalentie van depressie onder ouderen neemt af met de leeftijd, echter dit is zeer waarschijnlijk een vertekening. Het blijkt dat prevalentie van subsyndromale depressie (-heeft symptomen van depressie, echter niet voldoende om aan de criteria te voldoen) wel toeneemt met de leeftijd. Bipolaire stoornis komt niet vaak voor in de ouderenpopulatie. Risicofactoren voor depressie zijn: oude leeftijd, mannelijk geslacht, eenzaamheid, armoede, lichamelijke ziekte, gebruik alcohol/drugs en depressie in de voorgeschiedenis.
Symptomen: depressieve houding, verlies in interesse en plezier, snel geagiteerd of angstig, huilbuien, onzekerheid, slechte concentratie en geheugen, gedachten over de dood, anhedonie (interesseverlies), sociale terugtrekking, negatieve gedachten, verminderde eetlust, gedachten nutteloos te zijn, concentratieproblemen, moeheid, gewichtsverlies en slapeloosheid. De ouderen tonen vaak niet de symptomen van gedeprimeerde stemming die tegemoet komen aan de criteria voor een ernstige depressie.
De diagnose depressie is moeilijker te stellen bij ouderen door:
- De overlapping van lichamelijke ziekte (onder andere Parkinson, hartfalen). Zij zijn bijvoorbeeld gepreoccupeerd.
- Niet specifieke lichamelijke klachten (moeheid, zwakte, anorexie, pijn)
- Depressie verergert vaak lichamelijke klachten van al bestaande ziekte.
- Uiterlijke kenmerken van ouderen met verdenking op depressie moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd.
Bipolaire stoornis: naast depressieve perioden zijn er ook manische episoden aanwezig. Deze worden gekenmerkt door: veel zelfvertrouwen, minder slaapbehoefte, snel en veel praten, snelle gedachten, psychomotorische agitatie en hoge afleidbaarheid.
De prevalentie van ernstige depressie neemt af met de leeftijd. De over het algemeen lage incidentie van ernstige depressie onder oudere individuen kan mogelijk komen door selectieve mortaliteit, institutionalisering, gemiste diagnoses of cohorteffecten.
De prevalentie van subsyndromale depressie stijgt wel met de leeftijd en de stijging is in de verzorgingshuizen nog sterker. 65% van de suïcides wordt door ouderen gepleegd.
Predisponerende factoren voor depressie bij ouderen:
- Biologisch: Genetische predispositie, eerdere episode van depressie, leeftijdsgerelateerde veranderingen in neurotransmissie.
- Lichamelijk: Ziekte, chronische ziekte, medicamenten, sensorische deprivatie, minder horen en zien en verminderde lichamelijke functie.
- Psychologisch: Onopgeloste conflicten, geheugenverlies en dementie en persoonlijkheidsstoornissen.
- Sociaal: Verlies van familie en vrienden, isolatie, verlies van baan en verlies van inkomen.
Patiënten met depressieve symptomen moeten goed onderzocht worden zowel geestelijk als lichamelijk.
Ouderen met mentale gezondheidsproblemen kunnen zich presenteren met klachten van slaapstoornissen. Differentiaaldiagnose bij ernstige depressie: idiopathische slaapstoornis, dementie, pseudodementie, hypochondriasis. Dementie en depressie worden vaak samen gezien
Depressieve stoornis volgens de DSM-IV: Iemand heeft een depressieve stoornis volgens de DSM-IV wanneer hij of zij gedurende tenminste twee weken last heeft van ten minste vijf van de negen onderstaande symptomen. Van de twee kernsymptomen moet er minstens één aanwezig zijn:
- Een zeer neerslachtige stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag.
- Een ernstig verlies van interesse in alle of bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag.
Daarnaast dienen nog minimaal drie of vier overige symptomen aanwezig te zijn:
- Eetproblemen (heel veel of juist heel weinig eten), veranderingen in het gewicht.
- Insomnia of hypersomnia.
- Geagiteerd en rusteloos zijn of juist geremd.
- Vermoeidheid en verlies van energie.
- Gevoelens van waardeloosheid of overmatige schuld.
Concentratieproblemen, vertraagd denken en besluiteloosheid.
Terugkerende gedachten aan dood of zelfdoding.
Behandeling van depressie:
Behandel de onderliggende oorzaak van de depressie (medicamenten, ziekte etc.). Een behandeling van meer dan 3 jaar is voor patiënten met herhaalde depressies in de voorgeschiedenis. Bij iedere persoon dient de therapie op de persoon te zijn afgesteld.
Evidence-based therapieën, evidence level A:
- Selectieve serotonine heropname remmers (SSRI’s) zijn even effectief gebleken als tricyclische antidepressiva (TCA). Er zijn wel meer bijwerkingen en risico’s verbonden aan TCA ten opzichte van SSRI.
- Cognitieve gedragstherapie (ten opzichte van geen behandeling is het effectief)
- MAO-remmers (wel veel bijwerkingen)
- Electroconvulsie therapie (ECT), een korte elektrische stimulus produceert een insult.
- Mogelijk geheugenveranderingen, verwarring, cardiovasculaire problemen en risico’s van de anesthesie.
Evidence level B:
- Beweging: spierversterkende trainingen, aerobics/rennen en stevig wandelen.
- Sint Jans kruid, effect vaak van korte duur.
Bijwerkingen van SSRI: gewichtsschommelingen, tremoren, zweten, duizeligheid, moeheid, droge mond, diarree of constipatie, hoofdpijn (citalopram), angst en rusteloosheid (sertraline). SSRI’s kunnen verhoogd suïcidegedrag geven, meer angst en agitatie. SSRI in combinatie met MAO kan fataal zijn. Verhoogd risico op vallen en verlies van botweefsel.
Tricyclische antidepressiva, (nortriptyline) bijwerkingen: gewichtstoename, anticholinerge bijwerkingen en vertraging ventriculaire geleiding.
MAO-remmers: worden niet vaak voorgeschreven vanwege de bijwerkingen, bijvoorbeeld orthostatische hypotensie. Let op met eten dat tyramine bevat (mogelijk gevolg: hypertensieve crisis).
Bipolaire stoornis kan met monotherapie behandeld worden eventueel gevolgd door combinatietherapie. Mogelijke therapie is lithium, varbamazepine, antidepressiva en valproïnezuur. Bij terugkerende ernstige gevallen kan ECT of psychotherapie toegepast worden.
Verwardheid
Verwardheid kan zich acuut of langzaam en progressief presenten. Belangrijkste oorzaak van verwardheid in de ouderenpopulatie is dementie en delirium. Verwardheid wordt gedefinieerd als een mentale status in welke reactie op prikkeling vanuit de omgeving ongeschikt is. Persoon reageert verbijsterd, verward of kan zich niet oriënteren. Er wordt veel gebruik gemaakt van screeningstesten voor onderzoek van de mentale status.
Concentreer hierbij op één component tegelijkertijd in de volgende volgorde:
- Staat van bewustzijn
- Algemeen indruk en gedrag
- Oriëntatie
- Geheugen (kort en lang)
- Taal
- Visuo-spatiële functies
- Executieve controle (planning)
- Rekenen, taal begrip.
- Inzicht en oordeel
- Denkvermogen en inhoud
- Humeur en affect
De volgende drie basiscomponenten van geheugen moeten getest worden:
- ‘Immediate recall’ , dus meteen benoemen.
- Korte termijn geheugen (drie voorwerpen noemen en patiënt moet die objecten na drie minuten herhalen)
- Lange termijn geheugen
De differentiaal diagnose van verwardheid: verstoring in het brein (dementie, beroerte), systemische ziekte (infectie, MI), verminderde sensorische functies (gehoorverlies) en de effecten van alcohol, drugs en medicamenten.
Vaak zijn er meerdere factoren aanwezig bij oudere mensen die leiden tot verwardheid.
Stoornissen die verwardheid veroorzaken bij ouderen kunnen onderverdeeld worden in drie groepen:
- Acute aandoeningen (acute ziekte, medicamenten, omgevingsfactoren, delier)
- Langzaam progressieve achteruitgang van de cognitieve functie vaak bij dementiesyndromen
- Verminderde cognitieve functie geassocieerd met affectieve stoornissen en psychose.
Let op: ouderen kunnen een vertraagde reactie hebben en minder snel denken. Dit is geen dementie. Het wordt ondergebracht onder Mild cognitieve impairment (MCI) en cognitive impairment (CIND)
De volgende vragen zijn handig om de onderliggende diagnose te achterhalen:
- Is het acuut begonnen (uren, dagen, maanden)
- Zijn er lichamelijke factoren (ziekte, minder goed werkende sensorische functies, medicamenten) die bijdragen aan het toestandsbeeld
- Psychische factoren (depressie, psychose) die bijdragen aan de beperkingen in de cognitie?
Het niveau van cognitief functioneren wordt bepaald met de MMSE. Deze test maakt geen onderscheid tussen delier en dementie. Om een delier te diagnosticeren is het belangrijk de Delirium Observation Score af te nemen, 3 keer per dag gedurende 3 dagen om de fluctuaties in kaart te brengen.
Thema 5: Circulatie op oudere leeftijd |
Op oudere leeftijd ondergaat de circulatie complexe veranderingen door cumulatie van schade. Soms verloopt dit verouderingsproces sneller, bijvoorbeeld door bijkomende ziekten of verkeerde levensgewoonten. Bij de differentiaaldiagnose van verwardheid en vallen (zie vorige thema’s) horen hartinfarct, herseninfarct, falende circulatie en elektrolytenstoornissen.
Inspanning bij ouderen zorgt nauwelijks voor toename van de hartslag en de Cardiac Output daalt maar een klein beetje. CO wordt gehandhaafd door een vergroot hartvolume door verhoogde eind-diastolische en eind-systolische volumes. Doordat het hart tegen weinig compliante vaten moet inpompen en de arbeid verhoogd is, ontstaat hypertrofie van het hart. Er is minder cardiale reserve aanwezig bij ouderen, wat er voor zorgt dat ze kwetsbaarder zijn voor het ontwikkelen van dysfunctie bij bijkomende ziekten. Ouderen zijn voor de linkerventrikelvulling afhankelijk van atriale contractie (in plaats van ventriculaire relaxatie bij jongeren) waardoor zij gemakkelijker hartfalen en atriumfibrilleren ontwikkelen.
Hypertensie
Hypertensie is een risicofactor voor beroerte, hartfalen en coronairziekten bij ouderen. Het wordt gedefinieerd als een systolische bloeddruk van 140 mm Hg of hoger en/of een diastolische druk van gemiddeld 90 mm Hg of hoger (in rust). Bij patiënten met een labiele tensie moet het gemiddelde worden genomen. Lichamelijk onderzoek en voorgeschiedenis laten de duur, ernst, behandeling en complicaties naar voren komen. Pseudohypertensie kan veroorzaakt worden door atherosclerose van de arteria brachialis. De bloeddruk dient zowel staand als zittend te worden gemeten. Aanvullend (lab)onderzoek kan worden verricht: kreatinine, ureum, volledig bloedbeeld, elektrolyten, calcium, geschatte GFR, glucose, lipiden en een 12-afleidingen ECG.
Meestal is sprake van essentiële, idiopathische of primaire hypertensie (oorzaak onbekend). Als de oorzaak wél bekend is, spreekt men van secundaire hypertensie. Oorzaken van secundaire hypertensie bij ouderen zijn: renovasculair (atherosclerose), primair hyperaldosteronisme, hyperparathyreoïdie (calcium), oestrogeengebruik en nierziekte (afgenomen kreatinine klaring).
<
p>Behandeling van hypertensie zorgt voor een afname van morbiditeit en mortaliteit van coroniairziekten en beroerten. Het behandeldoel voor ongecompliceerde hypertensie is een bloeddruk van <140/90 mm Hg.
Behandeling bestaat uit:
- Lifestyle: lichaamsgewicht, gematigd gebruik van zout in de voeding, groente en fruit eten, low fat producten gebruiken, verminderen van hoeveelheid (verzadigd) vet en lichaamsbeweging. Andere risicofactoren zoals roken, dyslipidemie en Diabetes Mellitus moeten ook aangepakt worden.
- Medicamenteus: indien lifestylemaatregelen niet toereikend zijn, echter moet wel rekening gehouden worden met de lever- en nierfunctie welke van invloed kunnen zijn op de farmacokinetica.
- Thiazidediuretica in lage dosering. Bijwerkingen: hypokaliëmie, volumetekort, hyponatriëmie, hyperglycemie (diabeten!), hyperurikemie, impotentie. Gestart wordt met een thiazide en wanneer dit niet voldoende is, wordt óf nog een thiazide toegevoegd, óf een tweede middel zoals beta-blokker, calciumantagonist, ACE-remmer of angiotensine-receptor blokker (ARB).
- Beta-blokkers: geïnduceerd bij angina pectoris, hartfalen, eerder infarct, tachyaritmieën geassocieerd met hypertensie. Nadeel is dat beta-blokkers bradycardie kunnen veroorzaken met een afgenomen cardiac output.
- Calciumkanaalantagonisten: perifere vasodilatatie, bloedflow door de coronairen wordt gehandhaafd. Hoe ouder (meer afgenomen reflectoire tachycardie en myocard contractiliteit), hoe gunstiger het effect. Effectief bij verlagen van risico op beroerte.
- ACE-remmers: verlagen preload en afterload dus gunstig bij congestief hartfalen. De nierfunctie moet nauwkeurig gemonitord worden. Niet geven in combinatie met een kaliumsparend diureticum in verband met kans op hyperkaliëmie.
- ARB’s: verlagen bloeddruk zonder bijwerkingen van hoesten (wel bij ACE-remmers). Bij diabetes mellitus, nierziekte of congestief hartfalen.
- Andere opties zijn clonidine, alfa-blokkers (orthostatische hypotensie), hydralazine en eplerenon (aldosteron receptor antagonist).
Coronair vaatlijden
De prevalentie en incidentie van coronair vaatlijden en myocardinfarct nemen toe met de leeftijd. Hypertensie is de meest voorname risicofactor voor coronair vaatlijden. Hypercholesterolemie en roken spelen ook een rol. Angina pectoris heeft bij ouderen dezelfde specifieke presentatie (pijn en uitstraling) en wordt behandeld met nitroglycerine sublinguaal. De primaire behandeling voor chronische stabiele angina bestaat uit aspirine en beta-blokkers. Secundaire behandeling bestaat uit langwerkende nitraten en calciumkanaal-blokkers (risico op orthostatische hypotensie). Bij wat jongere patiënten kan gekozen worden voor revascularisatie via een bypass aanleggen of percutane stentplaating. Bij een myocardinfarct bij ouderen is naast pijn op de borst ook sprake van verwardheid, dyspnoe, verslechterde gezondheidstoestand, syncope en verslechtering van het congestief hartfalen. Acute behandeling is hetzelfde als bij jongere patiënten en tijdige mobilisatie is belangrijk omdat dit de conditie handhaaft, orthostatische hypotensie vermindert en tromboflebitis voorkomt. Operatie is geïndiceerd bij angina ondanks medicatie en het plaatsen van een stent en kan dan gunstige gevolgen hebben. Op de lange termijn worden patiënten behandeld met beta-blokkers omdat dit de progressie van atherosclerose vertraagd, ook de patiënten met chronische longziekten. Secundaire preventie bestaat uit aspirine, ACE-remmers, lipideverlaging en stoppen met roken.
Thema 6: Evaluatie van de oudere patiënt
Blokboek
Doofheid en blindheid kunnen communicatie met de oudere patiënt lastig maken. Sommige symptomen worden gemaskeerd door vele omstandigheden, maar ook geeft de oudere lang niet alle symptomen die aanwezig zijn uit zichzelf aan.
Factoren voor opstellen van een diagnostisch en/of behandelplan:
Ziektegebonden factoren: ziektetoestand, aanvullende diagnostiek, prognose, symptomen die direct behandeld moeten worden, wensen van patiënt en gedachten van de familie daarover.
Ziektegebonden factoren: somatische co-morbiditeit, angst, depressie, eenzaamheid, verwaarlozing, beeld huidige toestand en prognose
Mantelzorg: kunnen partner en anderen de benodigde zorg leveren, kan het evenwicht worden hersteld?
Professionele zorg: knelpunten, verbeteringen, wensen van patiënt/familie omtrent de zorg.
Kernboek
Lichamelijke, psychologische en socio-economische factoren zijn van belang bij het evalueren van oudere patiënten. Deze 3 factoren samen hebben interactie met elkaar en bepalen het functioneren van de patiënt. Functionele mogelijkheden vormen de focus van de evaluatie van de oudere. Andere metingen (als laboratorium en LO) zijn nuttig voor onderliggende etiologie en het detecteren van behandelbare ziekte, maar meting van functie is essentieel om de gezondheid, het welzijn en de benodigdheid van extra zorg te bepalen. Om dit te bewerkstelligen zijn een aantal screeningsmethoden ontwikkeld. Evaluatie van de oudere patiënt kan erg lastig zijn omdat er vaak meerdere aandoeningen aanwezig zijn en veel tijd nodig is.
Potentiële moeilijkheden bij het afnemen van anamnese/voorgeschiedenis:
- Communicatieproblemen: door verminderde visus en gehoor. Dit kan opgelost worden door onder andere langzaam en duidelijk te praten, omgevingsgeluiden te vermijden, vragen op te opschrijven.
- Onderschatten van symptomen door onder andere gezondheidsovertuiging, angst, depressie, veranderd cognitief denken. Dit kan voorkomen worden door het vragen naar veel voorkomende belangrijke problemen of door middel van heteroanamnese.
- Vage of niet specifieke symptomen: door afwezige/verminderde respons op ziekteprocessen kunnen symptomen uitblijven.
- Meerdere klachten door somatisatie of meerdere bestaande ziekten. Hierbij moet gelet worden op nieuwe of veranderde symptomen. Om dit goed te kunnen behandelen zijn alle symptomen (en bijhorende ziekten) van belang.
Belangrijke aspecten van de voorgeschiedenis:
- Sociaal: leefomstandigheden, relatie met familie en vrienden, verwachtingen/gevoelens van familie/vrienden, economische status, activiteiten van dagelijks leven, sociale activiteiten/hobby’s, mobiliteit.
- Medisch: eerdere chirurgische ingrepen, belangrijkste ziekten en ziekenhuisopnames, bloedtransfusies, immunologische status (influenza, pneumococcen, tetanus), preventieve gezondheidzorg (mammografie, PAP-uitstrijkje, sigmoidoscopie), medicatie (compliantie, bijwerkingen).
- Algemeen: symptomen als moeheid, anorexie, gewichtsverlies, insomnia, veranderingen in functioneren (deze symptomen correleren met vele aandoeningen als depressie, maligniteit, hartfalen, anemie, enz.)
- Orgaansystemen
Vaak worden beschamende onderwerpen als incontinentie (zowel faeces als urine) en seksualiteit niet besproken door de arts, terwijl deze zeer van belang kan zijn voor de kwaliteit van leven van de patiënt. Daarnaast moet depressie goed uitgevraagd worden, omdat het vaak voorkomt bij ouderen en goed behandelbaar is. Het is van belang elk medicament dat de patiënt gebruikt te kennen, omdat sommige medicamenten de symptomen kunnen veroorzaken of tenminste bijdragen aan het ontstaan hiervan.
De meest voorkomende bevindingen bij lichamelijke onderzoek zijn:
- ↑ bloeddruk: er bestaat een verhoogd risico voor cardiovasculaire morbiditeit.
- Posturale veranderingen in bloeddruk: dit kan asymptomatisch zijn en voorkomen zonder volume depletie.
Veroudering, deconditionering en medicatie kunnen hierin een rol spelen. Het kan erger worden na eten en bij antihypertensiva, vasodilatatie, TCA’s.
- Irregulaire pols: door arritmie. Behoeft zelden therapie en evaluatie.
- Tachypnoe
- Gewichtsveranderingen: onderzoeken naar oedeem of ascites bij toename gewicht. Geleidelijk gewichtsverlies is verlies van 5% lichaamsgewicht in 12 maanden.
- Algemene indruk: hygiëne, verzorging, praten, ulceraties, turgor, gehoor, visus, katarakt, missende tanden, huidlaesies
- Abnormale longgeluiden: crepitaties kunnen gehoord worden in afwezigheid van longziekte en hartfalen.
- Cardiovasculaire problemen: irregulair ritme, systolische murmurs, vasculaire murmurs (vasculaire ziekte), verminderde distale pols.
- Abdomen: prominente aorta pulsatie (aneurysma)
- Neurologische problemen: veranderde mentale status, zwakheid door bijvoorbeeld een beroerte of sarcopenie.
Laboratorium onderzoeken:
Laboratoriumafwijkingen komen vaker voor bij ouderen, maar slechts enkelen hiervan zijn door de veroudering. Er mag dan ook niet automatisch gedacht worden dat een afwijking komt door veroudering, hierdoor ontstaat onderdiagnose.
Parameters: Hb, Ht, witte bloedcellen, bloedplaatjes, elektrolyten, lever functie, vrije T4, TSH, calcium, fosfaat. De meest voorkomende veranderingen zijn: verlaagde glucose tolerantie, licht verhoogde creatinine, licht verlaagde albumine, licht verhoogde bezinking.
Bij evaluatie van oudere patiënten moet er een focus zijn op het functioneren van de patiënt. De behandeling moet gericht zijn op de ziekten en de omgeving barrières (lichamelijk en psychologisch). Motivatie is zeer belangrijk, optimisme is een kritisch element is het succes van evaluatie/verbetering van ouderen.
Het meten van fysiologische functies door middel van: ADL en IADL.
ADL: eten, aankleden, lopen, toiletteren, douchen, mobiliteit, continentie, communicatie, verzorging
IADL: schrijven, lezen, koken, schoonmaken, boodschappen doen, wassen, traplopen, telefoneren, managen medicatie, omgang met geld, mogelijkheid om te tuinieren, mogelijkheid om te reizen.
De gradaties in deze functies:
- Kan de taak uitvoeren zonder hulp.
- Kan de taak uitvoeren met hulp.
- Kan de taak niet uitvoeren, zelfs niet met hulp.
Functioneren is het resultaat van de mogelijkheid, maar ook van de omgeving. Soms kunnen taken alsnog uitgevoerd worden wanneer er aanpassingen worden gemaakt in de omgeving. Deze aanpassingen zorgen ervoor dat ouderen minder opgenomen hoeven te worden in het ziekenhuis. Patiënten met pijn die de psychosociale en lichamelijke functies beïnvloedt moeten behandeld worden met pijnstilling. Belangrijk in de anamnese zijn karakteristieken van de pijn, relatie met functie, pijngeschiedenis, verwachtingen van patiënt ten opzichte van pijn, effectiviteit van huidige behandeling, tevredenheid van patiënt met pijn management, sociale steun. Pijn kan worden weergegeven in een pijn-score van 0-10. Bij patiënten met verminderde cognitieve functie moet worden uitgegaan van de heteroanamnese en daarnaast kunnen bewegingen/lichaamshoudingen geobserveerd worden.
Om de voedingsstatus te beoordelen kan gebruik worden gemaakt van het BMI. Daarnaast zijn armomtrek en buikomtrek sterk gecorreleerd met de hoeveelheid lichaamsvet bij ouderen. Serum albumine kan gebruikt worden om malnutritie te ontdekken (leverziekte, proteïnurie, etc. moeten worden uitgesloten). Ziekten die de voedingsstatus verslechteren zijn medicatie, chronische ziekten (hartfalen, nierinsufficiëntie), depressie, tandziekte, verminderde smaak/geur, laag sociaal-economisch level, lichamelijke zwakte en isolatie. Ook hiervoor zijn verschillende vragenlijsten/screeningsmogelijkheden aanwezig.
Bij kwetsbare, afhankelijke ouderen moet gescreend worden op risicofactoren en middelmisbruik. Misbruik komt vaker voor bij ouderen in slechte gezondheid en die lichamelijk of cognitief verminderd functioneren.
Verder is het van belang om bij de preoperatieve evaluatie een goed beeld te krijgen van de gezondheid. Hiermee kan het risico op eventuele complicaties en mortaliteit na de operatie ingeschat worden. Dit risico wordt beïnvloed door aanwezigheid en ernst van ziekte en of de procedure voorbereid of acuut gebeurt. Er wordt hierbij gekeken naar de longfunctie, nierfunctie, voedingsstatus en hydratietoestand. Onderliggende ziekten als DM, hypertensie, hartfalen en ondervoeding moeten onder handen worden genomen en geoptimaliseerd zijn in de preoperatieve periode. Ook moet de medicatielijst kritisch worden doorgenomen. Vaak wordt lokale anesthesie toegepast, hoewel dit meer complicaties met zich meebrengt.
Ouderenmishandeling
Mishandelen van een ouder persoon (> 65 jaar): handelen of nalaten van handelen van degenen die in een persoonlijke of professionele relatie met de oudere staan, waardoor de oudere persoon (herhaaldelijk) lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt, dan wel vermoedelijk lijden zal en waarbij van de kan van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid. 1/20 ouderen heeft te maken met een vorm van mishandeling. Door dubbele vergrijzing (meer ouderen en hogere leeftijd) zullen er steeds meer mensen zijn die afhankelijk zijn van de zorg van anderen, waardoor het beroep op de mantelzorg groeit en risico op ontspoorde zorg toeneemt. De mishandeling kan het gevolg zijn van zowel actief (plegen van handelingen) of passief (nalaten van handelingen) gedrag. Verschillende oorzaken opzettelijk of ontspoorde zorg: overbelasting van de mantelzorg.
Vormen van mishandeling en kenmerken daarvan:
Lichamelijk: blauwe plekken, schrammen, zwellingen, fracturen of brandplekken.
Psychisch: treiteren, sarren, dreigementen, valse beschuldigingen, beledigingen of bevelen.
Verwaarlozing: ondervoeding, uitdroging, slechte hygiëne, wonden ten gevolge van doorliggen.
Financieel: wegnemen van geld, sieraden en goederen, verkoop van eigendommen, misbruik van machtigingen, koop op naam van slachtoffer, gedwongen testamentwijziging of wilsbeschikking, financieel kort houden of misbruik van rekeningen. Veel meer vrouwen (80%) dan mannen zijn hier slachtoffer van, meestal zijn ze alleenwonend en veelal 80+. Het kan ontstaan door onwetendheid, fysieke beperkingen, sociale beperkingen en mentale beperkingen. Motieven voor misbruik zijn financiële nood, hebzucht en vermeend recht op aanspraak. Er zijn verschillende gradaties als welwillendheid, gedwongenheid, frauduleus en diefstal/ontvreemding.
Seksueel: exhibitionisme, betasten van lichaam en verkrachting.
Schending van rechten: als rechten van ouderen bv. recht op vrijheid, privacy en zelfbeschikking worden ingeperkt.
Risicofactoren bij de oudere:
- Toenemende afhankelijkheid van zorg door lichamelijke en geestelijke achteruitgang (kan ook van financiële of emotionele aard zijn)
- Familiegeschiedenis
- Ingrijpende voorvallen:
- Isolement
Risicofactoren bij de pleger:
- Afhankelijkheid (bijvoorbeeld door huisvesting of inkomen)
- Overbelasting: belangrijke elementen van de zorg achterwege laten (verwaarlozing) of vertonen van stressgedrag (sneller kwaad, agressief) door overbelasting. Er wordt steeds meer beroep gedaan op de mantelzorg door toename van het aantal ouderen, daling van het aantal plaatsen in verzorgings- en verpleegtehuis en aanscherping van de indicatienormen. Vaak moet de mantelzorg gecombineerd worden met eigen verantwoordelijkheden zoals baan/huishouding/opvoeding kinderen/etc. Typen mantelzorg: inwonend, uitwonend, partners. Bij inwonend en partnerschap is het risico het grootst. Vooral onkunde en onmacht spelen een grote rol. De mantelzorgers schamen zich vaak dat ze falen, daarom is het praten erover lastig.
- Psychische gesteldheid: problemen zoals alcoholisme/gokverslaving.
De plegers zijn meestal te vinden in het directe familieverband. Respijtzorg: diverse vormen van hulp die vrijwilligers en/of beroepskrachten verlenen met de bedoeling de zorg van een mantelzorger over te nemen. De mantelzorg krijgt hiermee gelegenheid om op adem te komen. Dit kan regelmatig (wekelijks) of incidenteel. Het lost ontspoorde zorg op of voorkomt het. Ouderenmishandeling komt voor in alle lagen van de bevolking.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Ouderen geneeskunde en medische zorg voor senioren - Bundel
- Samenvatting bij De Oudere - Geneeskunde - oud - UL - Stof (deel 1) - 2013/14
- Samenvatting bij De Oudere - Geneeskunde - oud - UL - Stof (deel 2) - 2013/14
- Samenvatting bij De Oudere - Geneeskunde - oud - UL - Colleges (deel 1) - 2013/14
- Samenvatting bij De Oudere - Geneeskunde - oud - UL - Colleges (deel 2) - 2013/14
- Samenvatting bij De Oudere - Geneeskunde - oud - UL - Colleges (aanvulling) - 2013/14
- Samenvatting bij De Oudere - Geneeskunde - oud - UL
Contributions: posts
Spotlight: topics
Ouderen geneeskunde en medische zorg voor senioren - Bundel
Onderstaande verzameling samenvattingen van studiestof en collegeaantekeningen is geschreven bij het voormalige universiteitsvak 'Ouderen' aan de universiteit Leiden, Bachelor 3 niveau
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the summaries home pages for your study or field of study
- Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
- Use and follow your (study) organization
- by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
- this option is only available through partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
- Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Main summaries home pages:
- Business organization and economics - Communication and marketing -International relations and international organizations - IT, logistics and technology - Law and administration - Leisure, sports and tourism - Medicine and healthcare - Pedagogy and educational science - Psychology and behavioral sciences - Society, culture and arts - Statistics and research
- Summaries: the best textbooks summarized per field of study
- Summaries: the best scientific articles summarized per field of study
- Summaries: the best definitions, descriptions and lists of terms per field of study
- Exams: home page for exams, exam tips and study tips
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
- Studies: Bedrijfskunde en economie, communicatie en marketing, geneeskunde en gezondheidszorg, internationale studies en betrekkingen, IT, Logistiek en technologie, maatschappij, cultuur en sociale studies, pedagogiek en onderwijskunde, rechten en bestuurskunde, statistiek, onderzoeksmethoden en SPSS
- Studie instellingen: Maatschappij: ISW in Utrecht - Pedagogiek: Groningen, Leiden , Utrecht - Psychologie: Amsterdam, Leiden, Nijmegen, Twente, Utrecht - Recht: Arresten en jurisprudentie, Groningen, Leiden
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1952 |
Add new contribution