Samenvatting artikelen Handels en Rechtspersonenrecht
- 1500 keer gelezen
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
In deze samenvatting wordt ingegaan op de juridische vormgeving van verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen en stichtingen (zie boek 2 BW). Het rechtspersonenrecht is vergeleken met de andere delen van het burgerlijk recht niet erg oud en is gegrond op de vrijheid van vereniging, zoals blijkt uit artikel 8 van Grondwet. Uit rechtspraak van het EHRM volgt dat de vrijheid van vereniging ook geldt voor stichtingen, coöperaties en andere organisatorische samenwerkingsvormen.
De vrijheid van vereniging houdt in dat je de vrijheid hebt om (1) organisaties op te richten en in te richten, (2) personen als lid te weigeren en (3) om toe- en uit te treden. Dit laatste geldt echter niet voor privaatrechtelijke verenigingen waarbij het bestaan van het lidmaatschap is verbonden aan een vermogensrechtelijke verhouding. Zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen zich beroepen op dit recht.
Dit recht kan volgens het EHRM slechts beperkt worden voor zover dat ‘in een democratische samenleving geboden is in het belang van de nationale en openbare veiligheid, de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.’
Tot welke soort rechtspersoon een organisatie behoort, hangt in eerste instantie af van de vorm en het doel waarmee deze is opgericht. In de wettelijke omschrijving van de desbetreffende rechtspersoon zijn de kenmerken betreffende het doel en organisatie opgenomen.
Het doel van een vereniging
Een vereniging mag geen coöperatief doel hebben of een verzekeringsbedrijf uitoefenen waarin zij verzekeringsovereenkomsten sluit met haar leden (art 2:26 lid 1). Daarnaast mag ze geen winst verdelen onder haar leden (2:26 lid 3). De vereniging moet goed onderscheiden worden van de maatschap (7A:1655). Van een maatschap is sprake wanneer alle deelnemers iets inbrengen ten einde daarmee winst te behalen onder de leden. Wanneer hier geen sprake van is, is er sprake van een vereniging nu winstverdeling onder de leden daar niet is toegestaan.
Het is een vereniging overigens vrij een commercieel doel na te streven. De winst die behaald wordt mag slechts niet aan de leden worden uitgekeerd, maar wel aan derden. Uitkeringen met een ideële of sociale strekking mogen wel aan leden worden gedaan.
Opvallend is dat de wet geen precieze doelomschrijving geeft, maar slechts de beperkingen.
Het doel van een stichting
Art 2:285 lid 3 bepaalt: ‘het doel van de stichting mag niet inhouden het doen van uitkeringen aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen noch ook aan anderen tenzij wat deze laatsten betreft de uitkeringen een ideële of sociale strekking hebben’. Er geldt dus een uitkeringsverbod voor de stichting. Slechts uitkeringen beperkt tot het ideële of sociale terrein zijn toegestaan aan anderen. Het is ook mogelijk om uitkeringen te doen aan oprichters etc. van de stichting voor zover zij onder de algemene regels vallen die de stichting heeft gesteld om tot uitkering over te gaan. Dit geldt echter niet wanneer oprichters etc. de enigen zijn die onder de algemene regels vallen.
Wanneer een stichting of vereniging uitkeringen doet die niet zijn toegestaan, kunnen zij deze op grond van onverschuldigde betaling terugvorderen. Een uitzondering op het uitkeringsverbod geldt voor onkostenvergoeding aan oprichters bestuurders etc. mits deze reëel zijn.
Concluderend hieruit dat dat de stichting en de vereniging vrijwel dezelfde doelen na kunnen streven. Er is nauwelijks een grenslijn te trekken tussen deze twee rechtspersonen. De beperkingen zijn meer gericht op het onderscheid tussen stichting en vereniging aan de ene kant, en vennootschap en coöperatie anderzijds.
De organisatie van een vereniging
Bij een vereniging moet er volgens art 2:26 sprake zijn (1) van leden, (2) van regels volgens welke zij willen samenwerken, (3) er moet een bestuur zijn (2:44) en ook (4) een algemene vergadering (2:40). Voor het ontstaan van een vereniging geldt er geen vormvereiste. Het probleem is echter dat het lastig is om een grens te trekken tussen de (in)formele vereniging en de niet rechtspersoonlijkheid bezittende groep. Wanneer een organisatie aan de hierboven genoemde voorwaarden voldoet en niet al een andere rechtsvorm is, dan is er sprake van een vereniging en dus van een rechtspersoon. Dit volgt uit art. 2:26 jo. 2:30.
Van een informele vereniging is sprake wanneer een vereniging niet bij notariële akte is opgericht. Ook deze informele vereniging heeft rechtspersoonlijkheid, maar wel in beperkte mate. Art.2:30 bepaald namelijk (1) dat ze geen registergoederen kan verkrijgen. Wel kan zij een koopovereenkomst sluiten, maar nu de vereniging geen notarieel vastgelegde statuten heeft kan er geen uitvoering aan de overeenkomst worden gegeven. (2) Daarnaast kan een informele vereniging geen erfgenaam zijn. (3) Verder zijn de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat degene die bestuurder is op het moment van het opeisbaar worden van een schuld van de vereniging naast de vereniging hoofdelijk verbonden is. Wanneer er geen bestuurder is op het moment van het opeisbaar worden, dan zijn de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk tijdens wier bestuur de rechtshandeling werd verricht. De beperkte rechtspersoonlijkheid wordt opgeheven wanneer de informele vereniging alsnog haar statuten in een notariële akte laat opnemen. Dan wordt zij een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid.
De vereniging van eigenaars is geen boek 2 vereniging. Dit is een rechtspersoon die ontstaat bij het verlijden van de notariële akte van splitsing. De appartementseigenaren zijn van rechtswege lid van de vereniging (5:125 lid 2). Het is mogelijk dat aan het lidmaatschap van de ‘vereniging van eigenaars’ een ander lidmaatschap van een andere vereniging is verbonden. Dit wordt ook wel een gekoppelde vereniging genoemd, waarvoor wel de bepalingen uit boek 2 gelden (5:112 lid 3). De bepalingen van boek 2 zijn slechts van toepassing op de vereniging van eigenaars indien er in boek 5, titel 9, afdeling 2 naar wordt verwezen. Voorbeelden hiervan zijn (1) art 5:125 die art 2:40 lid 2 van toepassing verklaard en er dus sprake moet zijn van een vergadering van eigenaars, (2) van een bestuur (3) en van een voorzitter van de vergadering van eigenaars (5:133).
De organisatie van een stichting
Bij de stichting geldt er een ledenverbod (2:285). Wel heeft zij een bestuur (2:291). Wanneer in statuten over leden wordt gesproken, betekent dit niet dat het ledenverbod is overschreden, mits aan hen geen zeggenschapsrechten zijn toegekend.
De stichting is een rechtspersoonvorm waar door de overheid op verschillende wijzen gebruik van wordt gemaakt in het kader van de uitoefening van haar taken.
De organisatie van een coöperatie
Een coöperatie is een speciale vereniging, die overeenkomsten aangaat met en voor haar leden. Van een coöperatie is sprake wanneer (1) een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging, (2) zich ten doel stelt in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien, (3) krachtens een overeenkomst die ze met haar leden sluit in het bedrijf dat zij ten behoeve van haar leden uitoefent.
Deze definitie maakt duidelijk dat de coöperatie haar basis vindt in het zakelijk verkeer met de leden waarvoor zij het bedrijf uitoefent.
De organisatie van een onderlinge waarborgmaatschappij
De onderlinge waarborgmaatschappij is een vereniging van ondernemers die zich met verzekeren bezig houden.
Van een onderlinge waarborgmaatschappij is sprake wanneer (1) een bij notariële akte als onderlinge waarborgmaatschappij opgerichte vereniging, (2) zich statutair ten doel stelt met haar leden verzekeringsovereenkomsten te sluiten. Wanneer je als verzekeringnemer een verzekering afsluit bij de onderlinge waarborgmaatschappij, wordt je van rechtswege lid, tenzij in de statuten anders is bepaald (2:62). Ook kan de onderlinge waarborgmaatschappij met derden overeenkomsten sluiten, mits iedere verplichting van leden of oud-leden om bij te dragen in de tekorten is uitgesloten (2:53).
De oprichting van een rechtspersoon is een rechtshandeling verricht door natuurlijke personen of rechtspersonen welke eenzijdig of meerzijdig kan zijn. Een meerzijdige rechtshandeling is vereist bij de vereniging, coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij. Deze rechtshandeling is geen obligatoire overeenkomst, maar een rechtshandeling van eigen aard. De NV, BV en de stichting kunnen bij eenzijdige rechtshandeling worden opgericht.
De oprichtingshandeling
Om een vereniging op te kunnen richten is een (1) notariële akte vereist 2:27. De notariële akte moet (a) worden verleden in de Nederlandse of Friese taal en (b) statuten bevatten lid 3. Wanneer niet aan een eis van art 2:27 is voldaan is er sprake van een oprichtingsgebrek waarvoor een notaris persoonlijk aansprakelijk kan zijn lid 5.
Wanneer een vereniging niet bij notariële akte wordt opgericht spreken we van een informele vereniging. (1) Voor de oprichting van een informele vereniging is een meerzijdige rechtshandeling vereist, welke vaak moeilijk vast te stellen is. Het ontbreken van een expliciete oprichtingshandeling staat er niet aan in de weg dat het bestaan hiervan kan worden aangenomen. De voor de rechtshandeling vereiste wilsverklaring kan immers vormvrij geschieden en dus besloten liggen in 1 of meer gedragingen, verklaringen of mededelingen (3:33 jo 3:37 jo 3:59). Voor het aannemen van de oprichting is allereerst vereist (a) dat de vereniging in het maatschappelijke verkeer optreedt als een zelfstandige eenheid en (b) er sprake is van een interne, de essentialia van de vereniging weerspiegelende organisatie.
Wanneer een organisatie bijv. een coöperatie wil oprichten, en dit is niet gelukt, dan kan er geen informele vereniging zijn ontstaan omdat de daarop gerichte rechtshandeling ontbreekt. Ze had immers de bedoeling een andersoortige rechtspersoon op te richten. Wanneer de organisatie echter een vereniging op wilde richten en dit is niet gelukt, ontstaat er wel een informele vereniging.
Ook de stichting moet worden opgericht (1) bij notariële akte 2:286 of door middel van een testament gemaakt bij notariële akte 2:286 lid 2. Indien er sprake is van een onderhands testament en niet van een bij notariële akte gemaakt testament, dan bepaald 4:135 lid 2 dat de erfgenamen de last hebben om de stichting op te richten. De notariële akte (a) moet worden verleden in de Nederlandse of Friese taal en (b) statuten bevatten die aan de eisen van art 2:286 lid 4 moeten voldoen. Wanneer er niet is voldaan aan de eisen van art 2:286 is er sprake van een oprichtingsgebrek die tot persoonlijke aansprakelijkheid van de notaris kan leiden lid 5.
Een rechtspersoon is een coöperatie/onderlinge waarborgmaatschappij indien deze (1) ‘bij notariële akte als coöperatie/onderlinge waarborgmaatschappij’ is opgericht 2:53 lid 1/2 jo 2:54 lid 1. Verder is vereist (2) dat de naam van de coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij het woord ‘coöperatief’ of ‘onderling’ of ‘wederkerig’ omvat en aan het slot de letters WA, BA of UA. Tot slot (3) bepaald art 2:53a dat er bij de oprichting ook aan de eisen van art 2:27 moet zijn voldaan.
Oprichtingsgebreken
Wanneer aan de totstandkoming van een rechtspersoon gebreken kleven kan dit nietigheid van de opgerichte rechtspersoon tot gevolg hebben (2:4 lid 1). Omstandigheden die tot nietigheid kunnen leiden zijn de gevallen (1) dat er een notariële akte en (2) de verklaring van geen bezwaar ontbreekt.
Wanneer er sprake is van een nietige rechtspersoon wordt het vermogen vereffend en zijn degenen die zijn opgetreden als bestuurders persoonlijk hoofdelijk verbonden voor de schulden die opeisbaar zijn geworden in de periode dat zij bestuurders waren en voor de perioden dat er geen andere bestuurders kunnen worden aangewezen (2:4 lid 3 en 4). Indien alsnog een rechtspersoon wordt opgericht ter opvolging van het gevormde vermogen kan vereffening achterwege blijven (lid 5).
Een oprichtingsgebrek kan naast nietigheid ook tot ontbindbaarheid van de opgerichte rechtspersoon leiden wanneer er sprake is van een oprichtingsgebrek die niet genoemd is in art 2:4 lid 1 (2:21). Voorbeelden hiervan zijn gevallen dat er een meerzijdige rechtshandeling ontbreekt 2:26 lid 2, dat bij de oprichting van de (informele) vereniging of stichting niet een bepaald doel is gesteld 2:26 lid 1, 2:27 lid 4, 2:286 lid 4 of dat de notariële akte niet voldoet aan de eisen van 2:27/2:286.
Wanneer dit het geval is, kunnen belanghebbenden of het OM de rechtbank verzoeken de rechtspersoon te ontbinden (2:21 lid 4). De rechtbank kan de mogelijkheid geven aan de rechtspersoon om het oprichtingsgebrek te repareren (lid 2). Deze mogelijkheid heeft zij niet in de gevallen vermeld in art 2:21 lid 1, want in deze gevallen is de rechter namelijk verplicht om tot ontbinding over te gaan. Deze mogelijkheid heeft zij wel in de gevallen genoemd in art 2:21 lid 3, als een rechtspersoon de voor zijn rechtsvorm gestelde verboden overtreedt of in ernstige mate in strijd met zijn statuten handelt.
Tot slot kan een oprichtingsgebrek zoals aangeduid in art 2:27 en 2:286 lid 5 tot persoonlijke aansprakelijkheid van de notaris leiden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de notaris een wettelijk voorschrift negeert waardoor derden schade leiden.
Vermogensvorming
Rechtspersonen kunnen evenals natuurlijke personen deelnemen aan het rechtsverkeer (2:5). Dit betekent dat zij als zodanig goederen kunnen verwerven, overeenkomsten kunnen sluiten, etc.,. Zij staan zij wat het vermogensrecht betreft, gelijk aan een natuurlijk persoon. Tenzij uit de wet het tegendeel blijkt.
De rechtspersonen kunnen zonder enig vermogen worden opgericht (met uitzondering van de naamloze vennootschap). Na oprichting zal er echter wel behoefte aan een vermogen ontstaan. Voor de stichting geldt namelijk dat ze kan worden ontbonden indien het vermogen onvoldoende en verkrijging daarvan onwaarschijnlijk is voor de verwezenlijking van haar doel (2:301 lid 1 sub a). Vermogensverkrijging heeft vaak geen rechtspersoonlijk karakter. Dit heeft zij wel wanneer op grond van de statuten financiële verplichtingen worden opgelegd.
Vereniging/stichting in oprichting (i.o.)
Bij handelen namens een vereniging/stichting i.o. kan er sprake zijn van rechtshandelingen waarbij de oprichters de rechtspersoon direct verbinden bij de oprichtingshandeling en van rechtshandelingen die voor oprichting worden verricht op naam en ten behoeve van de op te richten vereniging/stichting. In de tweede categorie heeft de wetgever alleen voor de nv/bv voorzien in een regeling van de rechtsgevolgen van het handelen voor de op te richten nv/bv (3:93/203). Deze artikelen zijn analoog van toepassing op de vereniging/stichting i.o. Dit geldt echter niet ten aanzien van de persoonlijke gebondenheid van degene die namens de op te richten rechtspersoon heeft gehandeld. Indien door toedoen van de handelende de rechtspersoon niet bekrachtigd of de handelende wist of kon weten dat de rechtspersoon zijn verplichtingen na bekrachtiging niet zou kunnen nakomen, dan is art 6:162 van toepassing.
‘Woonplaats’ van de rechtspersoon
De ‘woonplaats’ van een rechtspersoon is die waar hij volgens zijn statuten of reglementen of krachtens wettelijk voorschrift zijn zetel heeft (1:10). De statutaire woonplaats bepaalt ook welke rechter bevoegd is in geschillen met de rechtspersoon (1:14).
De oprichters zijn vrij bij het bepalen van de woonplaats, met dien verstande dat die woonplaats wel in Nederland moet liggen (2:27 lid 4 a jo. 2:286 lid 4 d). De gemeente waar de rechtspersoon haar zetel heeft, moet bij de oprichting in de statuten worden bepaald. Gebeurt dit niet, of is er een plaats in het buitenland aangewezen als woonplaats, dan is er sprake van een oprichtingsgebrek. Hetgeen kan leiden tot ontbinding.
Inschrijving in het Handelsregister
Een stichting/vereniging waarvan de statuten zijn opgenomen in een notariële akte moeten worden ingeschreven in het Handelsregister (art 6 Hrgw). De inschrijving is geen oprichtingsvereiste. Wanneer inschrijving achterwege blijft, is wel iedere bestuurder voor een rechtshandeling waardoor hij de vereniging verbindt, naast de vereniging hoofdelijk aansprakelijk (2:29/289 lid 2). De artikelen 9-14 en 17 Hrgw bepalen welke gegevens moeten worden ingeschreven. De artikelen 2:6 BW en 25 Hrgw bieden bescherming aan derden. Zo mogen derden alles wat in de registers is ingeschreven als juist aannemen en kan er tegenover derden geen beroep worden gedaan op feiten die niet zijn ingeschreven en waarvan zij onkundig waren.
Voor het goed functioneren van de organisatie zijn uiteraard bepaalde regels nodig. Deze regels worden aangeduid als het interne recht van de rechtspersoon.
Het interne recht wordt bepaald door de wet, de statuten, reglementen, besluiten, de gewoonte en redelijkheid en billijkheid. De krachtens de wet geldende regels verschillen per rechtspersoon en de regels vastgelegd in de statuten, reglementen en besluiten worden tot stand gebracht door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon zelf. Zij die tot een rechtspersoon behoren en de organen van de rechtspersoon zijn aan het interne recht onderworpen, tenzij dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (2:8 lid 2).
Boek 2 BW bevat in beginsel dwingend recht, waar slechts vanaf kan worden geweken voor zover dat uit de wet blijkt (2:25). Art. 2:52 bepaalt dat het afwijken van een wettelijke regeling in boek 2 alleen mogelijk is bij op schrift gestelde statuten, mits de wettelijke regeling regelend van aard is. Dit geldt alleen voor een (informele) vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid omdat voor de ‘gewone’ vereniging geldt dat haar statuten zijn opgenomen in een notariële akte en derhalve altijd op schrift gesteld zullen zijn.
Het is dus niet mogelijk om van een wettelijke regeling af te wijken door middel van een reglement of van dwingendrechtelijke bepalingen (2:14).
De statuten zijn de algemene grondregels die de werkingssfeer en de structuur van een vereniging/stichting aangeven en doen blijken van het bestaan van een georganiseerd lichaam. De artikelen 2:27 jo 2:28 en 2:286 bepalen wat in de statuten moet zijn opgenomen en dat de statuten van de vereniging en stichting steeds in een notariële akte moeten zijn opgenomen. Voor de informele vereniging geldt er geen vormvereiste voor de statuten, wat betekent dat zij geen van de wettelijke regeling afwijkende inhoud kunnen hebben indien het niet schriftelijk is vastgelegd.
Reglementen zijn de andere niet-statutaire, door een orgaan van de rechtspersoon vastgestelde, algemene regels die gelden binnen de organisatie van de rechtspersoon. Er bestaan verplichte en vrijwillige reglementen. De verplichte reglementen worden wel door de statuten geëist en de vrijwillige niet. Daarnaast bestaan er intern en extern vastgestelde reglementen. De intern vastgestelde gelden voor leden van een bepaald orgaan die zijn vastgesteld door datzelfde orgaan. Bij de extern vastgestelde worden er juist regels gegeven voor leden van een ander orgaan. Reglementen mogen niet in strijd zijn met de wet en/of de statuten. Indien een besluit is gebaseerd op een reglement dat in strijd hiermee is, is deze nietig op grond van art 2:14.
De artikelen 2:27 en 2:286 bepalen wat de statuten moeten regelen en dus niet door een reglement geregeld mag worden. Ten aanzien van lid 4 sub c, voor zover het betreft de wijze waarop besluitvorming plaatsvindt omtrent het opleggen van verplichtingen of het vaststellen van de concrete inhoud of omvang daarvan is een reglement wel toegestaan.
Indien het reglement een basis in de statuten heeft zal daarbij vermeld staan wie bevoegd is tot het vaststellen en wijzigen van dat reglement. Indien ze geen basis heeft in de statuten geldt als hoofdregel dat de algemene vergadering bevoegd is tot het vaststellen van het reglement (2:40). Zonder basis in de statuten is een orgaan ook niet bevoegd om een ander orgaan aan een reglement te onderwerpen.
Van een besluit is sprake wanneer statuten en reglementen worden vastgesteld en gewijzigd. Bij het nemen van zo’n besluit moeten de wet, statuten en reglementen in acht worden genomen (2:15 lid 1). Wanneer een besluit er kennelijk op is gericht om een wijziging te brengen in een statuut/reglement en genomen wordt door het orgaan dat bevoegd is tot het vaststellen/wijzigen van het besluit, is het besluit er niet mee in strijd.
Tussen de rechtspersoon en degenen voor wie het interne recht van die rechtspersoon geldt bestaat een organisatierechtelijke betrekking. Er bestaan twee organisatierechtelijke betrekkingen. (1) Het lidmaatschap en (2) tussen degenen die uit anderen hoofde dan het lidmaatschap een orgaan van de rechtspersoon bemannen. Het bemannen van een orgaan komt tot stand door een overeenkomst tussen de rechtspersoon en de bemanner. De rechten en verplichtingen die tussen de rechtspersoon en de orgaan bemanner gelden zijn afhankelijk van de wet, statuten, reglementen en besluiten van bevoegde organen.
Organen
De term orgaan wordt door de wetgever gebruikt voor de eenheden van de rechtspersoon die op een bepaald terrein beslissingen kunnen nemen die de rechtspersoon binden. Dit blijkt uit art. 2:14 en 2.15. Organen zijn ‘een of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, die bij het optreden in functie krachtens enige bepaling in de statuten of wet belast zijn met een nader omschreven taak en aan wie daarbij beslissingsbevoegdheid omtrent de eigen taakuitoefening is toegekend.’
Het bevordert de eenheid van de rechtspersoon wanneer eenheden aan wie statutair beslissingsbevoegdheden zijn toebedeeld als orgaan worden aangemerkt. Organen die binnen een vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij altijd aanwezig zijn, zijn het bestuur (2:44), de algemene vergadering (2:40) en afhankelijk van de grote van de organisatie ook een raad van commissarissen (2:48/57). Vaak bestaat er de behoefte om meer organen te creëren. Hierbij geldt dat aan deze organen geen bevoegdheden kunnen worden toebedeeld indien die bevoegdheden al dwingend in de wet aan een ander orgaan is toebedeeld. Verder geldt dat deze nieuwe organen gecreëerd moeten worden in de statuten.
Besluitvorming
Voor het maatschappelijk functioneren van de rechtspersoon is het nodig om besluiten te kunnen nemen. Besluiten worden genomen door organen van de rechtspersoon. Een besluit is pas een besluit wanneer zij een rechtsgevolg heeft en er een wijziging optreedt in het interne recht van de rechtspersoon. Besluiten kunnen worden genomen door een eenhoofdig orgaan of een meerhoofdig orgaan. Bij een eenhoofdig orgaan is de totstandkoming van het besluit niet anders zichtbaar dan uit de door het eenhoofdige orgaan verrichte daden of gegeven verklaringen. Bij een meerhoofdig orgaan is er wel een uiterlijk waarneembare fase van besluitvorming zichtbaar. De vergadering van het orgaan dat het besluit heeft genomen moet namelijk geldig bijeen zijn geroepen. De wet of statuten bepalen wie een bepaald orgaan bijeen kunnen roepen (2:41 lid 1). Daarnaast moet de meerderheid van de leden van het orgaan voor het voorstel hebben gestemd, tenzij de wet of statuten anders bepalen.
Nietigheid van een stem
De voorzitter van het desbetreffende orgaan stelt de uitslag van de stemming vast en de inhoud van het besluit, tenzij de statuten anders bepalen. Hij is niet bevoegd te bepalen dat er een besluit is genomen en of een stem geldig is of niet.
Een stem wordt eenzijdig uitgebracht ten opzichte van de rechtspersoon. Een stem kan nietig zijn.
(1) Art. 2:13 bepaalt dat een stem nietig is in dezelfde gevallen waarin eenzijdige rechtshandelingen nietig zijn en ze niet vernietigd kan worden. Een eenzijdige rechtshandeling is nietig in geval (a) van onbekwaamheid en geestelijke stoornis 3:32 lid 2, 34 lid 2. Art 13 lid 2 bepaald dat minderjarigen en onder curatele gestelden gewoon hun stem kunnen uitbrengen indien de statuten zich daartegen niet verzetten. Indien de statuten zich daartegen verzetten wordt het stemrecht uitgeoefend door de wettelijk vertegenwoordiger.
(2) Art. 3:39 bepaalt dat een stem nietig is indien de stem niet in de wettelijk of statutair voorgeschreven vorm is verricht.
(3) Ook is een stem nietig indien deze door zijn inhoud of strekking in strijd met de goede zeden of openbare orde is 3:40.
(4) Tot slot is een stem nietig indien deze is uitgebracht door iemand die geen stemrecht heeft of door iemand aan wie het stemrecht op grond van 2:12 is ontzegd.
Nietigheid en vernietigbaarheid van besluiten
Ook aan besluiten kunnen gebreken kleven. Allereerst kan er sprake zijn van een nietig besluit (2:14), welke geen enkele rechtskracht heeft. Ook kan er sprake zijn van een vernietigbaar besluit, welke tot het moment van vernietiging wel rechtskracht bezit 2:15.
Nietig
Een besluit is nietig (1) indien het besluit in strijd is met de wet of statuten, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit (2:14 lid 1). Voor besluiten in strijd met procedurele bepalingen verklaard art 2:15 lid 1 sub a dat deze vernietigbaar zijn i.p.v. nietig. Onder omstandigheden kan art 2:14 lid 1 opzij worden gezet indien handhaving naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (2:8). Een besluit is nietig indien ze in strijd is met de openbare orde en de goede zeden 3:40.
Verder kan een besluit nietig zijn (2) indien een besluit is genomen ondanks het ontbreken van een door de wet of statuten voorgeschreven voorafgaande handeling van of mededeling aan een ander dan het orgaan dan het besluit heeft genomen (2:14 lid 2).
Hoewel het besluit nietig op grond van 2:14 lid 2 is, kan het nog wel worden bekrachtigd. Verder kan een besluit dat volgens art 2:14 lid 1 nietig is omdat het door een onbevoegd orgaan is genomen, worden overgenomen door het wel bevoegde orgaan. Iedereen kan een beroep doen op de nietigheid van een besluit, tenzij dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn 2:8 lid 2.
Vernietigbaar
Ook kan er sprake zijn van een vernietigbaar besluit, welke tot het moment van vernietiging wel rechtskracht bezit 2:15.
Een besluit is vernietigbaar (1) wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen. Het gaat hierbij dus om procedure regels. Voorbeelden hiervan zijn art.: 2:38, 2:42 lid 1 en 2, 2:43 lid 1, 2 en 3. Een besluit dat vernietigbaar is op grond van 2:15 lid 1 sub a, kan worden bevestigd door een op geldige wijze genomen besluit, tenzij er een ingestelde vordering tot vernietiging aanhangig is 2:15 lid 6.
Een besluit is ook vernietigbaar (2) indien ze in strijd is met de redelijkheid en billijkheid die door 2:8 wordt geëist. De redelijkheid en billijkheid is een norm die de gedragingen van de bij de rechtspersoon betrokkenen beheerst en die in concrete situaties invulling moet krijgen. Bij die invulling spelen de omstandigheden van het geval en de belangen van de betrokken personen een belangrijke rol. De rechter toetst of het orgaan, gezien de omstandigheden en alle belangen afwegende, niet in redelijkheid tot het desbetreffende besluit had kunnen komen. Zowel de totstandkoming als de inhoud van een besluit worden getoetst.
Tot slot is een besluit vernietigbaar (3) indien ze in strijd is met een reglement.
Tot slot kan er ook sprake zijn van een non-existent besluit. Daarvan is sprake indien in zijn geheel geen besluit tot stand is gekomen omdat bijvoorbeeld de vereiste meerderheid ontbreekt.
Vernietiging van besluiten
Wanneer een besluit vernietigbaar is, kan dit besluit op twee manieren worden vernietigd (art 2:15 lid 3).
Vernietiging is mogelijk (1) op een vordering tegen de rechtspersoon van iemand die een redelijk belang heeft bij de naleving van de niet nagekomen verplichting. Voorwaarden om een vordering tot vernietiging te kunnen instellen zijn dan de (a) betrokkene een redelijk belang heeft bij de naleving van de verplichting die bij het nemen van het besluit niet is nagekomen. Hiervan is sprake indien je deel uitmaakt van de organen van de rechtspersoon of als door niet-nakoming een specifiek en concreet nadeel dreigt. Een ander vereiste is (b) dat de betrokkene voldoende processueel belang heeft bij de vordering tot vernietiging van het besluit.
Vernietiging is ook mogelijk (2) op vordering van de rechtspersoon zelf, ingesteld krachtens bestuursbesluit tegen iemand die door de rechtbank daartoe op verzoek van de rechtspersoon is aangewezen. Lid 5 bepaalt dat de bevoegdheid om de vordering in te stellen na een jaar vervalt.
Vernietiging geschiedt door de rechtbank die de mogelijkheid heeft de vordering toe te wijzen, af te wijzen indien de betrokkene geen belang bij de vernietiging heeft (3:303), of slechts gedeeltelijk te vernietigen. Indien de rechtbank de vordering tot vernietiging van het besluit heeft afgewezen, heeft dit alleen kracht tussen de rechtspersoon en de wederpartij in die procedure.
Besluiten van rechtspersonen hebben in beginsel alleen werking binnen de rechtspersoon zelf. Er bestaan echter ook besluiten die direct of indirect extern werken waarop art 2:16 lid 2 ziet. (1) Besluiten met directe externe werking zijn de besluiten die direct tot een wederpartij zijn gericht. Nietigheid of vernietigbaarheid van een besluit tot benoeming van een bestuurder of commissaris heeft wel externe werking en kan aan de benoemde worden tegengeworpen. (2) Besluiten met indirecte externe werking zijn de besluiten die volgens de wet vereist zijn voor het verrichten van een vertegenwoordigingshandeling.
Kenmerkend voor verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen is dat zij leden hebben die een belangrijke plaats innemen in de organisatie, en gezien kunnen worden als het draagvlak van de organisatie. Dit in tegenstelling tot de stichting, die geen leden heeft. De statuten van de stichting kunnen echter wel voorzien in aangeslotenen, deelnemers, etc., die bepaalde bevoegdheden krijgen in de stichting. Verplichtingen kunnen aan hen alleen contractueel worden opgelegd.
Wanneer gekeken wordt naar het lidmaatschapsbegrip, kan een onderscheid gemaakt worden tussen twee aspecten: het formele en het materiële. Het formele aspect ziet op de totstandkoming en het bestaan van het lidmaatschap. Het materieel aspect ziet daarentegen op de rechten en verplichtingen die uit het lidmaatschap voortvloeien. Ten aanzien van de leden moet in overeenstemming met de redelijkheid en billijkheid gehandeld worden (2:8) en ten opzichte van de aangeslotenen geldt de redelijkheid en billijkheid van art 6:248.
Toetreding
Het lidmaatschap van de vereniging is persoonlijk, tenzij de statuten anders bepalen. Dit persoonlijke lidmaatschap wordt verkregen door toetreding, wat mogelijk is tijdens de oprichting of na de oprichting indien de vereniging dit mogelijk maakt. Een vereniging is vrij om iemand als lid te weigeren, maar wordt wel begrenst door de wet en hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamd. Toetreding tot de vereniging vindt plaats door aanbod en aanvaarding. De aanvaarding hangt af van de statuten van de vereniging. Er kan sprake zijn van een openbaar aanbod of van een beslissing van het bestuur of algemene vergadering over de toelating (2:33). De rechten en verplichtingen tussen het lid en de vereniging worden bepaald door de wet, statuten, reglementen en besluiten, waaraan het lid zich door toetreding onderwerpt.
Niet altijd is er sprake van vrijwillige toetreding tot een vereniging. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij het lidmaatschap van rechtswege bij de vereniging van eigenaren (5:125 lid 2). Van deze VvE wordt men automatisch lid wanneer men eigenaar is van bijvoorbeeld een appartement. Ook bij de onderlinge waarborgmaatschappij is het lidmaatschap gekoppeld aan een verzekeringsovereenkomst met de onderlinge en wordt je dus lid van rechtswege.
Gebreken aan de toetredingsovereenkomst
Een toetredingsovereenkomst kan gebreken vertonen waardoor zij nietig is vernietigbaar is. Een toelatingsbesluit is nietig indien het bestuur bij het nemen van het besluit de statutaire kwaliteitseis voor het lidmaatschap niet in acht heeft genomen. Dit kan echter alleen aan de toetreder worden tegengeworpen indien zij wist of behoorde te weten van het gebrek, anders is zij gewoon lid geworden.
Overdracht en overgang van het lidmaatschap
Bij de coöperatie is er steeds sprake van een overdraagbaar lidmaatschap. Wat betreft de leveringshandeling kan men volgens art 3:94 volstaan met een tot overdracht bestemde akte en een mededeling aan de vereniging. Indien de gehele lidmaatschapsbetrekking wordt overgedragen zal ook medewerking van de rechtspersoon noodzakelijk zijn (6:159). De statuten zullen vaak voorwaarden verbinden aan de overdracht, waardoor het niet in acht nemen hiervan de overdracht in de weg staat. Art. 2:33 is niet van toepassing bij een overdracht of overgang van het lidmaatschap aan iemand die niet aan de statutaire kwaliteiten voor het lidmaatschap voldoet.
Rechten en verplichtingen van de leden
Het lidmaatschap wordt niet bepaald door de toetredingsovereenkomst maar door de wet, statuten, reglementen en besluiten.
De vereniging moet in de statuten de rechten en verplichtingen van de leden vastleggen (2:27 lid 4 sub c). De verplichtingen kunnen een geven, een doen of een nalaten inhouden. Art 2:34a bepaald dat verbintenissen slechts bij of krachtens de statuten aan het lidmaatschap kunnen worden verbonden. Verplichtingen die geen verbintenissen zijn, kunnen op grond van 2:40 door de algemene vergadering aan de leden worden opgelegd. Leden kunnen bepaalde vermogensrechtelijke rechten hebben, waarbij de grens ligt bij 2:26, namelijk het verbod voor de vereniging om winst onder haar leden te verdelen.
Indien een lid zijn verbintenis jegens de vereniging niet nakomt, kan er nakoming en schadevergoeding jegens tekortkoming worden gevorderd, tenzij er sprake is van een natuurlijke verbintenis. Bij niet-nakoming van een niet-verbintenisrechtelijke verplichting kan er ook nakoming worden gevorderd en schadevergoeding uit onrechtmatige daad. Vaak wordt er in plaats van deze sancties gekozen voor een tuchtmaatregel tegenover een lid.
Leden kunnen ook rechten en verplichtingen hebben tegenover derden (2:46). Deze rechten en verplichtingen verbinden in principe slechts de leden en niet de vereniging. Het aangaan van verplichtingen voor de leden is echter alleen mogelijk indien de statuten dit uitdrukkelijk bepalen.
Einde van het lidmaatschap
Een lidmaatschapsverhouding wordt in principe voor onbepaalde tijd aangegaan. Deze houdt niet op in het geval een lid bijvoorbeeld de betreffende vereiste kwaliteiten heeft verloren zoals gesteld in de statuten. Een lidmaatschap kan alleen eindigen door de gronden in de wet. Deze vormen dwingend recht, en daar kan dus niet vanaf worden geweken door statutaire bepalingen.
Limitatieve opsomming wettelijke gronden voor beëindiging van het lidmaatschap
Het lidmaatschap kan eindigen door gevallen genoemd in art.: 2:35.
Ze eindigt door (a) de dood van het lid, tenzij de statuten overgang krachtens erfrecht toelaten. Het leidt tot het einde van het lidmaatschap indien de lidmaatschapsbetrekking een persoonlijk karakter heeft. Bij een niet-persoonlijk lidmaatschap gaat het lidmaatschap over op de erfgenamen.
Ze eindigt ook door (b) opzegging door het lid. Met inachtneming van de statutaire regels of art. 2:36 lid 1 zijn leden vrij hun lidmaatschap te beëindigen.
Het lidmaatschap kan ook eindigen door (c) opzegging door de vereniging. Dit is mogelijk in de gevallen die in de statuten zijn genoemd, wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten door de statuten voor het lidmaatschap gesteld te voldoen en wanneer redelijkerwijs van de vereniging niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.
Tot slot eindigt het lidmaatschap volgens art 2:35 (d) door ontzetting. Ontzetting kan alleen plaatsvinden wanneer een lid in strijd met de statuten, reglementen of besluiten der vereniging handelt of de vereniging op onredelijke wijze benadeeld. Ontzetting geschiedt door het bestuur (2:35 lid 4).
Naast de gevallen genoemd in art 2:35 kan het lidmaatschap eindigen op grond van omzetting van de vereniging in een rechtspersoon zonder leden 2:18, zoals de stichting.
De op grond van de wet, statuten en besluiten geldende rechten en verplichtingen verdwijnen bij beëindiging van het lidmaatschap. Indien het lidmaatschap halverwege een jaar wordt beëindigd, blijft het lid de jaarlijkse bijdrage voor het geheel verschuldigd (2:35 lid 5).
Lidmaatschap van coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij
De statuten van een coöperatie zullen vaak kwaliteitseisen stellen aan toe te laten leden (2:33). Art 2:61 bepaalt dat wanneer de coöperatie niet iedere verplichting van haar (oud) leden om in een tekort bij te dragen heeft uitgesloten, moet er aan een aantal vereisten worden voldaan bij de toetreding. (1) Het lidmaatschap moet dan schriftelijk worden aangevraagd. (2) Ook wordt er vaak een financiële bijdrage verplicht gesteld bij toetreding.
Bij de onderlinge waarborgmaatschappij gaat toetreding altijd gepaard met het sluiten van een verzekeringsovereenkomst met de onderlinge, waardoor je van rechtswege het lidmaatschap verkrijgt (2:62 lid a). Bij overdracht of overgang van de rechten en verplichtingen uit een verzekering met de onderlinge, gaat het lidmaatschap mee over, tenzij de statuten anders bepalen.
Bij de coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij ontstaan er twee soorten rechten en verplichtingen. (1) De lidmaatschapsrechten- en verplichtingen en (2) de rechten en verplichtingen uit de overeenkomsten die de rechtspersonen met de leden in hun bedrijven sluiten. De rechtspersoon heeft bij de lidmaatschapsrechten- en verplichtingen een grote vrijheid. Ze wordt alleen beperkt door het doel en de aard van de rechtspersoon en de redelijkheid en billijkheid. Een verschil tussen een lidmaatschapsbetrekking en een contractuele betrekking is dat de rechtspersoon bij de lidmaatschapsbetrekking de inhoud gemakkelijk kan wijzigen zonder toestemming van het lid, terwijl dat bij een contractuele betrekking in beginsel niet mogelijk is.
Wat betreft de uittreding bepaalt art 2:60 voor de coöperatie dat aan de uittreding bij de statuten voorwaarden verbonden kunnen worden. De voorwaarden moeten in de statuten zijn vermeld. Er moet rekening worden gehouden met de vrijheid van uittreding en de doel en strekking van de coöperatie. Opzegging door een lid van een coöperatie die niet iedere verplichting van hun leden om in een tekort bij te dragen heeft uitgesloten, geschiedt door een afzonderlijk geschrift of door een door het lid ondertekende gedagtekende verklaring in de boeken van de vereniging. Bij de onderlinge waarborgmaatschappij is de wijze van beëindiging afhankelijk van het rechtsfeit waardoor het lidmaatschap is verkregen en van het feit of er een al dan niet persoonlijk lidmaatschap is (2:62). Een lid verliest zijn lidmaatschap door overdracht van het lidmaatschap, of door overdracht van de rechten en verplichtingen van de verzekeringsovereenkomst. Persoonlijke lidmaatschappen gebaseerd op toetreding eindigen op de wijze als voorzien in 2:35, en eindigt van rechtswege door het einde van de verzekeringsovereenkomst.
Bij een vereniging is er sprake van een dualistische structuur, wat betekent dat er naast het bestuur steeds een algemene vergadering aanwezig is. Met de term ‘algemene vergadering’ wordt zowel het orgaan bedoeld als de vergaderbijeenkomst van dat orgaan. Aan de algemene vergadering zijn een aantal dwingendrechtelijke bevoegdheden toegekend. Deze bevoegdheden zijn o.a. het recht tot statutenwijziging, recht tot ontbinding van de vereniging, benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen etc. Verder komt aan de algemene vergadering alle bevoegdheden toe die niet bij wet of statuten aan andere organen zijn opgedragen (2:40 lid 1). De algemene vergadering kan daarom worden beschouwd als het belangrijkste orgaan van de vereniging. Toch mag niet worden gezegd dat deze ook het hoogste orgaan is. Aan het bestuur worden namelijk wettelijke eigen taken en bevoegdheden toebedeeld. De ‘beperkingen’ uit art. 2:44 kunnen nooit zo ver gaan dat het bestuur geheel van zijn wettelijke taak wordt beroofd.
Leden van de Algemene vergadering
In beginsel zijn alle leden van de vereniging lid van het orgaan de algemene vergadering (2:38). Hier zijn echter een aantal uitzonderingen op. (1) Leden die geen stemrecht hebben, of worden aangeduid als bijzondere of buitengewone leden. (2) Ook leden die zijn geschorst, zijn voor de duur van de schorsing geen lid van de algemene vergadering. (3) Verder zijn ook de vertegenwoordigers van de rechtspersonen die lid zijn geen lid van de algemene vergadering. (4) Tot slot kunnen de statuten bepalen dat de algemene vergadering niet uit leden bestaat maar uit afgevaardigden van de leden 2:39. Wanneer hier sprake van is wordt de algemene vergadering vaak als ledenraad aangeduid. De afgevaardigden moeten (a) door en uit de leden worden gekozen, (b) elk lid moet middellijk of onmiddellijk aan de verkiezingen kunnen deelnemen, (c) een bindende voordracht mag nooit volledig bindend zijn (d) en leden moeten individueel of gezamenlijk kandidaten kunnen stellen.
Ook personen die geen lid zijn van de vereniging, maar wel deel uitmaken van andere organen van de vereniging, kunnen stemrecht uitoefenen in de algemene vergadering (2:38 lid 3). Het aantal door hen uitgebrachte stemmen zal echter niet meer mogen zijn dan de helft van het aantal uitgebrachte stemmen door de leden.
Bijeenroepen van de Algemene vergadering
De algemene vergadering kan slechts besluiten nemen indien zij geldig is bijeen geroepen. Bijeenroepen moet geschieden door de bevoegde instantie (2:41). Bevoegd tot bijeenroepen zijn (1) het bestuur optredend als college, (2) de in de statuten benoemde bevoegde, (3) het bestuur, waartoe ze verplicht is indien een zodanig aantal leden daarom verzoekt. Wanneer bijeenroeping niet geschiedt door de bevoegde instantie, kan de algemene vergadering geen besluiten nemen. Een uitzondering hierop wordt genoemd in art 2:40 lid 2, onder welke voorwaarden wel besluiten kunnen worden genomen buiten een geldig bijeengeroepen vergadering. Hiervoor is vereist dat alle leden of afgevaardigden aanwezig en eenstemmig zijn en dat het besluit met voorkennis van het bestuur wordt genomen.
(hoe?) Daarnaast moet bijeenroeping geschieden op de wijze zoals is beschreven in de statuten (2:27 lid 4).
Besluitvorming
In beginsel heeft ieder gewoon lid tenminste één stem. Dit geldt ook voor bestuurders die zijn benoemd uit de gewone leden, voor rechtspersonen die lid zijn en afgevaardigden. In art 2:38 lid 1 wordt de mogelijkheid open gelaten dat via statutaire regelingen aan leden meervoudig stemrecht kan worden toegerekend. Een lid met een meervoudig stemrecht moet zijn totale aantal stemmen op dezelfde manier uitbrengen.
Een lid kan zijn stem persoonlijk uitbrengen of bij gevolmachtigde. De stem moet schriftelijk worden uitgebracht, waaraan is voldaan indien dit elektronisch is uitgebracht (2:38 lid 6). Het lid moet zijn stem uitoefenen in overeenstemming met het doel van de vereniging.
Naast het stemrecht beschikken sommige leden ook nog over andere zeggenschapsrechten. Een voorbeeld hiervan is dat ieder lid de mogelijkheid heeft om inlichtingen te vragen tijdens de ledenvergadering. Stemovereenkomsten zijn overeenkomsten waarbij leden zich binden om op een bepaalde manier te stemmen. Deze overeenkomsten zijn mogelijk wanneer het lidmaatschap tevens een vermogenswaarde vertegenwoordigd, omdat het lid dan een eigen belang heeft. Indien er sprake is van een stemvolmacht dan laat een stemgerechtigd lid zich door een ander vertegenwoordigen. Dit is volgens 2:38 lid 4 alleen mogelijk door een andere stemgerechtigde. De statuten kunnen echter anders bepalen.
Een besluit van de algemene vergadering dient tot stand te komen als ‘vrucht van onderling overleg’. Dit veronderstelt dat door de uitwisseling van standpunten leden van een ander dan hun oorspronkelijke standpunt kunnen worden overtuigd. Hierbij moet de doelstelling van de vereniging in acht worden genomen en ook de redelijkheid en billijkheid ten opzichte van de vereniging en andere leden.
De besluiten in de algemene vergadering worden in beginsel genomen bij gewone meerderheid van stemmen, tenzij de statuten een versterkte meerderheidseis vereisen. Ook kunnen de statuten een quorumeis bevatten. Dit houdt in dat de geldigheid van een besluit afhankelijk is van het ter vergadering aanwezige aantal stemgerechtigde leden.
Soms kan er sprake zijn van tegenstrijdige belangen bij de besluitvorming. Art 2:12 biedt dan de mogelijk dat statutair het stemrecht aan de personen met het tegenstrijdige belang wordt ontzegd.
Het bestuur is belast met het besturen. Hieronder wordt alles begrepen wat nodig is om de vereniging of stichting in het maatschappelijke verkeer te doen functioneren, met inachtneming van de in haar statuten vermelde doelstelling. Dit omvat het leiding geven aan de rechtspersoon zelf, en aan de onderneming die deze rechtspersoon in stand houdt. Iemand is een bestuurder wanneer diegene op statutair voorgeschreven wijze is benoemd tot lid van het orgaan dat is belast met de taak van besturen (2:44 jo. 2:291).
Het bestuur is belast met het besturen, behoudens beperkingen zoals blijkt uit de statuten. De bestuursbevoegdheid kan worden beperkt, maar niet worden ontnomen. (1) Sommige bestuurstaken kunnen namelijk aan andere organen dan het bestuur worden opgedragen. (2) Ook kan bepaald worden dat bepaalde bestuursbeslissingen goedgekeurd dienen te worden door een ander orgaan. (3) Verder bepaald de wet in art 2:44 en 2:291 lid 2 dat het bestuur niet bevoegd is tot het sluiten van bepaalde overeenkomsten, tenzij de statuten dit wel toestaan.
De uitoefening van de bestuurstaak
De bestuurstaak is een taak van de gezamenlijke bestuurders. Naast de eigen verantwoordelijkheid van de bestuurder voor de vervulling van de hem opgedragen taak geldt de collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur als geheel voor de uitvoering van de bestuurstaak. Deze collectieve verantwoordelijkheid kan in de statuten worden doorbroken ten aanzien van bepaalde bestuurstaken. Er kan zowel sprake zijn van een eenhoofdig als een meerhoofdig bestuur, hoewel de laatste de voorkeur heeft. Dit vanuit het oogpunt van bestuurlijke continuïteit, concentratie van macht en mogelijke belangenverstrengeling.
Het bestuur is autonoom. Dit houdt in dat het bestuur binnen de grenzen van zijn bevoegdheid geen instructies hoeft op te volgen van andere organen. De algemene vergadering maakt echter het beleid en indien het bestuur deze niet wil volgen is de algemene vergadering bevoegd om de bestuurders te allen tijde te ontslaan. Op deze manier heeft de algemene vergadering de uiteindelijke macht binnen de vereniging.
Bestuursmodellen
Het bestuur is verplicht een boekhouding en administratie bij te houden (2:10). Wat betreft de ledenadministratie is de vereniging niet verplicht om dit bij te houden, hoewel het wel handig is voor bijvoorbeeld het bijeenroepen van de algemene vergadering. Voor de coöperatie bepaald art 2:61 dat het bestuur wel verplicht is om een ledenadministratie bij te houden, in verband met de aansprakelijkheid van (oud)leden voor een eventueel tekort bij ontbinding. Voor commerciële verenigingen en stichtingen bepaald art 2:360 lid 3 dat zij hun jaarrekening moeten inrichten volgens de bepalingen van Titel 9 boek 2.
Financiële verantwoording
Voor de vereniging bepaald art 2:48 dat het bestuur binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar een jaarverslag moet uitbrengen waarin verantwoording wordt afgelegd over de gang van zaken en het gevoerde beleid in de vereniging. Dit geldt ook voor de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij (2:58). Ook voor de stichting geldt dat zij een jaarrekening moeten opstellen (2:10).
Relatie rechtspersoon-bestuurder
Tussen de bestuurder en de rechtspersoon bestaat er een (1) organisatierechtelijke betrekking welke beheerst wordt door boek 2 en mogelijk (2) een andere contractuele verhouding, zoals een arbeidsovereenkomst (7:610).
Benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders
In art 2:37 wordt de benoeming van bestuurders geregeld voor de vereniging. Krachtens art 2:53a geldt dit eveneens voor de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij. Afwijkingen op dit punt worden in Titel 3 niet gemaakt.
Voor schorsing en ontslag van bestuurders bepaald art 2:37 lid 6 dat dit te allen tijde mogelijk is door het orgaan dat benoemd heeft. De verhouding tussen de rechtspersoon en de bestuurder is namelijk gebaseerd op vertrouwen, en wanneer deze ontbreekt, is dit reden tot ontslag.
Voor de stichting bepaalt art 2:286 lid 4c dat de statuten de wijze van benoeming en ontslag dienen te regelen. Benoeming van een bestuurder geschiedt meestal voor het eerst door de oprichter en daarna door coöptatie. De wet kent geen regeling omtrent schorsing voor de stichting, wat dus statutair geregeld moet worden. Dijk/Van der Ploeg is van mening dat wanneer de statuten geen regeling hebben getroffen, het benoemende orgaan toch de mogelijk heeft een bestuurder te schorsen indien hij zijn taak kennelijk onbehoorlijk vervult en schade toebrengt aan te stichting. Ook voor het ontslag van bestuurders bij de stichting geldt dat er geen wettelijke bepaling is en dit dus statutair geregeld zal moeten worden. Ook in dit geval is Dijk/Van der Ploeg van mening dat wanneer er geen statutaire regeling is, een bestuurder toch ten allen tijde kan worden ontslagen.
Art 2:38 lid 2 spreekt over een plaatsvervangend bestuurder. Deze plaatsvervangende bestuurders moeten op dezelfde wijze zijn benoemd als een bestuurder. Extern geldt dat alle plaatsvervangende bestuurders bestuurders zijn. Intern is hun bestuursbevoegdheid echter beperkt tot de periode van ontstentenis van het lid wiens plaats is vervangen.
Wat betreft het ontslag van bestuurders, welke te allen tijde kan plaatsvinden volgens art 2:37 lid 6, is het de vraag hoe zich dit verhoudt tot de arbeidsovereenkomst indien daar ook sprake van is.
Bij de vereniging is er sprake van een dualistische structuur, wat betekent dat wanneer het bevoegde orgaan een bestuurder ontslaat, dit ook het einde betekent van de dienstbetrekking, tenzij een wettelijk ontslagverbod hieraan in de weg staat of partijen anders zijn overeengekomen (7:670). De stichting kent geen regeling dat een bestuurder te allen tijde kan worden ontslagen door haar monistische structuur. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad vloeit voort dat ook bij ontslag van een bestuurder bij de stichting, dit het einde van de dienstbetrekking inhoudt, tenzij er sprake is van een ontslag verbod of partijen anders zijn overeengekomen.
Een besluit tot ontslag van een bestuurder kan nietig zijn of vernietigbaar op grond van 2:14 en 2:15. Aan de redelijkheid en billijkheid van 2:15 kan slechts zeer terughoudend worden getoetst nu ontslag te allen tijde mogelijk is (2:37 lid 6). Er is sprake van strijd met redelijkheid en billijkheid wanneer het besluit kennelijk in strijd is met het belang van de rechtspersoon, of indien in de besluitvormingsprocedure onzorgvuldig is gehandeld. Slechts in arbeidsrechtelijke procedures kunnen de ontslaggronden worden getoetst (7:685).
Aansprakelijkheid bestuurders
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de interne en de externe aansprakelijkheid van bestuurders.
De interne aansprakelijkheid betreft de aansprakelijkheid van de bestuurder jegens de rechtspersoon. De bestuurder is tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak, op een wijze die van een bekwaam bestuurder binnen dit soort rechtspersoon in redelijkheid mag worden verwacht. (1) In beginsel is iedere bestuurder hoofdelijk aansprakelijk voor het gevoerde beheer en beleid, tenzij de tekortkoming niet aan hem te wijten is (2:9). Voor aansprakelijkheid vereist de HR dat aan de bestuurder een ‘ernstig verwijt’ kan worden gemaakt, wat moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden (HR Staleman-Van de Ven). (2) Een bestuurder kan ook aansprakelijk zijn op grond van 7:661, indien hij ook als werknemer in dienst is van de rechtspersoon. Art. 2:9 geeft invulling aan art 7:661, waardoor ook in dat geval sprake moet zijn van een ‘ernstig verwijt’. (3) Tot slot kan een bestuurder intern aansprakelijk zijn indien er sprake is van een onrechtmatige daad (6:162), waar art 2:9 ook invulling aan geeft en er dus sprake zal moeten zijn van een ‘ernstig verwijt’. De interne aansprakelijkheid kan worden beëindigd wanneer de bestuurder wordt gedechargeerd.
De externe aansprakelijkheid betreft de aansprakelijkheid van de bestuurder jegens derden. (1) Een bestuurder van een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid en de stichting kan jegens derden hoofdelijk aansprakelijk zijn indien de rechtspersoon niet is ingeschreven (2:29 lid 2 en 2:289 lid 2). Deze aansprakelijkheid eindigt pas totdat alle verplichtingen die uit de rechtshandeling voortvloeien zijn nagekomen. (2) Een bestuurder kan ook aansprakelijk zijn op grond van de anti-misbruikregeling. Deze anti-misbruikregeling heeft tot doel het misbruik van rechtspersonen tegen te gaan en is van toepassing op coöperaties, onderlingen en commerciële verenigingen en stichtingen. De tweede antimisbruikwet brengt met zich mee dat iedere bestuurder de verplichting heeft om melding te maken van het feit dat binnenkort de verschuldigde premies of belastingen niet meer kunnen worden nagekomen. De derde antimisbruikwet brengt met zich mee dat wanneer het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is, iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk is voor het in het faillissement blijkend tekort (2:138 jo 2:50a en 2:300a). Wanneer het bestuur niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit 2:10 en 2:394 brengt dit volgens 2:138 lid 2 een wettelijk vermoeden met zich mee dat het bestuur zijn taak niet behoorlijk heeft vervuld. (3) Tot slot kan een bestuurder extern aansprakelijk zijn op grond van een onrechtmatige daad 6:162. Hiervoor is vereist dat de bestuurder een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt voor de schade die een derde lijdt. Hier is sprake van wanneer de bestuurder ten tijde van het aangaan of bekrachtiging van een rechtshandeling wist of behoorde te weten dat de rechtspersoon niet tot nakoming van zijn verplichtingen in staat zal zijn. Ook wanneer een bestuurder heeft toegelaten of bewerkstelligd dat de rechtspersoon een door hem aangegane overeenkomst niet nakomt kan de bestuurder een persoonlijk verwijt worden gemaakt.
Een rechtspersoon kan slechts aan het maatschappelijke verkeer deelnemen als er natuurlijke personen zijn die de rechtspersoon vertegenwoordigen. De rechtspersoon zelf is een fictie van het recht, zonder fysieke verschijningsvorm. Aan het bestuur van de vereniging of stichting is de algemene bevoegdheid tot vertegenwoordiging toegekend (2:45 jo. 2:292). De statuten kunnen deze bevoegdheid niet van het bestuur ontnemen (2:14 jo 2:25). De vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur is namelijk onbeperkt en onvoorwaardelijk, tenzij uit de wet anders voortvloeit (2:45/292 lid 3). Slechts de beperkingen die uit de wet voortvloeien kunnen bij overschrijding door een bestuurder van de vertegenwoordigingsbevoegdheid aan derden worden tegengeworpen.
Beperkingen
De vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur kan worden beperkt door (1) de statuten die kunnen bepalen dat bestuurders slechts tezamen met een of meer anderen bevoegd zijn tot vertegenwoordiging. Door (2) het doel van de vereniging die niet overschreden mag worden. Van doeloverschrijding is geen sprake indien een handeling gezien de doelomschrijving ook weer niet geheel uitgesloten moet worden geacht (HR De Wereld/WHU). Onder het doel van de rechtspersoon valt ook haar eigen belang, ook al wordt dit niet met zoveel woorden in de doelomschrijving genoemd. Indien er sprake is van doeloverschrijding is de rechtshandeling vernietigbaar als de wederpartij hiervan op de hoogte was of moest zijn. Ook de artikelen (3) 2:44 en 2:291 lid 2 beperken de vertegenwoordigingsbevoegdheid, namelijk ten aanzien van bepaalde rechtshandelingen. Het bestuur is alleen bevoegd deze rechtshandelingen te verrichten indien de statuten dit toestaan.
Tegenstrijdige belangen
Voor de stichting kent de wet geen regeling. Voor de vereniging bepaald art 2:47 dat in alle gevallen waarin de vereniging een tegenstrijdig belang heeft met een of meer bestuurders of commissarissen, de algemene vergadering een of meer personen kan aanwijzen die bevoegd zijn de vereniging terzake van die concrete gevallen te vertegenwoordigen. Bij de coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij bepaald art 2:57 lid 4 dat wanneer er sprake is van een tegenstrijdig belang de rechtspersoon wordt vertegenwoordigd door de raad van commissarissen. Bij de vereniging en stichting heeft het bestuur geen vertegenwoordigingsbevoegdheid indien er sprake is van een tegenstrijdig belang, tenzij de rechtshandeling zo nauwkeurig is omschreven dat een tegenstrijdig belang is uitgesloten.
Vertegenwoordiging en besluit
Besluiten hebben in beginsel slechts interne werking, maar de wet kent hierop een tweetal uitzonderingen. In sommige gevallen kan het besluit zelf als vertegenwoordigingshandeling worden gezien. Een andere mogelijkheid is dat een geldig besluit een vereiste is voor het rechtsgeldig kunnen binden van een persoon.
Voorbeelden hiervan zijn (1) besluiten die een binding tussen de rechtspersoon en een derde tot stand kunnen brengen, zonder dat daarvoor een afzonderlijke vertegenwoordigingshandeling is vereist. Dit is een besluit met directe externe werking, bijvoorbeeld een aanbod, aanvaarding van een aanbod of het verlenen van een volmacht. Ook (2) besluiten die vereist zijn voor vertegenwoordigingsbevoegdheid hebben dus externe werking, namelijk indirecte externe werking. Voorbeelden hiervan zijn art 2:44 en 291 lid 2.
Vertegenwoordigingsbevoegdheid van niet-bestuurder
De statuten kunnen bepalen dat ook anderen dan bestuurders de rechtspersoon vertegenwoordigen (2:45 en 2:292 lid 4). Deze vertegenwoordigingsbevoegdheid is beperkt tot een bepaalde categorie rechtshandelingen. Bij deze ‘anderen’ is er sprake van normale vertegenwoordiging, wat betekent dat de rechtspersoon niet is verbonden indien zij de volmacht hebben overschreden (3:66 lid 1). Ook is het mogelijk dat aan anderen een niet-statutaire volmacht wordt verleend.
De bevoegdheid tot vertegenwoordiging moet worden ingeschreven in het Handelsregister. De rechtspersoon kan niet de onjuistheid of onvolledigheid van de in het register opgenomen gegevens inroepen tegen een wederpartij (2:6 lid 3).
Het bestuur is verantwoordelijk voor de realisering van de doelstelling, het daartoe verwerven van financiële middelen en tevens het beheren en besteden van de middelen van de rechtspersoon. Hiermee vervult het bestuur een centrale rol en moet zich bij haar bestuurstaak richten op het belang van de rechtspersoon. Hier wordt toezicht op gehouden door een toezichthoudend orgaan.
Intern toezicht op het bestuur
Allereerst kan er sprake zijn van intern toezicht. Hiervan is sprake wanneer een orgaan van de rechtspersoon zelf toezicht houdt. Bij de vereniging, coöperatie en onderlinge is dit orgaan de (1) algemene ledenvergadering. (2) De controle op de financiële vastlegging wordt door een kascommissie of accountant verricht. Tevens kan er sprake zijn van een (3) raad van commissarissen die mede de jaarrekening ondertekent en daarmee uiting geeft aan zijn toezichthoudende taak (2:47 en 2:57). Door de analoge toepassing van art 2:107/217 heeft het bestuur of de raad van commissarissen de verplichting om de algemene ledenvergadering alle door haar gewenst inlichtingen te verschaffen.
Bij de coöperatie en onderlinge kan het instellen van een raad van commissarissen verplicht zijn. Deze situatie doet zich voor wanneer er sprake is van een structuur coöperatie- of onderlinge waarborgmaatschappij. Hiervan is sprake wanneer het eigen vermogen op de balans is vastgesteld op 16 miljoen euro, de rechtspersoon een ondernemingsraad heeft ingesteld en tenminste 100 werknemers in Nederland in dienst heeft. Wanneer de coöperatie of onderlinge aan de drie bovengenoemde criteria voldoet moet zij hier melding van maken bij het Handelsregister. Als zij drie jaar onafgebroken hieraan voldoet moet ze haar statuten aanpassen aan het structuurmodel en voldoen aan de voorschriften van art 2:63f-63j.
Voor de stichting is wettelijk geen intern toezicht voorgeschreven waardoor dit in de statuten geregeld zal moeten worden.
Extern toezicht
Ook kan er sprake zijn van extern toezicht. Hier is sprake van als het toezicht wordt uitgeoefend door een externe partij. (1) De Kamer van Koophandel is bevoegd tot administratieve ontbinding van inactieve rechtspersonen (2:19a). Daarnaast is de (2) rechter bevoegd om tot ontbinding over te gaan. Dit is mogelijk in de situatie (a) dat de werkzaamheden van de rechtspersoon in strijd zijn met de openbare orde en het OM verzoekt haar te ontbinden 2:20 lid 1. (b) Ook de situaties genoemd in art 2:21 kunnen leiden tot ontbinding indien het OM of een andere belanghebbende daarom verzoekt. Voorts kan een rechtspersoon worden ontbonden indien (c) deze de voor zijn rechtsvorm gestelde verboden overtreedt of in ernstige mate handelt in strijd met zijn statuten. (3) In een rechterlijk bevel kunnen aanwijzingen worden gegeven met betrekking tot de inrichting van de jaarstukken aan rechtspersonen die zijn onderworpen aan het jaarrekeningenrecht. (4) Tot slot bestaat er ook het enquêterecht (2:344). Dit is van toepassing op de coöperatie, onderlinge en verenigingen en stichtingen die een onderneming in stand houden. Bij het enquêterecht vindt er een onderzoek plaats naar het beleid en de gang van zaken van de rechtspersoon. De Ondernemingskamer moet verzocht worden zo’n onderzoek in te lassen. Degene die hiertoe bevoegd zijn, zijn (a) de leden van de vereniging, (b) degenen aan wie daartoe bij de statuten of overeenkomst de bevoegdheid is toegekend, (c) een werknemersvereniging waarvan haar leden in de onderneming werkzaam zijn en (d) de procureur generaal bij het gerechtshof te Amsterdam.
Een kenmerk van de stichting is de onveranderlijkheid van haar statuten (2:293), tenzij haar statuten daarin voorzien. Door verloop van tijd kan het wenselijk zijn om toch de statuten aan te passen. Hier is dan ook in voorzien in wettelijke bepalingen. Verder heeft de stichting geen leden en geen wettelijk voorgeschreven toezichthoudend orgaan. Om deze reden zijn aan het OM en de rechtbank bevoegdheden gegeven ter controle van stichtingsbesturen en tot ontslag van stichtingsbestuurders. (1) Het OM kan het bestuur om inlichtingen verzoeken bij ernstige twijfel of de wet of statuten te goeder trouw worden nageleefd dan wel het besturen naar behoren wordt uitgevoerd (2:297). (2) Daarnaast kan zowel het OM als iedere belanghebbende een verzoek tot ontslag indienen van een stichtingsbestuurder in de gevallen genoemd in art 2:298. (3) Verder heeft de rechtbank de bevoegdheid voorzieningen in het bestuur te treffen en bestuurders te schorsen (2:298 lid 2). Alvorens de rechtbank overgaat tot schorsing moet zij de bestuurder eerst horen, tenzij de ernst van de aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten of de spoedeisendheid zich hiertegen verzet. (4) Tot slot heeft de rechter de mogelijkheid om bestuurders te benoemen indien het bestuur geheel of gedeeltelijk ontbreekt en daarin niet overeenkomstig de statuten wordt voorzien (2:299).
Of er sprake is van een belanghebbende is afhankelijk van de aard van de procedure en betrokken wetsbepalingen. Er kan sprake zijn van een belanghebbende indien de persoon behoort tot de kring van de bij de stichting betrokkene, en als voor hem in relatie tot het onderwerp van het verzoek een concreet en specifiek nadeel dreigt in zijn verhouding tot de rechtspersoon.
Corporate governance
De corporate governance van een bedrijf heeft betrekking op het besturen van de rechtspersoon. Samenvattend gaat het om een samenhangend stelsel van regels betreffende de processen van besluitvoorbereiding, besluitvorming, besluituitvoering en de controle op en verantwoording over een en ander. Met andere woorden, er wordt effectief toezicht gehouden doormiddel van beheersings- en besluitvormingsprocessen.
Het bestuur moet over het gevoerde beleid en beheer verantwoording afleggen. De corporate governance geeft regels over hoe dit dient plaats te vinden. Er zijn verschillende corporate governance codes ontwikkeld. Deze zijn in het algemeen niet verbindend, maar dat kan wel. Wanneer voor een bepaalde code wordt gekozen hoeft deze niet volledig worden nageleefd. Wanneer er vanaf wordt geweken zal dit moeten worden toegelicht (pas toe of leg uit beginsel).
Het burgerlijk wetboek besteedt weinig aandacht aan complexe organisatievormen, terwijl zulke organisatievormen bij verenigingen en stichtingen in de praktijk wel vaak voorkomen.
Allereerst kan er sprake zijn van verenigingen met afdelingen. Een afdeling is een organisatorische eenheid in de hoofdvereniging waarbij de leden van de hoofdvereniging zijn ingedeeld. Deze indeling kan op verschillende wijzen geschieden, namelijk op basis van geografische of functionele criteria. Zo kunnen de deelbelangen binnen de hoofdvereniging georganiseerd worden behartigt. Een afdeling kan een orgaan van de rechtspersoon zijn, maar dit hoeft niet.
Een afdeling kan verschillende rechtsvormen hebben. (1) Er kan sprake zijn van een afdeling zonder rechtspersoonlijkheid, (2) van een afdeling-vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, (3) van een afdeling-vereniging met volledige rechtsbevoegdheid en (4) van afdelingen-stichting. De hoofdvereniging bepaald welke rechtsvorm een afdeling heeft en of er überhaupt sprake kan zijn van een afdeling.
Totstandkoming
(1) De afdeling niet-rechtspersoon kan op vier verschillende manieren tot stand komen. Namelijk (1) indien ze in de statuten of reglementen bij name wordt genoemd, (2) ze op de wijze zoals in de statuten is bepaald ontstaat, (3) als de algemene vergadering of het bestuur zonder statutaire grondslag een afdeling instellen en (4) door fusie van een bestaande vereniging met de hoofdvereniging waarbij de leden van de verdwijnende vereniging een afdeling niet-rechtspersoon gaan vormen.
(2)(3) Voor de totstandkoming van de afdeling vereniging is een meerzijdige rechtshandeling vereist. Van een afdeling-vereniging is sprake wanneer zij onder de omschrijving van 2:26 valt.
(4) De stichting kan slechts als rechtsvorm voor een afdeling doorgaan als de orgaanbemanners tevens de bij de stichting ingedeelde leden zijn van de hoofdvereniging.
Vermogensrechtelijke consequenties
(1) De afdeling niet-rechtspersoon kan niet in naam van deze soort afdeling optreden in het rechtsverkeer. De hoofdvereniging kan de bestuurders van deze afdeling wel een volmacht verlenen. Zij treden dan op namens de hoofdvereniging, waardoor deze wordt gebonden. Van goederen is steeds de hoofdvereniging rechthebbende. De afdeling niet-rechtspersoon kan niet erven.
(2) De afdeling-vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid is niet volledig rechtsbevoegd en kan geen registergoederen verkrijgen of erfgenaam zijn (2:30).
(3)(4) De afdeling-rechtspersoon is naast de hoofdvereniging volledig rechtsbevoegd.
Intern functioneren van de afdeling
(1) De afdelingen-niet rechtspersonen zijn in hun functioneren afhankelijk van hetgeen daaromtrent door de hoofdvereniging wordt bepaald. Vaak is er een bestuur en een afdelingsvergadering ingesteld (2:41a). Indien in de wet of statuten van de hoofdvereniging aan instanties van een afdeling bevoegdheden worden verleend, dan zijn deze instanties organen van de hoofdvereniging. Van een lidmaatschap van een afdeling-niet rechtspersoon kan geen sprake zijn. Degenen die deel uitmaken van deze afdeling zijn namelijk alleen lid van de vereniging.
(3) Aan de afdeling-vereniging komen bepaalde bevoegdheden toe die ook aan een vereniging toekomen. De hoofdvereniging kan een bepaalde invloed op deze bevoegdheden worden toegekend. Ten aanzien van de bestuursbevoegdheden (2:44 en 2:45) kan de hoofdvereniging verlangen dat in de statuten van de afdeling-vereniging is opgenomen dat voor bepaalde besluiten goedkeuring of toestemming van het bestuur van de hoofdvereniging vereist is. Ook besluiten met betrekking tot statutenwijziging en ontbinding (2:42) kunnen aan toestemming of goedkeuring van de hoofdvereniging zijn onderworpen. Ten aanzien van benoeming van afdelingsbestuurders (2:37) kan de hoofdvereniging het recht hebben om een bindende voordracht te doen.
(4) Voor de afdeling-stichting schrijft de wet alleen voor dat deze een bestuur heeft en dat die bevoegd is de stichting te besturen en te vertegenwoordigen.
Uitoefening van lidmaatschapsrechten in de hoofdvereniging door de afdelingen
Volgens art 2:37 lid 2 heeft de vereniging de vrijheid statutair te regelen of en hoe zij de afdelingen of groepen van afdelingen inschakelt bij de benoeming van bestuurders mits elk lid van de hoofdvereniging direct of indirect kan deelnemen aan de verkiezing van de bestuurders van de hoofdvereniging. Het is mogelijk dat sommige leden meerdere keren hun stem kunnen uitbrengen indien zij deel uitmaken van meer afdelingen (2:38 lid 1).
Art 2:39 maakt het mogelijk dat de algemene vergadering uit afgevaardigden bestaat. De wijze van verkiezing en het aantal van de afgevaardigden worden door de statuten geregeld. Bij de procedure voor het kiezen van afgevaardigden kunnen de afdelingen worden ingeschakeld.
Indien de afgevaardigden in de algemene vergadering via de afdelingen zijn gekozen, hebben zij het recht het bestuur te verplichten een algemene vergadering bijeen te roepen (2:41).
Volgens art 2:42 moet het voorstel met betrekking tot de wijziging van de statuten ten minste 14 dagen voor de vergadering aan de afdelingen ter kennis zijn gebracht.
Het einde van een afdeling
(1) De afdeling niet-rechtspersoon kan op 3 manieren eindigen. Statutair of reglementair genoemde afdelingen houden op te bestaan door het van kracht worden van het besluit waarbij de vermelding van de afdeling uit de statuten of reglementen wordt verwijderd. Afdelingen die niet statutair of reglementair zijn benoemd houden op te bestaan door het besluit van het tot instellen bevoegde orgaan tot opheffing van de afdeling. Ook wanneer er geen verenigingsleden meer zijn die tot de afdeling behoren houdt deze op te bestaan.
(3) De afdeling-vereniging houdt op te bestaan indien ze wordt ontbonden, ze geen leden meer heeft die ook lid zijn van de hoofdvereniging, de hoofdvereniging of de afdeling-vereniging de afdelingsrelatie opzegt of als de afdeling-vereniging verdwijnt door een fusie met de hoofdvereniging.
(4) De afdeling-stichting wordt als stichting ontbonden in de gevallen die haar statuten bepaald (2:19 lid 1 sub a). Als afdeling eindigt de afdeling-stichting indien er geen leden van de vereniging meer zijn die bij de afdeling-stichting behoren of als de vereniging de afdelingsrelatie met de stichting verbreekt.
Naast de verenigingen met afdelingen kan er ook sprake zijn van een federatie. Een federatie is een vereniging waarvan de leden zelf rechtspersonen zijn. Ook natuurlijke personen kunnen lid zijn van een federatie. Een bijzonderheid bij de federatie is dat de doelstelling van de federatie niet in conflict mag zijn met die van de lid-rechtspersonen. Een andere bijzonderheid betreft de algemene ledenvergadering. Bepaald kan worden dat sommige stemmen van lid-rechtspersonen zwaarder wegen dan die van een ander (2:39). Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij lid-rechtspersonen waarbij meer natuurlijke personen zijn aangesloten dan bij anderen. De laatste bijzonderheid betreft de benoeming van de bestuurders. Art 2:37 biedt de mogelijkheid dat bestuurders buiten de leden worden gekozen.
Ook kan er sprake zijn van een samenwerkingsstichting. Hierbij ontstaat er geen lidmaatschapsverhouding, maar een contractuele verhouding.
Tot slot kan er sprake zijn van een groepsverhouding. In art 2:24b wordt een groepsverhouding omschreven als een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Er zijn twee soorten groepsverhoudingen. (1) Er kan sprake zijn van een nevenschikking. Dit is het geval wanneer de betrokken deelnemende rechtspersonen op voet van gelijkheid in de groep participeren. (2) Ook kan er sprake zijn van een moeder-dochterverhouding. Hiervan is sprake als 1 of meer van de groepsgenoten overwegende zeggenschap hebben over 1 of meer andere. In art 2:24a lid 1 wordt bepaald wanneer er sprake is van een dochtermaatschappij.
Net zoals wetswijzigingen belangrijk zijn voor goede wetgeving, zijn statutenwijzigingen van belang voor goede statuten. Maatschappelijke veranderingen kunnen er voor zorgen dat het nodig is om de statuten van een rechtspersoon te wijzigen, en zo het doel van de rechtspersoon te veranderen. Wijziging van het doel is mogelijk, indien dit binnen de grenzen van openbare orde en goede zeden en de redelijkheid en billijkheid, aanvaardbaar is.
Statutenwijziging bij de vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij
Bij de vereniging, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij kunnen de statuten worden gewijzigd door een besluit van de algemene vergadering (2:42). Bij het oproepen van de algemene vergadering moeten de formaliteiten van lid 1 en 2 in acht worden genomen (2:41). Dit hoeft echter niet indien in de algemene vergadering alle leden of afgevaardigden aanwezig of vertegenwoordigd zijn en het besluit tot statutenwijziging met algemene stemmen wordt genomen (lid 3). Met algemene stemmen betekent zonder tegenstemmen. Voor een besluit tot statutenwijziging zijn tenminste 2/3 van de uitgebrachte stemmen nodig (2:43). Indien in de statuten bepaald is dat bepaalde statutaire bepalingen niet gewijzigd kunnen worden, is wijziging toch mogelijk, indien alle leden of afgevaardigden hiermee instemmen (2:43 lid 2). Voor de inwerkingtreding van de wijziging, geldt bij verenigingen met beperkte rechtsbevoegdheid dat de wijziging direct in werking treedt en voor de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid pas nadat er een notariële akte is opgemaakt van het besluit tot wijziging (2:43 lid 5). Dit laatste geldt ook voor de coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen zo bepaald art 2:53a.
Bij de stichting kunnen de statuten slechts worden gewijzigd indien de statuten hiertoe de mogelijkheid bieden (2:293). Indien de statuten het mogelijk maken om de statuten te wijzigen, kan het zo zijn dat zo’n besluit vernietigbaar is indien de wijziging tot gevolg heeft dat de stichting zou kunnen worden ontbonden op grond van 2:21 of 2:301 (2:295). Indien de statuten het niet-mogelijk mogelijk maken de statuten te wijzigen en ongewijzigde handhaving van de statuten leidt tot gevolgen die bij de oprichting niet zijn gewild, of er dreigt ontbinding op grond van 2:21 of 2:301, dan heeft de rechtbank de mogelijkheid om op verzoek van een oprichter, bestuur of OM de statuten te wijzigen (2:294). Art 2:294 lid 2 bepaald dat de rechter bij deze wijziging zo min mogelijk mag afwijken van de bestaande statuten.
Van omzetting is sprake als de rechtsvorm van een rechtspersoon wordt veranderd. Motieven hierbij kunnen gelegen zijn in de wens om over te gaan tot een andere inrichting van de rechtspersoon. Omzetting betekent niet het einde van de rechtspersoon, de rechtspersoon is voor en na de omzetting dezelfde, maar dan met een andere rechtsvorm.
Procedure voor de omzetting
Alle rechtspersonen hebben de mogelijkheid om te worden omgezet in de rechtsvorm die ze maar willen indien ze aan alle vereisten van 2:18 voldoen. (1) Allereerst is er een besluit tot omzetting vereist (lid 2 sub a). Dit besluit moet worden genomen met inachtneming van alle vereisten zoals die gelden voor een besluit tot statutenwijziging. (2) Daarnaast is er ook en besluit tot statutenwijziging vereist (lid 2 sub b). De statuten van de rechtspersoon moet immers voldoen aan de kenmerken van de gewenste rechtsvorm. Indien een stichting wordt omgezet mag het vermogen alleen anders worden besteedt dan voor de omzetting met toestemming van de rechter (lid 6). (3) De nieuwe statuten moeten worden opgenomen in een notariële akte van omzetting (lid 2 sub c). De omzetting is voltooid met het verlijden van deze notariële akte van omzetting en heeft de rechtspersoon een nieuwe rechtsvorm.
(4) In sommige gevallen is er ook een rechterlijke machtiging vereist (2:18 lid 4). Dit is het geval bij de omzetting van of in een stichting en van een NV of BV in een vereniging. De rechtspersoon kan om een machtiging tot omzetting verzoeken aan de rechtbank (lid 5). Dit verzoek moet vergezeld gaan met een notarieel ontwerp van de akte. De rechtbank weigert het verzoek tot omzetting indien, (a) een vereist besluit nietig is, (b) er een rechtsvordering tot vernietiging aanhangig is of als (c) de belangen van betrokkenen onvoldoende zijn ontzien.
Fusie
Van een fusie is sprake indien rechtspersonen besluiten (voor een deel) hun zelfstandigheid op te geven en over te gaan tot een fusie met 1 of meer andere rechtspersonen. Allereerst kan er sprake zijn van een niet-juridische fusie. Hiervan is sprake indien (1) rechtspersonen besluiten samen te werken in een rechtspersoon, in de vorm van een vereniging of een stichting (samenwerking in een federatief verband). Ook is er sprake van een niet-juridische fusie bij (2) een fusie door middel van concentratie van zeggenschap. Hierbij blijven de fuserende verenigingen en stichtingen bestaan maar verliezen (een deel van) hun zelfstandigheid. Bij zo’n soort fusie zal het vaak nodig zijn om de statuten te wijzigen, waarbij er aan bepaalde vereisten moet worden voldaan. (3) Tot slot is er sprake van een niet-juridische fusie bij een fusie door overdracht van vermogen en activiteiten, wat ook wel wordt aangeduid als een bedrijfsfusie. Ook kan er sprake zijn van een juridische fusie (2:309). Bij deze fusie gaat het vermogen over onder algemene titel (3:80 lid 2) en worden de leden van de fuserende verenigingen van rechtswege lid van de verkrijgende vereniging. Door de fusie houden de fuserende rechtspersonen op te bestaan, met uitzondering van de verkrijgende rechtspersoon (2:311 lid 1). Er zijn twee vormen van fusie, namelijk (1) dat 1 van de fusiepartners blijft bestaan als verkrijgende rechtspersoon en het vermogen van de andere fusiepartners overgaat onder algemene titel op deze verkrijgende rechtspersoon. Daarnaast kan het ook zo zijn dat (2) de fuserende rechtspersonen een nieuwe rechtspersoon oprichten die als verkrijgende rechtspersoon optreedt.
Een juridische fusie is in beginsel slechts mogelijk tussen rechtspersonen die dezelfde rechtsvorm hebben en ook de nieuw opgerichte verkrijgende rechtspersoon moet de rechtsvorm hebben van de fuserende rechtspersonen. In sommige gevallen is het echter ook mogelijk dat rechtspersonen met verschillende rechtsvormen fuseren. Een verkrijgende vereniging, coöperatie, onderlinge of stichting kan namelijk fuseren met een NV of een BV indien zij alle aandelen heeft (2:310 lid 4). Opgemerkt moet worden dat de NV en de BV als dezelfde rechtsvorm worden aangemerkt (2:310 lid 3). Om te kunnen fuseren zal de volgende procedure moeten worden gevolgd. (1) Allereerst is er een voorstel tot fusie vereist. Hierin wordt door de besturen toegelicht waarom zij willen fuseren. Dit geldt niet voor ongelijksoortige rechtspersonen die willen fuseren (2:313 lid 3). (2) Daarnaast moet het voorstel tot fusie ten kantore van het handelsregister en op het kantoor van de rechtspersoon worden neergelegd ter inzage (2:314 lid 1 en 2). Deze plicht is bedoeld om de schuldeisers van de te fuseren rechtspersonen te beschermen. (3) Ook is er een besluit tot fusie vereist. Dit besluit wordt op dezelfde manier genomen als een besluit tot statutenwijziging (2:317). De statuten van de vereniging of stichting kunnen ook een eigen regeling bevatten voor een besluit tot fusie, in welk geval art 2:317 lid 3 niet van toepassing is. (4) Tot slot moet de fusie geschieden bij notariële akte (2:318). Art. 2:323 noemt een aantal situaties waarin een fusie ongedaan kan worden gemaakt.
Splitsing
Van splitsing is sprake indien een rechtspersoon haar activiteiten geheel of gedeeltelijk afstoot. Er zijn twee soorten splitsing, namelijk (1) de zuivere splitsing, waarbij het gehele vermogen van de splitsende rechtspersoon onder algemene titel overgaat op tenminste twee verkrijgende rechtspersonen en houdt de splitsende rechtspersoon op te bestaan. Daarnaast (2) bestaat er ook afsplitsing. Hierbij gaat het vermogen of een deel daarvan onder algemene titel over op tenminste 1 verkrijgende rechtspersoon en blijft de afsplitsende rechtspersoon bestaan.
De procedure van de splitsing komt overeen met die van de juridische fusie. (1) Er is namelijk een voorstel tot splitsing vereist (2:334f). (2) Dit voorstel moet ter inzage worden gelegd op het kantoor van het handelsregister en van de rechtspersoon (2:334h). (3) Ook is er een besluit tot splitsing vereist (2:334m). (4) Indien niet alle statutaire bepalingen gewijzigd kunnen worden moet de rechter het splitsingsbesluit goedkeuren (2:334m lid 5). (5) Tot slot geschiedt de splitsing ook bij notariële akte (2:334n).
Door een splitsing kan het voor crediteuren onduidelijk zijn wie zijn schuldenaar is en kan het zo zijn dat de schuldenaar minder verhaal biedt dan voorheen. Om de belangen van de schuldeisers te beschermen zijn er een aantal waarborgen in de wet opgenomen. (1) Tenminste 1 van de partijen moet een zekerheid stellen of een andere waarborg geven voor de voldoening van zijn vordering (2:334 k jo 2:334l). (2) Een rechtsverhouding mag slechts in haar geheel overgaan (2:334j jo 2:334l). (3) In het voorstel tot splitsing moet worden beschreven welke vermogensbestanddelen naar wie overgaan, zodat schuldeisers kunnen nagaan wie hun nieuwe schuldenaar is (2:334s). (4) Tot slot zijn de voort bestaande gesplitste rechtspersonen en alle verkrijgende rechtspersonen aansprakelijk tot nakoming van de verbintenissen van de gesplitste rechtspersoon (2:334t).
Bij een rechtspersoon kan er een moment komen dat hij ophoudt te functioneren als organisatie ter verwezenlijking van zijn doel zoals in de statuten bepaald is. Veelal zal dit moment samenvallen met ontbinding van de rechtspersoon. Onder ontbinding wordt het formele moment verstaan waarop de rechtspersoon zijn actieve leven eindigt. Na de ontbinding zal de rechtspersoon vereffend moeten worden.
Ontbindingsgronden
De verschillende gronden voor ontbinding worden genoemd in art 2:19. (1) Een rechtspersoon kan worden ontbonden krachtens een besluit van de algemene vergadering (sub a jo 2:42 lid 4 jo lid 1). Bij het nemen van een besluit tot ontbinding moeten de formaliteiten voor de statutenwijziging van 2:42 en 2:43 in acht worden genomen. Een andere grond voor ontbinding is (2) ontbinding door het intreden van een gebeurtenis die volgens de statuten de ontbinding van de rechtspersoon tot gevolg heeft (sub b). Het is niet mogelijk dat in de statuten een bepaalde datum als ontbindingsmoment wordt vastgelegd. Art 2:17 bepaald namelijk dat een rechtspersoon voor onbepaalde tijd wordt opgericht. Wanneer een in de statuten omschreven gebeurtenis zich voordoet, dan wordt de rechtspersoon van rechtswege ontbonden. Ook (3) faillietverklaring door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel of door insolventie is een grond voor ontbinding (sub c). Verder (4) wordt een vereniging, coöperatie of onderlinge ontbonden bij het geheel ontbreken van leden (sub d). (5) In art 2:19a (jo 19 lid 1 sub e) wordt bepaald dat de Kamer van Koophandel een NV, BV, coöperatie of onderlinge moet ontbinden indien zich tenminste twee van de in lid 1 omschreven omstandigheden voordoen. Tot slot is ontbinding mogelijk (6) krachtens een rechterlijke beschikking (sub f), in de gevallen die de wet bepaalt. (a) Het eerste geval betreft de situatie dat de werkzaamheden van de rechtspersoon in strijd zijn met de openbare orde (2:20). (b) Bij de situaties genoemd in art 2:21 lid 1 moet de rechtbank overgaan tot ontbinding. Voor de gevallen genoemd in lid 3 van 2:21 is de rechtbank niet verplicht om over te gaan tot ontbinding maar wel bevoegd. (c) Wanneer er sprake is van een stichting gelden bijzondere gronden voor rechterlijke ontbinding (2:301). Het OM en belanghebbenden kunnen de rechtbank verzoeken te besluiten tot ontbinding indien het vermogen van de stichting onvoldoende is voor de verwezenlijking van haar doel, en verkrijging hiervan onwaarschijnlijk is. Ook wanneer het doel van de stichting is bereikt of niet meer kan worden bereikt en wijziging niet mogelijk is, kan tot ontbinding verzocht worden. De rechtbank kan er echter ook voor kiezen de statuten van de stichting te wijzigen om ontbinding te voorkomen (2:294 lid 3).
Rechtsgevolgen van de ontbinding
Wanneer een rechtspersoon wordt ontbonden, betekent dit niet dat zij ophoudt te bestaan. Slechts wanneer de rechtspersoon geen baten meer heeft, houdt ze op met bestaan (2:19 lid 4). Wanneer de rechtspersoon nog wel baten heeft, zal dat vermogen eerst moeten worden vereffend (2:19 lid 5). Pas wanneer de vereffening eindigt, eindigt ook de rechtspersoon (2:19 lid 6).
Vereffening
In art 2:23 lid 1 wordt bepaald wie de rechtspersoon vereffent. Indien de ontbinding door de rechter wordt uitgesproken benoemt hij een vereffenaar. Indien ontbinding geschiedt door de Kamer van Koophandel, en er zijn geen bestuurders als vereffenaar aan te wijzen, dan kan de KvK de rechtbank verzoeken een vereffenaar te benoemen (2:19a lid 7). In de overige gevallen van ontbinding zijn de bestuurders vereffenaars, tenzij de statuten iemand anders als vereffenaar aanwijst. In de artikelen 2:23a t/m 2:23c worden de bevoegdheden van de vereffenaars geregeld, de beëindiging van de vereffening en heropening van vereffening.
In art 2:55 is bepaald dat leden en ex-leden van de onderlinge waarborgmaatschappij, tegenover de vereffenaars aansprakelijk zijn voor een in de statuten aangegeven tekort.
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
5112 |
Add new contribution