Samenvatting geschiedenis van de psychologie

Geschiedenis van de psychologie

 

College 1

Hoofdstuk 2

 

Descartes:

  • Brak met scholastiek (aristoteles): stroming in de westerse filosofie

    • Het in overeenstemming brengen van de openbaring (woord van god) en de rede (werk van filosofen)

    • De scholastiek verliep via debatten, ook via geschrift

    • Debatten over abstracte en zinloze onderwerpen (vb. Hoeveel engelen passen op de punt van een naald)

    • Descartes was hier niet over te spreken, hij schreef meditaties (overdenkingen). De lezer kon deze overdenkingen ook doen. Zo kon je de inzichten van Descartes zelf ook zien. 

    • Aristoteles, en de drie zielen volgens hem: vegetatief (om in leven te blijven, reproduceren), dierlijk (affectief, stelt in staat om dingen te doen en om dingen op te nemen), rationeel (stelt in staat om rationeel na te denken)(de laatste behield descartes, zie “Dualisme”). 

    • Volgens Descartes was de filosofie van scholastici waardeloos, omdat er geen zekere kennis uit kwam, omdat het eindeloze discussies waren.

  • Zag meer in de wiskunde

    • Introduceerde het assenstelsel

  • Zekere kennis was het doel van descartes

    • Zekere kennis is het product van de individuele geest, en niet van een groep debaters. 

    • Discours de la methode: niet in het Latijn maar in het Frans (democratisch element). Enkele jaren na het proces van Galileo, reden voor Descartes om voorzichtig te zijn. In het boek formuleert descartes denkregels

    • Eerste regel: betwijfel alles, en werk verder wat onbetwijfelbaar is

  • Cogito: 

    • Volgens Descartes zijn misschien wel alle waarnemingen illusies, misschien is alles wel een droom.

    • Over zekere dingen: misschien huist er een demon in me die vertelt dat dit juist is.

    • Gegeven moment concludeerde hij: hij kan niet twijfelen over dat hij aan het twijfelen is. Zo komt hij tot: Ik denk dus ik ben (met deze zekerheid kan alles beginnen).

    • Helder en onderscheiden. Het is helder dat het duidelijk in onze ervaring is. Het onderscheid is: het is niet verder te analyseren.

    • Hij weet verder te bewijzen dat God bestaat, dus mensen worden niet voor de gek gehouden. 

  • Geest: 

    • Rationalisme: de geest is het fundament van kennis

    • Nativisme: er zijn aangeboren ideeën in de geest (vb. De perfecte geest, het oneindige). We worden dus geboren met ideeën die niet van buiten komen.

  • Materie en mechanisme:

    • Materie: bevat maar 2 eigenschappen

      • Kleur zit niet in de materie maar is wat wij zien. Andere eigenschappen die wij toekennen aan onze waarnemingen noemen we secundaire kwaliteiten.

      • Het enige is extensie (het neemt ruimte in) en beweging. Deze 2 zijn primaire kwaliteiten

    • Mechanisme: 

      • Houdt in dat dieren automaten zonder vegetatieve en affectieve ziel zijn, het zijn zuivere automaten. 

      • Geldt ook voor groot deel menselijk gedrag

      • Hij verving vegetatieve en dierlijke zielen door mechanische verklaringen.

  • Fysiologie:

    • Zenuwstelsel is een soort buizenstelsel met vocht en draadjes. Ook ventielen

    • Uit ventrikels hersen komt vocht dat door de buizen loopt, en zorgt voor beweging.

    • Dit verklaart het geheugen, leren, emoties. 

  • Dualisme: 

    • Rationaliteit van de mens is niet mechanisch te verklaren volgens descartes

    • In het mechanisme huis een ziel volgens hem

    • De ziel interacteert met het lichaam, deze sturing verloopt volgens hem via de pijnappelklier. Lichaam-geest interactionisme. Geest werkt tegen het lichaam.

      • Hierom wordt de positie van Descartes ook wel het interactief dualisme genoemd.

    • De geest is 1, een redelijk denkend ik. 

  • Vooral het dualisme is hem altijd aangewreven, dit is volgens Damasio een vergissing, want als geest en lichaam compleet andere dingen zijn, hoe kunnen deze dan interacteren? 

 

John Locke (1623-1704):

  • Duidelijk verband tussen kennis en politiek. 

    • Ten tijde van John Locke was er een Engelse burgeroorlog. Tussen parlementariërs en de royalisten.

    • Locke was hierin verbonden, destijds was er een wetenschappelijke revolutie. Centraal in die ontwikkelingen stond de Royal Society, aangevoerd door Robert Boyle. Volgens Boyle vond de wetenschap een uitweg voor de ruzie tussen politici.

    • Locke dacht hier over mee en was dus betrokken in de politieke twisten, hij werkte voor de graaf van Shaftesbury. Want er waren verschuivingen in de kampen van Shaftesbury.

    • Hij duidde al het twisten tussen de politici als de vraag: Wat is kennis?

    • Door conflict met de royalisten gevlucht naar de Nederlanden.

  • Schreef an essay concerning human understanding

  • De schone lei (Tabula Rasa ~ Aristoteles )

    • Hij zag zichzelf als onder-aannemer, wij als filosofen kunnen geen kennis fabriceren. Alleen de wetenschap kan de kennis fabriceren. We kunnen alleen de rommel opruimen die wetenschappers in de weg ligt.

    • Empirisme: alle kennis komt van ervaringen.

      • Ook gewaarwordingen en de reflecties op de waarnemingen dragen bij aan kennis.

      • Eenvoudige ideeën (kleur, stof) en samengestelde ideeën (vb. Rode stoel met kleur materiaal en vorm)

      • Het probleem van Molyneux: iemand is blind geboren, en deze persoon kan met tast het onderscheid maken tussen een kubus en een bol. Na een wonder kan de persoon zien. Zou deze persoon het onderscheid maken zonder aan te raken.

      • Verbinding tussen semantische kennis en zien is nog niet aangelegd, dus het kan niet worden onderscheiden. 

      • Niet eens met Descartes, die stelde dat mensen aangeboren ideeën hebben. 

  • Kennis:

    • Waarnemingen of ideeën overeenstemmen of niet

      • Intuïtieve kennis: onmiddellijke percepties (verschil tussen zwart en wit)

      • Demonstratieve kennis: stapsgewijze gevolgtrekkingen (Bewijzen)

      • Sensitieve kennis: patronen in sensorische ervaringen (grootste deel van de kennis is hier van afhankelijk; gebaseerd op gewaarwordingen)

    • De associatie van ideeën

      • Associationisme: kennis bestaat uit de associatie van ideeën

    • Locke trok de volgende conclusie: Een individu kan nooit zekerheid claimen over sensitieve kennis. Dit komt doordat je als mens maar een beperkte gewaarwording hebt gehad. Het is belangrijk volgens hem om je gewaarwordingen te bundelen

    • In tegenstelling tot Descartes is de individuele geest niet het startpunt, maar is samenwerking met anderen nodig.

 

Hoofdstuk 3

drie vragen/problemen: 

  • is de geest/hersenen één of gedeeld? 

  • hoe maak je (de structuur van) geest/hersenen zichtbaar?

  • hoe onderzoek je dat terwijl het om mensen gaat?

 

Gall:

  • Hersenanatomie: heeft echt bijgedragen!

  • Frenologie: 

    • Nooit serieus genomen door de wetenschap, maar zeer populair bij het brede publiek.

    • Hersenen waren verdeeld in locaties, bepaalde faculteiten als vriendschap etc.

    • Hoe groter het gebied, des te meer is die functie ontwikkeld. Dit kan je volgens hem buiten op de schedel voelen. 

    • Maar schedel zegt niks over hersenen…

    • Ook zijn de faculteiten niet gebaseerd op theorie, maar zelf bedacht

      • Er was geen adequate classificatie van psychologische kenmerken

    • Ook dogmatisch, alles wat niet binnen theorie pastte werd wegverklaard

    • Prikkelde anderen om hier weerwoord op te bieden

 

Flourens:

  • Hij kwam met experimenteel hersenonderzoek:

  • Hij deed dit met ablatie: heel precies iets uit de hersenen wegsnijden (Dieren)

  • Zo bepalen wat de rol is van verschillende hersengebieden in dieren.

  • Tot op welke hoogte zijn functies gespecialiseerd?

  • Hij vond een zekere mate van lokalisatie.

  • Wegsnijden kleine hersenen had geen effect op erotische driften (volgens gall) maar op de motoriek.

  • Bij de cortex was dit volgens Flourens minder het geval, na weghalen werden functies wel minder, maar ze verdwenen niet. Dit aspect noemt men plasticiteit.

 

Localisatie:

  •  Broca: Motoriek van het spreken was volgens hem gelokaliseerd. 

    • Experimenteel bewijs: autopsie van Tan, wel taalbegrip maar hij kon niet spreken alleen het woord Tan. Na autopsie zat er een gat op de plek waar men vermoedde dat het spreken was gelokaliseerd (gebied van Broca). Motorische afasie dus,

    • Hemisferische specialisatie: er was lokalisatie in een hersendeel, dit stond broca theoretisch gezien tegen.

    • Racisme door Broca: was ervan overtuigd dat je de mensheid kan rangschikken op basis van kleur en geslacht. 

      • Hij beschouwde hersengrootte als als maat voor intelligentie

  • Wernicke:

    • Het gebied van Wernicke heeft te maken met het begrip van taal.

    • Volgens Wernicke is er een band met gebieden die te maken heeft met aan de ene kant motoriek en aan de andere kant gewaarwording. Volgens Wernicke zijn er voor en achter die band gebieden voor geheugen. Volgens hem ligt het gebied van Broca naast motoriek.

    • Het gebruik van eigenaardige woorden en vreemde uitspraken noemt men parafasie

    • Bij het gedeelte van gewaarwording zal een gebiedje liggen dat mensen wel kunnen praten maar niet veel zinnigs zeggen. Sensorische afasie.

    • Ook ontdekte Wernicke conductie afasie. Dit komt door beschadiging van associatievezels tussen gebied van broca en wernicke, wat leidt tot het niet kunnen herhalen van woorden en verlies van zelfcontrole.

  • Plasticiteit:

    • Karl Lashley: Proefdieren iets aanleren, vervolgens wat wegsnijden. Dan kijken waar het geleerde gelokaliseerd was.

    • Kwam erachter dat doolhof taak over het hele brein was verspreid

    • Hoe meer hij weg sneed hoe slechter het ging (law of mass action)

    • Er bleek dat er plasticiteit zit in de hersenen (equipotentialiteit), verschillende hersendelen waren in staat om meerdere functies uit te voeren. Na het wegsnijden waren andere delen in staat om de taak uit te voeren.

  • Localisatie door Wilder Penfield:

    • Sneed niet weg, maar stimuleerde de hersenen mbv elektriciteit. 

      • Erg gevaarlijk, mensen kregen epilepsie, maar Penfield was heel bedreven.

    • Mensen met epilepsie ervaren eerst een aura, dit is een gevoel ongemak / blijheid met bepaalde waarnemingen. De aura leidt een epileptische aanval in.

      • Volgens Penfield was de kwaliteit van de aura te wijten aan de plek waar de epileptische aanval begon.

      • Voor zo’n operatie ging hij eerst onderzoeken waar hij vermoedde dat de aanval begon. Deze plek ging hij elektrisch stimuleren. Door dit te doen kon hij heel specifieke herinneringen oproepen. 

    • Zo bleek dat herinneringen zich op een specifieke plek bevinden. In tegenstelling tot Lashley bewees hij dus lokalisatie

    • Hij vond de interpretatieve cortex: met 2 responses

      • Interpretatieve responses: het zien van directe situaties in een nieuw licht

      • Ervaringsgerichte responsen: dromen en flashbacks

  • Brenda miller:

    • Deed onderzoek naar de rol van de Hippocampus bij geheugenverlies

 

  • Nieuwe technieken:

    • fMRI (jaren 90): Heel dure apparaten, veel onderzoeken hebben dus kleine steekproeven omdat het heel duur is. 

    • Tomografie: afbeeldingen van reeksen doorsneden

College 2

Hoofdstuk 4: de gewaarwording en waarnemende geest

Waarneming: Kant, Helmholtz, Fechner & Gestalt

 

Hume’s scepticisme:

  • Descartes was een rationalist (kennis begint bij de individuele geest) en een nativist (we worden geboren met ideeën in onze geest)

  • Locke: zintuiglijke ervaring basis van de kennis (tabula rasa)

  • Hume werkte verder in de empiristische gedachte van Locke, voor hem was scepsis heel belangrijk. Hij trok hier andere conclusies uit dan Descartes.

    • Waarneming is de basis van kennis

    • (1) Kijkend naar waarnemingen, kom je hier nooit een “ik” tegen. Terwijl volgens Descartes juist “ik denk” de basis is. Je komt geen constante ik tegen

    • (2) We gebruiken graag het woord oorzaak en gevolg, maar als we kijken naar waarnemingen, nemen we die oorzakelijkheid waar.

      • We zien wel opeenvolging, maar we zien geen oorzaak. 

      • Het denken in oorzaak/gevolg is iets psychologisch.

 

Immanuel Kant (1724-1804)

  • Kant werd wakker door de filosofie van hume. Volgens hem was het idee over causaliteit van Hume problematisch. Volgens Kant is wetenschap gebaseerd op oorzaak en gevolg. Zekerheid was belangrijk voor Kant.

  • Kennisfilosofie: we kunnen alleen de wereld kennen zoals die aan ons verschijnt.

    • Noumenal world: wereld die we nooit kunnen zien

    • Phenomenal world: gereformeerde noumenal world, de wereld zoals die aan ons verschijnt

  • Kant schreef de drie kritieken. De eerste over het denken: we moeten onderscheid maken tussen de echte wereld (noumena) en de wereld hoe wij die beleven.

    • De echte wereld kunnen we niet kennen, we kunnen alleen de wereld kennen op de manier waarop hij aan ons verschijnt. 

    • Het raamwerk waardoor we de wereld zien zijn de intuïties (tijd en ruimte) en de categorieën (concepten die we moeten toepassen op de wereld).

      • Causaliteit is een van de categorieën van het denken, en we kunnen niet anders dan deze toepassen.

      • We zien de wereld allemaal door hetzelfde raamwerk. Intuïties en categorieën zijn dus universeel.

  • Kant vond dat je geen wetenschap kan hebben over het bewustzijn. Psychologie kan geen wetenschap zijn omdat je er geen meting aan toe kan passen volgens kant.

    • Het heeft geen ruimtelijke dimensie

    • Te vluchtig om vast te houden voor aanhoudende waarnemingen

    • Niet experimenteel manipuleerbaar

    • Niet rekenkundig te beschrijven of analyseren

 

De invloed van Kant:

  • Stimuli getransformeerd door de geest, zoals bij een optische illusie

  • Johannes Muller: pioneer van fysiologie, hij ontdekte de wet van specifieke zenuwenergie

    • Ongeacht hoe je de zenuwen van een bepaald zintuig stimuleert, het levert altijd dezelfde soort waarneming op. Voor elk zintuig is er dus een specifieke waarneming.

 

Hermann Helmholtz (1821-1894):

  • Leerling van Muller

  • Stimuli kan je alleen verklaren vanuit fysisch chemische krachten

 

Vitalisme (Müller): 

  • Naast fysisch-chemische krachten, is er ook een levenskracht die de fysisch-chemische processen. 

  • Aan levensprocessen wordt volgens het vitalisme wordt energie toegevoegd aan fysisch-chemische processen vanuit de levensenergie

  • Helmholtz streed tegen het vitalisme, binnen een systeem kan er geen energie worden toegevoegd, dit is een afgesloten systeem. Volgens hem kan energie wel worden getransformeerd (beweging -> hitte). 

  • Helmholtz ontdekte dat zenuwimpulsen snel door zenuwen gaan, maar dat dit wel meetbaar is. Bewijs voor de fysiologisch mechanische opvatting van de fysiologie. 

 

Beeld, ervaring waarneming:

  • Volgens Helmholtz komt visuele waarneming tot stand in 3 fasen:

    • Fase 1: Fysica, het oog zit op een bepaalde manier in elkaar waardoor hier een bepaald beeld op valt. Ook blinde vlek bijvoorbeeld.

    • Fase 2: Fysiologie, begint in het netvlies.

      • Trichromatische theorie van het zicht: Je kan elke kleur zicht vormen door het mengen van drie kleuren (rood, blauw, groen)

      • Volgens Helmholtz, drie soorten kegeltjes voor elke kleur, hierdoor kunnen we elke soort kleur

    • Fase 3: Psychologie, kleuren worden omgezet in waarneming

      • We kunnen bijvoorbeeld diepte zien door onbewuste gevolgtrekking.

      • Leerproces van deze onbewuste gevolgtrekkingen, door deze aan te passen. 

        • Voorbeeld: op de kop bril, waarbij je na een paar dagen niet langer op de kop ziet.

        • Was het dus niet eens met Kant, die aannam dat ruimtelijke perceptie werd bepaald door aangeboren intuïties.

 

Gustav Fechner (1801-1887):

  • Hij werkte in de mechanische traditie, maar had ook een mystieke kant.

  • Hij wilde materie en ziel samenbrengen

    • Fysica aan de ene kant

    • Aan de andere kant Naturphilosophie

  • Vraag of de natuur of wereld een ziel heeft:

    • Nachtsansicht: mechanistische versie van het wereldbeeld, met universum als dode machine, het leven en bewustzijn zijn bij-effecten

    • Tagesansigt: bezielde versie van het wereldbeeld, universum als plek waar bewustzijn een grote rol had, mechanistische wetten schreven een deel van het geheel.

  • Wet van Weber: het juist waarneembare verschil tussen 2 gewaarwordingen

    • Het juist waarneembare verschil is een constante fractie, het is een waarneembare ervaring

 

Psychofysica:

  • Harmonie tussen materie en geest

  • Weber: Het juist waarneembare verschil is een fractie

    • Door te spelen met verschillen kan je erachter komen wanneer deze verschillen waarneembaar worden.

    • Het is dus geen vaste waarde maar een constante fractie

  • Fechner concludeerde dus dat het juist waarneembare verschil een eenheid van ervaring is.

    • Representatie van fysieke waarneming en geestelijke ervaring

    • Sluit aan bij kant: die stelde dat sensorische indrukken verwerkt en getransformeerd worden voor ze in het bewustzijn worden gebracht.

 

Gestaltpsychologie:

  • Onze waarnemingen zijn gehelen

  • Het geheel is meer dan de som der delen

    • We nemen niet eerst onderdelen waar, maar we nemen primair gehelen waar

  • Geen sprake van onbewuste gevolgtrekking van de losse delen, maar we zien eerst de gehelen. 

  • De geest organiseert het perceptuele veld.

 

Hoofdstuk 5

 

Wilhelm Wundt (1932-1920)

  • Opgeleid als fysioloog, maar pionier van experimentele psychologie.

  • Reactietijd (Donders): Verschil in reactietijd met controlegroep waarin aangekondigd waar stimulatie is, experimentele conditie waarin niet de locatie van stimulus is. Reactietijd is langer in experimentele conditie.

  • Door de reactietijden van elkaar af te trekken, weten we hoe lang het kost om het onderscheid te bepalen van de plek van de stimuli. Dit aftrekken noemen we de substractie-methode.

    • Zo kan de duur van een psychisch proces door de verlenging van reactietijd door het toevoegen van een proces.

    • Hersenscans werken op een analoge manier, waarbij scans met experimentele en controleconditie van elkaar worden afgetrokken.

  • Wundt heeft zich gebaseerd op deze subtractie-methode, hij schreef de Fysiologische psychologie

    • Nieuw domein van wetenschap

    • Hij zag de psychologie als een subdiscipline van de filosofie.

    • Combineert innerlijke waarneming met fysiologische waarnemen (Instrumenten)

    • Tachistoscoop: stimuli kunnen gestimuleerd worden voor een bepaalde tijd

  • Apperceptie: nieuwe sensatie in iemands aandacht, er moet worden nagedacht

  • Laboratorium in Leipzich, was de oorsprong van de experimentele psychologie

    • Wundt was de grote baas en hij schreef zijn ideeën op

    • Boek kreeg om de zoveel tijd een nieuwe editie

    • Zijn promovendi voerden de taken uit

  • Mentale chronometrie: meten van reactietijd met behulp van chronoscoop

    • Ook pal-apparaat: wordt gebruikt voor het kalibreren van een chronoscoop, zo weet je dat je instrument een goede waarde aangeeft.

    • Chronograaf: ander kalibratie apparaat om een nog preciezere meting te krijgen

      • Bij zimmermann: een catalogus zodat je zelf de apparaten kon aanschaffen, zo verspreidde de psychologie van wundt zich over de hele wereld

  • De observator (proefpersoon)

    • Proefleiders en observatoren waren uitwisselbaar, maar tegenwoordig zijn observatoren onwetend

    • In de tijd van Wundt waren de proefpersonen juist heel deskundig

    • De proefpersoon moest een gegeneraliseerde geest zijn die representatief was voor de maatschappij. De geest van de proefpersoon werd als het ware ook gekalibreerd.

      • Dit werd gedaan door oefening en discipline

  • De tweede psychologie van Wundt was zijn Völkerpsychologie

    • Wundt dacht dat je met experimenten alleen basale processen onderzoeken

    • Voor hogere processen met taal en sociaal verkeer, kan je geen experimenten gebruiken. Hier heb je een soort antropologie voor nodig en die moet je vergelijken. 

    • Deze stierf met Wundt. 

  • Introspectie: observeren en rapporteren van eigen subjectieve innerlijke ervaringen

    • Wundt zag dit als bron van veel psychologische info. 

    • Het leidde tot debat, want niet-experimenteel en niet-mechanistisch.

 

College 3

 

Onderwerpen:

  • Darwins evolutietheorie

  • Evolutionaire benaderingen van de psychologie

  • Sociaal darwinisme

  • Galtons theorieën over aanleg en omgeving

  • De eugenetica

 

Leerdoelen:

  • Darwins evolutietheorie kennen

  • De context waarin Darwin zijn evolutietheorie ontwikkelde kunnen beschrijven

  • Weten hoe Darwin de evolutietheorie toepaste op de psychologie

  • Weten wat sociaal darwinisme is

  • Recente toepassingen van de evolutietheorie op de psychologie kennen

  • Galtons ideeën over aanleg en omgeving kennen

  • Weten hoe Galton intelligentie probeerde te meten

  • De context van Galtons werk over aanleg en omgeving kunnen beschrijven

  • Weten wat de eugenetica was

  • Galtons methodologische innovaties kennen

 

Hoofdstuk 6: De impact van darwin

Darwin:

  • De evolutie maakt volgens hem alles begrijpelijk in de biologie

  • Een copernicaanse wending

    • Volgens Freud 3 wendingen: Copernicus (aarde draait om de zon), Darwin (Mensen staan niet boven de natuur, maar net als andere soorten gewoon dieren zijn), Freud (De mens is niet baas in eigen huis, ons onbewuste stuurt ons gedrag)

    • Darwin gaf een nieuwe blik op natuur en mens

      • Ideeën over de natuur zijn nauw verbonden met ideeën over mensen

      • Volgens oude Grieken, Scala natura: een strikte hiërarchie in de natuur, met de mens bovenaan.

        • Ook raciale ideeen

        • Deze hiërarchie is vast en onveranderbaar

  • Invloed op psychologie

    • Algemene psychologie

    • Differentiele psychologie

 

Beagle:

  • De taak van Darwin was om de kapitein van de Beagle gezelschap te houden. Hij neigde namelijk naar depressie.

  • Natuuronderzoek was niet het hoofddoel, dit was het meten van de kust van Zuid-Amerika, Nieuw-Zeeland en Australië.

    • Dit meten was belangrijk voor het VK, zij wilden weten waar alles is en hoe je er komt. Dit is nodig als je de baas wil zijn.

    • Andere taak was om de Britse beschaving te verspreiden over de wereld.

  • Darwin verzamelde allerlei fossielen en nam geprepareerde planten en dieren mee

    • Hij stuurde heel veel terug in 5 jaar tijd, en bij terugkomst was hij een beroemdheid.

 

Het mysterie:

  • Op de reis hield hij zich bezig met het mystery of mysteries

  • Waar komen alle planten vandaan en waarom zit er zo veel variëteit in

    • Waarom zijn er soorten uitgestorven, en ontstaat hier een jongere soort die hier een beetje op lijkt?

  • Hier probeerde darwin een natuurlijke verklaring voor vinden

    • Deze moest concurreren met de christelijke verklaring, namelijk “de schepping” waarin alle soorten hetzelfde zijn gebleven.

    • Merkwaardig dat er heel veel soorten eiken zijn, de vraag is waarom?

    • Waarom zijn sommige soorten uitgestorven en zijn er nieuwe die er op lijkt (dit clashte met het christendom)

  • Goed argument voor de christelijke schepping: ‘argument from design’

    • Stel je vindt ergens een horloge, je maakt deze open en ziet binnenin allemaal onderdelen die allemaal perfect in elkaar gezet zijn. Met allemaal een doel. Je ziet: dit is ontworpen die die functie perfect uitvoert.

    • Dit werd op de schepping betrokken dat de mens in zijn complexiteit ontworpen moet zijn

 

Schepping:

  • De schepping was in 4004 voor Christus

    • James Ussher: alle generaties tot aan Adam teruggerekend voor dit resultaat

    • Zondag 23 oktober

    • Volgens Darwin was dit veel te kort voor een geleidelijke biologische ontwikkeling. 

      • Darwin kwam met het uniformitarianisme: de belangrijkste eigenschappen van de aarde zijn het resultaat van geleidelijke processen

 

Geologie:

  • De kapitein van de beagle gaf darwin het boek van Charles Lyell

    • Lyell kwam met de theorie van het gradualisme

      • De aarde is het resultaat is geleidelijke processen over het hele lange tijd

      • Tegenhanger van catastrofisme: aarde is het resultaat van grote catastrofe.

      • De aarde is dus niet 6000 maar 100  miljoen jaar oud. 

        • De lange leeftijd van de aarde was voor Darwin een noodzakelijke voorwaarde voor zijn evolutietheorie.

      • Hij zat er naast, maar nu denken we dat het 4,5 miljard jaar oud is.

Deep time:

  • Hele leeftijd van de aarde

  • Eerste gedeelte (rode balk) totaal geen leven, later meer dieren, en uiteindelijk holoceen (tijd waar wij in leven)

 

Lamarck:

  • Kwam voor Darwin met een idee van evolutie

  • Bij gebrek aan beter werd deze aangehangen door collega's van darwin

  • Zijn idee was dat evolutie een biologisch proces was

  • Overerving van verworven eigenschappen

    • Voorbeeld giraf: giraf is ooit begonnen met korte nekken, en giraffen zijn gaan proberen hun nekken te rekken voor blaadjes

    • Volgens Lamarck, eindig je door dit rekken met een langere nek, en dit wordt geërfd.

  • Mensen konden zich hier wel iets bij voorstellen, maar het is geen verklaring voor de meeste kenmerken van planten en dieren. 

    • Geldt bijvoorbeeld niet voor organen

 

Volgens darwin: Selectie

  • Blaadje uit aantekeningen: I Think…

  • Hierin visualiseerde hij zijn theorie

 

Economie;

  • Darwin las het boek van Thomas Malthus

  • In dit boek beweerde Malthus dat bevolkingsgroei altijd exponentieel is

  • Toename van voedselproductie is wel linear

  • Dus hierdoor is er altijd te weinig, en is er altijd armoede

    • Volgens Malthus was dit Gods bedoeling, en werden mensen behoed voor luiheid.

  • Darwin realiseerde zich dat dit de reden is voor ….

    • Veel tekorten in de natuur

    • Altijd een ‘struggle for existence”

    • Soms is er genoeg voor iedereen, dan worden er meer nakomelingen gemaakt

    • Hierna is er weer te weinig

 

Strijd:

  • Volgens darwin een voortdurende strijd met soortgenoten

  • Hele tijd een selectiedruk, omdat sommige individuen of soorten beter in staat zijn om te overleven.

 

De evolutietheorie;

  • Door erfelijke eigenschappen die je in staat stellen beter te kunnen overleven, ontstaat er selectie van betere individuen. Deze selectie krijgt vervolgens meer nakomelingen.

  • Evolutie in notendop: Variatie, strijd en erfelijkheid

    • Hieruit ontstaat een evolutionair proces waarin soorten beter aangepast raken aan het systeem.

    • 'descent with modification through natural selection'

  • Op Darwins reis kwam hij langs de Galapagoseilanden

    • Alle eilanden zijn verschillend

    • Vogels hadden allemaal een ander soort snavel.

    • De vogels zijn zich gaan voortplanten op de eilanden en ze zijn zich op elk van de eilanden gaan aanpassen op de omstandigheden daar

      • Vb. Eiland met nootjes: dikke snavel heeft een voordeel

      • Vb. Insecten: meer voordeel van een dunne snavel

 

  • De selectiedruk is er altijd volgens Darwin

    • Door toevallig proces zijn alle soorten ontstaan

 

Origin of species:

  • Darwin ging heel lang broeden op deze theorie, hij publiceerde heel lang niet

  • Bij terugkeer ontwikkelde hij een ziekte die het werk heel lastig maakte. Hij was heel erg bang voor de gevolgen van publicatie.

    • Het ging tegen het idee in over de plaats van de mens in de natuur

    • Lastig om te accepteren dat de mens niet door god geschapen is

  • Darwin kreeg een brief van een collega, Alfred Russel Wallace

    • Grote bewondering voor darwin, vragend of hij wilde nadenken over een idee

    • In de brief stond eigenlijk precies Darwins theorie, iemand leek er dus met zijn theorie vandoor te gaan. 

    • Zowel Darwin en Wallace werden uitgenodigd om hun idee te presenteren op een lezing. 

  • Darwin ging aan de slag om het boek te schrijven wat hij zo lang van plan was: The origin of species

    • Boek was voor een breed publiek

    • Boek werd populair

    • Op het einde staat een stuk over mensen

 

Psychologie:

  • Belofte van darwin: De geest is de basis van een evolutionair proces

  • Hij brandde zich hier niet aan

  • Darwin schreef over de complementariteit van seksen

    • Mannen en vrouwen zijn zo geëvolueerd dat ze complementair zijn aan elkaar.

    • Ook ging hij uit van mannelijke superioriteit van intelligentie

  • Ook schreef darwin een logboek over zijn zoon

 

The Expression of the Emotions:

  • Darwin over de psychologie

  • In dit boek probeert darwin te beargumenteren dat de uiting van emoties geëvolueerde eigenschappen zijn

    • Alle uitdrukkingen in 3 mechanismen

      • Grote ogen als we schrikken: 'serviceability', grote ogen om dreiging goed te kunnen zien.

      • Antithese van uitdrukking van tegenovergestelde: onderdanigheid uitdrukken door je klein te maken

      • Activering van het zenuwstelsel: We lachen omdat we iets grappig vinden. Er is een spanning tussen twee dingen, je voert deze energie af door te lachen

  • Lamarckiaans mechanisme: de gewoonte van emotie-uiting is verworden tot een instinct

 

Sociaal Darwinisme:

  • Herbert Spencer: had een eigen evolutietheorie

    • Volgens hem is dat alles evolueert, dus ook het zonnestelsel, ook maatschappij

  • Zo’n evolutionair gaat van eenvoudig naar complex

  • Ook weer survival of the fittest, mechanisme achter de evolutie van alles

  • Een natuurlijk proces van vooruitgang

    • Darwin zegt niet dat er meer of minder vooruitgang is tussen bepaalde soorten

  • Het proces mag je niet verstoren

    • Je moet niet ingrijpen in het proces van survival of the fittest

    • Dan stoor je namelijk vooruitgang, want zo kan de soort beter worden

 

Evolutionaire psychologie:

  • Recente vorm van darwinistische psychologie

    • Na de Tweede Wereldoorlog waren biologische theorieën erg impopulair, de aandacht verschoof naar omgevingsfactoren bij de verklaring van neurosen van militairen.

    • Later werden ze wel weer populair en kwam de evolutionaire psychologie op

  • Het brein als verzameling van geevolueerde mechanismen

    • Een verzameling modules, en dus niet één machine.

  • Aanleg en omgeving spelen beide een rol, deze zijn geleidelijk ontstaan in een specifieke omgeving: De Environment of Evolutionary Adaptedness

    • Omgeving waarin mensen zijn geëvolueerd in wat we nu zijn

    • We leven dus nu niet in een tijd waarin we eigenlijk zijn geëvolueerd

      • Vb. obesitas: In huidige omgeving is er veel meer vet en suiker dan nodig, de mens heeft alsnog de neiging om zo veel mogelijk vet te eten

  • Mechanisme voor het detecteren van vals spelen:

    • Omdraaien van kaarten: “EK47”. Veel mensen vinden het moeilijk om te weten hoe het werkt

      • Te abstract voor mensen.

    • Bij regels als 18 jaar en alcohol, weten mensen wel hoe je dit moet toetsen 

      • Voor vals spelen hebben we een geëvolueerd mechanisme om binnen sociale situaties valsspelers er uit te pikken

 

Hoofdstuk 7: Het meten van de geest

 

Galton: 

  • Evolutionaire psychologie heeft het niet over verschillen tussen mensen maar meer over de algemene psychologie.

  • Darwin dacht ook over verschillen tussen mensen

 

Jeugd:

  • Was de achterneef van Charles Darwin, kleinzoon van Erasmus Darwin

  • Net als Darwin van goede komaf, maar deed het matig op school

  • Hij was geïnteresseerd in natuurwetenschap, terwijl er veel onderwijs was over de klassieken.

  • Hij studeerde kort geneeskunde maar hield dit kort vol. Later ging hij studeren aan Cambridge. 

 

Op reis:

  • Na zijn studie ging Galton op reis

  • Bij terugkomst meldde hij zich bij the royal geographical society voor een ontdekkingsreis

    • Hij wilde landmetingen doen in Haïti

    • Hij schreef een verslag, dat veel indruk maakte. 

  • Schreef: The art of travel, met tips over ontdekkingsreizen

 

The royal geographic society:

  • Nam Galton aan

  • Om nieuwe reizen te plannen

  • Later voorspelde Galton het weer, hij was heel veelzijdig

Whenever you can, count

  • Kennis begint volgens Galton met meten

  • Hij hield zich bijvoorbeeld bezig met kwantitatieve gegevens, worden predikanten bijvoorbeeld ouder

  • De kwantitatieve opvatting ging hij toepassen op de sociale kwestie

 

Sociale kwestie:

  • Doré maakte schetsen van het dagelijks leven in Londen

  • Hij gaf de arme buurten weer, met erbarmelijke omstandigheden (misdaad, prostitutie)

  • Kwestie: Hoe kan het dat we deze ellende hebben, terwijl we deze eeuw zo veel vooruitgang hebben gekend? (Negentiende eeuw)

  • Marx zei dat dit het gevolg is van Kapitalisme, uiteindelijk komt er een sociale revolutie

  • Volgens Galton is de maatschappij te ingewikkeld geworden voor arme mensen. Mensen zijn te dom om in de maatschappij te functioneren. Deze eigenschap is erfelijk

    • Dit idee hoor je mensen niet snel hardop zeggen, maar leeft nog steeds

    • Het idee dat arme mensen te dom zijn om te functioneren in de maatschappij, hier is niks aan te doen.

    • Tenzij we drastische maatregelen nemen.

 

De eugenetica:

  • Heel veel geestelijke vermogens zijn volgens Galton erfelijk.

  • Selectie (derde element van darwins theorie), Galton vroeg zich af of we dit zelf kunnen

  • Volgens darwin zijn de armen succesvol, want deze kunnen zich voortplanten

  • Eugenetica: ‘selective breeding’, selectief fokken net zoals bij Darwins duiven

  • Positieve eugenetica: Zorgen dat de beteren zich voortplanten

    • Galton: voor mensen gaan trouwen, deze mensen testen, en vervolgens een certificaat geven om zich voort te planten

  • Negatieve eugenetica: zorgen dat ongeschikten zich niet voortplanten

  • Vb. rassenwetten in duitsland en immigratie en sterilisatie VS

 

  • Progressief project om de samenleving te verbeteren.

  • Wordt gezien als de self-direction of human evolution

  • Dit idee is tegengesteld aan het sociaal darwinisme, dat uitgaan van het loslaten van evolutionaire processen (Spencer)

  • Interdisciplinair, als een boom die ontspruit uit sociologie, statistiek, antropologie maar ook de psychologie.

 

Nature (aanleg) en Nurture (omgeving):

  • Hereditary genius: Genieën en hun verwanten

    • Dit was een poging van Galton, om erachter te komen of de familie van een uitmuntend genie ook zo geniaal is

  • Bewijzen voor erfelijkheid:

    • Intelligentie is normaal verdeeld, volgens Galton wijs deze verdeling op erfelijkheid

    • Hij merkte op dat familieleden van genieën vaak ook bovengemiddeld intelligent zijn.

    • Dit was niet het geval als een familielid geadopteerd was

 

  • Alphonse de Candolle: deed ook een onderzoek naar wie intelligentie bezat

    • Geen aanleg, maar omgeving

    • In kleine democratische handelslanden met een matig klimaat zijn er veel genieën.

  • Galton beantwoordde dit met een boek: english man of science

    • Onderzoek naar ‘nature en nurture’. Dit is het motto geworden over deze vraag.,

    • Hij gebruikte vragenlijsten, als eerste in de psychologie

      • Hij vroeg naar de hoedenmaat, als indicatie van hoofdmaat en herseninhoud. 

 

Testen van intelligentie:

  • Galton bedacht een test om de meest geschikte jongeren te selecteren voor eugenetische voortplanting.

  • Galton richtte een laboratorium in rondom een gezondheids tentoonstelling (Antropometrisch laboratorium (1885))

    • Mensen konden zich daar laten testen op aspecten rondom intelligentie

    • Indicatoren die we tegenwoordig niet meer herkennen: Hoedenmaat, reactievermogen, gezichtsscherpte.

  • Correlatie: Begin 19e eeuw kwam de statistiek op. 

    • Galton introduceerde correlatie

    • Pearson borduurde hierop voort en kwam met de correlatie zoals we dat nu kennen.

 

Tweeling-studie:

  • Galton deed ook onderzoek naar tweelingen om te bepalen of intelligentie erfelijk bepaald is

  • 2-eiig en 1-eiig vergelijken

  • Of nog beter: 1-eiige tweelingen die gescheiden opgegroeid zijn.

  • Genetica bepaald voor ongeveer 70% de variantie van intelligentie

    • Maar het hangt ook heel erg van omgeving af

 

Galton’s innovaties:

  • Weerkaarten

  • Mugshots: collega van Galton vond methode om kenmerken van criminelen vast te leggen. 

  • Galton zelf ontdekte dat vingerafdrukken specifiek zijn voor elk individu

  • Ook vormde hij het gemiddelde van 3 verschillende portretten, dit kon je volgens Galton ook doen met criminelen. Want ook criminaliteit was erfelijk bepaald volgens Galton.

  • Vrije associaties: de eerste gedachten na het zien van een stimulus. Komen uit de kindertijd

    • Dit deed hij met behulp van een woord-associatie experiment

 

College 4 

Onderwerpen:

  • Leven en werk van William James

  • Het pragmatisme

  • Het functionalisme

  • Het werk van G. Stanley Hall

  • Het werk van Mary Whiton Calkins

  • Het werk van E.B. Thorndike

  • Het werk van Pavlov

  • Het behaviorisme van Watson

  • Het behaviorisme van Skinner

 

Leerdoelen:

  • James' theorieën over bewustzijn, emotie, en gewoonte kennen

  • Weten wat pragmatisme en functionalisme zijn

  • Weten wat psychical research is

  • De voornaamste bijdragen van Hall, Calkins, en Thorndike kennen

  • De context van de opkomst van het behaviorisme kunnen beschrijven

  • De context van de ontdekking van de geconditioneerde reflex kunnen beschrijven

  • De voornaamste punten van Watson's  behavioristische psychologie kennen

  • De voornaamste punten van Skinner's  behavioristische psychologie kennen

  • Het omgevingsdenken van Watson, Skinner kunnen beschrijven

  • Het utopisme van Galton, Watson, en Skinner kunnen  vergelijken

Hoofdstuk 8: Amerikaanse pioniers

 

William James (1842-1910)

  • Tegenpool van Wilhelm Wundt

    • James vond zijn onderzoeken heel saai en simpel.

    • Wundt vond het werk van James prachtig maar vond het geen psychologie te noemen.

    • Wundts werk had weinig te maken met het dagelijks leven. Het is heel technisch en zuiver wetenschappelijk.

    • In het werk van James worden juist veel verbanden gelegd met het dagelijks leven

  • Determinisme en vrije wil

    • James was onder de indruk van fysiologie

    • Maar teleurgesteld dat er geen ruimte is voor vrije wil (determinisme)

    • Hij kwam in een crisis hierdoor, maar kwam hier uit doordat hij besloot om in de vrije wil te geloven.

    • Hij realiseerde zich dat het geloof in vrije wil een nut heeft in het dagelijks leven. Hij besloot zichzelf aan te leren om positief in het leven te staan.

    • Het idee van vrije wil is nuttig in het dagelijks leven, deze filosofie wordt gezien als het Pragmatisme.

  • Volgens James kunnen zaken gezien worden als waarheid, als bewezen was dat het nuttig was hier in te geloven.

  • Pragmatisme: 

    • Waarheid is wat werkt in een bepaalde context.

    • Vanuit dit oogpunt kan vrije wil waarheid bezitten in het dagelijks leven maar niet in wetenschappelijke context.

    • Vanuit darwiniaans oogpunt worden kenmerken van organismen bepaald door de mate waarin ze nuttig zijn in bepaalde context

  • Functionalisme:

    • Vraag: wat is de functie van een bepaald iets in gedrag?

 

  • The principles of psychology (1890)

    • James kreeg de opdracht om dit boek te schrijven.

    • 3 bekendste hoofdstukken:

      • The stream of consciousness: bewustzijn is een stroom, die onafgebroken door ons loopt. Zelfs in de slaap loopt bewustzijn door. Dit betekent dat we nooit dezelfde inhoud van bewustzijn hebben. We hebben nooit dezelfde emotie omdat er in elke situatie iets anders aan vooraf gaat. 

      • Emotie: Hij schreef de James-Lange theorie, deze gaat over het feit dat emoties het gevolg zijn van lichamelijke arousal. Hieruit trok hij een les voor het dagelijks leven, hierdoor zei hij dat je je kan gedragen op een manier waarop je wenste dat je je zou willen voelen.

      • Gewoonte (habit): James benadrukt het belang van het kweken van goede gewoontes. Want gewoontes zijn heel moeilijk af te leren. Volgens James zijn gewoontes het vliegwiel van de samenleving, de stabiliteit van de samenleving is gebaseerd op gewoonten. 

  • Spiritisme en psychical research

    • Spiritisme dankte populariteit, omdat je via een spiritistisch medium contact kon leggen met een dode. De belangstelling was groot door de burgeroorlog in de Vs

    • Onder leiding van een medium konden mensen in een trance gebracht worden, maar ook berichten ontvangen.

    • James was heel geïnteresseerd en deed hier onderzoek naar in de society for psychical research. 

    • Ook Heymans was geïnteresseerd in spiritisme, en deed ook psychical research aan de rug.

    • Wundt was erop tegen dat wetenschappers zich bezighielden met dubieuze zaken.

    • James onderzocht medium Eusapia Paladino, en vond dat zij een fraudeur was. 

    • Onderzoek naar dit soort fenomenen zijn vaak dichtgebouwd

 

G. Stanley Hall (1844-1924)

  • Leerling van James, eerste promovendus in de psychologie van de VS. Ook deed hij onderzoek bij Wundt.

  • Ten eerste was Hall belangrijk voor de institutionele ontwikkeling van de psychologie. Hij richtte het eerste tijdschrift op. Ook de eerste beroepsvereniging voor psychologen (APA).

  • Ook was hij belangrijk in het onderzoek naar kinderen.

    • Child study movement, hij verzamelde info over hoe ze leerden, leefden. Hij deed dit zonder theorie. Hij maakte hierbij gebruik van vragenlijsten.

    • Hij realiseerde zich dat niet alleen vroege ontwikkeling belangrijk is, maar dat de ontwikkeling van adolescenten ook heel interessant is. De term adolescenten is door hem populair gemaakt.

    • Hij zag ontwikkeling van kids als de recapitulatie van de evolutie. Hij zag dat de mensen als foetus en dezelfde ontwikkeling doorgaan als naar de geboorte

 

Mary Whiton Calkins

  • Zag de drempels die je tegenkomt als vrouw.

  • Kwam bij het vrouwelijke Wellesley college, om psychologie te doceren

  • Om dit te kunnen doceren studeerde ze zelf psychologie. Dit deed ze aan het Harvard annex, een onofficiële manier. Ze kreeg college van James

  • Ze zette haar eigen lab op in Wellesley, maar kon nooit promoveren.

  • De ‘paired associates’ techniek: je presenteert de proefpersoon paren van stimuli, vervolgens ga je kijken of de proefpersoon 1 stimuli gepresenteerd krijgt of deze de andere stimuli kan noemen.

 

Edward L. Thorndike (1874-1949)

  • Onderzocht leerprocessen

    • Puzzle box: dier in een doos met 1 uitgang, deze kon geopend worden met een hendeltje o.i.d.. Hij vond dat dieren eerst random naar de uitgang zoeken. Bij toeval zal het juiste hendeltje dan ingedrukt worden. Als je het dier dan terug stopt zal het beter gaan. Het begint met random dingen doen

    • Dit noemde hij trial and error

    • Op basis van zijn onderzoek formuleerde hij ‘the law of effect’. Deze luidt dat een stimulus-gevolg volgorde die plezier oplevert, versterkt wordt.

    • Dit was de start van het behaviorisme

  • Leider van het functionalisme, stroming die focust op het doel van gedrag, dat de nadruk legt op individuele verschillen

 

Hoofdstuk 9: Psychologie als gedragswetenschap

Tussen James en Watson: Titchener

  • 1900, verenigde staten

  • Deed onderzoeken naar delen van de geest.

  • Structuralisme van Titchener: dmv introspectie bepalen wat voor inhouden er van bewustzijn er zijn. Een soort complete beschrijving van de inhoud van het bewustzijn

    • tegenhanger van het Functionalisme: niet kijken naar wat er allemaal is, maar wat de functie is van het bewustzijn.

  • Introspectie door verschillende mensen levert vaak verschillende uitkomsten op.

  • Probleem van het functionalisme: filosofische kant waar mensen niet zoveel mee kunnen .

  • Concurrentie van spiritisme, mensen en geldschieters waren veel meer geïnteresseerd in psychical research

  • Tot slot was er het probleem dat er heel veel afgestudeerden werk zochten in de praktijk. Op gegeven moment hadden de afdelingen psychologie genoeg medewerkers. In de dagelijkse praktijk had je weinig aan het functionalisme van Wundt en het structuralisme van Titchener. Maar… Behaviorisme!

 

Behaviorisme:

  • Werkbaar onderzoek

  • Praktisch toepasbaar

  • Ging over het gedrag maar niet over de geest. Doordat het niet over geest gaat, was er geen conflict met het spiritisme.

 

Ivan Pavlov:

  • Liet anderen zijn onderzoek uitvoeren

  • Zijn onderzoek ging over de fysiologie van de spijsvertering. Dit deed hij met een techniek door de maagwand van proefdieren open te maken en open te houden. Zo kon hij kijken wat er gebeurde in deze organen bij dieren. 

  • Een fenomeen in het laboratorium waar onderzoek naar werd gedaan is kwijlen. Per toeval vonden ze dat honden kwijlen bij zuur op de tong, maar ook bij het klaarmaken van de proef. Pavlov realiseerde zich dat honden een verband leggen tussen een ongeconditioneerde stimulus (zuur) en geconditioneerde stimulus (het lab). Zo vond hij dus bewijs voor een leerproces. 

  • Een geconditioneerde reflex, zoals het kwijlen bij een bak met voer.

  • Dit was een manier om fysiologisch onderzoek te doen. Het was tegen ‘de geest’.

 

John B Watson:

  • Watson was geïnteresseerd in dierpsychologie.

  • Hij kreeg op jonge leeftijd promotie tot hoofd van de vakgroep psychologie in Baltimore. 

  • Ze hadden daar een tijdschrift, The psychological review. Hedendaags nog altijd een tijdschrift met een hoge reputatie.

  • Hij had dus veel macht, deze gebruikte hij om een vraag te beantwoorden: Is onderzoek naar de geconditioneerde reflex wel psychologie?

  • Watson schreef een artikel: psychology as the behaviorist views it…

    • Ten eerste: psychologie is een objectieve natuurwetenschap (dus geen filosofie)

    • Ten tweede: het doel van deze wetenschap is voorspellen en beheersen van gedrag (dus niet verklaren of begrijpen)

      • Titchener was het hier niet mee eens, dit is geen wetenschap maar technologie.

    • Ten derde: geen onderscheid tussen mens en dier

  • Door behaviorisme zijn leerprocessen praktisch toepasbaar.

  • Via Lasley kwam watson op de hoogte van het werk van Pavlov

    • Watson realiseerde zich om het conditioneren kon gebruiken als basis van de psychologie in plaats van als basis van de fysiologie

    • Hij deed onderzoek met Little Albert:

      • Maar met één persoon, weinig herhaling dus

      • Aangeleerde angsten werden niet meer afgeleerd, onethisch dus

      • Laatste academische werk van Watson

    • Ging na vertrek aan het werk in de reclame-industrie, en met groot succes

      • Bedenker van merkentrouw 

 

B.F. Skinner (1904-1990)

  • Wilde eigenlijk schrijver worden van romans, maar merkte dat dit geen succes was. Kwam in een crisis. Hij kwam er uit toen hij het werk van Pavlov en Watson las. Hij ging psychologie studeren en werd psycholoog aan Harvard.

  • De beroemdste psycholoog in de jaren 40/50. 

  • Beroemd, maar ook gehaat omdat hij de mens zag als een stimulus-respons mechanisme. Dit determinisme model werd beschouwd als onmenselijk.

  • Belangrijk: leren is volgens Skinner een actief proces. Volgens Pavlov is het een passief proces. 

    • Operant conditioneren: bekrachtiging, waardoor actie vaker herhaald wordt.

  • Experimenten van skinner werden geautomatiseerd, gebruik van computers. Het hele experiment is voorgeprogrammeerd. Dit ten dienste van de objectiviteit.

    • Responsen worden automatisch opgenomen

  • Positief bekrachtigen werkt beter dan negatief bekrachtigen.

  • Het beste werkte: onvoorspelbare bekrachtiging. Gedrags telkens blijven herhalen omdat beloning totaal onvoorspelbaar is (Fruitmachines in casino’s)

  • Het behaviorisme geeft toepassingen:

    • Leermachines: colleges zijn helemaal niet efficiënt, beter om individuele leerlingen voor machines te zetten. 

    • Token Economy: In een instelling wordt een economie van muntjes ingevoerd. Iedereen kan deze munten verdienen met goed gedrag. Leek goed te werken, maar er ontstond verzet van mensen die deze economie moesten besturen omdat ze vonden dat mensen onmenselijk behandeld werden.

  • The behavior research Laboratory: leerling van skinner deed een conditionering experiment met mensen. 

    • Critici vonden het onmenselijk om dit experiment toe te passen

 

Het omgevingsdenken (nurture):

  • Na de tweede wereldoorlog hoogtijdagen van nurture

  • Volgens behavioristen is mens en maatschappij maakbaar. 

  • Hele optimistische visie, ze dachten dat met behulp van behaviorisme wereldproblemen op konden lossen. Dit deden ze op een utopistische manier

    • Watson: “Je kan alles maken van mensen zolang je de omgeving maar kan beïnvloeden.”

    • Skinner, Walden two gemeenschap (gebaseerd op wetenschap). Geen democratie, geen politiek. Alleen wetenschap. Een gemeenschap waar iedereen gelukkig is. Weinig werk. Mannen en vrouwen zijn gelijk. Open over seks. Kinderen worden wetenschappelijk opgevoed door professioneel opgeleide opvoeders. “Geen human nature, maar toepassen van wetenschap in de maatschappij”. Positieve bekrachtiging wordt gebruikt voor sociale controle.

    • Dit Utopisme heeft overeenkomsten met dat van Galtons eugenetica

 

College 5

 

Onderwerpen:

  • De psychologie van de beïnvloeding

  • De persoonlijkheidspsychologie

  • De humanistische psychologie van Maslow

 

Leerdoelen voor deze week:

  • De geschiedenis van mesmerisme, hypnose, en hysterie kennen

  • Weten waar de controverse tussen Charcot en Bernheim over ging

  • De sociale psychologie van Floyd Allport kennen

  • Het onderzoek naar beïnvloeding van Asch, Milgram en Zimbardo kennen

  • De context van de opkomst van de persoonlijkheidspsychologie kunnen beschrijven

  • Het verschil tussen de idiografische en de nomothetische benadering kennen

  • De persoonlijkheidstheorieën van Gordon Allport, Eysenck, en Murray kennen

  • De psychologie van Abraham Maslow kennen

 

Hoofdstuk 10: Sociale psychologie

 

Franz Anton Mesmer: 

  • De helende kracht van magnetisme

  • Vertelde dat je tijdens een behandeling in crisis kon raken. En dit gebeurde dan ook vaak.

  • Controversies: (1) Iemand beweerde dat Mesmer het idee had gestolen. (2) Daarnaast had hij een patiënt, die hij had genezen van blindheid, wat mislukte waardoor hij een proces aan zijn broek kreeg.

  • Vlucht naar Parijs, waar hij erg populair werd. In de ban van het Mesmerisme

    • Zo veel mensen wilden het, hij behandelde de mensen in groepen.

    • Mensen werden om een ‘baquet’ gezet met gemagnetiseerd water.

    • Vertelde weer dat ze in een crisis zouden raken, en wees lichaamsdeel aan dat behandeld moest worden.

    • Als iedereen in staat van crisis geraakt was en er weer uit kwam, voelde iedereen zich beter.

  • De commissie concludeerde dat het niets dan een suggestie was. Onzin dus. Maar misschien wel een psychologisch proces.

    • Doodsklap voor Mesmer, maar mesmerisme bleef populair.

 

De markies van Puysegur (Chastenet):

  • Had niks met die crises van het mesmerisme.

  • Hij ontdekte dat hij patiënten in een soort droomtoestand kon brengen. Dit noemde hij kunstmatig somnambulisme. In deze toestanden konden mensen vragen beantwoorden en gecompliceerde handelingen uitvoeren. Zonder dit te herinneren nadien (posthypnotische amnesie). 

    • Deelnemers werd tijdens de trance verteld wat ze moesten doen als ze wakker werden: posthypnotische suggestie.

  • Later werd het hypnose / neuro-hypnologie genoemd, door James Braid.

    • Braid maakte het wetenschappelijk acceptabel.

  • Chirurgen destijds: Patiënten werden tijdens hypnose ongevoelig voor pijn. Er werd geprobeerd om dit als anesthesie-methode te gebruiken. 

  • De glasharmonica werd door Mesmer gebruikt, om de stemming op te wekken

 

Hysterie:

  • Hysterie was eeuwenlang een mentale stoornis die veel voorkwam. In de negentiende eeuw hadden veel mensen er last van. Het was veelbesproken in de cultuur.

  • Tegenwoordig bestaat het niet meer. 

  • Charcot had een theorie, volgens hem had hysterie te maken met hypnose. Als je hypnotiseerbaar was had je hysterie en andersom. Het had te maken met een neurologisch defect volgens hem.

  • Elders in Frankrijk was een school van neurologen die concludeerden dat iedereen hypnotiseerbaar is. Volgens hen lag het aan de gevoeligheid voor suggestie.

  • In een later stadium van hysterie, worden gepassioneerde houdingen aannemen (boos, verschrikt, uitdrukking)

    • Deze uitdrukkingen waren zo overtuigend dat er zelfs acteurs langskomen.

  • De lessen hadden iets theatraals, Charcot haalde patiënten naar voren en bracht een hysterische aanval teweeg. Dit deed hij door te hypnotiseren.

  • In andere instellingen kwamen hysterische aanvallen weinig voor. Daarnaast is merkwaardig dat we tegenwoordig wel hysterie kennen. 

    • We moeten ons afvragen of dit theater was, of dat de Wittman, patiënt van Charcot daadwerkelijk iets had.

  • Alfred Binet begon zijn carrière bij charcot en deed experimenten met Wittman. Deed dit samen met Fere. 

    • Ze hypnotiseerden haar en gingen met magneten aan de slag. Ze beweerden dat ze symptomen met een magneet konden verplaatsen van de ene naar de andere kant. Ook het omkeren van de magneet konden ze haar stemming laten omslaan.

    • Probleem: Delboeuf ontdekte dat Binet en fere hun voorspellingen uitspraken in bijzijn van Wittman

  • Dit betekende het begin van het einde van de theorie over hysterie.

 

De sociale psychologie van Floyd Allport:

  • Sociale facilitatie: de intensiteit van werken neemt toe door de aanwezigheid van anderen

  • Mensen vermijden vaak extreme keuzes in aanwezigheid van anderen: conformiteit producerende neiging

  • Hij wees groepsdenken af, er moest experimenteel, objectief gericht worden op het individu.

 

Solomon Eliot Asch:

  • Experiment met lijnen met verschillende lengte, acteurs gaven aan dat de verkeerde lijn de langste was. Dit gebeurde door normatieve invloed.

 

Invloed: 

  • Heel theatraal, zoveel mogelijk sensatie.

  • Cognitieve dissonantie-experiment van Festinger: 

    • Meerdere ideeën zijn met elkaar in conflict. 

    • Dollar experiment: mensen die 1 dollar voor een taak beoordelen, ervaren deze als leuker, omdat ze cognitieve dissonantie ervaren.

  • Milgram: gehoorzaamheids onderzoek

    • Deelnemer moest nep-patiënt elektrocuteren, onder bevel van proefleider

    • Opvallend dat er veel proefpersonen waren, die doorhadden wat er gebeurde.

    • Proefleider hield zich vaak niet aan het script. 

  • Zimbardo: Stanford-prison experiment

    • 2 groepen met gevangenen en bewaarders. Na een paar dagen loopt het uit de hand. Bewaarders werden sadistisch. 

    • De bewaarders werden gecoacht waardoor het onderzoek in twijfel is getrokken.

 

Hoofdstuk 12: Persoonlijkheidspsychologie

 

Persoonlijkheidspsychologie

 

1920, Toestand van psychologie in de VS:

  • Structuur Psychologie van titchener is minder belangrijk

  • Functionalisme ook minder belangrijk

  • Behaviorisme was populair

  • Ook psychoanalyse van Freud kwam op.

    • Individu als patiënt

    • Psychologie van gezonde individu ontbrak

 

Psychologie van de individu:

  • Van abnormaal naar normaal individu

  • Karakter werd vervangen door persoonlijkheid

  • Persoonlijkheid ging erover hoe je overkomt naar anderen

  • Intelligentietests bestonden al, maar ook persoonlijkheidsvragenlijsten kwamen op

    • Bedoeld om rekruten te screenen op neuroticisme.

 

Gordon Allport:

  • Volgens hem was persoonlijkheid opgebouwd uit traits

    • Deze trekken zijn patronen van gedrag, emotie, gewoonten

  • Welke persoonlijkheidstrekken zijn het belangrijkst?

  • En hoe kan je deze bepalen/testen? 

 

  • Na promotieonderzoek kwam hij onder invloed van Gestaltpsychologie in Duitsland. Allport werd student bij gestaltpsycholoog Stern.

    • Concludeerde dat persoonlijkheid niet de som der trekken was maar een geheel

    • De persoonlijkheid kan je op 2 manieren benaderen:

      • Nomothetisch: individu als verzameling van meetpunten. Oorzaken, wetten stellen

      • Idiografisch: Het unieke van de mens beschrijven, het geheel van de mens. Niet kijken naar oorzaken, maar naar betekenis en doelen van persoon. Individu als onvergelijkbaar geheel (rationele individualiteit; Stern)

    • Allport deed casestudies. Onderzocht personen op beide manieren. Dus met een persoonlijkheids test, maar ook bevragen op een ideografische manier.

  • Ten opzichte van Freud: Allport vond dat de concepten van Freud waren afgeleid van het inductieve onderzoek van ongebalanceerde mensen met voornamelijk angstige persoonlijkheden. Volgens Allport was het dus lastig om deze concepten toe te passen op mensen met normaal ontwikkelingsverloop.

  • Schreef over onvolwassen en volwassen religie. Onvolwassen religie: Overtuigd zijn van zichzelf en veel vooroordelen hebben over anderen.

  • Formuleerde de contacthypothese: Verminderen van vooroordelen door in- en outgroups samen in een situatie te plaatsen

 

Hans Eysenck:

  • Typische voorstander van nomothetische benadering.

  • Hij baseerde hij zijn persoonlijkheidstheorie op veel vragenlijstgegevens. De hele dataset onderwierp hij aan een factoranalyse.

  • 3 dimensies van persoonlijkheid:

    • Extraversie / introversie

    • Neuroticisme

    • Psychoticisme (later toegevoegd): agressief, paranoia, maar ook creatief.

  • Deze dimensies kon je testen met een vragenlijst. 

 

Henri Murray:

  • Typische voorstander van idiografische benadering

  • Uniekheid van individu met interviews, autobiografieën

  • Thematic apperception test (TAT): ambigue plaatjes, die beschreven dienen te worden. Vervolgens moet dit geïnterpreteerd worden door de onderzoeker.

  • Vier platen test: 4 platen, waarmee een proefpersoon een verhaal moet bedenken.

  • Veel tijdrovender dan een vragenlijst als die van de nomothetische benadering.

 

Abraham Maslow:

  • Motivatietheorie

  • Gegrepen door het optimisme van Watson. Later ging hij denken in een tegengestelde richting van het behaviorisme. Hij werd gegrepen door neo-Freudianen (Adler).

    • Adler: Voorstander van de individuele psychologie, kinderen hebben een minderwaardigheidscomplex en ontwikkelen in alle gevallen sterke motieven om hier mee om te gaan. 

  • Het nazisme zorgde voor migratie van Duitse wetenschappers naar de VS. 

  • Hij concludeerde dat wat mensen motiveert heel complex is.

    • Zowel biologisch als cultuur bepaald.

    • Bij Ruth Benedict leerde hij, cultuur zorgt voor vastgestelde condities waarbij persoonlijkheidstrekken meer of minder voorkomen

  • Haalde bij Wertheimer dat leren ook uit plotselinge doorbraken bestaat. Noemde deze later piekervaringen

    • Ook haalde hij de positieve aspecten van motivatie bij hem weg.

 

  • Third Force:

    • Naast behaviorisme en psychoanalyse (driften), derde macht: humanistische psychologie: focus op groei en positieve aspecten van menselijke motivatie.

    • Piramide van Maslow: 

      • Piramide van Maslow - Wikipedia

      • Als aan alle behoeften voldaan is, is er behoefte aan zelfontplooiing. Wat er in je zit gaan ontwikkelen. Er zijn weinig mensen die hier aan toekomen. Volgens Maslow zijn dit mensen met veel piekervaringen, mensen die spontaan zijn. 

 

College 6

Hoofdstuk 11: Freud en de psycho-analyse

 

Familie Freud: 

  • Familieverhoudingen spelen een belangrijke rol in de psychologie van Freud.

  • Kreeg alle kansen om zich te ontwikkelen als kind.

  • Anna Freud: navolger van het werk van Freud, ze zette de psychoanalytische beweging voort. Anna pakte de psychoanalyse voor kinderen op.

  • Lastig dat Freud zijn kind niet kon behandelen omdat de rol van kinderen met ouders een rol speelt.

  • In zijn werk zien we observaties van zijn kleinkinderen terug.

 

  • Beroemde nazaten:

    • Lucian Freud: kleinzoon werd groot als kunstenaar, maakte weinig verhullende schilderijen

 

De bank van Freud: had een bank waar zijn cliënten op liggen, werd uiteindelijk de standaard in de behandelpraktijk. 

 

In de negentiende eeuw:

  • Psychiatrie was eerst een medische wetenschap, maar door Freud werd dit meer een psychologische wetenschap.

    • Eerder dacht men dat je psychologische problemen moest aanpakken door lichamelijke veranderingen.

    • Het gaat om het hoofd, wat zegt persoonlijkheid over wat mensen denken

  • Benaderde patiënten via taal:

    • Het wezen van de mens ligt onder de taal, we moeten tussen deze regels kunnen lezen. Dus kwam hij met de psychoanalyse.

  • Destijds waren mensen en schrijvers benieuwd naar de diepe, slechte kant die onder de oppervlakte van mensen ligt.

    • Schnitzler: net als Freud een schrijver. 

    • Freud werd gewaardeerd als schrijver

 

Freud's vroege werk:

  • Freud was opgeleid als arts. Hij richtte zich vooral op neurologie. 

  • Wilde hoogleraar worden, en sloeg hier voor een andere richting in.

  • Ging kijken bij Charcot (zie vorig college), die veel bezig was met hypnose. Probeerde dit naar Duitsland te brengen

  • Deed ook experimenten met cocaïne, als pijnstillend middel. 

 

Geboorte van de psychoanalyse:

  • Werkte in het begin samen met Josef Breuer

  • Breuer deed al behandelingen met patiënten, merkte dat er problemen waren die te maken hadden met vergeten ervaringen van vroeger. Met hypnose kon Breuer deze ervaringen weer tot leven brengen. Dit noemt men de cathartische methode.

  • Psychische problemen waren er omgezette vergeten ervaringen, ook wel pathogene ideeën. De symptomen noemden ze conversies.

 

Methode van psychoanalyse:

  • Ze begonnen met hypnose maar hadden geen goede ervaringen

    • Vrouwen werden verliefd op Breuer

    • Freud lukte het niet goed om mensen in hypnose te krijgen.

  • Nieuwe techniek: druktechniek

    • Techniek waarbij de hand op het hoofd van patiënten ligt en gevraagd wordt te concentreren op het gevoel van deze druk.

    • Het idee was dat dit zo veel aandacht vraagt, dat er meer ruimte komt voor het onbewuste.

  • Later kwam hij met het idee om gewoon mensen te vragen een vrije associatie te benoemen.

    • Als je dit in gang zet komt er van alles los in de associatieketen. 

    • Kost veel tijd, en je moet goed weten waar je op moet letten:

      • Overdeterminatie: als het steeds maar terugkwam

      • Verdringing: als onderwerpen verhuld naar boven kwamen.

      • Intrapsychisch conflict: discrepanties in uitspraken, verschillende delen van mensen hun persoonlijkheid streven verschillende doelen na.

  • Verleidingstheorie van hysterie: hield in dat alle hysterische mensen vroeger seksueel misbruikt waren.

    • is het echt of nep als vrouwen seksueel was misbruikt?

    • Gefantaseerde herinneringen kunnen ook effect hebben op psychische functioneren.

  • Ging achter de patiënt zitten, die ontspannen lag op een bank. 

    • Patiënten laten praten en er niet te veel tussen zitten.

    • Gaat om 5 a 6 keer per week en dat 4 jaar lang. Heel intensief dus. 

 

Psychologie van het dagelijks leven:

  • Boek van freud

  • Gaat in op alledaagse aspecten, fenomenen die verraden hoe onze psychische geest in elkaar zit.

    • Voorbeelden: 

      • Versprekingen, hebben een betekenis

      • Vergissingen, nooit schuldeloos maar het onbewuste speelt op

      • Vergeten (van namen), zegt iets.

      • Grapjes, humor is manier om druk van de ketel te halen van alle verdringingen

  • Populariseerde de psychologie

 

Die Traumdeutung:

  • Eerste publicatie, op zijn veertigste (1900)

    • Wilde en soort millennium sensatie creëren.

  • Zag de droom als een koninklijke weg naar het onbewuste.

    • Droom verraadt iets dat we normaal niet laten zien.

 

Freud's droomtheorie:

  • Zelfs in een droom is er sprake van censuur. Censuur is afgezakt maar is er wel, anders zouden dromen zo heftig zijn dat we wakker zouden schrikken.

    • We gaan bijvoorbeeld nooit dood in onze dromen

  • 2 niveaus van dromen:

    • Manifeste droom: als je wakker bent dat je de droom door kan vertellen. Niet als uitgangspunt van de psychoanalyse. Wat je ervaart in de droom.

    • Latente droom: geheel van betekenissen die de analyse van de manifeste droom oplevert. De diepere betekenis van de droom.

  • Droomanalyse als startpunt van associaties. 

  • Van manifest naar latent en andersom bewijst dat er droomwerk plaatsvindt tussen dit niveau.

    • 4 niveaus:

      • Verschuiving / vervanging: dromen over het een en verschuiven naar het andere. Heftige emotionele inhoud wordt beschermd.

        • Voorbeeld: een moeizame relatie met vader, maar rechtstreekse kritiek durf je niet. Hond in je droom die je commandeert.

      • Verdichting / condensatie: verschillende elementen in de droom staan voor hetzelfde element.

        • Droomt van een geliefde of een vrouwelijke collega. Beide kunne staan voor een strenge moeder

      • Concrete representatie/ concrete sensatie: omzetting in visueel beeld. Teksten komen weinig voor.

      • Secundaire revisie: alle beelden in dromen samenvoegen in een verhaal. (niet in het boek)

  • Droomanalyse komt overeen met rebus. Rebus kan klaar zijn, maar een droomanalyse is oneindig.

  • Primaire (bewuste) vs secundaire (onbewuste) processen, rationaliteit.

    • Regressie: van rationeel persoon terugvallen naar een kinderlijk primair functioneren.

    • Creativiteit en artisticiteit: bijzondere vormen waarbij regressie op een positieve manier wordt ingezet om driften tot uitdrukking te brengen. Freud had er moeite mee het was misschien pathologisch

      • Muziek was in staat om ratio uit te schakelen en mensen in vervoering te brengen. Muziek is een domein waar we het rationele aspect verliezen. 

  • De wensvervullings-hypothese: 

    • Freud concludeerde dat alle dromen bepaalde elementen van wensvervulling bevatten. 

    • Volgens de wensvervullings-hypothese, bevat de latente inhoud van elke droom een wens, die vaak de motivatie voor een droom is. 

    • Vergelijking met hysterische symptomen: dromen worden gestimuleerd door latente wensen, hysterische symptomen door seksuele herinneringen. 

 

Freud bracht heel veel terug tot seksualiteit.

  • Belangrijkste voeding voor driften

 

Theorie van vroegkinderlijke seksualiteit:

  • Koppelt seksualiteit aan kinderen

  • Juist in kindertijd bezet door seks

  • Zelfanalyse, door om zich heen te kijken naar kinderen

  • Oedipuscomplex: kind in conflict met vader over liefde van moeder

  • Stadia van de kinderlijke seksualiteit:

    • Polymorf pervers: alles van het kind voldoet aan lichamelijke behoeftebevrediging (alle aanrakingen zijn fijn). Gaandeweg wordt hier van afgezien en ontstaan er erogene zones.

    • Psychoseksuele stadia en erogene zones (Afbouw)

      • Oraal: niet meer alles in je mond stoppen

      • Anaal: niet meer alles laten lopen

      • Fallisch: niet meer het idee dat meisjes iets hebben verloren en aanleren dat genitalien verborgen gebieden zin

      • Latentie: 6 tot puberteit, rustige fase

      • Genitaal: loskomen van ouders, intiemer relaties

 

Psychoanalytische psychotherapie;

  • Freud merkte onbewuste weerstand bij de vrije associatie. In eerste instantie kwam hij tot de slotsom dat hij tevreden moest zijn met een kleine verbetering

  • Geval van Dora: Dora leed aan hysterie, mogelijk door oedipus-complex, terug te brengen op de minnaar van haar moeder. Dora stopte plots met de behandeling. Dit doordat Freud leek op deze minnaar en dit verwarrend was voor Dora. 

    • Deze projectie van gevoelens noemde Freud overgedragen gevoelens.

    • Freud concludeerde dat hij hier meer aandacht aan moest gaan besteden.

 

Metapsychologie: Zijn ontdekkingen in een brede context, met de focus op de kenmerken van de menselijke geest.

  • Van topologische benadering op bewust/onbewust naar de structuur van de psyche: id, ego, superego.

    • Id: volledig onbewuste impulsen en energieeen. Met psychoanalyse proberen dit boven water te krijgen

    • Ego: bewuste ik, dat rekening houd met de werkelijkheid (mediator tussen superego en Id).

    • Superego: Het geweten

    • Pcpt-cs:  systeem dat de externe realiteit in ons bewustzijn brengt

 

  • Het dagelijks leven wordt gedomineerd door mildere compromissen: verdedigingsmechanismen

    • Projectie: ontkenning van eigen onacceptabele impulsen, de schuld geven aan de gesprekspartner

    • Intellectualisatie: een emotioneel geladen onderwerp wordt op een intellectuele manier benaderd, waardoor er geen emotionele betrokkenheid is.

    • Rationalisatie: eigen gedrag verklaren met een acceptabel motief, terwijl het ontstond door een ander motief

    • Identificatie: onbewuste aanname van de kenmerken van een ander persoon (vb. Kind die rol van verloren vader aanneemt)

 

Naar aanleiding van WO II nieuwe kijk op het superego, met innerlijke strijd tussen:

  • Thanatos: agressief doodsinstinct

  • Eros: levens instinct

 

Adler:

  • Kinderen hebben een minderwaardigheidscomplex.

  • Eigen stroming: individuele psychologie

    • Met focus op sociale context 

  • Leidende ficties: onjuiste ideeën over de zelf, waarvan geloofd wordt dat ze waar zijn. Dit beïnvloedt het gedrag.

 

Carl Jung:

  • Hij geloofde niet in de seksuele inhoud van Freud en richtte de analytische psychologie op.

    • Er zijn bepaalde archetypen: thema’s, ideeën en beelden die niet ontstaan uit persoonlijke ervaringen, maar uit een collectief, aangeboren onbewuste. 

 

College 7: 

Hoofdstuk 13: Ontwikkelingspsychologie

 

The developing mind:

  • Darwin observeerde zijn zoontje, deed kleine experimentjes. Hij schreef dit op (the childs mind, studie naar de kinder geest). Was inspiratie voor andere onderzoekers. Piaget en Binet pakten deze draad weer op.

  • Intelligentie van mensen meten in objectieve maten (measuring the mind). Galton concludeerde dat het intelligente functioneren grotendeels genetisch is vastgelegd. Hij schetste een hiërarchisch beeld. Binet en Piaget keren zich hiertegen.

 

Binet en piaget:

  • Wrede kant van geschiedenis: ontwikkeling van binets intelligentietest is het enige waar we hem van kennen, maar van de rest niet

  • Bij piaget alleen het stadiamodel, de kern wordt vaak over het hoofd gezien.

  • Binet: had voor de cognitieve psychologie al overtuigd van de kracht van de denkende geest

 

Het denken van de schaker (binet):

  • Zag de blinde schaker als persoon, die berekeningen in zijn hoofd deed

  • Later: link tussen mens en computer

  • Ook in nederland: A D de Groot, ook voor de cognitieve psychologie

  • Piaget werd in de cognitieve revolutie herontdekt

 

Ontwikkeling van de geest:

  • Binet begon met de vraag: Hoe kunnen we intelligentie testen en meten? Zodat we met zekerheid uitspraken kunnen doen over iemands intelligentie

  • Probleem: Kinderen zijn geen gebrekkige volwassenen

    • Kinderen denken niet slechter, ze denken anders over dingen. Ze nemen andere dingen waar en geven hier betekenis aan.

  • Binet observeerde zijn eigen kinderen, ook Piaget deed dit

 

Binet was een selfmade man:

  • Wilde eigenlijk medicus worden, zijn vader had voor zijn zoon zit bedacht

    • Binet kreeg een trauma, en hoefde niet meer medicus te worden.

    • Raakte geïnteresseerd in de nieuwe moderne wetenschap van de experimentele psychologie.

      • Ging hier zelf mee aan de slag als amateur

  • Deed onderzoek naar de two-point threshold (delboeuf’s theorie)

    • Wanneer kunnen we drukpunten nog onderscheiden als 2 verschillende drukpunten. En waar ligt deze grens?

  • Ook geïnteresseerd in Charcot en hypnose.

  • Ook geïnteresseerd in magnetisme en hiermee klachten te verschuiven

  • Delboeuf weerlegde veel van Binet’s onderzoek

  • Maar Binet onthield een paar belangrijke dingen: Rol van suggestie in onderzoek

    • Zoals bij magnetisme. Het idee dat er iets gaat verschuiven kan ertoe leiden dat mensen dit werkelijk waarnemen

    • Ook suggestie van onderzoeker zelf kan een rol spelen

 

Individuele psychologie (Binet):

  • Sommige mensen zijn veel vatbaarder voor suggestie dan anderen.

  • Ook thuis zag hij grote verschillen tussen zijn beide kinderen Madeleine en Alice

  • Hierdoor kritiek over nature ideeën van Galton, je moet ook nurture meenemen

  • Individuele verschillen vond hij dus bij zijn kinderen

    • Ene kind een observateur (bedachtzaam), de andere was imaginatif (expressief)

  • Ook sorbonne zei dat je kinderen suggesties aan kunnen leren

  • Ook de verwachting van onderzoeker spelen een grote rol

 

Binet’s intelligence Scales:

  • Gemaakt om subnormale kinderen in het onderwijs te kunnen selecteren, het was bedoeld om kinderen met een mentale handicap te identificeren. 

  • Pakte dit op met Theodore Simon: keek hoe je deze subnormale kinderen kon testen, ze ontwikkelden samen een objectieve test die cultuurgevoelig is en onderwijs onafhankelijk

  • Ze kwamen tot de volgende criteria:

    • Er moet een verschil zijn tussen normale en abnormale kinderen. Normale kinderen moeten op een gegeven leeftijd een vast bepaald niveau kunnen halen

    • Een ouder kind kan meer beantwoorden

    • Ook geretardeerde kinderen boeken vooruitgang als ze ouder worden

  • Vragen als: hoe stel je je voor aan een vreemde? Primitieve test waarin het aantrekkelijkste gezicht gekozen moet worden

  • Later meer met kleuren en vormen

  • Voor minder begaafden ontwikkelde hij een programma genaamd: mental orthopedics

 

Later allemaal revisies, de geschiedenis van intelligentietests:

  • Steeds beter het leeftijdsniveau aan geven (mental age)

  • Criterium voor speciaal onderwijs-niveau

  • Kijken naar mentale gebreken als aandacht, concentratie en kinderen vervolgens hier op trainen (mental orthopedics)

 

  • Two-factor theory of intelligence > Charles Spearman > general factor/algemene intelligentie (g) en ability specific factor/specifieke vereiste (s)

  • Stern zette mentale leeftijd en chronische leeftijd tegen elkaar af: intelligentie quotiënt (IQ-test)

  • Stanford revision of the binet-simon scale: Stanford Binet

  • Subnormaliteit en het voorspellen van succes van hoogbegaafde kinderen (Goddard en Terman)

    • Goddard was directeur van een school voor zwakbegaafden: feeble mindedness

      • Moron als term voor zwakbegaafde

    • Terman onderzocht hoogbegaafde kinderen: ze vonden dat bij deze kinderen net zo veel falen en succes werd aangetroffen. Geen garantie voor heel hoog presteren.

      • Hoogbegaafden waren kinderen met giftedness

  • David Wechsler kwam met de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS)

    • Nog veel gebruikt, meet de afwijking van het groepsgemiddelde met Afwijking IQ’s

  • Mensen worden steeds slimmer: Flynn Effect

 

Binet’s erfenis:

  • Binet schreef over de kwantitatieve groei van intelligentie.

  • Maar: Binet ging er vanuit dat intelligentie niet volledig in getallen gevangen kan worden

  • Het gaat om de vraag van begrijpen, inventiviteit, richting van denken en het kritisch vermogen van kinderen.

  • Piaget: Kwalitatieve groei van het denken 

 

De ontwikkeling van het denken:

  • Piaget zette zich af tegen de kwantitatieve benadering van Binet

  • De jonge piaget begon vroeg met schrijven, zijn eerste publicatie deed hij op 10-jarige leeftijd

  • Tussen zijn 15e en 19e deed hij 21 publicaties

  • Amateur naturalist: deed biologische onderzoeken rondom genève: slakken, albino mus

    • Ook zeer filosofisch geïnteresseerd maar ook beetje psycholoog

 

Ontwikkelingstheorie van piaget

  • Bergson maakte onderscheid tussen levende en dode wezens. Levende wezens waren behept. Er was een drang van het organisme om zichzelf te ontwikkelen. Dit sprak piaget heel erg aan

  • Bestudeerde ook het werk van Freud en Jung

    • Volgens freud is er een gefaseerde ontwikkeling

    • Bij jung vind je meer creatieve spirituele ideeën

  •  Simon (bekend van Binet): schakelde Piaget in bij de testen, hierdoor kreeg Piaget veel ervaring. Hij keek naar hoe kinderen deden tijdens het maken van de test. Ook bestudeerde hij de denkfouten van kinderen.

    • Vanuit het perspectief van het kind kunnen er andere overwegingen zijn voor het juiste antwoord.

 

Genetische epistemologie:

  • Genetische aspect van de kennisleer

  • Verschillende hoedanigheden van kennis, verschillende niveaus waardoor heen kan worden gelopen

    • Wetenschappelijke kennis was de hoogste vorm van kennis in dit evolutieproces

  • Hechtte waarde aan het organisme als de instantie die de kennis verzamelt en laat emergeren. Het organisme vindt zich in een netwerk van factoren

    • Introduction and Methodology of Developmental Psychology - Psychology

 

  • In de genetische epistemologie is er niet als een nulpunt of een absoluut begin

    • Juist om de plaatsing in de evolutie is ons startpunt anders dan de menselijke soort 5000 jaar geleden.

    • De aangeboden omgeving is heel anders

  • Piaget: intelligentie is wat je gebruikt als je niet weet wat je moet doen

    • Want dan wordt je geprikkeld om na te denken

 

De kindertijd en het ontstaan van kennis:

  • Ontwikkeling is een proces

  • Ontwikkeling is interactie, in een vacuüm valt niet goed te leren

  • Ontwikkeling is epigenetisch, deze ligt niet vast maar elke stap biedt een toevoeging.

  • Als kind aan ontwikkeling begint is het een solipsist: alleen de observatie van de waarneming. Het kind kan zich niet voorstellen dat anderen een ander begrip hebben van de werkelijkheid

    • In de ontwikkeling moeten kinderen dit solipsisme kwijtraken

 

Ontwikkelingsstadia van Piaget:

  1. Sensomotorische stadium (0-2 jaar)

  • Zintuigen in werking zetten en leren hoe deze gemanipuleerd moeten worden

  • Objectpermanentie (= als kinderen erachter komen dat objecten nog steeds bestaan ook al zijn ze uit het zicht)

    • Maakt mogelijk dat we over dingen kunnen nadenken die niet in ons blikveld zitten.

    • Link met sociale ontwikkeling: rond 9 maanden ontstaat er verlatingsangst. Je weet dat je ouders weg zijn en wil dat deze bij je blijven

  • Kinderen leren door te doen: voorwerpen bekijken, aan te raken en in de mond te stoppen: zo krijgen ze een beeld van oorzaak-gevolgrelaties.

  1. Pre-operationele stadium (2-7 jaar)

  • Sommige manipulaties of operaties op een object kunnen voor een transformatie zorgen (bvb lang smal glas vs laag breed glas)

  • Taal en symboliek worden gebruikt om zaken uit te drukken.

  1. Concreet operationeel stadium (7-11 jaar)

  • Waardering abstracte concepten (bvb kwantiteit en inhoud)

  • Worden vertrouwd met denkoperaties die gebruikt worden voor leren (conservatie, reversibiliteit)

    • Conservatie-experiment: muntjes tellen in rijen die uitgerekt zijn, verschillende glazen

  • Egocentrisme experiment: onvermogen dat iemand iets anders kan denken dan jij

    • Experiment met berg en wat er vanaf de andere kant van de berg gezien kan worden. Rond een jaar of 7 laten kinderen dit egocentrisme los.

  • Kind is bijna klaar voor het intellectueel participeren

  1. Formeel operationeel stadium (12+ jaar)

  • Experimentele en inductieve redenering + systematisch analyseren problemen

  • Ze hebben niet langer een concrete werkelijkheid nodig om te redeneren

  • Abstract denken

 

Piaget’s erfenis: 

  • Gaat uit vanuit beleving van het kind

  • Hecht belang aan interacties van kinderen

  • Tegen het versnellen in het onderwijs

  • Kinderen moeten zelf de wereld ontdekken, door ze het te vertellen ontneem je ze de kans om te leren

  • Kinderlijke creativiteit als ideaal

  • Bruner: drie representatie-modi aan de hand van die van piaget:

    • Enactive mode: actief bezig gaan met het materiaal

    • Iconische representatie mode: focus op perceptuele capaciteiten

    • Symbolische mode: leren van abstracte kwaliteiten

  • Vygotsky: Alles in de ontwikkeling moet eerst op sociaal niveau gebeuren voordat het geïnternaliseerd en geïndividualiseerd kan worden

    • Zone van proximale ontwikkeling: verschil tussen wat een persoon kan en wat mogelijk is met hulp van een capabeler iemand

 

College 8

 

Leerdoelen:

  • de voornaamste kenmerken van scientific management, psychotechniek en human relations kennen

  • de weerstand tegen scientific management kunnen beschrijven

  • de weerstand tegen klinische psychologie kunnen beschrijven

  • de kenmerken van de klinische psychologie van Witmer kennen

  • weten wat het 'scientist-practitioner model' inhoudt

  • de kenmerken kennen van de 'client-centred' therapie van Rogers, van de gedragstherapie van Wolpe, van de rationeel-emotieve therapie van Ellis, en van de cognitieve therapie van Beck

Hoofdstuk 15: Toegepaste psychologie

Scientific management:

  • Frederick W. Taylor: begon met werken in een staalfabriek (Midvale Steel). Volgens hem werd er inefficiënt gewerkt. Volgens hem waren de arbeiders aldaar niet effectief genoeg. Hij zocht naar manieren om efficiënter te werken, door het productieproces te analyseren.

    • Soldiering: werken onder minimale capaciteit

  • Efficiëntie werd een modewoord. Dit moest je hebben volgens Taylor ipv soldiering.

    • Je moest planning (door managers) en uitvoering (door uitvoerders) van elkaar scheiden

    • Niet meer in ploegen denken maar in afzonderlijke arbeiders

    • Het werk moest opgedeeld worden in deeltaken die aan individuele arbeiders toebedeeld

      • Er werd door middel van de-skilling bepaald hoe lang deze taak dan moest duren (time study).

      • Als je dit tempo behaalde werd je goed bedeeld: Differential piece rate

    • Zo is er win-win, voor arbeiders en het bedrijf.

    • Ook belangrijk om de juiste mensen te selecteren en deze mensen te trainen.

      • Dit werd niet toegepast zoals bedoeld. 

      • Er was wel een differential piece rate, alleen het hogere loon werd al snel geminderd.

    • Deze aanpak werd bekend als scientific management

      • De wetenschappelijkheid werd benadrukt door Taylor.

      • Hype rond 1911

  • Er was ook een hoop protest, dit was een opening voor de eerste psychologen in de praktijk

    • Taylor zou de mensen heel erg opjagen, mensen moeten sneller en sneller werken en hebben geen keus

    • Taylor zou mensen tot machine maken, ze mochten niet meer bepalen wat ze zelf wilden. 

    • Arbeiders zijn mensen en deze menselijke factor heb je nodig in de productie

      • Je moet dus niet alleen naar de mechanische kant kijken

 

Hugo Munsterberg:

  • Student van Wundt. Opvolger van William James

  • Toegepaste psychologie is de engineering van de psychologie

  • Psychotechniek: toepassing in bedrijfsleven. Het gaat om personeelsselectie en beroepskeuze

  • Volgens munsterberg kan je selectie op 2 manieren doen:

    • Allereerst door een simulatie van een bepaalde taak.

    • Andere toepassing is door bijvoorbeeld reactietijd te testen voor een functie binnen het verkeer

 

Frank Gilberth and Lillian Moller Gilberth:

  • Zetten een consultancy bedrijf op: revolutie met motion studies

    • Door te kijken naar bewegingen van werknemers, deze beter maken

    • Vooral Frank was bezig met efficiëntie.

  • Therbligs: categorie en systeem van alle mogelijke deeltaken voor elke mogelijke opdracht.

  • Lillian was veel meer bezig met de psychologische kant

    • Zij schreef vooral, veel interessanter

    • Zij legde in de psychologie de nadruk op de arbeider als individu. Als je de arbeider als individu benaderd wordt deze daar gelukkig van (door persoonlijke feedback)

    • De taken moeten worden aangepast aan de individu, met hieraan voorafgaandelijke selectie. 

    • Zo zijn tevreden arbeiders efficiënter, productiever. 

    • Bovendien wijdt ze veel aandacht aan communicatieprocessen in bedrijven

  • Het gezin was op een Tayloristische manier georganiseerd. Dit was de taak van Lilian. Alle kinderen hadden een heel rooster met allemaal een eigen taak.

    • Frank stierf jong en stond er alleen voor met de 11 kinderen. Ze moest een nieuw beroep vinden. Ze kon niet in haar eentje baas zijn van het consultancy bureau

      • Ze ging werken aan boeken over efficiënt huishouden, met de huishoudster als manager en het huishouden als werkplaats. Ze ontwierp keukens.

 

Human relations movement: 

  • Onderzoek focust zich ook op sociale en psychologische factoren die prestatie en tevredenheid op het werk beïnvloeden.

  • De hawthorne studies: kijken naar verlichting en omstandigheden in werkplaats door hier mee te spelen

  • Hawthorne effect: wat er ook veranderd werd in de omstandigheden, de productie werd hoger. Had niet te maken met het veranderen van de omstandigheden, maar door het experiment zelf. Het had te maken met het feit dat mensen zich meer gezien voelden door deelname aan het onderzoek. Door de observatie presteren ze dus beter.

    • Je moet op sociale factoren focussen maar niet op de materiële kant.

  • Bij het kijken naar de data kan er wat afgedongen worden op deze studie. Allereerst een kleine steekproef. Maar: minder productieve mensen in de assembly testroom werden vervangen door meer productieve mensen,

  • Psychologisering: de subjectiviteit van werknemers en de interpersoonlijke relaties op werk kunnen niet genegeerd worden

 

William Moulton Marston en de leugendetector

  • Ging vragen stellen en mat vervolgens de bloeddruk. Zo wilde hij bepalen of iemand loog. Dit noemde hij de deception test. Hij testte vooral vrouwen omdat zij vaker liegen naar zijn idee.

    • Voor de werking is een beetje een theaterstuk nodig

  • Vooral in de VS nog gebruikt, maar niet als bewijs in de rechtsstaat

  • Bedenker van Wonder Woman: the golden lasso of truth. De waarheid vertellen kan dan niet anders als je geraakt wordt

    • Geloofde in vrouwelijke unieke en superieure emotionele kracht. 

    • Vijand Dr. psycho die Munsterberg representeerde, die geloofde dat vrouwen politiek beïnvloedbaar waren.

 

Hoofdstuk 16: Klinische Psychologie

Drie thema’s in de klinische psychologie:

  • Jurisdictie tussen klinische psychologie en psychiatrie. Wie mag wat doen?

    • Medici hebben een hogere status dat psychologen

  • Laboratorium versus kliniek

    • Klinisch psychologen als onderzoekers of als behandelaars?

  • Tussen kunst (oordeelsvermogen, intuïtie) versus wetenschap (meten kwantificeren en protocollen)

  • Paul Meehl: strenge methodoloog die de  klinische psychologie bekritiseerde. Anderzijds was hij voorstander van de psychoanalyse bij het begrijpen van mensen. 

 

Lightner Witmer:

  • Pionier van de klinische psychologie in de VS

  • Werd ingeschakeld bij onhandelbare kinderen

    • Ging dit later institutionaliseren in een psychological clinic, de eerste ter wereld.

    • Ging het kind onderzoeken en stuurde dit naar een professional voor behandeling in Witmers kliniek

  • In 1907 schreef hij over de klinische methode (zijn werkwijze)

    • Elke cliënt wordt opgevat als het object van een experiment

 

Weerstand tegen psychologische klinieken:

  • Academisch psychologen vonden dat de psychologie hier niet aan toe was.

    • Het is veel minder waardevol dan wetenschappelijk onderzoek, de status van de psychologie wordt bedreigd.

  • Psychiaters waren ook kritisch: als je klinisch werk wil doen moet je medisch geschoold zijn. Ze kregen gelijk en alle psychologische klinieken moesten gesloten worden

  • De opvolger kwam op: Medisch opvoedkundige bureaus die geleid werden door psychiaters.

  • Psychologen mochten alleen nog tests afnemen. De behandeling werd vervolgens gedaan door medici.

 

WO II en de klinische psychologie:

  • Er waren zo veel soldaten met psychische problemen, dat er niet genoeg psychiaters waren. Ze werden doorgestuurd naar psychologen.

    • Deze positie hebben de psychologen niet meer afgegeven.

  • Er was een nieuwe werkverdeling nodig tussen psychologen en psychiaters

    • Ook tussen onderzoeker en behandelaar

 

Scientist-practitioner model:

  • The boulder conference: hier werd besloten dat de klinisch psycholoog in de eerste plaats een wetenschapper en daarna pas een praktijkopleiding

    • Hiernaast moest de psycholoog een pHd hebben

    • Dit is het scientist-practitioner model, dus eerst promoveren en daarna praktijkopleiding.

  • Diagnose, behandeling en onderzoek

    • Behandeling is het minst belangrijk voor een psycholoog. Vooral onderzoek is belangrijk, want alles wat je doet moet evidence based zijn (evidence based practice).

  • Anderen vonden dat klinisch psychologen alleen onderzoek moesten doen (Eysenck).

 

Onderzoek en behandeling:

  • Carl Rogers: client-centered therapy

    • De therapeut vertelt je niet wat te doen, maar de cliënt geneest door zichzelf te ontplooien.

    • Non-directieve houding, waarbij je de cliënt onvoorwaardelijk accepteert. Empathie is belangrijk.

    • Hij maakte van zijn therapiesessies opnamen en ging deze bestuderen. 

  • Joseph Wolpe:

    • Juist een directieve therapie: Gedragstherapie

      • Was wel acceptabel volgens Eysenck

      • Voortdurend opdrachten doen,

      • Er wordt niet de diepte ingegaan, het gaat zuiver over gedrag en niet over de geschiedenis van de persoon (zoals bij de psychoanalyse).

        • Voorbeeld Systematische desensibilisatie: blootstelling aan angstige stimuli, om zo angst te verminderen.

      • therapie als experiment

  • Aaron Beck (cognitieve therapie) en Albert Ellis (rationeel-emotionele therapie (RET))

    • Beck deed onderzoek naar de psychoanalytische theorie over depressie

      • Vond geen bewijs, maar zag dat depressie te maken heeft met wat je bewust denkt. Dit ontwikkelde hij verder toen hij ellis ontmoet had

    • Volgens Ellis moet de focus liggen op wat mensen bewust denken

      • ABC-model: Mentale stoornis heeft te maken met een tegenslag met bepaalde Beliefs. Met een bepaalde consequentie.

        • Adversity: tegenslag en reactie hierop

        • Beliefs: geloven van een persoon

        • Consequences: emotionele en gedragsconsequenties

      • Als de Beliefs irrationeel zijn ontstaat er een mentaal probleem. Als je bijvoorbeeld denkt dat je dingen moet.

    • Beck baseerde hierop: Cognitieve therapie

      • Zoomt in op wat mensen denken over zichzelf en de wereld

      • Kort en directief

      • Je krijgt opdrachten om irrationele gedachten tegen te gaan.

 

DSM en pillen:

  • DSM-III (1980): de eerste versie waarbij stoornissen gedefinieerd werden aan de hand van symptomen (ipv oorzaken)

    • Is centraal in hoe onderzoek en behandeling is gebaseerd.

    • Ook vergoeding

    • Samengesteld door psychiaters, niet door klinisch psychologen.

  • De opkomst van farmaceutische behandelingen

    • Antidepressiva, deze kunnen alleen worden voorgeschreven door medici.

 

College 9

Intuïties in de psychologie: een reflectie op het hele boek

 

Psychologie:

  • James: Verschijnselen die we gevoelens, verlangens, kennis noemen. We hebben hier niet de essentie bereikt, maar het is een soort afspraak.

  • Veel introducties in de psychologie schieten tekort: 

    • Duidelijke criteria voor wetenschap en de wetenschappelijke methode

    • Afgrenzen voor wetenschap en pseudowetenschap

      • Ook zaken als magnetisme horen bij de geschiedenis van de psychologie

    • Afgrenzen van zachte en harde wetenschap

    • Rol van theoretische competentie

    • Rol van retorica, macht, bias, sociaal constructionisme

  • Quote van Watson: zie slides

 

Geschiedenis van de geschiedenis van de psychologie:

  • Stanley hall schreef over 6 duitse psychologen

  • Boring schreef over experimentele psychologie

  • Watson kwam met het tijdschrift en ging kijken naar de geschiedenis

  • Historiografie:

    • Internalisme (kijken naar ideeën) vs externalisme (invloeden van buitenaf waar vorm aan wordt gegeven

    • Great man approach (grote namen op een voetstuk) vs Zeitgeist approach (kijkend naar de tijdsgeest)

    • Presentisme (kijkend waar we staan, hoe zijn we hier gekomen) vs historicisme 

 

“Mannenbolwerk”:

  • De geschiedenis van de psychologie bestaat hoofdzakelijk uit mannen, maar zeker voor vrouwen bedoeld. 

    • Freud had veel vrouwelijke cliënten, maar had het idee dat hij vrouwen niet begreep

    • Karen hornay: sluit zich aan bij freud en vond dat er meer aandacht moest komen voor de psycho-analyse van de vrouw

  • Ook Anna Freud en Melanie Klein waren bekende bijdragers aan de psycho-analyse

  • De doorstroom van vrouwen naar de functie full-professor stagneert.

  • Het aantal vrouwen dat psychologie studeert is heel sterk toegenomen

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activity abroad, study field of working area:
Countries and regions:
Institutions, jobs and organizations:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Follow the author: Maik
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
605