Samenvatting 'Handleiding Het kind als getuige'

Deze samenvatting bij Handleiding Het Kind Als Getuige van Dekens & Van der Sleen is geschreven in 2016

1. Geschiedenis

Begin jaren tachtig van de vorige eeuw was er een toename in het aantal aangiften van zedendelicten vanwege de openlijke discussie over incest en seksueel misbruik. Hierbij werd ook steeds meer duidelijk dat kinderen ook slachtoffer kunnen zijn. Een andere ontwikkeling was die van de wetenschap: er was steeds meer onderzoek naar kinderverklaringen. Uit dit onderzoek bleek, in tegenstelling tot wat eerder werd aangenomen, dat verklaringen van kinderen geloofwaardig zijn. Wanneer kinderen op een goede manier worden ondervraagd, kunnen zij een juridisch bruikbare verklaring afleggen. Doordat er steeds meer aangiften kwamen van zedendelicten waar kinderen het slachtoffer waren, zorgden voor een grote rol van kinderverklaringen in strafrechtelijk onderzoek. Tot deze tijd werden voor kinderverhoren (tot dertien jaar) gedragswetenschappers ingehuurd, omdat medewerkers van de politie kinderen niet goed zouden kunnen verhoren. Dit zorgde ervoor dat er lange wachttijden waren voor kinderverhoor. Deze verhoren leveren daarnaast ander soort informatie op dan een politieverhoor, aangezien gedragswetenschappers gebruik maken van het diagnostisch interview (en niet van het strafrechtelijk interview). Feitelijke informatie in de verhoren van gedragswetenschappers ontbrak vaak, terwijl dit voor juridisch onderzoek juist belangrijk is. Een andere tegenwerping tegen verhoor door gedragswetenschappers was het gebrek aan voldoende objectiviteit. Een laatste punt was dat kinderen hun verhaal meerdere keren moesten vertellen, wat en de verklaring niet altijd hielp, en ontzettend vervelend is voor het kind.

Eind jaren tachtig werden er in Amsterdam zedenrechercheurs getraind om kinderen op een juiste (deskundige en controleerbare) manier te kunnen verhoren. Dit leidde tot:

  • een opleiding voor zedenrechercheurs

  • een kindvriendelijke verhoorkamer (met audiovisuele opnameapparatuur)

  • een regieruimte

De tien maanden durende opleiding ‘Horen jonge en verstandelijk beperkte getuigen’ bestaat nog steeds en wordt sinds 1991 verzorgd door de Politieacademie. Je mag alleen kinderen verhoren wanneer je in het bezit bent van een certificaat van deze opleiding. Er zijn jaarlijks ongeveer honderd mensen die mogen worden ingezet om kinderen te verhoren. Jaarlijks verhoren zij circa duizend kinderen tot twaalf jaar. Ook verhoren ze mensen met een verstandelijke beperking (wanneer er verderop in de samenvatting over verhoor van kinderen wordt gesproken, wordt hier ook het verhoor van mensen met een verstandelijke beperking bedoeld). De meeste verhoren hebben betrekking tot zedenzaken. Ook worden kinderen verhoord in zaken omtrent bijvoorbeeld vermoeden van fysieke mishandeling, moord- of doodslag en huiselijk geweld. Het protocol dat wordt gebruikt staat vast in ‘Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik’ en in ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten’ (Aanwijzing AVR). Kinderen onder de zestien jaar en mensen met een verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis moeten altijd audiovisueel worden geregistreerd en kinderen onder de twaalf jaar moeten daarbij altijd worden verhoord in een kindvriendelijke verhoorstudio.

2. Strafrechtelijk interview in vergelijking met het diagnostisch interview

2.1 Strafrechtelijk interview

Een strafrechtelijk interview wordt gebruikt om bewijsmateriaal te verzamelen. Dit is nodig voor een vervolging. Het doel van een strafrechtelijk interview (ook: verhoor) is waarheidsvinding. De verhoorder mag geen conclusies trekken over de feitelijke informatie die in een verhoor wordt gegeven. Het verhoor moet zo neutraal mogelijk blijven: er moet worden verhoord zonder de verklaring te beïnvloeden. De verhoorder moet gedetailleerde informatie verzamelen over de feiten. Alleen de verbale communicatie is juridisch bewijsmateriaal.

Dit houdt in dat wanneer een kind bijvoorbeeld een situatie met speelgoed naspeelt, dit juridisch onbruikbaar is. Toch is spel vaak wel een belangrijk element in het verhoren van kinderen, bijvoorbeeld om contact te leggen met en om een indruk te kunnen krijgen van het kind. Hulpmiddelen, zoals een tekening of het naspelen van een situatie, mogen gebruikt worden in een kinderverhoor, er is echter altijd verbale toelichting nodig. Er is nog een kritische noot: het is nog niet duidelijk of de anatomisch incorrecte poppen die gebruikt kunnen worden kunnen leiden tot een incorrecte verklaring.

2.2 Diagnostisch interview

Een diagnose wordt gesteld voordat een cliënt het hulpverleningstraject of de therapie ingaat. Door de diagnose of werkhypothese kan de behandeling worden afgestemd op de cliënt. Om een diagnose te stellen, maken hulpverleners gebruik van het diagnostisch interview. Er zijn enkele basisregels voor dit interview, maar hulpverleners mogen allerlei methoden en technieken gebruiken om zoveel mogelijk informatie te verkrijgen. Zowel verbale als non-verbale communicatie is hierbij belangrijk. Alle informatie die wordt verzameld, dus ook bijvoorbeeld uit spelsituaties, is bruikbaar bij het stellen van de diagnose. Daarnaast is in een diagnostisch interview objectiviteit niet altijd van belang. Een hulpverlener kan een kind bijvoorbeeld zo beïnvloeden dat de prestaties optimaal worden. Daarnaast mag een hulpverlener het probleem zelf verwoorden en suggesties doen (gebaseerd op voorkennis).

Om een diagnose te stellen, is analyse en interpretatie van groot belang. Belangrijk hierbij zijn bijvoorbeeld tekeningen en poppen dia anatomisch correct zijn. Ook de wisselwerking tussen de hulpverlener en het kind kan informatie verschaffen. Een hulpverlener is in het diagnostisch interview dus zowel de interviewer als de participerende observator. Wanneer blijkt dat de gestelde diagnose niet juist is, is het niet gek deze tijdens de behandeling nog bij te stellen of geheel te veranderen.

Vergelijking

Het strafrechtelijk interview en het diagnostisch interview hebben verschillende doelen: het strafrechtelijk interview is gericht op waarheidsvinding terwijl het diagnostisch interview zich richt op het stellen van een diagnose en het starten van de juiste behandeling. Ook de eisen die aan beide interviews worden gesteld verschillen van elkaar. Een diagnostisch interview kan dus niet worden gebruikt als strafrechtelijk interview.

3. De kindvriendelijke verhoorstudio

Auditief en audiovisueel registreren

Auditieve en audiovisuele registratie zijn belangrijk bij kwetsbare verhoorde personen of bij kwetsbare verhoren. Dit komt doordat je met opnames non-verbale communicatie terug kunt zien. Opnameapparatuur heeft nog een aantal andere voordelen:

  • aanwijzingen kunnen geven aan verhoorders

  • advies van gedragsdeskundigen tijdens of na het verhoor

  • ondersteuning bij het uitwerken van de verklaring

  • evaluatiemateriaal

  • leerstof

Audiovisuele registratie is volgens de Aanwijzing AVR verplicht bij elk verhoor waar een gedragsdeskundige bij betrokken is. Een gedragsdeskundige mag verhoren wanneer het gaat om getuigen (en alleen in uitzondering).

Auditieve registratie is in de volgende gevallen verplicht:

  • er is een overleden slachtoffer

  • de strafbedreiging is ten minste twaalf jaar

  • de strafbedreiging is minder dan twaalf jaar en er is bewezen zwaar lichamelijk letsel

  • het gaat om een zedendelict met een strafdreiging van ten minste acht jaar

  • het gaat om seksueel misbruik in een afhankelijkheidsrelatie

Als de persoon die wordt verhoord kwetsbaar is, moet er niet alleen auditieve registratie, maar zelfs audiovisuele registratie zijn. Iemand is kwetsbaar wanneer diegene:

  • minderjarig is (minder dan twaalf jaar)

  • minderjarig is (tussen de twaalf en zestien jaar)

  • een verstandelijke beperking heeft

  • een cognitieve beperking heeft

Ook wanneer er wordt getwijfeld aan de intellectuele vermogens van de te verhoren persoon, valt deze in de kwetsbare categorie.

3.1 De organisatie

De mensen die betrokken zijn bij een verhoor in een kindvriendelijke verhoorstudio zijn:

  • de aanvragende verbalisant

  • de adviseur verhoor kwetsbare personen (deze begeleidt en coacht de verhoorder)

  • de verhoorder (dit is een opsporingsambtenaar die is gecertificeerd zoals beschreven in hoofdstuk 1; ook iemand in opleiding mag, onder begeleiding van een relevante docent, het verhoor afnemen)

  • de regisseur

  • de beheerder verhoorregistraties (deze regelt het beheer en de planning van de verhoorruimten met registratieapparatuur en regiekamers)

Het belang van de getuige wordt altijd afgewogen tegen het belang van de zaak. De eerste weegt hierin het zwaarst. Een ouder/voogd hoeft geen toestemming te geven wanneer een minderjarige moet worden verhoord als getuige.

3.2 De voorbereiding

Zowel de ouders/begeleiders, het kind/de verstandelijk beperkte getuige moeten worden ingelicht over de gang van zaken voor, tijdens en na het verhoor. Dit is de taak van de zaakrechercheur.

De verhoorder moet door de zaakrechercheur worden voorzien van alle informatie die van belang is over de persoon (persoonlijke gegevens en bijzonderheden) die wordt verhoord en over de zaak (aangifte en, eventueel, andere getuigenverklaringen).

3.3 De verhoorruimte

De kindvriendelijke verhoorstudio is verbonden aan een regieruimte met audiovisuele opnameapparatuur. Vanuit de regieruimte kan het verhoor worden meegekeken, maar niet worden beïnvloed. In de verhoorruimte zijn zowel camera’s (overzichtscamera’s en bewegende camera’s) als microfoons, waarmee zowel de te verhoren persoon als de verhoorder worden opgenomen. Met bewegende camera’s kunnen ook bijvoorbeeld tekeningen worden opgenomen.

De verhoorruimte is zo ingericht, dat een kind of verstandelijk beperkt persoon zich zoveel mogelijk op zijn of haar gemak voelt. Door verschillende attributen is de ruimte zowel voor jonge, als oudere kinderen, als verstandelijk beperkte personen geschikt. Speelgoed ligt zo min mogelijk in het directe zicht.

3.4 De registratie

De regisseur heeft dezelfde kwalificaties als de verhoorder (of is een student aan de opleiding die leidt tot certificatie, onder begeleiding van een relevante docent). De regisseur zorgt zowel voor de opname van het verhoor als voor de coaching van de verhoorder (voor, tijdens en erna).

Tijdens het verhoor zijn, normaal gesproken, twee mensen in de verhoorstudio: de verhoorder en de te horen persoon. Er kunnen uitzonderingen zijn, bijvoorbeeld bij zeer jonge kinderen (één gezagsdrager of begeleider mag aanwezig zijn). Ook een tolk kan worden toegelaten tot de verhoorstudio. In de regiekamer zijn de regisseur, verbalisanten en, indien nodig, de docent van de regisseur aanwezig.

Belangrijke punten wat betreft de registratie:

  • Er moet gestart worden met een totaaloverzicht van de verhoorstudio voordat er mensen zijn.

  • De te horen persoon en de gezagsdrager of begeleider krijgen voor het verhoor een rondleiding door de verhoorstudio en regiekamer (dit wordt ook opgenomen).

  • De verhoorder en de te horen persoon moeten te allen tijde beiden in beeld blijven.

  • Bij een pauze blijft of de verhoorder, of de te horen persoon in de verhoorstudio.

  • De opname wordt gestopt na afloop van het verhoor wanneer iedereen de verhoorstudio heeft verlaten.

Na het verhoor worden de gezagsdragers of begeleiders geïnformeerd over het verhoor door de verhoorder (verdere informatie komt van de zaakrechercheur). Zo snel mogelijk na het verhoor wordt het vastgelegd in een proces-verbaal (als samenvatting).

De opname van het verhoor kan worden getoond aan een select groepje mensen:

  • politiefunctionarissen die bij de zaak betrokken zijn

  • door de officier van justitie of rechter-commissaris aangewezen personen

  • de rechter die met de zaak is belast

De verdediging mag kennisnemen van de registratie, maar krijgt geen kopie. Een deskundige die aangewezen wordt door de officier van justitie of rechter-commissaris, kan wel een kopie krijgen.

3.5 De gedragswetenschapper als adviseur

Vanwege de waarheidsbevinding mogen gedragswetenschappers niet worden ingezet als verhoorder. Omdat mensen met een verstandelijke beperking complexe problematiek (kunnen) hebben, wordt een gedragswetenschapper wel als een belangrijke adviseur gezien. Het gaat dan voornamelijk over advies in de voorbereidende fase. De gedragswetenschapper kan met de ‘chatmethode’ ook tijdens het verhoor advies geven vanuit de regiekamer.

De rol en opdracht van de gedragswetenschapper moet duidelijk zijn omschreven en worden vastgelegd in het proces-verbaal.

Alleen in uitzonderingsgevallen, bijvoorbeeld wanneer de te verhoren persoon moet worden verhoord met behulp van pictogrammen, kan de officier van justitie besluiten dat de gedragswetenschapper het verhoor afneemt.

3.6 Het verschoningsrecht

Als getuige (iedereen: volwassenen, minderjarigen, mensen met een verstandelijke beperking) heb je de plicht een verklaring af te leggen, je mag je hier echter van verschonen. Het is gebruikelijk dat de politie getuigen hierop wijst, maar dit is niet verplicht.

Wanneer bij kinderen niet op het verschoningsrecht wordt gewezen, kan dit verregaande gevolgen hebben in de toekomst, bijvoorbeeld wanneer het kind een belastende verklaring aflegt tegen één van de ouders. Een kind moet eigenlijk de kans krijgen de afweging te maken wat zwaarder weegt: de relatie met de betreffende ouder of de verklaring. Een kind moet hiervoor wel kunnen begrijpen dat een kind niets hoeft te zeggen. Dit kan, vooral voor jonge kinderen, leiden tot lastige en verwarrende situaties.

Vanaf twaalf jaar begrijpen kinderen met normale cognitieve vermogens het verschoningsrecht zeker. Tussen het tiende en twaalfde levensjaar moet er een afweging worden gemaakt en voor het tiende jaar heeft een kind vaak nog niet voldoende cognitieve vermogens om het verschoningsrecht te begrijpen en kan dit beter niet worden medegedeeld.

4. Wat een kind als getuige wel en niet kan

4.1 Waarneming en geheugen

Bij kinderen is de ontwikkeling van het geheugen en de manier van waarnemen nog in volle gang. Hier dient tijdens het afnemen van een verklaring rekening mee te worden gehouden.

Geheugenprocessen doorlopen drie fasen:

  1. waarnemen en opslaan

  2. bewaren

  3. terughalen / reproductie

Een verklaring die niet juist is kan veroorzaakt worden door onbewuste vertekeningen in één of meerdere fasen. De eerste fase kan worden beïnvloed door zowel interne (zoals overprikkeling of stress) als externe (zoals afstand) factoren. De tweede fase kan worden beïnvloed door nieuwe informatie. Door die nieuwe informatie kunnen opgeslagen herinneringen onbewust veranderen, aangepast aan die nieuwe informatie. Dit heet bronamnesie. Een andere invloed op de tweede factor is het vervagen van de herinnering in de loop der tijd. De derde factor kan worden beïnvloed door de eerder genoemde interne en externe factoren, maar ook door de manier waarop het kind wordt ondervraagd.

Jonge kinderen kunnen ingewikkelde gebeurtenissen vaak nog niet volledig waarnemen, doordat hun aandacht vaak wordt getrokken door irrelevante details. Oudere kinderen en volwassenen kunnen de irrelevante en de relevante informatie vaak beter scheiden. Hoe beter een kind de gebeurtenis begrijpt, hoe groter de kans is dat de gebeurtenis in het geheugen wordt opgeslagen.

Doordat kinderen een betere en snellere informatieverwerking krijgen naarmate ze ouder worden, zullen oudere kinderen in vergelijkbare situaties meer dingen opslaan dan jongere kinderen.

Kinderen richten zich meer op handelingsgerichte informatie dan op beschrijvende informatie.

Het opslaan en bewaren van informatie wordt, bij zowel kinderen als volwassenen, beïnvloed door de verwachtingen die ze hebben.

Psychologen delen het geheugen op in het episodisch en het semantisch geheugen. Het episodisch geheugen gaat over gebeurtenissen (de informatie is gekoppeld aan tijd). Een belangrijk onderdeel hiervan is het autobiografisch geheugen. Het semantisch geheugen gaat over feitenkennis en hangt nauw samen met de ontwikkeling van taal. Beide vormen van geheugen werken samen: het semantisch geheugen heeft een grote invloed op het episodisch geheugen. Hoe meer tijd er verstrijkt, hoe groter de invloed is die het semantisch geheugen heeft. Bij langdurig misbruik kan het zelfs voorkomen dat de informatie niet in het episodisch geheugen, maar in het semantisch geheugen wordt opgeslagen. Wanneer dit het geval is, moet je als verhoorder zoeken naar een gebeurtenis die nog wel in het episodisch geheugen is opgeslagen, bijvoorbeeld omdat er toen iets anders ging dan gebruikelijk.

Het lijkt belangrijk te zijn, voor het achteraf vertellen van de gebeurtenis, dat een kind ten tijde van de gebeurtenis zich in taal uit kon drukken.

Onderzoek heeft aangetoond dat kinderen in een verhoor vaker fouten maken doordat ze dingen weglaten (en niet doordat ze onware dingen toevoegen). Hoe jonger kinderen zijn, hoe korter ze van stof zijn en hoe minder ze vertellen.

Ander onderzoek heeft aangetoond dat bij kinderen in de schoolgaande leeftijd niet zozeer hun leeftijd, maar individuele verschillen een grote invloed hebben op wat en hoeveel kinderen vertellen tijdens een verhoor. De juistheid van verklaringen neemt niet verder toe na het achtste / negende levensjaar.

4.2 Taalbegrip, taalgebruik en andere kenmerken

In een verhoor moet een kind een herinnering omzetten in woorden. Hierbij kan miscommunicatie een rol spelen. Vanaf het tiende tot twaalfde levensjaar kunnen de communicatievaardigheden van kinderen worden vergeleken met die van volwassenen. Hiervoor is er sprake van taalverwerving.

Miscommunicatie kan ontstaan doordat volwassenen vaak moeilijk te begrijpen of te abstracte woorden gebruiken voor het kind. Daarnaast geven kinderen vaak een eigen betekenis aan woorden (ze zeggen bijvoorbeeld ‘morgen’ terwijl ze het hebben over ‘gisteren’). Kinderen (tot en met vier jaar) vinden het lastig onderscheid te maken tussen voorwerpen in dezelfde categorie (een trein wordt ‘auto’ genoemd), personen, locaties en eigenschappen. Ook voorzetsels zijn vaak lastig. Dit geldt ook voor tijdsaanduidingen en frequenties. Omdat er onvoldoende getalbesef is (de ontwikkeling is nog niet ver genoeg), zijn ook getallen moeilijk. Als een kind dus zegt dat iets honderd keer gebeurd is, bedoelt het kind waarschijnlijk dat het meer dan eenmaal en waarschijnlijk herhaaldelijk is voorgevallen.

Een onjuiste verklaring kan ook ontstaan door een beperkte taalvaardigheid: een kind kan woorden gebruiken die hij of zij nog niet volledig begrijpt. Zo kan er worden gevraagd of pappa al zijn kleren aanhad, en het kind kan hier ontkennend op antwoorden, omdat pappa immers nog heel veel kleren in de kast heeft hangen, waardoor hij niet ‘al’ zijn kleren aanheeft. Hier liegt het kind niet, maar ontstaat er wel een onjuiste verklaring.

Tot het achtste levensjaar blijven hoeveelheden, tijden en abstracte begrippen lastig voor kinderen.

In verhoren moet worden opgepast met lange en ingewikkelde zinnen: veel (jonge) kinderen zijn niet in staat deze te verwerken en te begrijpen. Wanneer je een lange vraag zou willen stellen in een verhoor, moet deze worden opgebroken in verschillende (open) deelvragen.

Een ander probleem is dat kinderen meestal niet vragen naar uitleg. Ze geven vaak ook niet aan dat ze iets niet begrijpen. Ze zijn geneigd antwoord te geven op vragen die ze niet (geheel) begrijpen, omdat kinderen denken dat wanneer je een vraag stelt, het de bedoeling is dat ze daar antwoord op geven. Het is dus belangrijk bij het kind aan te geven dat ze het mogen aangeven wanneer ze iets niet begrijpen.

Kinderen, in het bijzonder jonge kinderen, maken vaak geen onderscheid tussen forensische gesprekken en alledaagse gespreken, terwijl de aard van dit soort gesprekken wel verschilt. Het kind heeft vaak niet door wat de consequenties van een forensisch gesprek zijn, waardoor jonge kinderen de forensisch onderzoeker niet verbeteren wanneer deze een foutieve aanname doet. Hierover moet het kind duidelijke instructie krijgen en het is raadzaam om dit ook te oefenen met het kind.

Andere taalkundige problemen in het forensisch interview:

  • Het kind denkt vaak dat het geen ‘ik weet het niet’-antwoord mag geven, waardoor het kind een antwoord zal formuleren, ongeacht of het kind het antwoord wel of niet weet. Oefenen voor het interview wordt aangeraden.

  • Vergelijkingsvragen zijn nutteloos in een kinderverhoor. Kinderen hebben nog niet de cognitieve vermogens om vragen als ‘was hij groter of kleiner dan pappa’ te beantwoorden. Kinderen kunnen iemand wel beschrijven.

  • Kinderen hebben nog moeite om gedrag van anderen te interpreteren. Het verschil tussen stoeien en vechten is bijvoorbeeld lastig. Subtiele communicatie is ook moeilijk, net als het verplaatsen in anderen (kinderen tot zes jaar denken op een egocentrische manier).

  • Jonge kinderen hebben moeite om motieven van anderen te begrijpen. Vragen naar ‘waarom iemand iets deed’, zijn daarom niet van waarde.

4.3 Beïnvloeding

De meeste kinderen zijn makkelijker te beïnvloeden dan volwassenen. Hoe jonger het kind is, hoe makkelijker. Beïnvloeding kan op twee manieren gebeuren:

  • Suggestibiliteit: het kind gaat geloven in onware informatie die door een ander wordt gegeven. Dit beïnvloedt de herinnering.

  • Compliance: het kind geeft informatie waarvan hij of zij denkt dat de verhoorder het wil horen. Dit komt doordat kinderen geen conflicten of negatieve feedback willen krijgen, omdat ze de wensen van de verhoorder willen inwilligen, of omdat ze af willen zijn van de vragen.

Oorzaken van beïnvloeding:

  • De sociale status van de verhoorder. De verklaring van het kind is minder juist wanneer het verhoor door een politieman in uniform wordt afgenomen, dan wanneer het wordt afgenomen door een verhoorder met neutrale kleding.

  • Source monitoring. Dit is het zoeken naar de bron van je eigen herinneringen. Wanneer een gebeurtenis bijvoorbeeld al lang geleden heeft plaatsgevonden, kunnen er fouten ontstaan in dit proces. Hierdoor kan bronverwarring of –amnesie ontstaan.

  • Subtiele interventies. Bronverwarring kan ontstaan door kinderen na te laten denken over een fictieve gebeurtenis of door ouders of leerkrachten een verhaal te laten voorlezen.

Onderzoek wijst uit dat, ook wanneer ingeplante gebeurtenissen bizar en totaal onwerkelijk zijn, kinderen zich gemakkelijk laten beïnvloeden door fictieve gebeurtenissen.

Ook bepaalde eigenschappen van het kind leiden tot meer beïnvloedbaarheid. Kinderen met een verstandelijke beperking, kinderen met lage verbale capaciteiten, creatieve kinderen en kinderen met een laag zelfbeeld zijn makkelijker te beïnvloeden dan andere kinderen.

Een probleem waar alle mensen, jong en oud, last van hebben, is de confirmation bias. Dit houdt in dat mensen de neiging hebben informatie te zoeken die past bij informatie die ze al in hun hoofd hebben. Hierdoor kan er belief perseverance ontstaan. Dit is het niet aannemen van nieuwe informatie wanneer deze niet bij de eigen veronderstellingen past. Ook leidt de confirmation bias tot de truth bias. Dit is het meer waarde toekennen aan informatie die past bij je eigen veronderstellingen. Bij kinderen kunnen voornoemde problemen tot onjuiste beschuldigingen leiden. Tijdens het verhoor moet de verhoorder hierom ook alternatieve verklaringen zoeken voor hetgeen waarvan aangifte is gedaan.

4.4 Verhoortechniek

De manier waarop een kind wordt verhoord, is van invloed op de kwaliteit van de verklaring van het kind. Zo kan een suggestieve verhoortechniek leiden tot minder goede antwoorden van het kind, waarvan het kind denkt dat deze antwoorden gewenst zijn.

De beste verhoortechniek bij kinderen, is vragen naar free recall. Dit houdt in dat het kind het verhaal zelf vertelt. De informatie die hiermee wordt verkregen is meer juist dan informatie uit gerichte open vragen en gesloten vragen. Daarnaast geven gerichte open vragen meer accurate verklaringen dan gesloten vragen.

Keuzevragen zijn lastig in het verhoor, want wanneer de juiste keuze niet in de vraag wordt benoemd, leidt dit vaak tot een foutieve verklaring.

Herhaling van (vooral gesloten) vragen wordt afgeraden, omdat het kind hierdoor kan denken dat het eerste antwoord onjuist was, waardoor het kind de tweede keer een (foutief) ander antwoord geeft.

Suggestieve vragen met een positieve feedback op gewenste informatie en negatieve feedback op ongewenste informatie werken extreem beïnvloedend.

Een belangrijke factor voor de juistheid van de verklaring van het kind, is de houding van de verhoorder. Het komt de juistheid van de verklaring ten goede wanneer de verhoorder open, positief en sensitief is ten opzichte van het kind.

5. Van aangifte tot verhoor

5.1 De aangifte

Een verhoorder is vaak niet betrokken bij de rest van de zaak, om de verhoorder een zo neutraal mogelijke houding mee te geven. Voordat de verhoorder start met het verhoor, dient deze wel te worden ingelicht over de ‘ins en outs’ van de zaak door de zaakrechercheur. De verhoorder heeft informatie nodig uit de aangifte, verklaringen van andere getuigen en medische informatie.

Bij de aangifte van bijvoorbeeld seksueel misbruik wordt bijvoorbeeld omschreven welke seksuele handelingen er zijn verricht. Hierbij is alertheid op alternatieve verklaringen van groot belang. Hiervoor moet de zaakrechercheur opnemen in de aangifte wanneer en met wie het kind als eerste over het misbruik heeft gesproken en wat daarbij precies is verteld. Ook de reactie van degene met wie het kind heeft gesproken en de aanleiding van de onthulling zijn belangrijk om mee te nemen in de aangifte. Ook andere informatie van voor de aangifte is belangrijk, bijvoorbeeld met wie het kind gesproken heeft na de onthulling en hoeveel tijd er zat tussen de onthulling en de aangifte. Door dit soort informatie in de aangifte op te nemen, wordt de juistheid van de verklaring gewaarborgd.

Naast de aangifte is, zoals gezegd, getuigenverklaring belangrijk voor de verhoorder. Bijvoorbeeld wanneer de aangever niet degene is aan wie het kind het seksuele misbruik het eerst heeft verteld, is er zeker een verklaring nodig van degene die het eerst met het kind gesproken heeft over het seksueel misbruik. Belangrijk hierbij is dat mensen na vier dagen een gesprek niet meer min of meer letterlijk kunnen herhalen. Hierna is er een reconstructie nodig, die altijd onvolledig zal zijn.

Ook informatie over het kind zelf, bijvoorbeeld over het ontwikkelingsniveau, het onderwijs en eventuele sociaal-emotionele problemen is belangrijk om te weten voordat de verhoorder aan het verhoor begint. Ook is het, zeker bij jonge kinderen, zeer belangrijk dat de verhoorder goed zicht heeft op het referentiekader van het kind.

5.2 Wel of geen verhoor

Om te besluiten of een kind al dan niet verhoord moet worden, kan de zaakrechercheur de zaak voorleggen aan de adviseur verhoor kwetsbare personen. De adviseur controleert met vastgestelde criteria of het kind moet worden gehoord en wanneer dit dan moet gebeuren. De verschillende criteria waarop de adviseur zich baseert zijn beschreven op pagina 53-56. Let wel, er is geen strakke scheidingslijn tussen wanneer een kind juist wel en wanneer een kind zeker niet moet worden verhoord. Altijd moet worden gekeken naar het specifieke kind; elke zaak is immers anders. Het belang van (het welbevinden van) het kind staat voorop, en heeft ook invloed op de juistheid van het verhoor. Wanneer het kind wordt verhoord terwijl dit in strijd is met het belang van het kind, zal de verklaring veel foutieve elementen bevatten.

Het uiteindelijke besluit over het al dan niet horen van een kind wordt genomen door de officier van justitie of door de rechter-commissaris. Hierbij heeft de adviseur verhoor kwetsbare personen wel een grote rol.

5.3 Voorbereiding van het kind en de ouders

De voorbereiding op het verhoor valt onder de verantwoordelijkheid van de zaakrechercheur. Het kind wordt voorbereid onder toezicht van een vertrouwenspersoon, in de meeste gevallen één van de ouders of verzorgers. De dingen die met het kind moeten worden besproken zijn puntsgewijs beschreven op pagina 57-59 en de dingen die met de ouders moeten worden besproken op pagina 59-60.

5.4 De rol van de zaakrechercheur tijdens het verhoor in de kindvriendelijke verhoorstudio

Direct voor het verhoor is er een gesprek tussen de verhoorder, zaakrechercheur en regisseur over de laatste ontwikkelingen in de zaak. Vervolgens stelt de zaakrechercheur de verhoorder voor aan het kind en de ouders en daarna is de verhoorder ‘de baas’. De zaakrechercheur kijkt en luistert mee in de regieruimte en maakt notities, vooral over de handelingen van het kind. Daarnaast noteert de zaakrechercheur vragen die de verhoorder nog zou moeten stellen, welke in het overlegmoment worden besproken. De zaakrechercheur informeert de ouders tijdens en na het verhoor over de grote lijnen van het verhoor en zorgt ervoor dat het verhoor wordt vastgelegd in het proces-verbaal.

6. Het scenariomodel

De uitgeschreven versie van de verklaring die een kind geeft in de kindvriendelijke verhoorstudio kan dienen als bewijsmateriaal in een rechtszaak, omdat kinderen onder de twaalf jaar vaak niet worden gehoord op een rechtszitting.

6.1 Het scenariomodel

Het scenariomodel is een gestructureerde verhoormethode om een getuigenverklaring te krijgen die zo zuiver mogelijk is. Er bestaan drie scenario’s:

  1. Een getuige verklaart spontaan na een neutrale openingsvraag.

  2. Een getuige verklaart na bevraging op een indirecte manier.

  3. Een getuige heeft voorinformatie nodig.

De ideale situatie wordt beschreven bij scenario A.

Het scenariomodel omvat drie onderdelen en zorgt ervoor dat het verhoor in totaal ongeveer één tot anderhalf uur duurt, afhankelijk van de leeftijd en concentratieboog van het kind:

Introductie

De verhoorder haalt het kind en de ouders of begeleiders op in de wachtkamer. Het kind krijgt een rondleiding door de regiekamer en de verhoorkamer. Er wordt aandacht besteedt aan opgehangen tekeningen van andere kinderen, zodat het kind weet dat er vaker kinderen komen. Ze keren vervolgens terug naar de wachtruimte, waarna de verhoorder en het kind naar de verhoorkamer gaan. De ouders mogen niet meekijken met het verhoor, ze mogen de opname wel achteraf bekijken.

Tijdens het verhoor vertelt de verhoorder wat over zijn of haar rol en over het doel van het gesprek. Het kind krijgt de keuze: praten of nog even wat anders doen. Als het kind voor het laatste kiest, wordt de afspraak gemaakt dat er daarna wordt gesproken over de verklaring. De verhoorder probeert zoveel mogelijk gebruik te maken van free recall.

Zaakgericht deel

Het kind krijgt zoveel mogelijk de gelegenheid om vrijuit te vertellen waarom hij of zij gekomen is. Vooraf krijgt het kind instructies, bijvoorbeeld dat hij of zij het mag zeggen als hij of zij het antwoord niet weet. Vervolgens wordt er gestart met een neutrale algemene openingsvraag, zoals ‘waarover kom je praten?’. Daarna worden er zoveel mogelijk open vragen gesteld door de verhoorder. De drie eerder genoemde scenario’s (A, B en C) kunnen dan ontstaan. Voor voorbeelden, bekijk pagina 68-70.

Afsluiting

Tijdens de afsluiting vraagt de verhoorder of het kind nog iets wil vertellen of vragen. Er wordt gevraagd wat het kind van het verhoor vond, het kind kan een compliment krijgen over zijn of haar inzet en er wordt nog wat ontspannends gedaan. Wanneer het kind en de ouders terug naar huis zijn, wordt het verhoor besproken met de regisseur.

6.2 De kwaliteit van het verhoor in de kindvriendelijke verhoorstudio

Met het scenariomodel moet er op een zo minimaal mogelijk beïnvloedende manier bewijs worden verzameld. Er moet sprake zijn van afstemming op de individuele getuige. Er moet sprake zijn van contact en vertrouwen tussen de verhoorder en de getuige. De verhoorder moet zich neutraal opstellen, maar ook kennis en voldoende vaardigheden bezitten.

Betrouwbaarheid

Al voor het uitvoeren van een verhoor, moet er rekening gehouden worden met het feit dat de getuige zo min mogelijk beïnvloed mag worden. Kinderen tot twaalf jaar vergelijken een verhoor met de schoolse situatie, er is daar immers ook een volwassene die vragen stelt aan kinderen. Het vervelende aan deze vergelijking is, is dat er op school doorgaans maar één antwoord juist is en dat de leerkracht weet wat het juiste antwoord is. Dit is natuurlijk niet het geval bij een verhoor. Het is daarom belangrijk een kind te leren dat deze vergelijking niet helemaal juist is en wat wel de bedoeling is van het verhoor.

Instructies

Kinderen krijgen vijf expliciete instructies:

  • Je mag fouten van de verhoorder in een samenvatting verbeteren en de samenvatting aanvullen.

  • De verhoorder weet de antwoorden op de vragen niet omdat hij of zij er niet bij is geweest.

  • Je mag om uitleg vragen als je de vraag niet begrijpt of als er moeilijke woorden zijn.

  • Je mag het zeggen als je het antwoord niet weet.

  • Wanneer de verhoorder een vraag herhaalt, heeft hij of zij het antwoord niet goed onthouden. Dit betekent dus niet dat het eerder gegeven antwoord onjuist is.

De instructies worden geoefend aan de hand van voorbeelden en worden vaak verspreid, het is bijvoorbeeld gebruikelijk om tijdens de kennismaking al enkele instructies te geven om een informatieoverload te voorkomen. Soms is het raadzaam enkele instructies tijdens het verhoor nogmaals te herhalen.

Free recall stimuleren

Het kind wordt door de verhoorder aangespoord om zoveel mogelijk uit zichzelf te vertellen. De informatie die zo wordt verkregen, is spontaan en dus minimaal beïnvloed door de verhoorder. Het kan worden aangemoedigd door vragen als ‘vertel verder…’ andersoortige vragen mogen de free recall nooit onderbreken. Pas wanneer er uitputtend aan free recall is gedaan, stelt de verhoorder meer gerichte vragen.

Open vragen stellen

De kans op beïnvloeding is bij open vragen kleiner dan bij gesloten vragen. Dit komt doordat gesloten vragen vaak suggestief zijn. Ook leveren open vragen meestal meer informatie op dan gesloten vragen. Toch zijn er bij zowel open als gesloten vragen uitzonderingen. Ook open vragen kunnen, door de woordkeuze, suggestief zijn en soms, bijvoorbeeld in het geval ‘wat zei hij?’ (open vraag) en ‘zei hij nog iets?’ (gesloten vraag), hebben gesloten vragen de voorkeur.

Voor het stellen van meerkeuzevragen gelden de volgende eisen:

  • er zijn minimaal vier antwoordalternatieven

  • de mogelijk juiste keuze moet (ongeveer) in het midden staan

  • er moet een neutrale keuzemogelijkheid zijn

Suggestieve vragen en opmerkingen vermijden

Door te benadrukken dat het belangrijk is dat er antwoord wordt gegeven en door complimenten te geven over zaakgerichte informatie, wordt de sociale wenselijkheid bij het kind vergroot. Dit moet dus worden vermeden. De verhoorder moet zo min mogelijk elementen inbrengen die niet door de getuige zijn genoemd. Een ander belangrijk punt is dat de verhoorder zowel verbaal als non-verbaal geen (on)geloof uit mag drukken.

Reageren op emoties

Vragen naar gevoelens of meningen moeten open vragen zijn. In de reactie op wat het kind vervolgens vertelt, moet de verhoorder strak aansluiten op de (non)verbale communicatie van het kind. De reactie van de verhoorder moet echter wel neutraal (maar ook passend) zijn. Dit kan de verhoorder bijvoorbeeld doen door het kind letterlijk te herhalen. Ook kan de verhoorder benoemen wat hij of zij ziet, zonder te interpreteren.

Scenario B

Wanneer scenario A niet werkt, moet de verhoorder overstappen op scenario B. Hierin zijn twee stappen, welke kunnen leiden tot scenario A. Wanneer dit inderdaad gebeurt, moet er meteen worden overgegaan naar de free recall. De eerste stap houdt in dat de verhoorder vragen stelt over de leefwereld van het kind, waardoor hij of zij bij de verdachte en de verdachte handelingen uitkomt. Er worden vanwege neutraliteit, niet alleen vragen gesteld die direct naar de verdachte leiden. Dit kost echter wel extra tijd en energie van het kind, waardoor er ook niet teveel omwegen moeten worden gemaakt.

De tweede stap begint wanneer het kind de naam van de verdachte heeft genoemd. Hierin wordt er gevraagd naar de relatie tussen het kind en de verdachte en andere personen (die ‘neutraal’ zijn). Wanneer het kind de verdachte handelingen gaat benoemen, wordt er onmiddellijk overgegaan op free recall.

Scenario C

Wanneer scenario B is doorlopen en er nog geen informatie door het kind is gegeven over de verdachte en de verdachte handelingen, treedt scenario C in werking. Hier wordt voorinformatie uit de aangifte gebruikt om het kind te confronteren. Dit wordt gedaan wanneer er wordt vermoed dat het kind wel wil, maar niet durft te vertellen.

Het confronteren met voorinformatie moet zo zorgvuldig en objectief mogelijk gebeuren. Zo mogen de naam van de verdachte en de verdachte handelingen niet benoemd worden. Er mag wel een locatie worden genoemd. Ook vastgestelde feiten mogen worden ingebracht in het verhoor. De bron van de voorinformatie mag echter niet worden onthuld, om sociale wenselijkheid te voorkomen. De beslissing over de voorinformatie die wordt ingebracht, wordt genomen door zowel de verhoorder, als de verbalisant als de regisseur. Wanneer de verhoorder de verhoorruimte wil verlaten om dit te bespreken, wordt aan het kind uitgelegd dat de verhoorder even wil vragen of hij of zij alle vragen heeft gesteld en of het oké is dat het kind even alleen in de verhoorkamer blijft. Zo ja, dan krijgt het kind even iets te doen. Wanneer het kind niet alleen wil blijven, kan de regisseur binnenkomen met aanvullende vragen op een briefje.

Wanneer een kind alsnog, op basis van de voorinformatie, gaat vertellen, is het strafrechtelijk noodzakelijk dat er wordt overgegaan op free recall. Een bevestiging van de voorinformatie zonder verklaring is onvoldoende bewijs.

6.3 Omgaan met weerstand

Weerstand is gedrag waaruit blijkt dat het kind iets te vertellen heeft, maar dit niet kan, durft of wil. Een andere reden voor dit soort gedrag is dat het kind moe is, dat de vragen te moeilijk zijn, dat er te lang over hetzelfde onderwerp wordt doorgevraagd of dat het kind niets meer te verklaren heeft. Het is belangrijk om bij weerstand uit te zoeken waar dit vandaan komt en waarom het kind op die manier reageert. Dit kun je doen door eerst neutraal te benoemen wat je ziet en vervolgens een meerkeuzevraag met mogelijke oorzaken te stellen (volgens de eerder besproken regels!). Weerstand vervolgens wegnemen kan door over een neutraal onderwerp te gaan praten of door een neutrale activiteit te gaan ondernemen. Een andere manier is met de ui-pelvragen. Dit zijn keuzevragen die zijn gebaseerd op de inhoud van de weerstand. Er wordt hiermee van buiten naar binnen gewerkt, alsof je een ui afpelt. Eerst richt je de vragen op zaken rondom hetgeen er is gebeurd, en vervolgens richt je je vragen steeds iets meer tot de kern van het voorval. Je moet hierbij wel aansluiten op wat het kind vertelt. Bij het gebruik van ui-pelvragen zegt de verhoorder veel voor, bijvoorbeeld in vragen als ‘gaat het over iets leuks of over iets wat niet leuk is?’ en ‘gaat het over jou of over iemand anders?’. Het is daarom belangrijk dat niet het hele verhoor uit dit soort vragen bestaat.

Wanneer de weerstand niet afneemt na het praten over of doen van iets neutraals en niet na de ui-pelvragen, zal de weerstand moeten worden geaccepteerd en is het beter het verhoor af te ronden. Het is daarbij van belang dat de verhoorder aangeeft dat het kind altijd terug mag komen om te praten als het kind dit wil.

6.4 Hulpmiddelen gebruiken

Je kunt bij een verhoor ook gebruiken van hulpmiddelen, bijvoorbeeld wanneer ene kind iets niet kan of wil zeggen. Zo kan een kind bij zichzelf lichaamsdelen aanwijzen waar iets is gebeurd, of kan het kind een tekening maken. Een ander hulpmiddel is een stoffen pop. Met dit soort poppen kan het kind situaties voordoen. Deze worden alleen gebruikt om posities en houdingen aan te geven na het verklaren van het kind over de gebeurtenissen.

6.5 Bewijsvergaring

Er zijn een aantal voorwaarden die de kans op juridisch bruikbaar bewijsmateriaal uit een verhoor verhogen:

Gebeurtenissen afbakenen

De verhoorder kan vragen, na de free recall, hoe vaak een gebeurtenis heeft plaats gevonden. Daarna kan de verhoorder vragen waar elke gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Bij jonge kinderen is de tweede vraag vaak van meer waarde dan de eerste vraag, omdat zij nog geen tijdsbesef hebben. Vervolgens kan worden ingegaan op specifieke gebeurtenissen, in ieder geval wordt de gebeurtenis die het kind zich het beste kan herinneren uitgevraagd.

Handelingen voor omstandigheden

Eerst wordt er naar de handelingen gevraagd met wat- en hoe-vragen. Daarna wordt er met de vragen aandacht besteedt aan de omstandigheden waaronder de gebeurtenis plaatsvond. De reden voor deze volgorde is dat wat- en hoe-vragen doorgaans beter in het geheugen zijn opgeslagen. De verhoorder moet ervoor waken geen wat-/hoe-vragen en vragen over omstandigheden door elkaar te gaan gebruiken.

Details verzamelen

Omdat de verhoorder informatie nodig heeft over de specifieke zaak, moet er zoveel mogelijk worden gevraagd naar details. Er moet bijvoorbeeld, ook wanneer een kind dit niet spontaan zegt, altijd worden gevraagd welke handelingen een kind heeft moeten doen (en niet alleen welke handelingen er bij een kind zijn gedaan). Dit komt omdat kinderen dit soort handelingen vaak niet zelf ter sprake brengen. Ook moet er altijd worden gevraagd naar de beleving van het kind voor en na het incident over de verdachte en over wat de verdachte heeft gedaan.

Bij zaken als kindermishandeling is het belangrijk de intentie van de verdachte te achterhalen. Denkt een kind dat de verdachte iets expres wel of juist niet heeft gedaan? Vragen naar dit soort motieven zijn lastig voor jonge kinderen en mensen met een verstandelijke beperking, waarbij je beter naar een beschrijving van de aanloop van de gebeurtenis kunt vragen.

Daarnaast is het nog belangrijk uit te vragen of er, bij misbruik, filmopnamen of foto’s zijn gemaakt. Bij een bevestigend antwoord van het kind moet worden overgegaan op free recall.

Alternatieve scenario’s toetsen

De aangifte wordt door de verhoorder gezien als één mogelijk scenario. Bij het voorbereiden van het verhoor maakt de verhoorder gebruik van een tijdlijn en zoekt hij of zij naar alternatieve scenario’s en alternatieve verdachten. Hierover stelt de verhoorder tijdens het verhoor onderzoekende vragen. De verhoorder vraagt naar disclosure: wanneer heeft het kind de eerste maal gesproken over de gebeurtenis, tegen wie, wie initieerde het gesprek, wat ging vooraf aan dat gesprek en hoe reageerde de gesprekspartner verbaal en emotioneel gezien? Er wordt ook altijd de vraag gesteld of iemand anders dan de door het kind benoemde verdachte ook zoiets gedaan heeft. Dit soort vragen worden pas aan het eind van het verhoor gesteld, tenzij het een heel aannemelijk alternatief scenario is (dan wordt het al eerder behandeld).

Toetsvragen stellen

Toetsvragen worden gesteld om wat meer te weten te komen over oorzaak-gevolg relaties. Ook kun je met toetsvragen de herkomst van bepaalde informatie achterhalen (‘hoe weet je dat het twaalf uur was?’ ‘ik keek op de klok.’). Een toetsvraag kan ook als meerkeuzevraag (volgens de eerder besproken regels) gesteld worden. Voor bruikbare bewijslast moet het kind het antwoord wel verder uitleggen.

6.6 Afstemming

Het verhoor moet zijn afgestemd op het individuele kind. Hierin moet de verhoorder rekening houden met een aantal zaken:

  • De manier van contact maken en het zorgdragen voor een goed contact met het kind.

  • Duidelijk zijn in wat het kind komt doen en in de vragen die de verhoorder stelt en structuur aangeven.

  • De manier van verhoren moet flexibel zijn (dat wil zeggen: aangepast aan onder andere de leeftijd, het ontwikkelingsniveau, de concentratiespanne en de wens van het kind).

  • De verhoorder moet de balans tussen kindgericht en zaakgericht waarborgen.

6.7 Afstemming per fase in het verhoor

In elke fase van het verhoor moet er worden afgestemd op het (niveau van) het kind. Een goede voorbereiding is hier al belangrijk: is er genoeg tekenmateriaal in de verhoorruimte, zijn er andere hulpmiddelen aanwezig, moet er speelgoed weggehaald of juist toegevoegd worden aan de verhoorkamer? Vervolgens moet de getuige op een goede manier worden verwelkomd. Het kind moet zich immers tijdens het hele verhoor geaccepteerd en veilig voelen. Bij de kennismaking geef je eerst de hand aan de ouders en daarna aan het kind, zodat het kind even heeft kunnen toekijken. Bij contact met het kind zorg je altijd dat je op ooghoogte met het kind bent. Heel belangrijk is ook het kennen en noemen van de naam van het kind. Bij de rondleiding krijgt het kind de kans om vragen te stellen en wanneer de ouders worden teruggebracht naar de wachtkamer, wordt gevraagd of het kind alles mag vertellen (in het bijzijn van het kind). In de verhoorruimte wordt aangesloten bij wat het kind verwacht en bij wat het kind van de situatie vindt. De verhoorder legt het doel van het gesprek en zijn of haar rol uit. Het kind krijgt vervolgens de keuze om meteen te gaan praten over de gebeurtenis of om iets anders te gaan doen, waarna de afspraak wordt gemaakt later te gaan praten over de gebeurtenis. Vanaf het begin van het gesprek doet de verhoorder zoveel mogelijk beroep op free recall om het kind aan de vraagstelling te laten wennen.

Tijdens het verhoor wordt het kind geïnstrueerd dat hij of zij bijvoorbeeld niet mee hoeft te gaan in wat de verhoorder zegt. Verbeteren mag, graag zelfs. De andere instructies die worden gegeven, staan beschreven in de samenvatting van paragraaf 6.2.

Vervolgens moet het voor het kind duidelijk zijn wanneer het verhoor zaakgericht wordt. Het zaakgerichte verhoor start op het moment wanneer het kind daar klaar voor is. Tijdens het bevragen wordt er, zoals al eerder benoemd, veel beroep gedaan op free recall. De taal die de verhoorder gebruikt is simpel en worden gesteld in een actieve vorm. De zinnen die de verhoorder gebruikt zijn kort.

Soms kan het zo zijn dat het kind zich niet naar behoren gedraagt en moet het kind worden gecorrigeerd. Dit doet de verhoorder altijd gedragsgericht (en niet persoonsgericht) aan de hand van de drieslagregel: (1) gedrag benoemen, (2) de regel benoemen en (3) benoemen wat het kind moet doen. Wanneer het kind hiernaar luistert, kun je hiervoor waardering uiten.

Bij het afsluiten van het verhoor geeft de verhoorder aan geen vragen meer te hebben en krijgt het kind de kans om zelf nog iets te vertellen of te vragen. Er wordt gevraagd wat het kind van het verhoor vond en de verhoorder complimenteert het kind. Hij of zij biedt het kind iets aan tot ontspanning en brengt het kind terug naar de wachtkamer. De begeleider van het kind wordt vervolgens verteld dat het kind goed zijn of haar best gedaan heeft, de verhoorder neemt daarna afscheid en bedankt het kind voor het komen.

6.8 Twijfel en onduidelijkheid

Om het kind zoveel mogelijk eigen herinneringen te laten vertellen (in plaats van verzonnen dingen), krijgt het kind een aantal instructies. Wanneer het kind vaak spreekt van ‘denk ik’ of ‘geloof ik’, moet er worden doorgevraagd met een waaromvraag.

Onduidelijkheden kunnen worden verhelderd met toetsvragen, hiermee kun je zien of iets de eigen waarneming van het kind betreft. Wanneer het kind tegenstrijdige dingen zegt, moet de verhoorder dit aan het kind vertellen en om uitleg vragen. Hierbij is het belangrijk dat de verhoorder zegt dat hij of zij het niet snapt en dat er niet de indruk wordt gewekt dat het kind het verkeerd heeft gezegd. Er mag dus geen beschuldiging van uitgaan. Bij twijfel over bepaalde uitspraken, gebruikt de verhoorder ook deze techniek.

7. Verhoren van bijzondere getuigen en/of in bijzondere zaken

Vooral dingen die afwijken van de procedure afweging tot verhoor die in eerdere hoofdstukken is besproken, staan hier samengevat. Verder kun je ervan uitgaan dat het proces van een eerder besproken kinderverhoor wordt gevolgd (keuze van meteen vertellen versus iets anders doen, scenario’s, free recall, vragen stellen op basis van wat het kind vertelt, toetsvragen stellen et cetera).

7.1 Geen disclosure, toch verhoor

Afweging

Wanneer een getuige geen disclosure geeft, is dit meestal een contra-indicatie voor verhoor. Wanneer er geen disclosure is, is de kans erg klein dat dit tijdens het verhoor alsnog plaatsvindt. Soms moet er toch worden verhoord, bijvoorbeeld in het geval dat er foto’s van de gebeurtenis zijn. Dan geeft het kind (nog) geen onthulling gedaan, maar de politie is wel verplicht actie te ondernemen, waar een verhoor bij hoort.

 

Voorbereiding verhoorder

(wordt niet expliciet besproken)

Voorbereiding kind

Juist wanneer er geen disclosure is geweest maar er wel sprake is van bijvoorbeeld foto’s of video-opnamen, is de voorbereiding van het kind van groot belang. Het verhoor kan in zo’n geval behoorlijk confronterend zijn voor het kind. Het is belangrijk een proces verbaal te maken van de voorbereiding om duidelijk te houden wat er tegen het kind is gezegd.

 

Verhoor

Tijdens het verhoor moet de verhoorder een zo open mogelijke houding aannemen en een gedegen introductie geven. Het is belangrijk niet te veel druk op het kind te leggen, er is immers een reden dat het kind nog niets heeft verteld over de gebeurtenis. Om deze reden is het vaak ook niet raadzaam om bijvoorbeeld beeldmateriaal te laten zien en als dit wel gebeurt, is het verstandig het minst schokkende beeldmateriaal te laten zien.

 

7.2 Een tweede verhoor

In het algemeen wordt een kind slechts eenmaal gehoord, maar er kunnen redenen zijn om een tweede verhoor in te plannen. Een verzoek tot een tweede verhoor kan worden ingediend door de officier van justitie, de rechtercommissaris of de advocaat van de verdachte. Voorbeelden van redenen zijn dat er sprake is van nieuwe informatie of dat het kind alsnog heeft aangegeven iets te willen vertellen.

Afweging

Bij het besluiten tot een tweede verhoor moet er een zorgvuldige afweging worden gemaakt over de vraag of een tweede verhoor wel in het belang is van het kind en of de bewijslast niet op een andere manier kan worden verkregen.

 

Voorbereiding verhoorder

Tijdens de voorbereiding wordt de houding van het kind tijdens het eerste verhoor meegenomen. Wat is bijvoorbeeld de concentratieboog, hoe reageerde het kind op welke vragen enzovoorts. Zo kunnen de onderwerpen beter worden afgestemd op het kind. Daarnaast wordt de verklaring van het eerste verhoor opgevraagd om te voorkomen dat dezelfde vragen in het tweede verhoor worden gesteld.

 

Voorbereiding kind

De voorbereiding van het kind op het tweede verhoor gebeurt bij voorkeur door dezelfde verbalisant als bij het eerste verhoor. Het is belangrijk te benadrukken dat het kind niet opnieuw moet komen omdat het vorige verhoor niet goed was gedaan, maar omdat [reden voor het verhoor]. Ook is het de bedoeling dat het verhoor door dezelfde verhoorder wordt gedaan, tenzij de relatie of het verhoor niet geheel goed was.

 

Verhoor

Tijdens het verhoor wordt aandacht besteed aan hoe het met het kind is gegaan na het eerste verhoor en wat het kind ervan vond om nog een keer te moeten komen. Aansluitend bij wat de verbalisant heeft verteld, wordt er nogmaals benoemd wat de reden is van het tweede verhoor. Ook de instructies die tijdens een eerste verhoor worden gegeven, geeft de verhoorder nogmaals in het tweede verhoor. Het zaakgerichte deel begint meestal met wat er besproken is in het eerste verhoor (tenzij het kind toen niets wilde vertellen). De vragen die de verhoorder vervolgens stelt, sluiten hierop aan. Aan het einde van het verhoor stelt de verhoorder nog vragen aan het kind over de periode tussen beide verhoren: met wie heeft het kind over de gebeurtenis besproken, wat was de reactie daarop, heeft het kind contact gehad met andere getuigen et cetera.

 

7.3 Het verhoor in een onderzoek van een Team Grootschalig Optreden (TGO)

Bij ernstige zaken zoals moord, doodslag of ernstige mishandeling wordt er een TGO gevormd. Wanneer een kind getuige is geweest van zo’n ernstig misdrijf, moet worden gekeken of er een noodzaak is het kind te horen en of het zinvol is. Bij een ernstig misdrijf is het belangrijk dat er een vertrouwenspersoon tijdens het verhoor in de wachtkamer zit, waar het kind na afloop door kan worden opgevangen.

Afweging

Er is een heel zorgvuldige afweging noodzakelijk om het kind te horen. Is het kind bijvoorbeeld wel echt getuige geweest? En zijn er volwassenen die eenzelfde getuigenis af kunnen leggen? Of is het kind al eens gehoord in deze zaak? Er moet ook een overweging worden gemaakt of het wel ethisch verantwoord is het kind te horen. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de belangen van het kind en het belang van de zaak.

 

Voorbereiding verhoorder

De voorbereiding op het verhoor geschiedt op need to know basis: de verhoorder heeft bepaalde informatie nodig om een verhoor te kunnen voeren, bijvoorbeeld over het plaats-delict, waarover hij of zij informatie moet opvragen bij een lid van het TGO. Daarnaast is er sprake van nice to know informatie, informatie waarvoor een bepaalde vertrouwelijkheid geldt en welke meestal niet wordt gedeeld met de verhoorder. Tijdens de voorbereiding overlegt de verhoorder met een lid van het TGO over de vragen die worden gesteld, over de onderwerpen die aan bod komen en over eventueel extra materiaal, zoals foto’s of een plattegrond, wat mag worden gebruikt.

 

Voorbereiding kind

De voorbereiding van de getuige geschiedt door de verbalisant die hiermee meestal aansluit bij wat een kind al heeft verteld. Daarnaast wordt verteld dat het kind daarover alles mag vertellen in de verhoorstudio.

Verhoor

Bij de start van het verhoor vraagt de verhoorder doorgaans naar hoe het op dat moment met het kind gaat. Er is immers al heel wat gebeurd: bijvoorbeeld politie in de straat, mensen die over stuur zijn. De reactie van het kind bepaalt hoeveel aandacht hieraan moet worden besteedt. Bij een zaak van het TGO is er geen sprake van een vermoeden, maar is het zeker dat er een misdrijf heeft plaats gevonden. Het gaat er dan om of, wat en hoe het kind iets heeft gezien of gehoord. Dit wordt ook benoemd in het doel van het verhoor. Vervolgens krijgt het kind de keuze, meteen vertellen of eerst wat anders doen. Omdat er bepaalde vaststaande feiten zijn, hoeft de verhoorder minder voorzichtig te zijn in het benoemen van informatie die niet van het kind zelf komt, bijvoorbeeld over de plaats waar het is gebeurd. Toetsvragen zijn erg belangrijk om inzicht te krijgen of het kind werkelijk getuige is geweest van het misdrijf.

Er zijn bepaalde standaardonderwerpen in een TGO getuigenverhoor:

  • details over de gebeurtenis

  • details over het plaats-delict

  • het dadersignalement

  • het signalement van de auto

  • waarnemingsomstandigheden

Om inzicht te krijgen in de beïnvloeding van het kind, wordt er aan het einde van het verhoor gevraagd wat het kind gehoord (en eventueel gelezen) heeft over het voorval. Ook het contact tussen het kind en andere getuigen wordt uitgevraagd en er wordt nagegaan of het kind al eens eerder getuige is geweest in een andere zaak.

 

Bij veel zaken van het TGO is het slachtoffer overleden. Het is in deze gevallen belangrijk na te gaan of het kind weet of het slachtoffer is overleden. Bij voorkeur hoort het kind deze informatie van iemand uit zijn of haar directe omgeving.

7.4 Het verhoor in een onderzoek naar huiselijk geweld

Afweging

Er moet zorgvuldig worden gekeken naar de noodzaak van het verhoor. Is het ethisch verantwoord, komt het kind bijvoorbeeld niet in een loyaliteitsconflict (bijvoorbeeld wanneer één van de ouders een broertje mishandelt)? Er moet gepoogd worden het bewijs rond te krijgen zonder het kind te horen. Ook hier moet een afweging worden gemaakt tussen twee belangen: die van het kind en die van de zaak.

 

Voorbereiding verhoorder

Er vindt van te voren overleg plaats tussen de verhoorder, verbalisant en eventueel een hulpverlener of vertrouwenspersoon van het kind over wat de verhoorder moet doen wanneer het kind vragen gaat stellen over het slachtoffer en de situatie. Er moet daarnaast worden onderzocht of er nog andere personen zijn die eerst moeten worden gehoord. Ook het doel van het verhoor moet worden gespecificeerd. Verder moeten er ook vragen over alternatieve scenario’s worden voorbereid. Daarnaast moet er een inschatting gemaakt worden van de reactie van het kind op basis van de aangifte.

 

Voorbereiding kind

In dit soort zaken is er vaak geen sprake van spontane disclosure, de verbalisant moet het kind dus zorgvuldig voorbereiden.

 

Verhoor

Er is waarschijnlijk recentelijk veel gebeurd in het leven van het kind. Kortom, het normale leven is veranderd. Dit moet door de verhoorder worden benoemd, waarop de verhoorder vraagt hoe het nu met het kind gaat. Meestal is er geen vermoeden van een gebeurtenis, zoals bij seksueel misbruik, maar gaat het in het verhoor meer om wat en hoe. Dit kan ook worden benoemd in het doel van het gesprek. Tijdens het stellen van vragen wordt uitgebreid aandacht besteed aan de relatie tussen het kind en de geweldspleger en de mening die het kind over de geweldspleger heeft. Er worden expliciet geen vragen gesteld over de mening van het kind wat betreft wat er met de verdachte moet gebeuren.

 

7.5 Het verhoor van een verstandelijk beperkte getuige

Mensen met een verstandelijke beperking willen vaak niet onderdoen voor iemand met een normale begaafdheid en ze willen voldoen aan wat een ander van hen wil horen. Sociaal wenselijk gedrag en sociaal wenselijke antwoorden komen in dit soort verhoren dus vaak voor. Dit zorgt ook voor een extra gevoeligheid voor zowel positieve als negatieve feedback van de verhoorder.

Er treedt sneller bias op, aangezien mensen met een verstandelijke beperking hun eigen geheugen minder goed vertrouwen. Vaak hebben deze mensen moeite met het taalgebruik van de verhoorder en de snelheid waarmee de verhoorder vragen stelt.

De verhoorder moet zich bewust zijn van het Pygmalion-effect. Dit is dat de verwachting dat iemand met een verstandelijke beperking slechter zal presteren, leidt tot een slechtere prestatie.

Meestal moet een verhoor van een getuige met een verstandelijke beperking audiovisueel worden geregistreerd. De verhoorder maakt een keuze voor een normale of voor een kindvriendelijke verhoorstudio. De inrichting van de verhoorstudio dient te worden aangepast aan het niveau van de getuige (vooral in het geval dat de kindvriendelijke verhoorstudio wordt gebruikt).

Bij het horen van een getuige met een verstandelijke beperking, moet de mate van de beperking worden vastgesteld. Niet alleen verschillen mensen met een verstandelijke beperking vaak veel van elkaar, ook de achtergrond van de beperking is bij iedereen anders.

Mensen met een Intelligentie Quotiënt (IQ) tussen de vijftig en 75 worden beschouwd als licht verstandelijk beperkt, een IQ van vijftig of lager wordt geclassificeerd als licht verstandelijk beperkt met bijkomende problemen tot matig verstandelijk beperkt. Het gemiddelde IQ van de bevolking is honderd en het IQ kan worden gemeten met een intelligentietest.

Er gelden drie criteria voor het hebben van een verstandelijke beperking:

  • Een IQ onder de zeventig.

  • Aanwezige tekorten in sociale vaardigheden, aanpassing en zelfredzaamheid.

  • Begin voor het achttiende levensjaar.

Vaak wordt bij het horen van zowel getuigen als daders met een verstandelijke beperking hulp ingeschakeld van een professional. Deze heeft hierin een adviserende functie. Heel af en toe kan de professional aanwezig zijn in de verhoorkamer. Hierover heeft de officier van justitie de beslissende stem.

Afweging

(wordt niet expliciet besproken)

 

Voorbereiding verhoorder

De verhoorder neemt zelf contact op met de ouders of begeleiders (in plaats van de verbalisant). Alledaagse vaardigheden worden aan de ouders of begeleiders uitgevraagd. Psychologische informatie kan verkregen worden bij de school of bij MEE (en eventueel bij een instelling). Een orthopedagoog of psycholoog wordt gevraagd een inschatting te maken van de verschillende cognitieve vermogens en sociaal inzicht.

 

Voorbereiding getuige

De getuige moet weten dat hij of zij met iemand van de politie gaat praten die vaker met volwassenen en soms ook met kinderen spreekt. Er kunnen foto’s worden laten zien van de verhoorstudio. Met brochures kan, in simpele taal en in plaatjes, worden uitgelegd hoe het verhoor in zijn werk gaat. De voorbereiding geschiedt door de verbalisant, in aanwezigheid van een vertrouwenspersoon. Deze persoon moet een neutrale positie hebben wat betreft de zaak.

 

Verhoor

Wanneer van te voren duidelijk is geworden dat de getuige als getuige of als dader al eens eerder met de politie in aanraking is gekomen, moet hier aan het begin van het verhoor over worden gesproken, omdat mensen met een verstandelijke beperking vaak denken dat alle politiemensen elkaar kennen en dat ze ook alles weten. Er moet dus duidelijk worden gemaakt dat dit niet zo is. Van belang is het ‘sporen’ met de getuige. Dit betekent dat de verhoorder zijn of haar houding, stem, volume, energie enzovoorts afstemt op de getuige.

De inleiding is bij voorkeur kort en de verhoorder moet snel ter zake komen. Soms is spel wel nodig om contact te maken. Let wel, spel kan energie wegnemen, waardoor daarna verhoren lastig wordt.

Een manier van contactleggen is fouten uitgebreid toe te geven, bijvoorbeeld wanneer om uitleg gevraagd wordt bij een lastig woord. Dit bevordert de gelijkwaardigheid.

Er is gevaar op overschatting en overvraging, omdat mensen met een verstandelijke beperking graag doen zoals anderen. Sociaal wenselijke antwoorden worden dan ook regelmatig gegeven. Instructies moeten hierom duidelijk worden gegeven, met behulp van voorbeelden.

Wanneer de getuige moeilijke woorden gebruikt, is het van belang uit te vragen wat de getuige bedoelt. Zo kan ‘ik voel me gedeprimeerd’ bijvoorbeeld ook ‘ik heb buikpijn’ betekenen.

Het verhoor visueel maken met bijvoorbeeld poppen of tekeningen kan van grote waarde zijn voor de getuige.

Mensen met een verstandelijke beperking kunnen meestal geen gevoelens van anderen benoemen of interpreteren. Woorden over eigen gevoelens blijven veelal beperkt tot basistermen zoals boos en blij. Ook vragen naar oorzaak-gevolgrelaties zijn vaak te lastig en vragen gericht op de Theory of Mind kun je ook beter niet stellen. Waarom- en hoe-vragen zijn vaak te complex.

 

7.6 Het verhoor van zeer jonge kinderen

Het gaat hier om kinderen tussen de drie en de vijf jaar oud. Een voorwaarde om deze kinderen te kunnen verhoren is dat ze een gebeurtenis moeten kunnen waarnemen en deze in woorden in hun geheugen op moeten kunnen slaan. Daarnaast moet het kind in het geheugen een herinnering op kunnen zoeken.

Afweging

(wordt niet expliciet besproken)

 

Voorbereiding verhoorder

De verhoorder moet informatie verkrijgen over de cognitieve (on)vermogens van het kind. Een verhoor over een gebeurtenis van kortgeleden heeft de grootste slagingskans. Om te bepalen of een kind te horen is, kun je het best advies vragen op school of op de kinderopvang. Ouders begrijpen vaak veel meer van hun kind dan buitenstaanders, dus zij kunnen hierin geen goede informatie verstrekken. Wanneer er niemand is die een objectief advies hierin kan aangeven, kan een verhoorder bij het kind langsgaan en praten over een recente gebeurtenis.

Wat betreft de verhoorkamer, is het vaak zinvol om speelgoed dat in het zicht ligt weg te halen omdat jonge kinderen snel zijn afgeleid. Hoe minder prikkels er zijn, hoe beter het kind zich op het gesprek kan concentreren.

 

Voorbereiding kind

(wordt niet expliciet besproken)

 

Verhoor

Vaak begint het verhoor anders dan verwacht, omdat jonge kinderen onverwachts al snel kunnen beginnen over de zaak. Ook kunnen jonge kinderen soms eindeloos blijven spelen en nauwelijks reageren op aansporingen om te praten. De verhoorder moet zich flexibel opstellen en meegaan met het kind, maar tegelijkertijd ook grenzen kunnen stellen. Het zaakgerichte deel begint op het moment dat het kind er klaar voor is.

Praten, bewegen en spellen moeten worden afgewisseld (dit geldt voor kinderen tot ongeveer acht jaar).

De verhoorder en het kind moeten zoveel mogelijk op gelijke ooghoogte zitten. Het opvangen van non-verbale communicatie is belangrijk. Voor het kind moet het doel van het verhoor ook duidelijk zijn. Ook het geven van instructies schept duidelijkheid.

In het verhoor moet het kind de tijd en mogelijkheid krijgen zijn of haar verhaal te vertellen. Jonge kinderen zijn vaak erg associatief en wanneer het lijkt alsof ze op een heel ander onderwerp overstappen, kan het kind dit ook in verband brengen met een gebeurtenis (de voor de volwassene nodige inleiding ontbreekt alleen).

Net als mensen met een verstandelijke beperking, kunnen ook jonge kinderen woorden gebruiken waarvan ze de betekenis niet voldoende kennen. Het is daarom belangrijk om verduidelijking te vragen. Ook vergissen jonge kinderen zich nog wel eens in termen als gisteren/morgen, in/uit, voor/na, op/onder en boven/beneden. Doorvragen is dus belangrijk.

Bij jonge kinderen tot ongeveer acht jaar is het tijdsbegrip onvoldoende ontwikkeld om hier vragen over te stellen. Ook vragen waarbij het kind zich in een ander moet verplaatsen (‘waarom deed hij…’) zijn vaak niet waardevol.

De aandachtsspanne van een kind verslapt meestal na zo’n tien tot vijftien minuten, daarna moet het kind zijn of haar energie weer even opladen. Korte, eenvoudige en concrete vragen zijn de beste vragen die gesteld kunnen worden. Deze vragen moeten bovenal aansluiten op wat het kind eerder al heeft verteld.

Vaak en uitgebreid samenvatten wordt door jonge kinderen vaak als saai opgevat en hier moet in het verhoor dus rekening mee worden gehouden. Open vragen hebben de voorkeur, soms zijn deze echter te lastig. Dan moet er een meerkeuzevraag worden gesteld.

Snelle wisselingen van gespreksonderwerpen zijn lastig voor het jonge kind. Eerst moet één onderwerp helemaal worden uitgevraagd, waarna de verhoorder begint aan een volgend onderwerp.

Veel kinderen willen ter afsluiting samen een spelletje doen. De afsluiting van het verhoor is erg belangrijk, omdat het kind zo tot zichzelf kan komen en even stoom af kan blazen.

 

7.7 Het verhoor van kinderen met specifiek gedrag

Rustige of angstige kinderen

Kinderen kunnen al voor het verhoor moeilijk te scheiden zijn van hun ouders. Tijden het verhoor kunnen kinderen bang zijn het niet goed te doen. Het helpt dan om veel te glimlachen en kinderen positief bevestiging te geven. Een andere tip is het kind iets vertrouwds mee te laten nemen in de verhoorkamer.

Drukke kinderen

Als van te voren bekend is dat het kind druk is, kan de verhoorkamer hieraan worden aangepast, bijvoorbeeld door te zorgen voor een minimale hoeveelheid visuele prikkels. Het is van belang duidelijk te zijn in wat de verhoorder vraagt en ook is het belangrijk een goede structuur te bieden. Inspanning en ontspanning moeten worden afgewisseld. Corrigeren van het kind is gedragsgericht en niet persoonsgericht. Wenselijk gedrag kan positief worden bekrachtigd door bijvoorbeeld een compliment te geven.

7.8 Kinderen met een ontwikkelingsachterstand en/of –stoornis

Bij kinderen met een probleem in de ontwikkeling is het belangrijk dat de verhoorder informatie inwint over het kind en zijn of haar problematiek. Ook moet de verhoorder weten hoe hij of zij ermee om moet gaan.

7.9 Het verhoor met een tolk

Het kind dat wordt gehoord heeft er wettelijk recht op te worden gehoord in een taal die hij of zij begrijpt. Wanneer een kind de Nederlandse taal niet voldoende machtig is, wordt samen met de ouders of begeleiders besloten of er een tolk moet worden ingeschakeld.

De tolk die kan worden ingeschakeld moet zijn beëdigd en zijn ingeschreven in het Rbtv. Het liefst wordt er gebruik gemaakt van een tolk die een SIGV diploma heeft. Een niet-beëdigde tolk mag in uitzonderingsgevallen worden ingezet. De tolk die wordt ingeschakeld heeft geheimhoudingsplicht.

Voor het verhoor aanvangt, moet er een voorgesprek plaatsvinden tussen de tolk en de verhoorder. Hierin bespreekt de verhoorder:

  • Zaakinformatie (alleen de informatie die de tolk nodig heeft om zijn of haar taak uit te kunnen voeren). Hierbij stel je ook vast of een tolk problemen heeft met het bespreken van een heftig delict of seksualiteit.

  • Informatie over het kind (naam en achtergrond).

  • Aanwezigen bij het verhoor.

  • Hoe de tolk wordt voorgesteld.

  • De verhoormethode (ook uitleg over het scenariomodel, uitleg van het belang van letterlijk vertalen, geen onderbrekingen van de free recall).

  • Voorwerpen of foto’s.

  • Tolkmethode.

  • De rol van de tolk (objectief en neutraal).

  • Geheimhouding.

Bij politieverhoren heeft de tolk een plaats tussen de verhoorder en de getuige. Bij jonge kinderen kan dit anders zijn.

Access: 
Public
This content is related to:
Begrippenlijst Handleiding: Het kind als getuige

Image

Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Comments, Compliments & Kudos:

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.
Promotions
Image

Op zoek naar een uitdagende job die past bij je studie? Word studentmanager bij JoHo !

Werkzaamheden: o.a.

  • Het werven, aansturen en contact onderhouden met auteurs, studie-assistenten en het lokale studentennetwerk.
  • Het helpen bij samenstellen van de studiematerialen
  • PR & communicatie werkzaamheden

Interesse? Reageer of informeer

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
    • Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
  2. Use the topics and taxonomy terms
    • The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
  3. Check or follow your (study) organizations:
    • by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
    • this option is only available trough partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
    • by following individual users, authors  you are likely to discover more relevant study materials.
  5. Use the Search tools
    • 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
    • The search tool is also available at the bottom of most pages

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Field of study

Check the related and most recent topics and summaries:
Access level of this page
  • Public
  • WorldSupporters only
  • JoHo members
  • Private
Statistics
4788