Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Deze samenvatting is gebaseerd op het studiejaar 2013-2014.
- Hoofdstuk 1. De kinderen van John Locke
- Hoofdstuk 2. Het concept van de kindertijd
- Hoofdstuk 3. De moderne opvatting over de kindertijd
- Hoofdstuk 4. Kinderrechten – moreel en wettelijk
- Hoofdstuk 5. Bevrijding of bewaking?
- Hoofdstuk 6. Willekeur en incompetentie
- Hoofdstuk 7. Kinderen: stemrecht en seksuele keuze
- Hoofdstuk 8. De misstanden van kinderrechten
- Hoofdstuk 9. Kinderen onder de wet
- Hoofdstuk 10. Dragen en opvoeden
- Hoofdstuk 11. Gezin en staat
- Hoofdstuk 12. Ouderlijke rechten op privacy en autonomie
- Hoofdstuk 13. Collectivisme
- Hoofdstuk 14. Het probleem van kindermishandeling
- Hoofdstuk 15. Conclusie – een bescheiden collectivistisch voorstel
Hoofdstuk 1. De kinderen van John Locke
John Locke (1632 – 1704) was één van de meest invloedrijke personen in de geschiedenis van de Engelse filosofie. Hij wordt gezien als voorvader van de empirische en analytische traditie van de filosofie en als ‘vader’ van het Engels liberalisme. Locke schreef, net zoals veel filosofische schrijvers in die tijd, over kinderen vanuit verschillende perspectieven. Zo werden kinderen onder andere gezien als toekomstige burgers, ontvangers van een ideale opvoeding, lege bladen beschreven door ervaring en jonge, onvolmaakte redenaars.
Voorbeelden van beschouwingen die Locke schreef:
An Essay Concerning Human Understanding: hierin verdedigt Locke de empiristische theorie op het gebied van geest en kennis. Dit wil zeggen dat alle kennis door ervaring komt. Locke ontkent dat kennis is aangeboren. Kennis wordt langzaamaan verworven.
Two Treatises of Government: hierin bekritiseert Locke de visie van Robert Filmer dat politieke macht patriarchaal is, oftewel dat de macht van een autoriteit (zoals een koning) hetzelfde is als de macht van een vader over zijn kinderen. Dit stamde volgens Filmer af van de macht die Adam van God had gekregen. Volgens Locke moet politieke macht niet op deze manier gezien worden. Wel zegt hij dat ouders macht zouden moeten hebben over hun kinderen. Kinderen bezitten nog niet de rechten van volwassen burgers.
Some Thoughts Concerning Education: hierin stelt Locke dat behoeften en interesses van het kind erkend moeten worden en dat het kind uitleg moet krijgen over gewenst gedrag. Het moet niet geslagen worden of gedwongen tot het naleven van regels. Het hoofddoel van educatie is: het kind deugdelijk maken. De essentie van deugdelijkheid is rationele zelfcontrole over karakter en gedrag.
Lockes visie op kinderen:
Kinderen zijn nog niet volledig rationeel
Educatie heeft als doel: het bereiken van redelijkheid of logisch denken.
Het bereiken van redelijkheid en het verwerven van kennis is kenmerkend voor de ontwikkeling van kind tot volwassene.
De afwezigheid van gezond verstand of redelijkheid maakt kinderen ongeschikt voor burgerschap
Deze visie leidt tot problemen: is redelijkheid, als dit niet hetzelfde is als kennis, een aangeboren capaciteit? Zo niet, wordt het dan verworven tijdens de ontwikkeling of moet het worden aangeleerd? De twee belangrijkste probleemgebieden zijn het verwerven van redelijkheid en de ouderlijke macht.
Redelijkheid verwerven
De leidende draad in Lockes visie is de nadruk op het verwerven van vermogens en bevoegdheden in plaats van het verwerven van discrete kennis of vaststaande principes. Het verwerven van vermogens en bevoegdheden gebeurt simpelweg door deze uit te oefenen.
Het kind heeft niet de mogelijkheid om gelijk te zijn aan een volwassene als het gaat om kennis en rationaliteit. Volgens Locke komt dit doordat kennis en rationaliteit nog toenemend zijn.
Locke was tegen de bewering dat een kind zou zijn geboren met kennisprincipes en ideeën als ‘2+2=4’ en ‘God bestaat’. Wel erkende hij de mogelijkheid van prenatale ervaringen en aangeboren neigingen, zoals pijn vermijden en zoeken naar plezier.
In The Essay: omdat het kind eerst alleen zintuigen gebruikt, heeft het geen tijd voor introspectie. Het kind verwerft echter steeds meer ideeën en hierdoor ontstaat introspectie (op een later moment in de ontwikkeling). Het vermogen tot introspectie is aangeboren net als het vermogen tot redeneren. Beide worden later pas zichtbaar.
In Thoughts: Locke stelt dat het behandelen van kinderen als rationele wezens relatief ten opzichte van de capaciteiten van een kind moet gebeuren. Deze capaciteiten nemen toe bij het ouder worden. Het uitoefenen van ouderlijke macht moet in verhouding zijn met de mate van redeneren van een kind.
Het gebruik van ratio ontwikkelt door zowel natuurlijke rijping als educatie. Het empirisme stelt dat de geest van het kind volledig gevormd wordt door opvoeding. Locke was het hier waarschijnlijk mee eens op het gebied van de ideeën-inhoud van de geest. Hij geloofde echter dat temperament wel aangeboren was.
Elk kind kon volgens Locke deugdelijk worden opgevoed en dit was noodzakelijk om van kinderen volwassen staatsburgers te maken. Deugdelijkheid lag volgens hem in het vermogen van het kind, maar moest nog worden aangeleerd door educatie en socialisatie.
De beste manier om dit te doen is door kinderen in situaties te plaatsen die het uitoefenen van slechte karaktertrekken zouden ontmoedigen. Situaties die slecht gedrag zouden aanmoedigen moeten worden vermeden. Essentieel is het ontwikkelen van de vermogens tot moreel redeneren in plaats van het simpelweg aanleren van regels.
Locke was (behalve in het uiterste geval) tegen het slaan van kinderen:
Lijfstraf geven zou kinderen alleen maar versterken in hun natuurlijke dwang om plezier te zoeken en pijn te vermijden
Het kind associeert het verboden gedrag met iets onplezierigs, maar weet niet waarom het gedrag verboden is.
Hoe ouder een kind wordt, hoe meer redelijkheid het verwerft. Uiteindelijk kan een individu hierdoor vrijheid uitoefenen.
Ouderlijke macht
Hoofdprincipe Romeinse wet: patria potestas. De vader is hoofd van het gezin en heeft absolute macht over zijn zoon (zelfs over leven en dood).
Volgens Thomas Hobbes had een ouder de absolute dominantie over de kinderen.
Locke had een meer liberale kijk. Hij ontkent dat politieke macht patriarchaal is en ontkent dat ouderlijke macht hetzelfde soort fundament heeft als macht van de burgerlijke overheid.
Politieke autoriteit is gefundeerd op de toestemming van de individuen op wie de macht wordt uitgeoefend. De overheid behoudt alleen legitimiteit als de rechten van de burgers beschermd worden. Locke denkt niet dat kinderen totaal geen rechten hebben en ook niet dat ouders absolute macht hebben over hun kinderen. Kinderen hebben alleen nog geen ratio en daardoor ook nog geen vrijheid.
Een ouder heeft geen recht op het kind omdat het zijn/haar bezit zou zijn. Volgens Locke is elk kind een creatie van God. Wel verdedigde Locke de arbeidstheorie van bezitsverwerving: een individu bezit datgene wat hij/zij zelf heeft gemaakt. Een kind is wel geproduceerd door de ouders, maar het wezenlijke verschil is dat het hierbij gaat om een menselijk leven. In een menselijk leven ben je in het bezit van rechten en vrijheid.
Locke geloofde dat ouders een natuurlijke band met hun kinderen hebben. Ouders zouden, indien nodig, hun eigenbelang negeren om te zorgen voor hun nageslacht. Iemands ouder of voorvader zijn geeft je geen rechten over het kind, maar wel de plicht om ervoor te zorgen.
De ouderlijke macht is beperkt doordat het kind opgroeit en dezelfde rechten en vrijheid krijgt als een volwassene.
Conclusie
De visie van Locke heeft een zekere relevantie voor hedendaagse debatten:
Locke erkent de stabiele groei van een kind op moreel en cognitief gebied, maar het verwerven van burgerschap of volwassenheid van kinderen gebeurt abrupt. Welke criteria moeten worden gesteld aan de status van iemand (kind, volwassene)?
Een kind is zowel verschillend van een volwassene als iemand die op weg is naar volwassenheid. Locke ziet de kindertijd als een weg naar volwassenheid en de rijping van menselijke vermogens (zoals redelijkheid en introspectie). Als dit bereikt is, wordt je jeugd voorgoed achter je gelaten. Hiertegenover staat de erkenning dat het kind eigen, onderscheidende karaktereigenschappen en interesses heeft.
Locke zegt in zijn beschouwingen niet op welke vormen van bescherming kinderen recht hebben. In het modern debat zijn rechten van het kind cruciaal bij het verzekeren van adequate bescherming voor kinderen.
Een kind de vrijheid ontzeggen voordat het redelijkheid heeft verworven is wreed volgens Locke. Een erg invloedrijke visie van hem is dat het ontzeggen van de vrijheid van een kind pas moet gebeuren als het kind naar een staat van volwassenheid is gebracht, waarbij het zijn/haar eigen vrijheid kan uitoefenen.
Ouders hebben een zekere macht of autoriteit, waardoor ze hun kind opvoeden op de manier die zij het beste vinden. Ook voelen de ouders de plicht om voor hun kind te zorgen. Hoe zijn macht en plicht precies gerelateerd? Volgens Locke wordt ouderlijke macht enkel en alleen gebruikt op de manier zoals dit het beste is voor het kind. Hij maakt echter niet duidelijk hoe deze macht wordt uitgeoefend.
De relatie tussen staat en burgers is anders dan de relatie tussen ouder en kind. Filmer dacht dat alle macht patriarchaal was. Volgens Locke was dit echter niet het geval. De macht van een overheid komt door toestemming van de burgers. Bij ouder en kind kan het niet op deze manier. Ouderlijke macht is ‘natuurlijk’. Echter, als ouderlijke macht natuurlijk is, waarom kunnen we dan niet ook over politieke macht denken als natuurlijk? Hobbes loste dit probleem op door ouderlijke macht te zien als zowel absoluut als natuurlijk. Locke neemt aan dat regels die ouders hun kinderen opleggen anders zijn dan regels die de overheid aan burgers oplegt. Hij vertelt echter niet waarom.
Volgens Locke maakte God de mensen zo, dat ze zich willen voortplanten en zichzelf soms wegcijferen voor hun nageslacht. Er zijn echter ook ouders die hun kinderen mishandelen. Bovendien hebben ouders volgens Locke geen speciale rechten over hun eigen kinderen, maar dit gaat tegen de intuïtie in. De speciale liefde die een ouder voor zijn of haar kind voelt moet niet buiten beschouwing gelaten worden.
Hoofdstuk 2. Het concept van de kindertijd
De stelling van Ariès
L’enfant et la vie familiale sous l’ancien régime (1960, in het Engels Centuries of Childhood): zeer invloedrijk boek van Philippe Ariès. Het was de eerste algemene, historische studie naar de kindertijd.
De algemene stelling in het boek is: alleen in moderne tijden kan een goed begrip van de kindertijd worden bereikt.
Volgens Ariès bestond het idee van de kindertijd niet in de middeleeuwen. In de huidige maatschappij is men wel bewust van de kindertijd. De 15e, 16e en vooral 17e eeuw waren cruciale perioden bij deze verandering. Het niet bewust zijn van de kindertijd vroeger, bleek volgens Ariès uit het volgende: individuen onder de 7 jaar oud werden gezien als kinderen. Hoewel zij werden gezien als kwetsbaar en fragiel, waren ouders over het algemeen onverschillig en gingen ze nonchalant om met de dood van een kind. Boven de 7 jaar werd iemand gewoon gezien als een andere, hoewel wat kleinere, volwassene. Er zijn meerdere bronnen die bewijs leveren voor deze stelling:
Op schilderijen werden kinderen alleen weergegeven als verkleinde volwassenen.
Kinderen droegen dezelfde kleding als volwassenen, aangepast aan hun lengte.
Kinderen speelden spellen die ook werden gespeeld door volwassenen.
Uit een dagboek van de dokter van Henri IV blijkt dat kinderen in aanraking kwamen met onfatsoenlijk, seksueel taalgebruik van volwassenen.
Twee onduidelijkheden in de stelling:
De stelling van Ariès wordt verward met de stelling van andere historici over de kindertijd. Hun stelling hield namelijk in dat kinderen vroeger slachtoffer waren van wrede behandeling en mishandeling en dat dit in die tijd als normaal werd gezien. Ouders hadden een koude en onverschillige houding naar hun kinderen toe. Deze ‘wreedheidsstelling’ is niet hetzelfde als de stelling van Ariès. Ariès beweert dat kinderen simpelweg niet meetelden.
De terminologie die gebruikt wordt is lastig. Het Franse woord dat Ariès gebruikt, is sentiment. Dit is vertaald als concept. Sentiment bevat zowel ‘bewustzijn’ als ‘gevoel’. Deze term heeft dus twee betekenissen. Ook het gebruik van ‘kindertijd’ en ‘kinderen’ is iets om op te letten. Een samenleving kan zich bijvoorbeeld bewust zijn van de bijzondere aard van kinderen, zonder te beschikken over een ‘concept’ van kindertijd.
Kritiek op de stelling van Ariès:
De kracht van het bewijs is betwistbaar
Critici suggereren alternatieve interpretaties van het bewijs. Bovendien is er ook bewijs gevonden tegen de stelling.
De stelling staat bekend om de tegenstrijdigheden. De moderne neiging om bezorgd te zijn over je baby leidde niet tot een duidelijke daling van de kindersterfte, terwijl de hoge kindersterfte volgens Ariès kwam door onverschilligheid van de ouders.
De stelling is chronologisch gezien onnauwkeurig. Het ontstaan van een schoolsysteem wordt gezien als gevolg van het bewust zijn van de kindertijd, terwijl het ook gezien kan worden als een voorwaarde voor het ontstaan van dit bewustzijn.
Ariès kent een waarde toe aan gebeurtenissen. Hij maakt gebruikt van ‘presentisme’, wat wil zeggen dat hij het verleden interpreteert aan de hand van huidige opvattingen.
Volgens Ariès ontbrak er een concept van kindertijd. Wat er echter werkelijk ontbrak was ons concept van kindertijd.
Ariès doet de aanname dat het moderne concept van kindertijd juist is.
Een notitie over de moderniteit
Ariès heeft het in zijn stelling over ‘moderniteit’. De moderne tijd werd altijd gezien als het industriële en kapitalistische tijdperk. Ook werd het geassocieerd met intellectuele en culturele vooruitgang. In de tweede helft van de 19e eeuw spraken sommigen liever van postmoderniteit. Ariès ziet moderniteit als het eindpunt van een lange weg naar morele verlichting. Het heden is het einde en hoogste doel van de geschiedenis.
Een notitie over de sociale constructie
Sommigen hebben beweerd dat de kindertijd een sociale constructie is. Deze visie is erg invloedrijk geweest bij het ontstaan van de jeugdsociologie. Deze bewering steunt op het contrast tussen het biologische of natuurlijk aan de ene kant, en het culturele of sociale aan de andere kant. De onvolwassenheid van kinderen is een natuurlijk gegeven. De kindertijd is echter geen natuurlijk fenomeen, het is een ‘sociale constructie’.
Kritiek:
Het zou een fout zijn om het biologische of het natuurlijke te zien als een groep onveranderlijke feiten.
Biologische factoren kunnen veranderen door de tijd heen en tussen verschillende culturen. Kinderen zijn nu bijvoorbeeld minder onvolwassen dan vroeger, de puberteit treedt eerder in.
Het gevaar dat het één het ander uitsluit: ‘De kindertijd is geen biologisch fenomeen, maar een sociale constructie.’ Het bestaat echter uit beide. Een ander gevaar hiervan is idealisme (een ideaalbeeld hebben). Sociaal constructionisme overschat een belangrijk, maar simpel punt, namelijk dat we kindertijd op verschillende manieren (kunnen) begrijpen.
Concepten en opvattingen
Het onderscheid tussen concept en opvatting werd gemaakt door Rawl.
Het concept van kindertijd stelt dat kinderen worden onderscheiden van volwassenen met betrekking tot een aantal niet-gespecificeerde eigenschappen. Een opvatting van kindertijd is een specificatie (nauwkeurige beschrijving) van deze eigenschappen.
Ariès sprak van een sentiment van kindertijd als een bewustzijn van de bijzondere aard van de kindertijd. Als met ‘bijzondere aard’ wordt bedoeld dat er erkend wordt dat kinderen zich onderscheiden van volwassenen, dan gaat het dus om een concept. Voor zover Ariès suggereert of verwijst naar wat deze ‘bijzondere aard’ inhoudt, gaat het om een opvatting.
Met dit onderscheid is het mogelijk om de fundamentele kritiek op Ariès’ stelling te herformuleren: Ariès beweert dat er vroeger geen concept van kindertijd was. Hij veronderstelt hierbij echter dat het hebben van een concept van kindertijd hetzelfde is als het hebben van de moderne opvattingen van kindertijd.
Een notitie over Rousseau
In de eerste plaats verdedigt Rousseau het begrijpen en de waarde van het hebben van een concept van kindertijd: het erkennen van het kind als kind.
In de tweede plaats heeft Rousseau een bepaalde opvatting over het kind. Hij ziet het kind namelijk als moreel onschuldig en dicht bij de natuur. Volgens hem verdient het kind vrijheid om zichzelf te uiten, maar wordt dit standaard bedorven voor sociale overeenkomsten.
Rousseau vindt dat onderwijs de identiteit en bijzondere aard van het kind moet erkennen. Volgens zijn orthodoxe interpretatie zou educatie de ongestuurde, vrije en spontane ontwikkeling van het (van nature goede) kind moeten zijn.
Opvattingen over de kindertijd
Er zijn drie belangrijke aspecten waarin opvattingen over de kindertijd kunnen verschillen:
De grens: het punt waar de kindertijd (begint en) ophoudt. Waar ligt de grens tussen kindertijd en volwassenheid? In veel culturen wordt hier een bepaalde leeftijd voor gegeven.
De dimensies: de kindertijd kan op verschillende manieren worden gezien. Er zijn meerdere punten waar verschillen te ontdekken zijn tussen kinderen en volwassenen.
Voorbeelden: moraliteit, verantwoordelijkheid, voortplanting, zelfredzaamheid.
De divisies: de periode van geboorte tot volwassenheid kan weer worden onderverdeeld in een aantal verschillende periodes en de categorie ‘kindertijd’ kan verschillende relaties hebben tot elke periode. De ene cultuur hecht een andere waarde aan een bepaalde periode dan de andere cultuur. De Romeinse wet onderscheidde bijvoorbeeld drie leeftijdsperioden in de kindertijd: infantia (kinderen konden niet praten), tutela impuberes (kinderen hadden een mentor nodig voorafgaand aan de puberteit) en cura minoris (na de puberteit, kinderen vereisten nog zorg).
Een belangrijke periode in de moderne opvatting van kindertijd is de adolescentie. Volgens Ariès werd deze periode voor het eerst erkend in de 19e eeuw. De kleutertijd duurde volgens hem tot de leeftijd van 7 jaar.
Vanaf hun 7e levensjaar ontwikkelden kinderen volgens Piaget een nieuwe cognitieve competentie: concreet operationeel denken.
Voor Freud was de leeftijd van 5 à 6 jaar tot aan de puberteit de ‘latente fase’.
Een kind van middelbare leeftijd is ongeveer 12 jaar oud en staat op de drempel van zijn/haar voorbereiding op volwassenheid. Ariès kritiek op premoderne opvattingen was dat zij dit achterwege lieten, zij zagen dit niet meer als een kind. Een moderne opvatting hebben, betekent dat je iemand van 7 tot 12 jaar ook nog als een kind ziet.
Belangrijk is om het onderscheid te kennen tussen concept en opvattingen, en om je te realiseren dat er verschillende opvattingen kunnen zijn over de kindertijd.
Hoofdstuk 3. De moderne opvatting over de kindertijd
Er zijn verschillende, ook wel tegenstrijdige, hedendaagse opvattingen over de kindertijd.
Afzonderlijkheid
Het meest belangrijke kenmerk van de opvattingen in het moderne tijdperk is dat het kind afzondering verdient van de wereld van volwassenen. Er is een duidelijk onderscheid tussen het gedrag dat wordt verwacht van kinderen en het gedrag dat wordt verwacht van volwassenen.
Andere culturen erkennen ook verschillen tussen kinderen en volwassenen, maar op een minder drastische en duidelijke wijze dan dat wordt gevonden door de moderne opvatting. De moderne opvatting ziet een kind bijvoorbeeld als iemand die speelt, werken is voor volwassenen en eigenlijk het tegenovergestelde hiervan. Niet-Westerse samenlevingen zien werk en spel niet als duidelijke tegenstellingen.
Volgens artikel 32 van het VN-Verdrag van de Rechten van het Kind moet het kind beschermd worden tegen uitbuiting, gevaarlijk werk, werk dat schadelijk kan zijn voor de (fysieke, mentale, morele, spirituele of sociale) ontwikkeling en werk dat de educatie verstoort. Echter:
Kinderarbeid is een probleem in ontwikkelde landen, hoewel het vaak niet zichtbaar is. Bijvoorbeeld: kinderen die onder de minimumleeftijd al werken.
Kinderarbeid is geen simpel en duidelijk probleem. Er is een grote variëteit van de context waarin kinderen werken. Werk heeft verschillende betekenissen en gevolgen voor kinderen. Kinderen kunnen bijvoorbeeld hun werk zien als waardevol.
De kindertijd is een fase van incompetentie in vergelijking met volwassenheid. Kinderen missen capaciteiten en vaardigheden. Het belang van de kindertijd wordt tegenwoordig als groter gezien dan in voorgaande samenlevingen. Kinderen en volwassenen hebben verschillende rechten en verantwoordelijkheden. Een kind is in het bezit van een afzonderlijke aard, omdat het wordt opgevoed om zich te gedragen en te denken over zichzelf als verschillend van een volwassene.
Het ontwikkelingsmodel: kindertijd als een fase
Vanaf de tweede helft van de 19e helft werd ‘kindertijd’ het onderwerp van serieus wetenschappelijk onderzoek. De desbetreffende wetenschap was psychologie. Het eerst gepubliceerde ontwikkelingsonderzoek was dat van Tiedemann (1787). Hij bestuurde drie jaar lang de ontwikkeling van zijn zoon.
De bijdrage van Darwin bij het ontstaan van de kinderpsychologie was dat hij het belang van de kindertijd in een bredere evolutionaire context zag. Een expliciete formulering over de relatie tussen de ontwikkeling van individuen en die van soorten werd opgesteld door Ernst Haeckel. Zijn biogenetische wet hield in dat de ontwikkeling van een embryo tot volwassene (ontogenie) een herhaling was van de complete ontwikkeling van soorten (fylogenie).
Een bepaalde versie van de biogenetische wet lijkt algemeen geaccepteerd te worden, namelijk dat de ontwikkeling van kind naar volwassene een afspiegeling vormt van de vooruitgang van de gehele mensheid. Het kind wordt gezien als vergelijkbaar met de primitieve mens.
Uitgangspunten van het ontwikkelingsmodel:
Teleologie. Het model is teleologisch. Dat wil zeggen dat het veronderstelt dat er een eind (of telos) zal worden bereikt. In dit geval is het eindpunt de staat van volwassenheid. De norm voor het bereiken van volwassenheid hangt af van de ontwikkelingstheorie. De twee meest invloedrijke theorieën zijn die van Freud en die van Piaget.
Freud: een volwassene is iemand wiens seksuele verlangen genitaal en heteroseksueel is. Abnormaal gedrag bij volwassenen komt volgens hem voort uit problemen bij het doorkomen van een ontwikkelingsfase in de kindertijd. De ontwikkeling bestaat uit een rechtlijnige progressie. Elke fase is een kwalitatieve verbetering van de vorige. Volwassenheid verschilt niet van de kindertijd in de kwantiteit van vaardigheden, maar in kwaliteit.
Piaget: een volwassene heeft de capaciteit tot formele operaties. Dit betekent dat hij/zij abstract en hypothetisch kan denken.
Kohlberg: verschillende fasen van moreel redeneren. De fasen lopen van het vermijden van straf en het gehoorzamen aan autoriteit, tot het hanteren van universele ethische principes.
Noodzaak. Het is noodzakelijk om door elke fase van het ontwikkelingsmodel te gaan om progressie te maken. Dit ondersteunt het idee van een continue ontwikkeling. Hoewel elke fase staat voor bepaalde kenmerkende kwalitatieve verbeteringen, zijn er geen abrupte onderbrekingen in de voortgang van kind naar volwassene.
Endogeniteit (‘zelf ontstaan’). Ontwikkeling gebeurt op eigen beweegkracht van het kind. Kritiek op Freud en Piaget is dat zij geen rekening houden met de invloed van de sociale context bij de ontwikkeling. Ingebouwde structuren van een kind zorgen voor ontwikkeling. Door het aanpassen aan de omgeving maakt een kind progressie.
Debat:
Aangeboren of aangeleerd. Volgens het empirisme (John Locke) is het kind een tabula rasa, een leeg blad dat wordt gevormd door ervaring. In het kader van de ontwikkelingstheorie zijn het echter niet de specifieke ideeën of waarheden die zijn aangeboren, maar structuren of aanleg.
De relatieve invloed van ‘nature’ en ‘nurture’ op het karakter van een individu. Je zou verwachten dat iemands karakter volgens de empiristische theorie een product van de omgeving zou zijn en volgens de ontwikkelingstheorie een aangeboren, onveranderlijke eigenschap. Echter, Locke stelde dat het temperament van een kind aangeboren was en ontwikkelingstheoretici stellen dat kinderen zich aanpassen aan de omgeving.
Kindertijd en volwassenheid
Volgens de moderne visie heeft de kindertijd eigen behoeftes en belangen die waarde hebben. Het is kindgericht en ziet ‘het kind in het kind’ (Rousseau). Voor Rousseau had de kindertijd gelijke of zelfs superieure status ten opzichte van volwassenheid.
Volwassenheid kan op twee manieren gezien worden: als een bereikte staat waarbij je de kindertijd achter je laat (Westerse opvatting), of als een proces dat altijd voortduurt en waarbij de kindertijd niet per se achter je gelaten wordt (oriëntaalse opvatting).
Het religieuze en literaire ideaal: kindertijd als onschuld
Religie
In het christendom worden kinderen gezien als het dichtst bij God, terwijl volwassenen het verst van hem af staan. Kinderen bezitten een zuiverheid en onschuld omdat ze nog maar net op de wereld zijn. Opgroeien is een onvermijdelijke achteruitgang van deze oorspronkelijke perfectie.
Hiertegenover staat het puritanisme, vooral de calvinistische vorm, uit de 17e en 18e eeuw. Volgens het puritanisme werd een kind geboren met zonden. Kinderen zouden van nature geneigd zijn tot slechtheid. Alleen een strenge disciplinaire opvoeding zou dit kunnen corrigeren.
Er is nog een andere visie op de kindertijd die deels kan worden toegeschreven aan het christendom, namelijk dat het kind is uitgerust met een wonderlijke, bovennatuurlijke wijsheid. Het kind bezit een niet aangeleerd en intuïtief inzicht in hoe dingen werken. Echter, er is ook een christelijke opvatting die stelt dat het kind kennis mist die moet worden geleerd tijdens het groeiproces.
Literatuur
In de Engelse literatuur wordt het kind sinds 1790 gebruikt als serieus onderwerp. Romantici (vooral Blake en Wordsworth) zagen het kind als onschuldig van oorsprong. Het kind toont ongedwongen en instinctieve gevoelens en verbeelding. Het enthousiasme van een kind dooft uit naarmate het ouder wordt door sociale overeenkomsten en tradities. Wordsworth vindt het spijtig dat groei kennis brengt en hierdoor verbeelding en intuïtie achter zich laat.
In het Victoriaanse tijdperk na de Romantiek was er enkel sentimentaliteit. De onschuld, zwakheid en kwetsbaarheid van het kind werden gebruikt om de onmenselijkheden van de 19e-eeuwse maatschappij te benadrukken. In Dickens was het kind bijvoorbeeld het slachtoffer van corrupte tijden en een brute omgeving. Nostalgie en een gevoel van verlies leidde tot escapisme: de kindertijd werd weergegeven als een verloren droomwereld.
In de 20e eeuw werd de literatuur over de kindertijd weer meer realistisch. Kinderen werden niet langer gezien als puur en onschuldig en werden erkend voor hun invloed op het volwassen karakter.
Het toneelstuk Peter Pan (J.M. Barrie, 1904) lijkt een magisch sprookje over hoe de onschuld van de kindertijd behouden blijft (Peter wil niet opgroeien), maar in werkelijkheid is het een sociale satire geschreven voor volwassenen, waarmee Barrie wilde laten zien dat we onze jeugd achter ons (moeten) laten.
Het moderne kind is onschuldig en incompetent en moet een volwassene worden. Het ‘moet’ omvat de noodzaak van de menselijke ontwikkeling en het ideale karakter van volwassenheid. In onze cultuur betekent dit dat het kind een eigen plaats heeft, waarin het nog niet dezelfde rechten en verantwoordelijkheden heeft als een volwassene.
Hoofdstuk 4. Kinderrechten – moreel en wettelijk
Morele rechten
Niet elk moreel recht is ook automatisch een wettelijk recht en andersom. Wel worden wettelijke rechten vaak gebaseerd op wat mensen moreel gezien wel of niet zouden moeten doen. Bepalen of iets een moreel recht is, is geen feitelijke kwestie. Om te bepalen of iemand een bepaald recht heeft is eerder een kwestie van morele argumentatie.
Een achterliggende bezorgdheid bij zowel morele als wettelijke rechten, is dat het toekennen van meer rechten een slechte zaak is. Hoe meer rechten, hoe minder groot de waarde ervan kan zijn (ook wel ‘rechten inflatie’) .
Er is een goede reden waarom we kinderen geen rechten zouden geven: kinderen komen niet in aanmerking als mogelijke houders van rechten. Er zijn twee theorieën:
De wil- of keuzetheorie: een recht is de beschermde uitoefening van een keuze. In dit geval hebben alleen degenen die in staat zijn tot het uitoefenen van keuzes rechten.
De belangentheorie: een recht is de bescherming van een zwaarwegend belang. In dit geval heeft iedereen met een zwaarwegend belang rechten.
Volgens de wil- of keuzetheorie zouden kinderen dus geen rechten hebben, want zij zijn niet in staat om hun keuzes uit te oefenen. Voor sommigen is dit voldoende om te bewijzen dat de theorie onjuist is. Kinderen hebben namelijk duidelijk wel rechten. Een wil- of keuzetheoreticus kan hier tegenin brengen dat kinderen wel rechten hebben, maar dat de keuzes die beschermd worden niet door henzelf worden uitgeoefend, maar door hun vertegenwoordigers. Een theoreticus die het eens is met de stelling dat kinderen geen rechten hebben, kan hier tegenin brengen dat volwassenen plichten hebben tegenover kinderen.
Welke rechten zouden kinderen moeten hebben enkel vanwege hun status als kinderen?
Joel Feinberg onderscheidde:
A rechten: alleen voor volwassenen.
A-C rechten: voor zowel volwassenen als kinderen.
C rechten: alleen voor kinderen.
Vrijheidsrechten zijn rechten voor het uitoefenen van je vrijheid, bijvoorbeeld religie en vrijheid van meningsuiting.
Welzijnsrechten zijn rechten die belangrijke elementen van je welzijn beschermen, bijvoorbeeld gezondheid en de mogelijkheid tot werken.
In zowel de wel- of keuzetheorie als de belangentheorie wordt open gelaten welke rechten kinderen, als ze rechten kunnen hebben, daadwerkelijk hebben.
C rechten kunnen worden gezien vanuit twee perspectieven: als in het bezit van kinderen voor zover zij kinderen zijn, of als in het bezit van kinderen voor zover zij zich tot volwassenen zullen ontwikkelen. Is het laatste het geval, dan zullen de rechten in het bezit komen van de toekomstige volwassene die het kind uiteindelijk zal worden (Feinberg noemde dit A-rights-in-trust). Een kind dat bijvoorbeeld goede gezondheidszorg krijgt, zal hier later profijt van hebben.
Wettelijke rechten
Kinderen hebben recht op dezelfde fundamentele wettelijke bescherming als volwassenen. Daarbij kan de wet kinderen speciale rechten geven. Ook voor bepaalde groepen volwassenen zijn speciale wetten, zoals voor vrouwen en voor gevangenen. Het grote verschil is dat vrouwen niet zomaar veranderen in mannen en dat veel volwassenen nooit gevangenen zullen zijn. Kinderen zullen zich echter altijd ontwikkelen tot volwassenen.
Het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind
Het Verdrag van de Verenigde Naties voor de Rechten van het Kind (VRK) Is het meest ondertekende document van de internationale wet. Het heeft hierdoor grote invloed op hoe we moeten denken over de rechten van het kind. Het verdrag geeft kinderen onder andere recht op vrijheid van meningsuiting, gedachten, bewustzijn en religie, bescherming tegen misbruik, geweld, economische uitbuiten en gevaarlijk werk en het biedt kinderen de hoogst haalbare gezondheidsstandaard.
Echter, de praktische en wettelijke invloed van het VRK is op dit moment beperkt:
De rechten van kinderen worden nog altijd wereldwijd geschonden. Kinderen worden bijvoorbeeld gedwongen om te werken in extreem moeilijke situaties. Ze worden gediscrimineerd, misbruikt, mishandeld of gedwongen om als soldaat te dienen.
Het VRK heeft nog geen significante invloed op de nationale wetgeving van de landen die het verdrag ondertekend hebben, er is weinig verandering. Staten zijn er niet in geslaagd om jaarlijks een rapport in te dienen en zoals eerder gezegd gaat misbruik van kinderen gewoon verder.
Een belangrijke reden voor de beperkte invloed van het VRK is het ontbreken van een internationale rechtbank die zaken behandelt waarin het verdrag geschonden is.
Een ander belangrijk punt van het VRK is dat het erkent en bevestigt dat kinderen anders zijn dan volwassenen. Er kunnen twee soorten rechten onderscheiden worden in het verdrag:
Participatierechten: rechten waarbij het kind gezien wordt als zelf in staat om bepaalde vermogens uit te oefenen, zoals vrijheid van meningsuiting.
Beschermingsrechten: rechten waarbij het kind gezien wordt als potentieel slachtoffer (van een schadelijke behandeling) dat beschermd moet worden, bijvoorbeeld tegen uitbuiting en verwaarlozing. Deze beschermingsrechten worden normaal gesproken niet toegekend aan volwassenen, omdat zij vrij zijn om risico hierop te lopen (voor zover ze er tenminste vrijwillig voor kiezen en zich bewust zijn van de gevaren).
Kinderen verschillen in deze context op twee belangrijke manieren van volwassenen:
Een kind lijdt onder bepaalde vormen van een slechte behandeling ernstigere schade dan een volwassene die hetzelfde meemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij misbruik.
Kinderen zijn kwetsbaar, omdat ze veel minder in staat zijn dan volwassenen om zich te verdedigen tegen een slechte behandeling. Ze zijn afhankelijk.
Artikel 3.1: Het VRK stelt dat het belang van het kind altijd een eerste overweging moet zijn, dit wordt ook wel het belangprincipe genoemd.
Andere verdragen (bijvoorbeeld the Children Act, 1989) hebben het ook wel over het beste voor het kind . Moeilijkheden hiervan:
Wat is het beste? Er zijn vaak veel complexe variabelen: het aantal opties, de waarde van de opties, de mogelijke uitkomsten enz.
Wat het beste is voor het kind is geen feitelijke, maar een morele kwestie. Er zijn veel verschillende meningen over mogelijk. Twee culturen kunnen het bijvoorbeeld totaal oneens zijn over het recht op onderwijs voor kinderen. Zijn ze het wel over eens dat kinderen hier recht op hebben, dan kan de mening over hoe onderwijs het beste gegeven kan worden nog sterk verschillen.
Moreel relativisme: wat cultuur A denkt dat het beste is voor elk kind, is niet hetzelfde als wat cultuur B denkt dat het beste is voor elk kind en zowel cultuur A als B hebben gelijk dat ze zo denken.
Het VRK is universeel, maar er moet rekening worden gehouden met verschillen tussen culturen. Voor sommige samenlevingen, overwegend plattelandsgebieden en arme gebieden, is het praktisch gezien bijna niet mogelijk om de rechten toe passen.
Artikel 12.1: Het VRK stelt dat een kind zijn/haar eigen mening moet kunnen uiten. Het kind heeft een stem die gehoord moet worden. Hoe dichter het kind bij de status volwassene komt, hoe serieuzer de mening genomen moet worden.
Aan dit recht zijn twee voorwaarden verbonden:
Capaciteit: het kind moet in staat zijn om zijn/haar mening te uiten over alle zaken die van invloed zijn op hem/haar.
Weging: hoeveel de mening van kinderen meetelt, is in verhouding met hun leeftijd en vooral ‘volwassenheid’. Verzorgers van kinderen moeten erkennen dat kinderen van verschillende leeftijden verschillende vaardigheden hebben om te begrijpen wat er speelt in hun leven.
Volwassenen behouden de uiteindelijke autoriteit over kinderen. Dit blijkt in twee opzichten:
Ze zijn gemachtigd om vast te stellen wat het beste is voor het kind en te handelen in het belang van het kind.
Wanneer de wet voorschrijft dat er waarde moet worden gehecht aan de mening van kinderen, zijn het de volwassenen die bepalen hoe zwaar deze mening meetelt.
Hoe moeten we de meningen van een kind laten meewegen?
Het Gillick vonnis in Engeland en latere rechterlijke vonnissen hebben gebruik gemaakt van een vrij strenge test (de Gillick test van bekwaamheid) om de ‘volwassenheid’ van een kind te meten. Het kind moet voldoende begrip en intelligentie hebben om de aard van een handeling en de uitkomsten of gevolgen ervan te begrijpen (Scarman).
Artikel 3.1 is in essentie paternalistisch. Dat wil zeggen dat de volwassene beslissingen neemt voor/over het kind. Het artikel deelt dit kenmerk met andere artikelen die gezien kunnen worden als ‘beschermend’.
Artikel 12.1 daarentegen is anti-paternalistisch en geeft het kind een eigen stem. Dit kenmerk komt overeen met andere artikelen die gezien kunnen worden als ‘participerend’.
Relaties tussen artikel 3.1 en 12.1:
Als wat het kind zegt dat er moet gebeuren het tegenovergestelde is van zijn/haar eigen belang, dan wil dit niet zeggen dat het kind niet de volwassenheid heeft om voor zichzelf te beslissen. Een kind kan bijvoorbeeld geen operatie willen, terwijl een operatie wel van groot belang is voor hem/haar. Het kan zijn dat het kind dan wel in staat is om eigen keuzes te maken, maar simpelweg een slechte keuze maakt.
Wat volgens een kind in zijn/haar belang is, hoeft niet daadwerkelijk het beste te zijn. Wat een kind zegt gaat over wensen, angsten, overtuigingen, hoop en verplichtingen, niet over feiten. Een ander belangrijk punt is ‘beperking van goedkeuring’: het idee dat je leven alleen beter wordt als het wordt geleid door waarden waar je zelf achter staat. Het kan een averechts effect hebben al je een persoon iets laat doen om zijn/haar leven beter te maken, terwijl de persoon hier zelf niet achter staat.
Hoofdstuk 5. Bevrijding of bewaking?
Bevrijding van kinderen
Begin jaren ’70 was er een groot aantal manifesten dat verkondigde dat er een dringende behoefte was voor kinderen om bevrijd te worden. De twee belangrijkste teksten waren Birthrights (Richard Farson, 1974) en Escape from Childhood (John Holt, 1974). De bevrijding van kinderen werd gezien als een belangrijk deel van de emancipatie van de mensheid als geheel. Kinderen werden gezien als één van de meest onderdrukte groepen van de Westerse maatschappij, samen met vrouwen, het proletariaat en mensen met een donkere huidskleur.
In de jaren ’60 ontstonden er bewegingen die zich verzetten tegen de onderdrukking binnen Westerse naties. Het gezin werd gezien als een instelling waarin niet alleen vrouwen, maar ook kinderen onderdrukt werden. School werd gezien als een instelling waarin ideologieën over eerbied voor autoriteit en hiërarchie werden overgebracht op de jeugd.
Belangrijke stellingen van deze kinder-liberationisten:
Het moderne scheiden van de wereld van volwassenen en kinderen is een onterechte en onderdrukkende discriminatie.
Deze scheiding gaat gepaard met en wordt versterkt door een onjuiste ideologie van ‘kinderlijkheid’.
Kinderen hebben recht op dezelfde rechten en privileges als volwassenen.
Farson en Holt maken onderscheid tussen de soorten rechten die kunnen worden toegekend aan kinderen. Er zijn rechten die kinderen een bepaalde behandeling bieden, zoals recht op educatie, gezondheidszorg en bescherming tegen geweld. Deze rechten vereisen niets van het kind zelf. Aan de andere kant zijn er de rechten die kinderen zelf kunnen uitoefenen als ze dat willen, bijvoorbeeld het recht om te stemmen of te werken. Het belangrijkste hierbij is vrijheid. Kinder-liberationisten erkennen dat het eerste soort rechten al aan kinderen wordt toegekend, maar Farson betoogt dat dit een manier is om kinderen zelf te beschermen, niet hun rechten.
Volgens Farson en Holt behandelt de huidige wet kinderen slechter dan volwassenen. Niet alleen doordat kinderen niet dezelfde rechten hebben, maar ook doordat het extra lasten voor hen met zich meebrengt. Iets kan bij een kind bijvoorbeeld als een misdaad worden gezien, terwijl dit bij volwassenen niet het geval is. Alle rechten van volwassenen zouden van toepassing moeten zijn op alle kinderen. Farson en Holt hebben twee basisstrategieën om deze extreme positie te ondersteunen.
Ten eerste doen ze een beroep op het feit dat leeftijd een arbitrair (‘naar keuze’) criteria is voor het wel of niet bezitten van rechten. Het zou gezien kunnen worden als (leeftijds)discriminatie. Echter, het verschil tussen kind en volwassene wordt niet alleen gebaseerd op leeftijd, maar ook op competenties. Farson en Holt leken dit te erkennen. Daarom richt hun kritiek zich vooral op het tweede punt.
Ze doen een aanval op de ‘incompetentie stelling’. Deze stelling houdt in dat kinderen terecht worden uitgesloten van rechten, omdat ze in bepaalde opzichten nog geen vermogens hebben. Soms is competentie volgens hen niet het probleem. Farson beweert bijvoorbeeld dat kinderen het recht zouden moeten hebben om te stemmen, omdat ze simpelweg leden van de maatschappij zijn die worden beïnvloed door de gekozen regering. Maar zelfs als competentie wel het probleem is, dan is het niet eerlijk om aan te nemen dat competentie direct gerelateerd is aan leeftijd. Volwassenen kunnen op bepaalde gebieden net zo goed nog onbekwaam zijn.
De essentie van het betoog van de kinder-liberationisten, is dat het fout is om kinderen als incompetent te bestempelen, zelfs als een bepaalde vaardigheid terecht een cruciaal criterium is voor het krijgen van bepaalde volwassen rechten.
Volgens Holt en Farson is de onschuld en incompetentie van kinderen geen biologisch feit, maar iets waar volwassenen behoefte aan hebben, een ideologische constructie. Volwassenen willen bijvoorbeeld dat een kind hulpeloos is, zodat ze het kunnen helpen.
Deze ideologie is zelf-bevestigend: kinderen worden verondersteld niet in staat te zijn tot het maken van keuzes voor zichzelf en daarom wordt de kans om te laten zien dat ze dit wel zouden kunnen hen ontzegd.
Problemen met de stelling van de liberationisten: de argumenten zijn niet duidelijk in overeenstemming met elkaar en zijn niet goed onderbouwd.
Soms gebruikt men het argument dat de overwegingen die gemaakt worden bij het toekennen van rechten voor volwassenen ook op kinderen van toepassing zijn. Soms gebruikt men juist het argument dat kinderen een bepaald recht moeten hebben, net als volwassen, om redenen die te maken hebben met hun kind-zijn.
Rechten zouden moeten gelden voor elk jong kind dat geen baby meer is. Een baby is namelijk duidelijk nog onvermogend. Maar waar moet de grens getrokken worden tussen baby en jong kind?
Zelfbeschikking wordt gezien als fundamenteel recht van alle kinderen. Het is echter duidelijk dat erg jonge kinderen niet gelijk zijn aan anderen in hun recht om zelf alles te bepalen.
Howard Cohen, een moderne liberationist, erkent dat het toekennen van rechten aan kinderen te maken heeft met hun capaciteiten of het gebrek daaraan. Hij zegt echter ook dat kinderen capaciteiten van anderen kunnen ‘lenen’ om hun rechten veilig te stellen, anderen maken dan keuzes voor het kind om te zorgen dat zijn/haar rechten worden nageleefd.
Andere problemen met de stelling van de liberationisten:
Iemand kan een recht willen hebben, maar het niet zelf willen uitvoeren. Een kind van wie de verzorger zorgt dat de rechten nageleefd worden is hier een voorbeeld van.
Het is waarschijnlijk dat kinderen geen interesse hebben in het uitoefenen van de rechten die hen worden aangeboden.
Wel interesse hebben in het uitoefenen van een recht betekent niet dat een kind hier ook toe in staat is.
De verzorgers-stelling (caretaker thesis)
Volgens Farson is het recht tot zelfbeschikking de kern van de bevrijding van kinderen.
Hier tegenover staat de verzorgers-stelling. Deze stelling geeft aan waarom kinderen niet zelfstandig beslissingen zouden moeten nemen en hoe hun vertegenwoordigers (o.a. verzorgers) begeleid zouden moeten worden bij het maken van keuzes voor hen. Zelfbeschikking is te belangrijk om aan kinderen zelf overgelaten te worden.
Een invloedrijke aanname van de moderne liberale filosofie is dat alle volwassenen in staat zijn tot het nemen van rationele, zelfstandige beslissingen.
Individuen weten het beste wat voor hen is. Je gedragen naar de veronderstelling dat anderen het beter weten, leidt waarschijnlijk tot slechtere uitkomsten (John Stuart Mill).
Als mensen zelf geen rationele keuzes kunnen maken, zoals zwaar gehandicapten of mensen met hersenschade, dan zijn anderen gerechtvaardigd om dit voor hen te doen.
Dit wordt ook wel aangeduid met paternalisme.
Ook voor kinderen mag dit gedaan worden: zij hebben nog niet voldoende cognitieve
vaardigheden en zijn vatbaar voor emotionele instabiliteit, waardoor hun beslissingen impulsief en variërend kunnen zijn.
Een volwassene neemt een beslissing voor een andere volwassene zoals diegene dat zelf had gedaan als hij/zij daartoe in staat was geweest. Bij een kind is er een verschil: wat de volwassene kiest, heeft ook invloed op hoe het kind later zal zijn. De volwassene moet dus ook rekening houden met hoe het kind in de toekomst zal zijn als volwassene.
Laura Purdy verdedigt een specifieke versie van de verzorgers-stelling. Zij gelooft dat het toekennen van zelfbeschikkingsrechten aan kinderen hun ontwikkeling tot volwassenen die eigen keuzes kunnen maken bederft. Kinderen en volwassenen gelijke rechten geven is slecht voor zowel het kind zelf als voor de volwassene tot wie het kind zich zal ontwikkelen. De aanname hierbij is dat kinderen zich niet spontaan ontwikkelen, maar dat ze moeten worden verzorgd en gesteund in hun ontwikkeling.
Problemen met de verzorgers-stelling:
Kinderen worden als één groep gezien bij het ontzeggen van het zelfbeschikkingsrecht, terwijl elk geval individueel zou moeten worden beschouwd.
De stelling geeft aan dat volwassenen ook wel foute keuzes maken en dat dit niet erg is. Waarom zouden kinderen niet dezelfde vrijheid mogen hebben om fouten te maken?
Het belang van het kind als ‘toekomstige volwassene’ moet altijd beschermd worden, maar het is onduidelijk hoe dit precies moet gebeuren.
Zelf-rechtvaardigend paternalisme: paternalisme dat mensen zo verandert dat ze het goedkeuren dat een ander de keuze maakt.
Volgens de vertegenwoordigersstelling kan een kind alleen zelfbeschikkingsrechten verwerven als deze hem nu ontzegd worden. Een kind moet bepaalde cognitieve vaardigheden en kennis hebben verworven. Bovendien moet het weten welke keuzes het kan maken in zijn/haar latere leven (recht op een ‘open toekomst’, Feinberg).
Klassieke liberale opvoeding: flexibel, tolerant voor verschillende levensstijlen, humanistisch.
Klassieke onliberale opvoeding: inflexibel, onveranderlijke opvattingen (dogma’s).
Er zijn wat problemen met betrekking tot het doel van iemand opvoeden tot een zelfstandige volwassene:
Je hebt altijd te maken met iemands karakter, aanleg en kijk op het leven.
Een zelfstandig persoon moet over een bepaald soort karakter beschikken. Het moet iemand zijn die belang hecht aan waarden, die vastberaden is bij elke verbintenis die hij/zij aangaat en die in staat is achter zijn/haar eigen waarden te staan.
Het zou verkeerd zijn om een ongenuanceerd contrast te schetsen tussen een liberale opvoeding die het kind voorbereid op een ‘open toekomst’, en een traditionele opvoeding die het kind een enkel ideaal bijbrengt.
Cultuur en traditie hebben invloed.
Als aangeboren talent wordt ontwikkeld, kan dit ten koste gaan van andere potenties van het kind die niet aan het licht zijn gekomen of minder worden ontwikkeld. Het maken van keuzes is nodig, maar geeft beperkingen.
Een goede vertegenwoordiger moet zich bewust zijn van de bijzondere aard van het kind en de ‘open toekomst’ van het kind veiligstellen.
Hoofdstuk 6. Willekeur en incompetentie
Willekeur
Volgens kinder-liberationisten zou het toekennen van rechten op basis van alleen de leeftijd oneerlijk zijn. Dit zou moreel gezien willekeurig en onrechtvaardig zijn.
Het wel of niet toekennen van rechten wordt niet alleen op leeftijd gebaseerd, maar op basis van de veronderstelde relatie tussen leeftijd en bepaalde vaardigheden.
‘Willekeur van een bepaalde leeftijd’
Met de ‘willekeur van een bepaalde leeftijd’ wordt bedoeld dat iemand van de ene op de andere dag plotseling bepaalde rechten verwerft als gevolg van een andere leeftijd. Vanaf de dag dat iemand 18 wordt, heeft hij/zij bijvoorbeeld opeens stemrecht. Er wordt een grenslijn getrokken. Vooral als de maatschappij een rechtssysteem heeft ontwikkeld is dit nodig. Volgens ontwikkelingstheorieën zijn er verschillende stadia te onderscheiden in de ontwikkeling van een mens, met in elk stadium kenmerkende kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen. Vanuit deze visie is het meer begrijpelijk dat de menselijke groei in verschillende denkbeeldige perioden wordt verdeeld voor het toekennen van rechten.
‘Onbetrouwbaarheid van correlatie naar leeftijd’
De term ‘willekeur van een bepaalde leeftijd’ moet onderscheiden blijven van een ander kritiekpunt, namelijk de ‘onbetrouwbaarheid van correlatie naar leeftijd’. Iemand van 17,5 jaar oud kan bijvoorbeeld competenties hebben die een persoon van 18,5 jaar oud (nog) niet heeft. Het gebruik van de 18-jarige leeftijd als overgangspunt is dan dus oneerlijk.
Het is belangrijk om de competenties die vereist zijn voor een bepaald recht te specificeren.
‘Voorkeur voor een competentietest’
Tot slot is er nog de ‘voorkeur voor een competentietest’. Competentie of incompetentie is relevanter voor het wel of niet bezitten van rechten dan leeftijd. Het zou dus eerlijker zijn als rechten zouden worden toegekend als iemand bepaalde competenties laat zien, dan wanneer iemand een bepaalde leeftijd heeft bereikt. De betreffende competentie zou moeten worden gemeten door middel van een geschikte test. Het gebruik van een competentietest mag geen grotere nadelen hebben dan het gebruik van leeftijd als criterium. In dit opzicht slaagt de competentietest niet:
Het is waarschijnlijk onbetaalbaar en moeilijk om de test toe te passen op alle gebieden of competenties die van belang zijn.
Er is een groot risico op corruptie, uitbuiting, bedrog en machtsmisbruik, vooral als de beloning hoog is als je de test haalt.
Over leeftijd kan er een objectieve overeenstemming zijn. Over competenties is dat niet het geval. Ook zijn competentietesten vatbaar voor culturele bias (vertekening).
Het gebruik van leeftijd als criterium veroorzaakt stabiele verwachtingen van mensen. Ze weten precies wanneer ze in aanmerking komen voor een bepaald recht. Het kan verontrustend zijn om niet te weten of en wanneer je een bepaald recht zult krijgen.
Incompetentie
Kinder-liberationisten menen dat kinderen onterecht worden beroofd van hun rechten, omdat ten onrechte wordt gedacht dat kinderen incompetent zijn.
Aanhangers van de verzorgers-stelling menen dat kinderen incompetent zijn en dat ze uiteindelijk competent zullen worden als rechten hen nu ontzegd worden.
C-A rechten zijn volgens Feinberg rechten voor zowel volwassenen als kinderen. Veel schrijvers die schrijven over kinderrechten denken dat deze rechten alleen welzijnsrechten omvatten, geen vrijheidsrechten. De gedachte hierachter is dat een recht een belangrijke waarde voor ons moet hebben. Als kinderen nog geen keuzes kunnen maken, dan is het maken van keuzes niet iets wat waarde voor hen heeft. Daarom zouden ze geen vrijheidsrechten moeten hebben.
We kunnen echter ook belangen hebben die we (nog) niet erkennen. Een kind heeft baat bij goed onderwijs, ook al denkt het zelf nog van niet.
De discussie over of kinderen zelfbeschikkingsrechten zouden moeten hebben én uitoefenen richt zich op in hoeverre kinderen in staat worden geacht deze rechten uit te oefenen.
Volgens de liberale visie zijn normale, geestelijk gezonde volwassenen in staat om verstandige keuzes te maken over hun leven, ook wel rationele zelfstandigheid genoemd, terwijl kinderen deze capaciteit missen. Rationele autonomie bevat in elk geval drie componenten: rationaliteit, volwassenheid/rijpheid en onafhankelijkheid.
Rationaliteit
Rationaliteit kan worden gedefinieerd als het vormen van over het algemeen betrouwbare opvattingen over iemands omgeving, het hebben van relatief stabiele wensen en te kiezen (op grond van deze opvattingen en wensen) tussen verschillende mogelijke handelingen. Piaget suggereerde dat alle kinderen cognitieve competenties zouden ontwikkelen volgens een universele volgorde. Deze opvatting werd echter bekritiseerd op grond van twee zaken:
Zijn ideaal van volwassen cognitieve competentie was vooral gebaseerd op de ideeën en principes van de Westerse samenleving.
Sommige vaardigheden beheersten kinderen al veel eerder dan dat Piaget voorspelde.
Vanaf hun geboorte willen mensen betekenis geven aan de dingen die ze in de wereld zien en er doelbewust controle over hebben. In dat opzicht zijn kinderen even rationeel als volwassenen. Maar als het gaat om kennis en ervaring is het duidelijk dat kinderen minder competent zijn dan volwassenen.
Rijpheid/volwassenheid
J.S. Mill ziet volwassenen als emotioneel stabiel, met relatief onveranderlijke wensen en duidelijke plannen voor hun leven. Kinderen ziet hij als instabiel wat temperament, emoties en wensen betreft, ze zijn vatbaar voor plotselinge veranderingen hierin.
Onafhankelijkheid
Volgens Immanuel Kant bereikten kinderen meerderjarigheid met het bereiken van het vermogen tot zelfbehoud.
Het sterkste gevoel van onafhankelijkheid wordt bereikt door zelfvoorziening: jezelf kunnen verzorgen door te zorgen voor eten, kleding en onderdak. Op de meeste samenlevingen is dit niet van toepassing, omdat iedereen economisch gezien afhankelijk is van anderen.
Een bredere interpretatie is dat mensen onafhankelijk zijn als ze de bronnen hebben om te kunnen handelen naar hun eigen keuzes.
Tot slot kan onafhankelijkheid ook gezien worden als het hebben van een eigen mening en gedachten. Je weet wat je wil en maakt je eigen keuzes zonder het voorbeeld van anderen te volgen.
Hoe we over kinderen denken heeft invloed op hoe we ons gedragen tegenover ze en andersom. Twee argumenten van de kinder-liberationisten zijn relevant hierbij:
Een ideologische veronderstelling van ‘kinderlijkheid’ bij kinderen is een kenmerk van de moderne opvatting over de kindertijd. We zien kinderen als onbekwaam en zijn niet geneigd om te denken dat kinderen meer competent zijn dan dat we vermoeden.
De moderne veronderstelling over de incompetentie van kinderen is zelf-bevestigend. Omdat aangenomen wordt dat kinderen iets niet kunnen, krijgen ze ook niet de kans om te laten zien dat ze het wél kunnen. Het zou kunnen zijn dat een vaardigheid alleen verworven kan worden door middel van het oefenen van een bepaalde activiteit. Als volwassenen niet toestaan dat het kind deze activiteit doet, omdat ze denken dat het kind het niet kan, dan zal het kind de vaardigheid ook niet verwerven.
Onder invloed van de Westerse liberale filosofie zijn we gaan denken over volwassenen als zelfbewust, behoedzaam en strevend naar hun doelen op een rationele manier. Grote nadruk ligt op overleg, reflectie en bewustzijn van je doelen. We moeten in staat zijn om onze eigen keuzes te maken, omdat en voor zover we weten wat we met ons leven doen, waarom we dat doen en hoe we dat moeten doorzetten.
Dit model is onderworpen aan kritiek: mensen zijn sociale, biologische en historische wezens die zo gevormd zijn door omstandigheden die buiten hun controle liggen. Ook lijkt dit model moeilijke competentiecriteria op te leggen voor het uitoefenen van bepaalde zelfbeschikkingsrechten.
Hoofdstuk 7. Kinderen: stemrecht en seksuele keuze
Het stemrecht
In een democratie is stemrecht het belangrijkste kenmerk van burgerschap. Veel politieke wetenschappers en theoretici hebben gewezen op de beperkte bruikbaarheid van het stemmen. Daar waar een meerderheid overheerst, heeft de minderheid namelijk nauwelijks tot geen invloed.
De centrale vraag is of de redenen om volwassenen stemrecht toe te kennen zodanig zijn dat kinderen terecht dit stemrecht ontzegd kan worden. Verdedigers van de huidige situatie (dat kinderen geen stemrecht hebben) wijzen op de competentie die vereist is om te stemmen en die volwassenen wel bezitten, maar kinderen niet. De competentie die hiermee bedoeld wordt is de capaciteit om rationele beslissingen te maken over partijen aan de hand van beschikbare informatie hierover.
Tegenstanders van de huidige situatie wijzen op het fundamentele principe van democratie, namelijk dat iedereen die belang heeft bij en beïnvloed wordt door de wetten van een land het recht hebben om deel te nemen aan de verkiezingen.
Echter:
Behalve kinderen zijn er nog ontzettend veel andere groepen die beïnvloed worden door de wetten, maar die niet het recht hebben om te stemmen. Bijvoorbeeld buitenlanders die slechts tijdelijk in een ander land wonen, foetussen en zelfs dieren.
Bij het stemmen wordt aangenomen dat iemand zijn/haar eigen belangen wil en kan beschermen of verbeteren. Daarvoor is nodig dat je weet wat je belangen zijn en welke partij hier het meeste rekening mee houdt. Kinderen moeten hiertoe in staat zijn voordat ze het stemrecht verdienen.
Er is een verschil tussen beïnvloed worden door de wet of onderworpen worden aan de wet. Erdoor beïnvloed worden betekent dat je slechter of beter af bent met een bepaalde wet. Eraan onderworpen worden betekent dat je zelf verantwoordelijk gesteld kan worden voor je acties en gestraft kan worden voor misdaden.
Kinderen onder de leeftijd van wettelijke aansprakelijkheid worden wel door de wet beïnvloed, maar er niet aan onderworpen.
De vaardigheid die vereist is voor een kiezer is minimale rationaliteit en hiermee het maken van een keuze tussen verschillende alternatieven.
Onderzoek toont aan dat veel jonge mensen geïnteresseerd zijn in de politiek en graag hun mening willen geven over de zaken die hen beïnvloeden. Ook nemen veel jonge mensen die nog geen stemrecht hebben deel aan allerlei politieke activiteiten, zoals demonstraties en campagnes.
Een ideale kiezer bekijkt de relevante kwesties vanuit verschillende perspectieven en kiest wat het beste is voor de gehele gemeenschap, niet alleen voor hem- of haarzelf. Wat hierbij is vereist, is niet alleen minimale rationaliteit, maar ook intelligentie en kennis.
Een goede kiezer moet ook verantwoordelijkheid en een zekere volwassenheid bezitten en laat zich niet beïnvloeden door anderen. Hij/zij moet altijd stemmen op grond van de principes, niet op grond van irrelevante factoren zoals het uiterlijk van een kandidaat.
De volwassenheid, gekenmerkt door bijvoorbeeld de leeftijd van 18 jaar, wordt gezien als drempelwaarde voor bovenstaande vaardigheden. Voorstanders van het stemrecht voor kinderen kunnen echter meteen wijzen op de onverantwoordelijkheid en onvolwassenheid van volwassenen bij het stemmen. Mensen kijken bijvoorbeeld naar het uiterlijk van de kandidaten of naar wie er bovenaan de lijst staat.
Volgens Plato en Aristoteles zou het in principe het beste zijn om de macht te geven aan degenen die hier het best voor uitgerust zijn. Maar hoe bepaal je wie het best kan regeren? Bovendien is er het risico op corruptie en machtsmisbruik. Een volwaardige democratie kan gezien worden als de beste optie bij het kiezen van een regering.
Zijn kinderen net zo competent als volwassenen als het gaat om minimum rationaliteit bij het stemmen?
In een wetenschappelijke studie naar de mogelijkheden van schoolkinderen om politieke kwesties te begrijpen (Olive Stevens, 1982), wordt gesuggereerd dat tieners in staat zijn om te stemmen.
De veronderstelling dat tieners zouden kunnen en moeten stemmen, zou leiden tot veranderingen. Onderwijs over democratie en regering zou een prioriteit worden, misschien zelfs al op basisscholen.
Volgens de liberationisten worden kinderen pas bedreven democraten die doordachte keuzes kunnen maken, als ze hiertoe in staat worden geacht vanaf het vroegst haalbare moment.
Educatie zou kinderen moeten voorbereiden op het uiteindelijke uitoefenen van de democratische rechten die hen gegeven worden. Aan hen moet geleerd worden wat de belangrijkste politieke concepten (democratie, autoriteit, wetten) inhouden en ze moeten de belangrijkste kenmerken en waarden van de samenleving kennen.
Er zijn andere mogelijkheden voor kinderen om toch inspraak te hebben:
Democratische beslissingen kunnen ook genomen worden op bijvoorbeeld scholen of in gezinnen.
Kinderparlementen: deze hebben plaats gevonden in veel landen met steun van de nationale overheid en internationale organisaties zoals UNICEF. Kinderen kunnen in deze parlementen hun visie geven op bepaalde zaken.
Het recht op seksuele keuze
In het geval van seksuele keuze houdt het zelfbeschikkingsrecht in dat iemand in staat moet zijn zichzelf seksueel te uiten en zelf te kiezen met wie, wanneer en hoe.
Het ontdekken en voorkomen van seksueel misbruik van kinderen is iets om je dringend zorgen over te maken. Het belangrijkste aspect van het zelfbeschikkingsrecht als het gaat om seksuele keuze is het wel of niet toestaan van seksuele handelingen. Een kind kan dit nog niet, omdat het niet weet wat het inhoudt. Kennis over seksuele handelingen moet nog aangeleerd worden.
Er is veel onenigheid over hoe en wat we kinderen hierover moeten leren. Deze onenigheid kan deels worden toegeschreven aan het bestaan van verschillende religieuze opvattingen.
Mensen zijn bang dat kinderen te vroeg beginnen met seksuele activiteiten als ze op jonge leeftijd al seksuele voorlichting krijgen. Het is echter niet zo dat seksuele voorlichting alleen gegeven moet worden als kinderen daadwerkelijk klaar zijn voor het hebben van geslachtsgemeenschap. Hier zijn drie redenen voor:
Het vermogen om seksuele informatie te begrijpen en te verwerken heeft te maken met de algemene cognitieve ontwikkeling, niet met de mate van seksuele bereidheid.
Kinderen uiten zelf de wens om te worden geïnformeerd. Vanaf jonge leeftijd zijn kinderen al op zoek naar antwoorden op seksuele vragen.
Ouders houden vaak informatie over het onderwerp achter voor kinderen. Kinderen hebben door dat de werkelijkheid verzwegen wordt en denken hierdoor dat geslachtsgemeenschap iets is om je schuldig over te voelen.
Duidelijke seksuele voorlichting kan een rol spelen bij de preventie van seksueel misbruik van kinderen. De voorlichting moet worden gegeven in de context van relaties en fundamentele kernwaarden.
Mogen kinderen zich bezighouden met seksuele activiteit als ze dit kunnen en weten waar ze mee bezig zijn? Deze vraag is vooral belangrijk in de puberteit, wanneer individuen fysiek in staat zijn tot geslachtelijke voortplanting.
Jongens en meisjes komen tegenwoordig eerder in de puberteit dan vroeger.
Pre-puberale kinderen zijn volgens Freud seksuele wezens. Echter:
De seksualiteit van jonge kinderen mag niet worden opgevat in termen die geassocieerd worden met gedrag van volwassenen.
Volgens Freud was er ook een ‘latente periode’ die duurde vanaf 5 jaar tot aan de puberteit. In deze periode zou er sprake zijn van verminderde seksuele activiteit en seksuele energie zou worden omgezet in genegenheid.
De huidige visie is dat kinderen, voor een significante periode, non-seksuele wezens zijn.
Om in te stemmen met het hebben van geslachtsgemeenschap moet iemand weten wat het inhoudt en er fysiek toe in staat zijn. Een andere voorwaarde is dat iemand voldoende gevorderd is in de ‘volwassenheid van vermogens’ (J.S. Mill). Dit houdt in: een zekere mate van cognitieve ontwikkeling hebben en weloverwogen beslissingen kunnen maken.
Naast de genoemde aspecten zijn er ook nog andere overwegingen die gemaakt moeten worden bij het vaststellen van de leeftijd van seksuele meerderjarigheid. Eén ervan is consistentie: de redenen die worden gegeven bij het vaststellen van deze leeftijd, moeten samenhangen met redenen die worden gegeven voor meerderjarigheid op andere gebieden (bijvoorbeeld alcoholgebruik en het recht om te trouwen). Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat seksuele activiteit bestaat uit veel verschillende vormen.
Een groot probleem zijn seksuele handelingen tussen een volwassene en een kind. Zelfs als het vrijwillig gebeurt wordt dit niet geaccepteerd. Het leeftijdsverschil, en daarmee het verschil in ervaring, macht en status, zorgt ervoor dat de volwassene het kind kan misbruiken en van het kind profiteert.
In Nederland komt er een vervolging als geslachtsgemeenschap tussen kinderen van 12 tot 16 jaar wordt aangeklaagd door één van beide partijen, een ouder of een kinderwelzijnsorganisatie.
Hoofdstuk 8. De misstanden van kinderrechten
Er wordt de aanname gedaan dat het al dan niet toekennen van rechten de enige of beste manier is waarop de situatie van kinderen kan worden geanalyseerd en beoordeeld. Deze aanname komt voort uit het praten in termen van rechten in huidige morele en politieke discussies, bijvoorbeeld als het gaat om abortus.
Kritiekpunten wat betreft rechten van kinderen:
Rechten hebben een alles-of-niets karakter. Dit verscherpt de scheiding tussen volwassenheid en kindertijd.
Praten in termen van rechten is moreel verarmd en verwaarloost een alternatieve ethische kijk op de wereld, namelijk dat de liefdevolle, wederzijdse afhankelijkheidsrelatie tussen ouder en kind van uitzonderlijk belang is.
Het toeschrijven van rechten aan kinderen berust op een misverstand over zowel rechten als over de aard van het kind.
1. Rechten zijn alles-of-niets
De bewering dat rechten alles-of-niets zijn is een manier om een aantal zorgen te uiten over het gebruik van rechten. Deze beweringen zijn echter niet helemaal juist:
‘Als iemand een recht niet heeft, dan heeft iemand anders het in plaats daarvan.’
Echter, rechten zijn niet hetzelfde als materieel bezit dat aan iemand anders doorgegeven kan worden. Als een kind een recht niet heeft, betekent dit niet dat het overblijft voor een volwassene. Als een kind bijvoorbeeld geen stemrecht heeft, betekent dit niet dat er een stemrecht ‘over’ is voor iemand anders.
‘Als rechten botsen, dan betekent het toeschrijven van een recht aan de ene persoon de ontzegging van een recht aan de andere persoon.’ Echter, je kunt niet spreken van de kinderrechten versus de volwassenenrechten waarbij het ene recht het andere recht uitsluit. Soms is het wel het geval dat botsende rechten elkaar uitsluiten, bijvoorbeeld het recht van ouders om hun kind op te voeden zoals zij denken dat juist is versus het recht van het kind om zijn of haar eigen leven te leiden.
‘Iemand bezit alle rechten die een volwassene normaal gesproken heeft, of geen enkel recht.’ Kinderen bezitten niet alle rechten die een volwassene heeft, maar zowel de kinder-liberationisten als verdedigers van de verzorgers-stelling zijn het erover eens dat een kind welzijnsrechten heeft.
‘Een recht heb je of helemaal wel, of helemaal niet. Gedeeltelijk is niet mogelijk.’
Het is waar dat je een recht wel of niet hebt. Rechten kunnen echter wel variëren in betekenis. Bijvoorbeeld het stemrecht: alleen leden van partijen kunnen hun leider kiezen en alleen leden van een wetgevende macht kunnen de uitvoerende macht kiezen. 16-jarigen kunnen in bepaalde gevallen wel trouwen, maar alleen met toestemming van hun ouders.
‘Morele zorgen worden geuit in termen van rechten, of worden niet erkend als een morele zorg.’ Mensen maken zich zorgen dat er te eenzijdig een beroep wordt gedaan op rechten bij morele beoordelingen. Men kan ten onrechte denken dat alles is gezegd over morele relevantie als de rechten gespecificeerd zijn. Rechten kunnen echter op verschillende manieren worden uitgeoefend. Een recht schrijft een minimumstandaard voor. Als kinderen rechten hebben, dan kunnen we nog steeds meer doen voor het kind dan wat er van ons vereist wordt. Als kinderen geen rechten hebben, dan betekent dit niet dat we moreel niet verplicht zijn om hen goed te behandelen.
‘Mensen hebben zelfbeschikkingsrechten of niet.’
Echter, de keuzes die gemaakt worden door mensen zonder zelfbeschikkingsrechten, zoals kinderen of zwaar gehandicapten, hebben wel waarde. Er wordt rekening mee gehouden als een ander de keuze voor hen maakt. Hoe meer competent iemand geacht wordt, hoe grotere waarde er wordt gehecht aan zijn/haar eigen keuze.
Kortom, rechten zijn niet alles-of-niets op de manier zoals bovenstaande stellingen beweren. Dat sommige kinderen niet over alle rechten beschikken die volwassenen ook hebben, betekent niet dat ze helemaal niets hebben.
2. De ‘verarmde’ wereld van rechten
Verdedigers van de integratie van rechten in morele theorie beweren dat het zorgt voor een moreel betere wereld als mensen hun morele wensen kunnen uitdrukken in rechten. Zij maken onderscheid tussen twee werelden. De eerste is een wereld waarin de inwoners op natuurlijke wijze een aangename behandeling van elkaar kunnen verwachten. De tweede is een wereld waarin dit ook geldt, alleen komt de aangename behandeling van elkaar dan voort uit de rechten die iedereen bezit.
De verdedigers van rechten beweren dat de tweede de voorkeur heeft. In het bezit zijn van een recht betekent namelijk dat je in een positie bent waarin je over jezelf kan nadenken en over jezelf in relatie tot anderen, in positief opzicht. Geen rechten hebben betekent dat je afhankelijk bent van anderen.
Tegenover de verdedigers staan de critici van rechten, die negatief denken over de ‘rechtenwereld’. Zij laten zien dat er een contrast is. Rechten worden gerepresenteerd als deel van een algemene moraal waarin de maatschappij wordt gezien als een vereniging met onafhankelijke, zelfstandige en egoïstische individuen. Daarmee strijdig is het begrip van de maatschappij als iets waarbij de nadruk ligt op eenheid, onderlinge afhankelijkheid en affectieve banden.
Er zijn critici die de wereld van rechten kenmerken als ongunstig. Een wereld waarin mensen rechten nodig hebben om zichzelf te verzekeren van wederzijds gunstig gedrag is leeg en koud. Het is een wereld waarin mensen niet meer met elkaar verbonden zijn door affectieve banden.
Het gezin wordt vaak aangehaald als voorbeeld van een gemeenschap die de kenmerken heeft van een affectieve maatschappij. Een maatschappij kan echter niet op deze manier georganiseerd worden. Het zijn namelijk de kleine omvang van het gezin en de bijzondere relaties tussen gezinsleden die zorgen voor de sterke affectieve banden.
Critici van rechten voor kinderen beargumenteren dat gezinsrelaties gebaseerd kunnen zijn op wederzijdse genegenheid of op het bestaan van rechten en plichten, maar niet op allebei. De twee vormen sluiten elkaar dus uit en omdat er een voorkeur is voor wederzijdse genegenheid en liefde, zouden kinderen geen rechten moeten hebben.
Het bezitten van een recht betekent dat je in de positie bent om dit recht uit te oefenen en te doen gelden op het geschikte moment. In dit opzicht is het bezitten van rechten wél verenigbaar met liefde. Als het kind rechten heeft tegenover de ouders wil dit niet zeggen dat er vanuit wordt gegaan dat er geen ouderlijke liefde is. Rechten zijn alleen bedoeld om het kind zekerheid te geven op minimale zorg als deze liefde zou ontbreken.
Door sommigen is de aanname gedaan dat het goed genoeg is als liefde of genegenheid een relatie karakteriseert (in plaats van dat er ook nog rechten bij komen kijken). Echter, er zijn veel verdorven of verkeerde vormen van genegenheid, bijvoorbeeld bij kindermisbruik of wanneer je een verkeerd beeld van iemand hebt. Bovendien zijn (liefdes)relaties niet altijd wederkerig. Ouders zorgen wel voor het kind, maar niet andersom. Ook kan een relatie wel wederkerig, maar niet symmetrisch zijn: een ouder houdt van het kind, dat kwetsbaar en afhankelijk is. Een kind houdt van de ouder, die verzorging en bescherming biedt. Tot slot kunnen mensen ‘gevangen’ raken in affectieve relaties. Ze verliezen hun vrijheid.
3. Over kinderen spreken in termen van rechten is niet de juiste manier
Perfecte verplichtingen: wat we verplicht zijn en aan welke kinderen we dit verplicht zijn is volledige gespecificeerd. Het is bijvoorbeeld een perfecte verplichting om een kind niet te misbruiken.
Imperfecte verplichtingen: verplichtingen waarvan de bedoeling en omvang onduidelijk is. We hebben deze verplichtingen, maar kunnen deze niet toepassen op alle kinderen. Het is bijvoorbeeld onmogelijk om voor alle kinderen te zorgen. Ook is datgene wat we verplicht zijn aan een kind afhankelijk van de context. Als je bijvoorbeeld weet dat een kind misbruikt wordt, moet je er iets aan doen. Wat je er echter aan doet hangt af van de omstandigheden.
Rechten komen overeen met perfecte verplichtingen. Met imperfecte verplichtingen is dit echter niet het geval. Het uitvoeren van imperfecte verplichtingen gaat om hoe we voor kinderen zorgen. Niet alles wat ouders moreel gezien voor hun kinderen moeten doen is een wettelijke eis. Het is dan een fout om over kinderen te denken in termen van rechten.
O’Neill wil laten zien dat het ontzeggen van rechten aan kinderen niet verkeerd is. Volwassenen hebben nog steeds verplichtingen tegenover hen en de kindertijd is niet een blijvende status die gekenmerkt wordt door onderdrukking en discriminatie. Het is een fase waar iedereen doorheen gaat.
Hoofdstuk 9. Kinderen onder de wet
Kinderen bij de wetgeving
Wettelijke rechten geven kinderen een wettelijke status. Maar kinderen hebben ook op andere manieren een juridische status:
Er bestaan maatregelen voor kinderbescherming
Kinderen mogen verschijnen bij burgerlijke zaken, ze kunnen bijvoorbeeld iemand aanklagen voor contactbreuk.
Kinderen mogen getuige zijn in een rechtszaak.
Kinderen kunnen beschuldigd worden van het plegen van een strafbaar feit.
De centrale vraag is vanaf welke leeftijd een kind strafrechtelijke aansprakelijkheid heeft.
Van belang is consistentie. De vastgestelde leeftijd in een bepaalde wettelijke zaak, en de redenen die hiervoor worden gegeven, moeten overeen komen met de vastgestelde leeftijd in elke andere zaak. Ook moet de vastgestelde leeftijd overeenkomen met het verwachte competentieniveau van het kind.
Het vaststellen van een leeftijd wordt niet enkel en alleen bepaald door overwegingen over de capaciteit van het kind. Een andere zeer belangrijke factor is het belang van het kind en andere partijen. Als een kind van 10 bijvoorbeeld in staat is om te getuigen in een rechtszaak, moet er ook gekeken worden of dit niet schadelijk is voor het kind en welk belang de verdachte erbij heeft.
Een zaak die veel discussie losmaakte, was de Bulger-zaak (Verenigd Koninkrijk, 1993). Twee kinderen van 10 jaar oud ontvoerden de 2-jaar oude Jamie Bulger, sloegen hem dood en legden zijn lichaam op een treinspoor.
Er is een belangrijk onderscheid in hoe we de leeftijd van strafrechtelijke aansprakelijkheid kunnen opvatten. De eerste manier is als een leeftijd waarop het kind de capaciteit heeft om het verschil tussen goed en fout te begrijpen en hiernaar de handelen.
De tweede manier is als een leeftijd waarop kinderen mogen worden onderworpen aan bepaalde vormen van juridische processen.
Een rechtbank doet twee dingen:
Het doet een uitspraak over de waarheid. Heeft het kind deze daad begaan?
Het legt een passende straf op. Hoe moet het kind gestraft worden als het schuldig is?
Het ontdekken van de waarheid kan moeilijk zijn. Als het kind bijvoorbeeld geen verdachte is maar getuige, kan het geven van een getuigenis een zeer stressvolle ervaring zijn waarbij het kind moeite heeft alles juist en eerlijk te vertellen.
Centraal in de Westerse rechtsspraak staat het idee dat criminele aansprakelijkheid (straf mogen krijgen voor een misdaad) twee aspecten vereist met betrekking tot de misdaad:
De actus reus: het uitvoeren van een handeling die in wet als strafbaar feit wordt gezien.
De mens rea: de intentie, motivatie en houding van de verdachte.
Hele jonge kinderen worden in de Westerse wet gewoonlijk verondersteld doli incapax te zijn: niet in staat tot het plegen van een misdaad.
Kinderen die een misdaad plegen, moeten niet zo worden behandeld als een volwassene die dezelfde misdaad heeft gepleegd.
Argumenten voor deze stelling:
Het kind moet het verschil weten tussen goed en fout en hiernaar kunnen handelen. Het moet verantwoordelijkheid kunnen nemen voor zijn/haar eigen daden. Als dit niet het geval is, is het oneerlijk om het kind net zo te straffen als een volwassene.
Het kind een zware (gevangenis)straf geven, heeft veel grotere gevolgen voor de rest van zijn/haar leven dan dat het zou hebben voor een volwassene.
Het is gebleken dat de meeste kinderen die misdaden plegen uit slechte milieus komen, zelf slachtoffer zijn geweest van misbruik of mishandeling, of iemand hebben verloren die hen zeer dierbaar was. Het zou een dubbele straf zijn als ze dan zwaar gestraft worden voor hun misdaad.
Er zijn echter ook tegenargumenten die overwogen moeten worden:
Soms, bij gruwelijke misdaden, is het van publiekelijk belang om kinderen te onderwerpen aan een rechtszaak zoals bij volwassenen. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de Bulger-zaak.
Juist doordat kinderen geen verantwoordelijkheid tonen, is eenzelfde straf als bij volwassenen passend. Als iemand niet het verschil ziet tussen goed en fout en zich niet gedraagt, dan moet hem/haar dit verschil en juiste gedrag aangeleerd worden.
(Het is echter niet duidelijk dat dit de beste manier is om kinderen verantwoordelijkheid bij te brengen)
Welzijn versus rechtvaardigheid
Het welzijnsmodel richt zich op de behoeften van het kind en ziet deze als de bron van zijn/haar wandaden. Bij fouten moet het kind niet gestraft worden, maar behandeld. Er moet gezorgd worden voor eerherstel en hervorming van het kind.
Het rechtvaardigheidsmodel richt zich op de daden van het kind, waarbij wandaden gestraft moeten worden. Het kind moet gestraft worden, niet hervormd.
Het welzijnsmodel is in de afgelopen jaren in de Westerse rechtspraak vervangen door het rechtvaardigheidsmodel. Een verklaring hiervoor is de toenemende neiging om kinderen verantwoordelijk te houden voor hun daden.
Er moet echter onderscheid gemaakt worden tussen kinderen verantwoordelijk houden voor hun daden en kinderen aansprakelijk stellen in een juridisch proces en straffen.
Het welzijns- en rechtvaardigheidsmodel sluiten elkaar niet automatisch uit. Een rechtbank kan bijvoorbeeld een kind straf opleggen én bepalen er rekening moet worden gehouden met de behoeften van het kind.
Hoofdstuk 10. Dragen en opvoeden
Een recht om op te voeden
Verdragen van mensenrechten hebben een recht erkend voor volwassenen om een gezin te stichten. Er is geen algemeen recht op het hebben van kinderen. Als dit wel zo zou zijn, dan zou een stel dat onvruchtbaar is het recht hebben op kinderen van een ander. Als deze ouders toestaan dat hun kind geadopteerd wordt is dat mogelijk, maar anders natuurlijk niet.
Het recht om te dragen, is het recht op het doen ontstaan van een nieuw mensenleven.
Het recht om niet te dragen, is het recht op anticonceptie en abortus.
Mensen die geen kinderen kunnen krijgen, ervaren vaak een groot gevoel van verlies. Moeten we voor voorzieningen zorgen die deze mensen helpen om kinderen te krijgen?
Argumenten voor:
Onvruchtbaarheid zorgt voor groot mentaal leed. Mensen hulp bieden bij het krijgen van kinderen is veel effectiever dan het geven van psychische therapie.
Onvruchtbaarheid wordt wel gezien als een handicap. Volgens liberale egalitaire principes moeten mensen compensatie krijgen voor elke handicap waar ze zelf niets aan kunnen doen.
Bij deze argumenten wordt aangenomen dat iedereen een sterke kinderwens heeft. Dit is echter niet het geval.
Er zijn een aantal belangrijke redenen waarom mensen kinderen willen:
Verantwoordelijk zijn voor een nieuw menselijk wezen met een eigen waarde.
Het is een manier om de liefde voor elkaar concreet te maken.
Je wilt je wijden aan je eigen nakomelingen in plaats van aan die van anderen.
Bij het krijgen van een kind moet rekening worden gehouden met een aantal voorwaarden. Het kind moet bijvoorbeeld goede zorg kunnen krijgen.
Een moeilijke kwestie is wanneer een vrouw zwanger is en al weet dat het kindje zwaar gehandicapt ter wereld zal komen. Volgens liberale principes hebben volwassenen de vrijheid om te doen wat ze willen, zolang ze maar niemand schade berokkenen. In dit opzicht zouden ouders dan het recht hebben om het kind te krijgen. Aan de andere kant: is het goed dat twee volwassenen een kind ter wereld brengen dat waarschijnlijk een moeilijk en zwaar leven zal krijgen? Het recht om een kind te dragen wordt dan bekeken vanuit de stelling dat ouders alleen een kind tot leven mogen brengen waarvan ze zeker zijn dat het een minimaal menswaardig leven kan leiden.
Een tweede belangrijke factor is wat de gevolgen zijn voor de maatschappij. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van overbevolking en weinig voedselbronnen. Of wanneer een vrouw met een gevaarlijke en besmettelijke ziekte een kind krijgt, waarbij de ziekte automatisch is doorgegeven aan de foetus.
Ik draag dus ik voed op
Er zijn vier soorten argumenten die de stelling ondersteunen dat biologische ouders het recht moeten hebben om hun eigen kinderen op te voeden.
Het ‘eigendoms’ argument
Biologische ouders bezitten hun eigen kind (hebben het zelf geproduceerd) en het recht om op te voeden valt binnen het recht om te beschikken over wat terecht in je bezit is. Aristoteles was de eerste die deze bewering uitsprak. Locke ontkende dat kinderen het bezit zijn van hun ouders (zie het eerste hoofdstuk: ‘de kinderen van John Locke’). Locke beweerde dat je recht hebt op datgene wat je zelf geproduceerd hebt, maar kinderen zijn volgens hem een ander geval.
De voortplanting kan gezien worden als eigendom-genererende arbeid, maar ook als het doorgeven van je genen aan een nieuw menselijk wezen.
Moderne critici wijzen erop dat een kind een recht heeft: het recht op vrijheid. In dit geval leidt het produceren van iets (een kind) dan niet tot het bezitten ervan.
Verdedigers van de ‘eigendomsstelling’ wijzen erop dat een kind nog niet zelf-bezittend is, maar dit pas wordt als het de volwassenheid bereikt.
Het ‘bloedbanden’ argument
Het belangrijkste feit waar dit argument op wijst is de hechting. Met hechting wordt bedoeld: de manier waarop ouders en kinderen zich van nature met elkaar verbonden voelen. Ouders hebben de aangeboren neiging om zich te hechten aan hun kinderen en dit geeft hen het recht om op te voeden. Eigenlijk zijn er twee argumenten die onderscheiden kunnen worden:
De verzorger van een kind moet degene zijn die het meest geschikt is om voor het kind te zorgen. Biologische ouders zijn het meest geschikt en moeten dus de verzorgers van het kind zijn. Hechting verklaart waarom ouders het meest geschikt zijn. Zwakke punten van dit argument:
Ten eerste is er alleen een neiging tot hechten. Dit maakt het argument zwak, omdat het gaat om waarschijnlijkheid in plaats van een vaststaand feit.
Ten tweede is het argument kindgericht. Veel ouders zouden zichzelf opofferen voor hun kind en dit kwalificeert en motiveert hen voor het vervullen van de rol als best mogelijke verzorger. Echter, het argument is alleen gericht op wat het kind nodig heeft en waar het recht op heeft (de best mogelijke zorg).
Als kinderen niet door hun biologische ouders worden opgevoed, leidt dit tot psychische en emotionele problemen. Hiervoor zijn verschillende bewijzen.
Ten eerste is er het vermeende trauma dat ontstaat door scheiding tussen ouder kind. Dit was een belangrijke bewering van John Bowlby. Critici beweren dat kinderen zich beter kunnen aanpassen aan veranderingen in hun omgeving dan dat Bowlby beweerde. De betekenis die wordt gegeven aan gehechtheid is cultuurspecifiek en relatief modern.
Ten tweede willen zelfs gelukkig geadopteerde kinderen of pleegkinderen vaak op zoek gaan naar hun biologische ouders.
Het ‘belangen’ argument
Rechten zijn gebaseerd op de belangen van mensen. Erkenning van een recht vereist dat het belang van waarde is en niet botst met vergelijkbare belangen van anderen.
Ouders hebben belang bij wat er met hun kind gebeurt, omdat ze het kind dragen (tijdens de zwangerschap). Bovendien verklaart gehechtheid dat kinderen er belang bij hebben om verbonden te zijn met de ouders. Dit belang kan het best beschermd worden door ouders het recht tot opvoeding te geven.
Het ‘minst schadelijke alternatief’ argument
Er zijn veel redenen gegeven die hebben geleid tot de gedachte dat kinderen er voordeel van hebben als ze bij hun biologische ouders blijven en problemen ondervinden als ze van hen gescheiden worden. Opgroeien bij je biologische ouders is bijvoorbeeld van groot belang bij de identiteitsvorming. Ouders het recht geven hun eigen kinderen op te voeden is het minst schadelijk voor het kind. Deze aanname kan alleen gedaan worden als alternatieven meer schade en geen groter voordeel voor het kind opleveren.
Ouderlijke plichten en ouderlijke rechten
De prioriteitsstelling houdt in dat elk recht om op te voeden voortvloeit uit en beperkt wordt door de plicht om het kind te verzekeren van goede verzorging.
Ouders hebben rechten over hun kinderen wanneer ze keuzes mogen maken voor hun kinderen als de kinderen dit zelf nog niet kunnen.
Kinderen hebben geen recht op de beste of best mogelijke opvoeding. Wel hebben ze er recht op dat hun ouders er alles voor doen om goede ontwikkelingsomstandigheden te garanderen.
Een ingewikkelde vraag is hoe de verantwoordelijkheid voor het opvoeden van een kind verdeeld moeten worden tussen ouders en de maatschappij.
Door genetische overdracht van ouders op kinderen, verschillen kinderen al vanaf hun geboorte in de mogelijkheden die ze hebben. Moet de maatschappij zorgen dat de economische mogelijkheden voor alle ouders gelijk zijn bij het opvoeden van een kind?
Er kunnen twee soorten ouderschap worden onderscheiden:
Biologisch ouderschap: er is een bloedband tussen ouder en kind.
Moreel ouderschap: een ouder geeft het kind voortdurende zorg en liefde, met het geven van de best mogelijke opvoeding als doel.
Biologisch ouderschap is geen garantie voor moreel ouderschap (denk aan kindermishandeling door ouders).
Hoofdstuk 11. Gezin en staat
De liberale standaard
Hoe moet de staat de belangen van kinderen beschermen en tegelijkertijd de rechten van de verzorgers van de kinderen respecteren? Deze vraag is ingewikkeld om twee redenen:
Wat de rol van de staat zou moeten zijn hangt af van hoe de staat gezien wordt. Volgens socialisten en feministen kun je de staat niet zien als handhaver van een onpartijdige wet als de samenleving gekenmerkt wordt door grote ongelijkheden.
Gezin en staat worden vaak gezien als twee terreinen die elkaar uitsluiten. De rol van het gezin bij het opvoeden van kinderen geeft dan al beperkingen voor de rol die de staat speelt.
De liberale standaard beschrijft de juiste verhoudingen tussen staat, gezin en kinderen. Het bevat drie elementen:
Er is een verplichting om de belangen van het kind voor te laten gaan.
Ouders hebben, onder normale omstandigheden, het recht op autonomie (kinderen opvoeden zoals zij vinden dat goed is) en privacy (geen ongewenste bemoeienis met het gezin).
Er is een duidelijke grens waarbij interventie door de staat wel toegestaan is, bijvoorbeeld bij een gezinssituatie die schadelijk is voor het kind.
De staat
Veronderstellingen van de liberale standaard met betrekking tot de staat:
De staat bekommert zich om het welzijn van kinderen.
De staat laat de verzorging en opvoeding aan ouders over, gedraagt zich in de eerste plaats niet als verzorger.
De staat gaat uit van een maatschappelijke rol in het beschermen van kinderen. Deze rol wordt beperkt door de privéruimte van het gezin.
De staat kan neutraal en onpartijdig handelen om de belangen van alle kinderen te bevorderen.
Volgens Lasch en Donzelot wordt macht over individuen niet alleen uitgeoefend door de staat (en dan vooral door politieke-juridische tussenkomst), maar ook door experts, zoals doktoren, psychiaters, advocaten en sociaal werkers. Het moderne ‘private’ gezin wordt zorgvuldiger beheerst, hoewel op een minder publiekelijke manier, dan gezinnen vroeger.
Het in de gaten houden van gezinnen gebeurt dus niet alleen maar door de staat. Maar de rol van de staat met betrekking tot het gezin is wel veel groter dan wordt gesuggereerd door alleen te wijzen op de expliciete acties en interventies van de staat.
Wat ook invloed heeft zijn onder andere wetten en het sociale en economische beleid. Het onderscheid tussen een ‘publieke’ staat en een ‘privaat’ gezin is principieel onjuist.
Volgens de vierde veronderstelling van de liberale standaard is de staat een neutrale partij. In moderne Westerse samenlevingen, waar grote ongelijkheden zijn tussen klassen, mannen en vrouwen en etnische groepen, kan de staat echter niet op deze manier gezien worden. Hier zijn verschillende redenen voor:
Kinderen van wie de staat in de gaten houdt hoe de ouders hen behandelen, komen vaak uit gezinnen die al eerder onder toezicht stonden voor andere redenen. Een voorbeeld hiervan is een arm gezin.
Mensen die in dienst van de staat het welzijn van kinderen reguleren komen vaak uit de blanke middenklasse (buitenproportioneel).
Het staatsbeleid versterkt soms juist de bestaande ongelijkheden.
Bij het oplossen van problemen wordt niet direct de ongelijkheid aangepakt die aanleiding geeft tot het probleem. Als verwaarlozing van een kind gerelateerd is aan sociale deprivatie (achterstelling), dan zou de sociale deprivatie aangepakt moeten worden. Dit gebeurt echter niet, alleen de verwaarlozing van het kind wordt aangepakt.
Ongelijkheid tussen gezinnen houdt sociale ongelijkheid in stand. Dit komt doordat ouders genen en materiële zaken doorgeven aan hun kinderen. Indirect zorgt dit voor een meer of minder gunstige opvoeding en educatie.
Het gezin
Volgens de liberale standaard is het wenselijk dat kinderen worden opgevoed in gezinnen, meest waarschijnlijk bij hun biologische ouders, en vereist de opvoeding privacy en ouderlijke autonomie.
Kritiek op het moderne gezin van linkse partijen, socialisten en feministen, is dat de relaties binnen het gezin onderdrukkend zijn. Ook is het gezin verantwoordelijk voor de overdracht en reproductie van sociale structuren en rollen, bijvoorbeeld door socialisatie en door erfenissen. Wat onduidelijk is, is of socialisten en feministen het gezin op zich afwijzen, of alleen de structuur van de huidige gezinsvormen.
Er lijken slechts twee opzichten te zijn waarin socialisten en feministen bezwaar kunnen maken tegen het principe van het gezin zelf:
Het vereist een (onacceptabele) monogamie of permanente binding tussen de ouders.
Het gezin vertegenwoordigt de (verwerpelijke) privatisering van voortplanting en opvoeding. Veel feministen hebben beargumenteerd dat vrouwen ‘privaat’ (of privé) gezien veroordeeld zijn tot een leven dat niet vrij is. Feministen raadden een maatschappij aan waarin alle belangrijke zaken onder de publieke, democratische controle van de gehele maatschappij vallen, waarbij mannen en vrouwen gelijk zijn.
Een van de zeven eisen van de feministen was gratis 24-uur per dag kinderopvang. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen twee soorten opvang.
Gemeenschappelijke zorg (‘community’ care) is informeel en berust op een netwerk van mensen die sterke, persoonlijke banden met elkaar hebben.
Collectieve zorg (‘collective’ care) is formeel, gestructureerd en heeft zich vaak gevormd tot een stabiele organisatie.
Feministen waren wantrouwend wat betreft een herleving van de gemeenschappelijke zorg, omdat het begrip ‘gemeenschap’ in de huidige samenleving volgens hen wordt beperkt tot het ‘gezin’, wat ervoor zorgt dat vrouwen weer veroordeeld worden tot hun traditionele rol als verzorger.
Hebben liberalen gelijk als ze beweren dat het gezin zowel wenselijk als onvermijdelijk is? Wat wenselijkheid betreft: het gezin geeft veel voordelen. Tussen gezinsleden bestaan bijvoorbeeld zeer sterke, liefdevolle relaties.
Radicaal psychoanalytische critici van het gezin, in het bijzonder R.D. Laing, beweren dat juist de sterke verbondenheid tussen gezinsleden zorgt dat sommigen gek worden. Sommige gezinsleden zouden niet kunnen omgaan met het feit dat anderen hen een identiteit opleggen.
Wat onvermijdelijkheid betreft: critici zijn voorzichtig met de bewering dat iets ‘natuurlijk’ is. Het gezin heeft echter grote culturele invloed en bestaat al eeuwenlang en kan hierdoor gezien worden als ‘natuurlijk’.
Er zijn tegenwoordig significante veranderingen met betrekking tot het gezin:
Er is steeds meer sociale en wettelijke tolerantie voor partners met hetzelfde geslacht. Zij hebben dezelfde rechten over kinderen als heterostellen.
Het aantal huwelijken blijft afnemen. Steeds meer kinderen worden opgevoed door partners die niet getrouwd zijn, door slechts één ouder of door stiefouders.
Er ontstaan steeds meer voortplantingstechnologieën die ervoor zorgen dat stellen die bijvoorbeeld onvruchtbaar zijn toch nog kinderen kunnen krijgen. Deze nieuwe technieken gaan in tegen het idee van ‘biologisch’ ouderschap. Volwassenen kunnen nu kiezen of ze biologisch of moreel gezien de ouders van een kind willen zijn. Biologisch ouderschap leidde automatisch tot moreel ouderschap. Maar door de nieuwe technieken is dit verband minder vanzelfsprekend.
Hoofdstuk 12. Ouderlijke rechten op privacy en autonomie
Individualisme versus collectivisme
De liberale standaard schrijft een individualistische opvoeding voor. Dit houdt in dat de opvoeding van kinderen wordt overgelaten aan de ouders. Alleen wanneer het kind risico loopt, grijpt de staat in. Hiertegenover staat het collectivisme, waarbij de staat of maatschappij in meer of mindere mate een verantwoordelijkheid draagt voor de opvoeding van kinderen. Een extreem voorbeeld hiervan zijn kibboetsen. Het belangrijkste argument voor de individualistische, liberale standaard, is het recht op privacy en autonomie dat de ouders hebben.
Privacy
Sommige relaties die we hebben met anderen zijn bijzonder vanwege de vertrouwelijkheid of intimiteit binnen de relatie. Hiermee wordt bedoeld er een wederzijdse uitwisseling is van informatie over iemand zelf, die normaal gesproken niet vrijwillig met anderen gedeeld wordt. Privacy wordt gezien als de noodzakelijke voorwaarde voor deze intieme relaties.
Soms wordt het gezin gebruikt als voorbeeld voor een intieme relatie. Binnen het gezin bestaan echter in elk geval twee soorten relaties: die tussen de ouders en die tussen ouder en kind. De relatie tussen ouder en kind is anders dan andere intieme relaties:
Het is geen relatie tussen twee gelijken, maar tussen een onafhankelijke, superieure volwassene en een afhankelijk, ondergeschikt kind.
Voor relaties met geliefden en vrienden kies je zelf, maar het kind kan niet zijn/haar eigen ouders kiezen.
Het uitwisselen van persoonlijke informatie tussen ouder en kind is niet hetzelfde als bij andere intieme relaties. Het is niet van betekenis voor het ouderlijk recht op privacy.
De privacy van intieme relaties kan alleen worden gerespecteerd zolang er geen goede reden is voor inmenging van anderen. Wat zo’n reden zou kunnen zijn is in het geval van vrienden en geliefden is moeilijk te bepalen. In het geval van de relatie tussen ouder en kind kan er echter wel een goede reden zijn voor inmenging van anderen, namelijk wanneer kinderen worden misbruikt, mishandeld of verwaarloosd door de ouder(s). De schade die kinderen wordt aangedaan, blijft vaak onopgemerkt, omdat het in privéomstandigheden gebeurt.
Zonder ouderlijk recht op privacy heeft de staat toestemming om binnen te dringen in de ruimte van het gezin. Dit betekent echter niet automatisch dat dit ook gebeurt. De mate van privacy waarop het Westerse gezin vindt dat het recht heeft, is historisch en cultureel gezien erg verschillend. Gezinnen vroeger, en in andere samenlevingen, hadden een veel kleinere mate van privacy dan huidige, Westerse gezinnen.
De bewering dat privacy vereist is wanneer het recht op autonomie goed kan worden uitgeoefend, berust op de volgende redenering: ouders kunnen alleen effectief het leven van hun kinderen begeleiden als ze hierbij niet gehinderd worden. Met niet gehinderd worden, wordt onder andere bedoeld dat ouders niet geobserveerd worden door anderen. Ouders kunnen zich hierdoor ongemakkelijk voelen en zich anders gaan gedragen. Het maakt het succesvol uitvoeren van ouderlijke autonomie bijna onmogelijk.
Er is echter wel onderscheid bij observaties:
Enkel geobserveerd worden hoeft geen significante gevolgen te hebben.
Het kan echter wel verontrustend zijn als je het idee hebt dat je geobserveerd en beoordeeld wordt door anderen.
Wat nog grotere invloed heeft, is observatie die gekoppeld is aan de mogelijkheid van ingrijpen door een ander. Je weet dan dat een verkeerde handeling kan leiden tot een beperking of tot een verbod.
Ook een cruciale factor is duur van de observatie: constante observatie of slechts op een bepaald moment. Bovendien maakt het groot verschil of iemand weet dat hij/zij geobserveerd wordt, of dat dit wordt verzwegen.
Liberalen lijken het schenden van gezinsprivacy pas toe te staan nadat er een reden is om te geloven dat het kind schade wordt toegebracht, niet om vast te stellen of er sprake is van misbruik, mishandeling of verwaarlozing. Als een slechte behandeling van het kind openbaar is gemaakt, dan is het probleem serieus genoeg om er maatregelen tegen te nemen die tegen het recht van privacy ingaan. Een argument tegen deze stelling van de liberalen is dat schade die kinderen berokkend wordt niet altijd openlijk zichtbaar hoeft te zijn, maar wel een serieus probleem is. Een voorbeeld hiervan is misbruik.
Ouderlijke autonomie wordt alleen aangetast wanneer beslissingen worden genomen door anderen over de verdere opvoeding van het kind, bijvoorbeeld door de kinderbescherming.
Wat deze beslissingen zijn, hangt af van welke standaards er worden gebruikt bij het beoordelen van het ouderschap. De liberale standaard ziet meer observatie van kinderen en verminderde gezinsprivacy als het stelen van verantwoordelijkheid van de ouders door de staat. Het is echter belangrijk om onderscheid te maken in observatie, beoordeling en ingrijpen (interventie).
Autonomie
Het recht op autonomie is hetzelfde als het recht op opvoeden, waarbij ouders of verzorgers keuzes kunnen maken voor het kind. Naast de eerdere argumenten die al zijn besproken, zijn er nog twee overwegingen die relevant zijn voor het recht op opvoeden.
Een kind heeft voordeel van een stabiele opvoeding. De aanname dat een kind in eerste instantie bij de biologische ouders moet worden opgevoed, kan worden uitgebreid naar de aanname dat het kind bij hen moet blijven. Als het kind er toch belang bij heeft om bij de ouders weggehaald te worden, moet er zo snel mogelijk een alternatief worden gevonden dat het kind een langdurige en stabiele opvoeding kan bieden.
Volwassenen hebben verschillende levensstijlen, waardoor de opvoeding sterk kan verschillen. Volgens de liberalen moet ieders persoonlijke leefstijl getolereerd worden. Als ouders het recht hebben om hun kinderen op te voeden, dan volgt daaruit automatisch de overdracht van hun leefstijl, normen, waarden en opvattingen. Dit gebeurt op verschillende manieren:
Ouders delen hun leven met hun kinderen.
Kinderen identificeren zich met de belangrijke volwassenen, zoals ouders, in hun leven en volgen hun voorbeeld.
Ouders willen dat hun opvattingen en waarden worden voortgezet. Kinderen worden gezien als middel om dit te doen. Liberalen vinden dit acceptabel, zolang het niet ten koste gaat van het zelfbeschikkingsrecht van het kind. Het kind moet nog een toekomst hebben vol mogelijkheden als hij/zij de volwassenheid bereikt.
Individuen verschillen sterk in hun opvatting over wat de goede manier van leven is. Liberalen zijn het erover eens dat het daarom niet goed is als de staat de voorkeur geeft aan een bepaalde opvatting hierover door middel van beleid of wetten. Er zijn minstens zoveel opvattingen over de juiste opvoeding als over de beste manier van leven. Omdat de staat neutraal moet zijn wat betreft de beste manier van leven, moet er ook geen standpunt worden ingenomen over de beste manier van opvoeden.
Hoofdstuk 13. Collectivisme
Plato’s voorstel
De meest bekende verdediging voor de visie dat de staat directe controle moet hebben over de opvoeding van kinderen, is die van Plato. In de Republic beweert hij dat de heersers van zijn ideale samenleving geen gezin moeten hebben en dat de opvoeding van kinderen collectief moet gebeuren. Hij geeft drie redenen voor deze stelling:
Het reguleren van het huwelijk en de opvoeding gebeurt ter verbetering van het menselijk ras (eugenetica). Hierdoor kan de volmaakbaarheid van de heersers worden gegarandeerd. Om bevolking zo ‘goed’ mogelijk te laten zijn, moeten er zoveel mogelijk relaties zijn tussen de hogere klassen van beide seksen en zo min mogelijk tussen de lagere klassen. Bovendien moet alleen het nageslacht van de hogere groep behouden blijven.
Ook vrouwen kunnen een staatsberoep uitvoeren en heersen. Volgens Plato zijn mannen en vrouwen in gelijke mate geschikt hiervoor. Mannen en vrouwen zijn in zekere mate gelijk en het opvoeden van kinderen moet dus niet uitsluitend een vrouwentaak zijn.
Een collectieve opvoeding creëert verbintenis en eenheid binnen een gemeenschap. Het vormt als het ware één grote familie. Dit is de belangrijkste van de drie redenen.
Plato’s visie wordt ook wel als ‘feministisch’ bestempeld, maar dit heeft geleid tot kritiek. Plato streed niet voor meer vrouwenrechten. Hij wilde alleen dat de staat effectiever zou worden gediend met behulp van vrouwen. Vrouwen zouden niet meer alleen het huishouden moeten doen. Plato zag de afschaffing van het gezin niet als middel voor individuele vrijheid, maar als middel voor een beter functioneren van de staat.
De belangrijkste reden die Plato geeft voor het collectief opvoeden is om eenheid te garanderen. Dit idee heeft de meeste kritiek opgeleverd, onder andere van Aristoteles.
Volgens Aristoteles is een politieke gemeenschap een vereniging van verschillende, van elkaar afhankelijke individuen. Echter, Plato lijkt te bedoelen dat alle verschillen moeten verdwijnen en dat elke onderscheidende identiteit moet worden uitgewist in naam van één enkele identiteit, namelijk de staat. Volgens Aristoteles is de eenheid die Plato bedoelt in een gemeenschap gedoemd te mislukken. Om een goed functionerende, zelfvoorzienende gemeenschap te creëren moeten mensen zich van elkaar onderscheiden en elkaar ondersteunen.
Relevanter is echter Aristoteles’ tweede kritiekpunt. Plato veronderstelt dat gevoelens van gehechtheid binnen een gezin kunnen worden omgezet naar gevoelens van loyaliteit voor de gehele staat. Aristoteles beweert dat zulke gevoelens tegenover de staat niet hetzelfde zijn als uitvergrote gevoelens voor gezinsleden, maar dat de gevoelens juist verzwakt of verwaterd zijn. Verwantschapsbanden kunnen niet blijven voortbestaan wanneer ze zich uit moeten breiden over een hele samenleving. Aristoteles maakt twee opmerkingen die zijn argument ondersteunen:
Grootte. 5000 leden was volgens Plato de grootte voor de ideale gemeenschap. Aristoteles beweerde dat iedereen de anderen van gezicht moet kennen en dat een gemeenschap van meer dan 100.000 leden uitgesloten moet worden.
Het gevoel iedereen te kennen in een gemeenschap is volgens Aristoteles in de moderne natie-staat niet mogelijk.Gevoelens. Je kunt niet zorgen voor datgene waar je niet van houdt. Het is moeilijk om van iedereen uit de gemeenschap te houden als je er, behalve het behoren tot de staat, geen overeenkomsten mee hebt.
Een ander argument tegen het collectief opvoeden, is het feit dat de gemeenschap het eens moet zijn over de juiste opvoeding: er moet één manier voor gekozen worden.
Licentie verlenen aan ouders
Het recht om een gezin te stichten bestaat uit een combinatie van het dragen en opvoeden van een kind of uit alleen het opvoeden, bijvoorbeeld in het geval van adoptie.
Een kind heeft recht op gepaste en minimale zorg. Er zijn drie mogelijkheden:
De biologische ouders kunnen deze plicht vervullen.
Andere ouders dan de biologische kunnen deze plicht vervullen.
Er is geen mogelijkheid dat het kind goed verzorgd wordt.
In dit laatste geval is er een goede reden om te concluderen dat de ouder het kind niet zou moeten dragen (dus niet zwanger zou moeten worden).
Een manier om te bepalen of een kind geboren mag worden en aan welke ouders het moet worden toegewezen is door middel van het verlenen van een licentie (vergunning).
Een licentie voor ouders is de toestemming om een kind te dragen en op te voeden. Het verlenen van licenties aan ouders lijkt een schandelijke zaak. Er zijn echter wat redenen voor die in overweging genomen moeten worden:
De maatschappij vereist al vergunningen voor verschillende activiteiten die schadelijk kunnen zijn voor anderen als degene die de activiteit uitvoert niet bekwaam genoeg is, zoals bij autorijden. Het ouderschap zou ook gezien kunnen worden als zo’n activiteit.
Op dit moment krijgen sommige ouders te maken met vergunningen, bijvoorbeeld bij een adoptie. De ouders worden geobserveerd om te kijken of ze geschikt zijn. Het kan als oneerlijk gezien worden dat dit niet het geval is bij alle ouders.
Er bestaat de algemene opvatting dat ouders geen toestemming van de staat nodig hebben om hun eigen kinderen op te voeden. Maar hiermee wordt gezegd dat ouders het recht hebben om een kind op te voeden, en juist dat is hetgene wat wordt betwist.
Licentie verlenen voor ouderschap is gelinkt aan het voorstel om het huwelijk van het gezin te scheiden. Niets zou mensen ervan moeten weerhouden om samen te gaan wonen zonder dat er sprake is van een huwelijk. Vaak wordt gedacht dat het krijgen van kinderen vereist dat er een huwelijk is tussen de ouders.
Er is geen garantie dat een huwelijk blijft voortduren. Het is instabiel, terwijl een gezin juist stabiliteit nodig heeft. Aan de andere kant, als huwelijk en gezin worden gescheiden, bijvoorbeeld doordat de ouders uit elkaar gaan, dan moet er een manier gevonden worden om stabiel ouderschap voor het kind te garanderen. Sommige ouders vinden dit erg lastig.
Er zijn drie soorten redenen waarom ouders geen licentie zouden kunnen krijgen voor het ouderschap:
Er is een mogelijkheid dat het kind een ernstige ziekte of handicap heeft overgeërfd. De ouders moeten kunnen garanderen dat ze voor het kind kunnen zorgen. Als dit niet het geval is, zouden ze geen licentie kunnen krijgen.
De ouders leven in een zeer slechte economische en sociale situatie.
De ouders zijn psychisch gezien niet in staat om voor het kind te zorgen.
Er zijn ook bezwaren tegen het licentie verlenen aan ouders. Bij de meest fundamentele, namelijk dat biologische ouders het recht hebben hun eigen kinderen op te voeden, blijkt er een gebrek te zijn aan onderbouwing. Het is niet zo dat biologische ouders ook van nature goede ouders zijn en hierdoor niet hoeven te laten zien dat ze bekwaam zijn. Er zijn vier andere, praktische bezwaren:
Er kan geen aanvaardbare standaard worden ontwikkeld wat betreft het bepalen van bekwaamheid van de ouders.
Niet iedereen is het erover eens wat er verstaan wordt onder ‘goed’ of ‘slecht’ ouderschap. En zelfs als men het wel eens is, dan moet er bepaald worden of de ouders bekwaam zijn voordat het kind geboren wordt om een licentie te kunnen verlenen. Dit is niet mogelijk. Je kunt bijvoorbeeld niet goed voorspellen of een ouder het kind later zal gaan mishandelen of misbruiken. Bovendien kan de focus op de individuele ouder ertoe leiden dat er geen rekening meer wordt gehouden met andere factoren die van invloed zijn, zoals de economische en sociale positie van de ouder.
Het eerlijke en efficiënte administratie van alle licenties is niet haalbaar.
Er zullen bijvoorbeeld onbedoelde fouten bij gemaakt worden, waardoor aan de verkeerde mensen een licentie wordt verleend of juist ontzegd.
Het is ontzettend moeilijk om strafmaatregelen te nemen in het geval dat mensen zich niet houden aan de regels.
Het is onethisch en onaanvaardbaar om een vrouw bijvoorbeeld te dwingen tot abortus als ze geen licentie heeft. De enige optie is dan om het kind bij de ouder(s) weg te halen zodra het geboren is.
Het doel dat men wil bereiken met het licentie verlenen aan ouders, namelijk zorgen dat ‘slechte’ ouders geen recht hebben op het opvoeden van een kind, kan ook bereikt worden op een minder bezwaarlijke manier. Het grootste deel van de ‘slechte’ ouders (die hun kind bijvoorbeeld misbruiken of mishandelen) komt nu ook al onder de aandacht van overheidsinstellingen.
Bovendien is een licentie verlenen niet voldoende. Er kunnen altijd ontwikkelingen zijn waardoor het gedrag van de ouder verandert, wat betekent dat ouders eigenlijk altijd in de gaten gehouden moeten worden. Toezicht houden is het belangrijkst.
Een reden waarom adoptie- of pleegouders wel een licentie moeten krijgen, is het volgende: in deze gevallen wordt niet alleen gekeken of ze geschikte ouders zijn, maar of ze om kunnen gaan met kinderen die mogelijk tegen grote moeilijkheden aanlopen, omdat ze niet meer bij hun biologische ouders (kunnen) zijn.
Hoofdstuk 14. Het probleem van kindermishandeling
Het ontdekken van mishandeling
Een slechte behandeling van kinderen komt al voor zolang als de menselijke samenleving bestaat. Juist nu, in tijden dat er veel verbeterd is voor kinderen, is er een enorme interesse voor het aantal kinderen dat mishandeld wordt.
In 1880 ontstonden in de Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk de eerste bewegingen die als doel hadden om kinderen te beschermen. Aan het begin van de 20e eeuw ontstond de eerste wetgeving met betrekking tot belangen van kinderen.
Kindermishandeling is geen nieuw fenomeen en het komt ook niet vaker voor dan vroeger. Wat vaker voorkomt is het melden van kindermishandeling.
De term kindermishandeling kan op meerdere manieren worden opgevat:
Volgens het conceptueel expansionisme zijn er steeds meer soorten slechte daden die onder ‘kindermishandeling’ vallen. De term breidt zich steeds verder uit. Degenen die het niet eens zijn met het expansionisme, kunnen ‘kindermishandeling’ op twee andere manieren bekijken:
De term ‘kindermishandeling’ wordt verworpen en er wordt gesproken over een reeks schadelijke handelingen waar kinderen mee te maken kunnen krijgen.
Er wordt een orthodoxe, nauwkeurige definitie gegeven voor kindermishandeling, waarbij geen mogelijkheid is voor uitbreiding van de term. Dit is het conceptueel conservatisme.
Een ‘overtuigende definitie’ geeft een nieuwe mening aan een term, met als gevolg dat mensen hun houding tegenover een fenomeen gaan veranderen. Een handeling die eerst bijvoorbeeld niet werd gezien als kindermishandeling, wordt nu wel zo gezien. Het gevolg is dat mensen net zo negatief over deze handeling gaan denken als over andere soorten kindermishandeling. Kindermishandeling is hierbij de overtuigende definitie.
Het definiëren van mishandeling
De twee belangrijke concepten die horen bij de definitie van mishandeling zijn ‘schade’ (die wordt toegebracht aan kinderen) en ‘verantwoordelijkheid’ voor deze schade.
Er zijn een paar criteria voor het vaststellen van een definitie van ‘kindermishandeling’:
De definitie moet duidelijk en niet dubbelzinnig zijn over wat kindermishandeling inhoudt.
De definitie moet inhoudelijk zijn, het moet niet slechts een synoniem zijn voor mishandeling.
De definitie moet geen onredelijke eisen opleggen aan de verzorgers van kinderen. Het kan niet zo zijn dat het grootste deel van de ouders een kind mishandelt volgens de definitie.
De definitie moet niet controversieel zijn. Dat wil zeggen dat het geen elementen moet bevatten die direct leiden tot discussies over de betekenis. Een definitie moet niet neutraal zijn.
De definitie moet een sterk negatieve bijklank hebben. Kindermishandeling moet gezien worden als ernstig genoeg om in te grijpen.
Er is een orthodoxe definitie van kindermishandeling die uit vier subcategorieën bestaat. Voor elke categorie wordt een aparte definitie gegeven. De categorieën zijn:
Fysieke mishandeling
Fysiek negeren
Seksueel misbruik
Emotionele mishandeling
Een voorbeeld van een controversiële term is een corrigerende tik. Aan de ene kant kan het gezien worden als mishandeling, maar aan de andere kan het gezien worden als een straf die geen kwaad kan.
Wat wel of niet wordt gezien als mishandeling, verschilt per maatschappij. Vooral het verschil tussen Westerse en niet-Westerse culturen is groot.
Een etnocentrisch standpunt houdt in dat je een andere cultuur beoordeelt aan de hand van normen, waarden en gewoontes van je eigen cultuur.
Moreel relativisme betekent dat er geaccepteerd wordt dat elke cultuur andere standpunten en waarden heeft. Er zijn geen universele morele waarheden.
Echter, over sommige fundamentele waarden kan men niet relativistisch zijn. Een voorbeeld hiervan is gelijkheid tussen mensen. Dit is niet iets wat alleen ten opzichte van bepaalde culturen waarde heeft.
Het ‘schade principe’ van J.S. Mill houdt in dat de vrijheid van een individu alleen beperkt mag worden om het toebrengen van schade aan anderen te voorkomen.
David Gil is een belangrijke verdediger van het volgende standpunt:
Elk kind heeft recht op de best mogelijke opvoeding. Bij elk kind dat dit niet krijgt, is er sprake van mishandeling.
Volgens dit standpunt zou dus elke tekortkoming wat betreft het optimaliseren van de ontwikkeling van een kind gezien kunnen worden als mishandeling. Dit is in strijd met een criterium voor een goede definitie van mishandeling, namelijk dat er geen onredelijke eisen moeten worden opgelegd aan ouders.
Een minimale standaard voor de opvoeding van kinderen zou de volgende elementen moeten bevatten: de juiste mogelijkheden voor fysieke en cognitieve ontwikkeling, een gezonde omgeving met toegang tot gezondheidszorg indien nodig en een stabiele, liefdevolle relatie met de verzorgers.
De drempelvereiste is het punt waarop het gerechtvaardigd is dat de staat ingrijpt bij de opvoeding en hiermee dus de privacy van het gezin schendt.
De maatschappij heeft invloed op de omstandigheden van kinderen op verschillende niveaus:
Sociaaleconomisch: de sociaaleconomische positie heeft invloed op de vooruitzichten van een kind, op de mogelijkheden die het kind heeft.
Politiek en juridisch: de maatschappij bepaalt of kinderen in staat zijn om te stemmen en of ze verantwoordelijk gehouden moeten worden voor hun misdaden. Ook zorgt de maatschappij voor voorzieningen als onderwijs en gezondheidszorg.
Cultureel of ideologisch: kinderen worden op een bepaalde manier gekarakteriseerd. Er wordt een bepaalde waarde gehecht aan de kindertijd en kinderen worden op verschillende manieren van volwassenen onderscheiden.
Interventie: de maatschappij beschermt kinderen door in te grijpen wanneer schade aan hen wordt toegebracht door de ouders of verzorgers.
Elk kind heeft recht op een opvoeding die, naar omstandigheden, goed genoeg is. Is dit niet het geval, dan is er sprake van mishandeling.
Een ander probleem is het verschil in sociaaleconomische status. Er zijn twee belangrijke redenen om hier aandacht aan te schenken:
Er zijn meer kinderen die lijden onder een slechtere sociaaleconomische status, dan kinderen die te maken krijgen met mishandeling.
Er is een significante samenhang tussen armoede en kindermishandeling en –verwaarlozing. Uit onderzoek blijkt dat het grootste deel van kindermishandeling en verwaarlozing voorkomt in gezinnen met een lage sociaaleconomische status.
Op dit moment overheerst het medische model van kindermishandeling. Dit houdt in dat kindermishandeling wordt gezien als ziekelijk, individueel gedrag met een specifieke oorzaak, dat kan worden hersteld door middel van een gepaste behandeling.
Deze visie houdt echter geen rekening met de eventuele invloed van sociale of economische omstandigheden.
Seksueel misbruik
Seksueel misbruik lijkt, in tegenstelling tot fysieke mishandeling, geen verband te hebben met sociale of economische klasse. Seksueel misbruik bestaat niet alleen uit geslachtsgemeenschap: een ongepaste aanraking valt bijvoorbeeld ook onder misbruik.
Een ander kenmerk van seksueel misbruik is het machtsverschil tussen man en vrouw, en in dit geval ook tussen volwassene en kind.
Kinderen zijn vaak onwetend wat betreft misbruik. Ze begrijpen niet precies wat er gebeurt en de volwassene vertelt bijvoorbeeld dat het ‘normaal’ is.
Ook kan het zijn dat het kind wel begrijpt dat er sprake is van misbruik, maar dat het niet de macht heeft om het te laten ophouden. Bovendien kan er sprake zijn van tegenstrijdige gevoelens. Als het kind bijvoorbeeld door de vader misbruikt wordt, begrijpt het kind dat het misbruik moet stoppen, maar tegelijkertijd is er angst dat de vader dan uit huis wordt geplaatst.
Hoofdstuk 15. Conclusie – een bescheiden collectivistisch voorstel
Gelijkheid, democratie en collectivisme
Hoe moet een maatschappij denken over kinderen, hoe moet er voor hen gezorgd worden en welke rechten moeten ze toegekend krijgen?
Een moeilijkheid bij het beantwoorden van deze vragen is wat er verstaan wordt onder ‘maatschappij’. Het kan hierbij gaan om onze moderne, liberale maatschappij, maar dan is het antwoord op de vragen heel anders dan wanneer het gaat om bijvoorbeeld een socialistische of feministische maatschappij.
Veel van wat we willen voor kinderen kan worden toegepast in de huidige maatschappijen, maar voor sommige dingen zijn structurele veranderingen nodig. Er kan dus onderscheid gemaakt worden tussen het verbeteren van een maatschappij zonder de structuur te veranderen, en een radicale verandering van de maatschappij.
Het waarderen en begrijpen van kindertijd en volwassenheid is afhankelijk van elkaar. Wat we zien als typische kenmerken van kinderen, hangt er vanaf wat we zien als typische kenmerken van volwassenen. Wat we waardevol vinden in het ontwikkelingsproces van individuen, is nog afwezig bij de hele jonge kinderen. We weten alleen hoe we een kind moeten voorbereiden als we weten wat er van hem/haar als volwassene verwacht wordt.
Er zijn drie belangrijke waarden die ons denken over de kindertijd bepalen: gelijkheid, democratie en collectivisme.
Gelijkheid
Alleen liberationisten zijn van mening dat kinderen gelijk aan volwassen moeten zijn wat betreft hun rechten. In het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (VRK) worden een aantal fundamentele rechten toegekend aan het kind. Dit zijn zowel vrijheids- als welzijnsrechten. Bekende socialistische kritiek op gelijke vrijheidsrechten, is dat gelijkheid op deze manier weinig waarde heeft. Er bestaat namelijk ook grote sociale en economische ongelijkheid. Niet iedereen is in staat om vrijheidsrechten uit te voeren, bijvoorbeeld door gebrek aan geld. Het VRK geeft kinderen ook welzijnsrechten. Kinderen hebben bijvoorbeeld recht op de hoogst haalbare gezondheidsstandaard en op een levensstandaard die geschikt is voor hun fysieke, mentale, sociale, spirituele en morele ontwikkeling. Echter, door grote ongelijkheden binnen maatschappijen hebben niet alle kinderen gelijke kansen.
Een andere kwestie is seksuele gelijkheid en de rol die de kindertijd speelt bij de vorming van verschillen tussen mannen en vrouwen. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen sekse (biologische verschillen) en gender (kenmerken die volgens de maatschappij bij mannen en vrouwen horen). Genderverschillen, zoals de verschillende rolverdeling tussen mannen en vrouwen, kunnen worden opgeheven als er een fundamentele verandering plaatsvindt binnen een maatschappij. Vooral belangrijk hierbij is de manier hoe kinderen worden opgevoed. De afgelopen jaren is dit standpunt echter bekritiseerd. Het zou te eenvoudig zijn om te denken dat gender veranderd kan worden door het wijzigen van sociale gewoontes. Gender moet op een bepaalde manier een relatie hebben met sekse.
Seksuele gelijkheid vereist niet dat genderverschillen worden opgeheven, maar wel dat het onderscheid ertussen geen voor- of nadelen heeft voor mannen of vrouwen.
Democratie
Democratie vereist collectief beslissingen maken, het respecteren van de mening van anderen, het accepteren van beslissingen waar je het eigenlijk niet mee eens bent en deelnemen aan de uitvoering van beslissingen. Kinderen en burgers moeten hierover onderwezen worden. Bovendien moeten kinderen leren om deel te nemen aan de democratie door middel van oefening, bijvoorbeeld door ‘verkiezingen’ op school.
Collectivisme
Collectivisme is de meest cruciale waarde. Er kunnen verschillende zaken onderscheiden worden. De eerste is mate waarin de maatschappij verantwoordelijkheid neemt voor de opvoeding van kinderen. Er is een contrast tussen ‘collectivistisch’ (door de maatschappij) of ‘individualistisch’ (door de ouders) opvoeden. Dit contrast is echter te ongenuanceerd. Vaak speelt namelijk zowel collectivisme als individualisme een rol. Sommige opvoedkundige plichten moeten worden volbracht door de staat, zoals onderwijs, terwijl andere plichten de verantwoordelijkheid zijn van de ouders, zoals voeden. Bovendien kan ouderlijke autoriteit worden beperkt en gecontroleerd door de staat. Een ouder mag een kind bijvoorbeeld wel straffen, maar er zijn grenzen die de staat oplegt.
Een tweede punt is de mate waarin opvoeding en onderwijs uitgaan van een collectivistische moraal. Het gaat er hierbij om of de nadruk ligt op het belang van collectiviteit en de groep waar een individu bij hoort. Nadruk op collectivisme in het onderwijs kan bijvoorbeeld blijken uit veel samenwerkingsactiviteiten en het belang van groepsprestaties. Competitie tussen kinderen wordt ontmoedigd. Deze vorm van onderwijs is terug te zien in onder andere China en de Sovjet-Unie. Er moet echter opgemerkt worden dat de opvoeding in deze twee culturen niet ‘collectivistisch’ is op de manier die Plato voorstelde. De verantwoordelijkheid van het gezin voor de kinderen is een aanvulling op de verantwoordelijkheid van de staat.
Bescheiden collectivisme
Een bescheiden collectivisme bestaat uit een streven naar gelijkheid en naar democratische en collectivistische waarden. Bovendien omvat het de volbrenging van vier doelen:
Uitgaan van een collectieve verantwoordelijkheid voor kinderverzorging.
De meest belangrijke maatregel om dit te bereiken zou zijn door voorschoolse voorzieningen te verschaffen, zoals kinderdagverblijven of kleuterscholen, die voor elk kind zo vroeg mogelijk beschikbaar zijn. De voorzieningen moeten van goede kwaliteit zijn en alle kinderen een ‘gelijke start’ geven wat betreft educatie. Het kleuteronderwijs kan bovendien een plek zijn waar primaire gezondheidszorg aan kinderen verleend wordt en kan bijdragen aan het opsporen en voorkomen van kindermishandeling.
Met een ‘holistische’ benadering van kinderen wordt het volgende bedoeld: de bescherming van kinderen hangt samen met meer algemene, officiële inspanningen om het welzijn van kinderen te bevorderen.
Een ‘verspreiding’ van ouderschap.
Hiermee wordt onder andere bedoeld dat de maatschappij een diversiteit aan gezinsvormen zou moeten aanmoedigen. Door een aantal ontwikkelingen ontstaan er steeds meer verschillende gezinsvormen. Door nieuwe voortplantingstechnieken kan iemand die niet zwanger wil of kan worden toch nog kinderen krijgen. De rechten van een stel van hetzelfde geslacht dat een kind wil, worden steeds meer erkend. Het huwelijk neemt af in populariteit en er zijn steeds meer vrouwen die vol- of deeltijd werken.
Met verspreiding van ouderschap wordt ook bedoeld dat kinderen alternatieven voor hun ouders tot hun beschikking moeten hebben. Als een kind er belang bij heeft om niet bij de ouders te blijven, moet er een andere, goede plek zijn waar het kind terecht kan.
Een derde betekenis is dat de verantwoordelijkheid voor de opvoeding niet voortdurend en alleen op de schouders van de ouders ligt. De familie en de gemeenschap kunnen in zekere mate een deel van de ouderlijke verantwoordelijkheid op zich nemen.
Tot slot betekent verspreiding van ouderschap dat elke volwassene een ouderlijke rol mag aannemen tegenover elk kind. Dit betekent dat een volwassene bijvoorbeeld elk kind mag aanspreken op vervelend gedrag of elk kind mag helpen dat in moeilijkheden zit.
Een gezamenlijke waardering wat betreft kinderen.
Hoe kinderen door volwassenen gezien worden, blijkt uit de algemene opvatting die een cultuur heeft over kinderen. Het is belangrijk dat kinderen gezien worden als waardevol.
Kinderen kunnen formeel erkend worden als waardevol onderdeel van de maatschappij, met hun eigen behoeften en belangen. Een voorbeeld hiervan is het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Belangrijk om hieraan toe te voegen, is dat het ook mogelijk is dat kinderen gewaardeerd worden op de verkeerde manier en om de verkeerde redenen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer volwassenen vooral denken aan hun eigen behoeften: omdat zij bijvoorbeeld de behoefte hebben om een kind te beschermen, waarderen ze het kind als broos en zwak.
Een aanzienlijke uitbreiding van kinderrechten.
Liberationisten concluderen dat alle kinderen dezelfde rechten zou moeten hebben als volwassenen. Dit kan gezien worden als onjuist, maar wel zijn er argumenten gegeven voor de gedachte dat oudere kinderen bepaalden rechten ten onrechte niet hebben. Een voorbeeld hiervan is het stemrecht.
De implicatie van het bescheiden collectivisme zou zijn dat kinderen meer in de openbaarheid worden gebracht en minder in de privésferen van het gezin verkeren. Hierdoor zou hun fysieke en mentale ontwikkeling beter in de gaten gehouden kunnen worden.
Een meer gelijkwaardige maatschappij zorgt ervoor dat kinderen minder vaak slachtoffer zijn van slechte omstandigheden en mishandeling. Bescheiden collectivisme staat sceptisch tegenover vanzelfsprekende ouderlijke rechten en vindt niet dat de privacy van het gezin beschermd moet worden.
Tot slot: elke vorm van collectivisme is in strijd met de liberale opvatting van pluralisme. Pluralisme betekent dat er verschillende sociale en culturele subgroepen bestaan binnen een maatschappij.
Contributions: posts
Spotlight: topics
Online access to all summaries, study notes en practice exams
- Check out: Register with JoHo WorldSupporter: starting page (EN)
- Check out: Aanmelden bij JoHo WorldSupporter - startpagina (NL)
How and why would you use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?
- For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
- For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
- For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
- For compiling your own materials and contributions with relevant study help
- For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.
Using and finding summaries, study notes and practice exams on JoHo WorldSupporter
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
- Use the menu above every page to go to one of the main starting pages
- Starting pages: for some fields of study and some university curricula editors have created (start) magazines where customised selections of summaries are put together to smoothen navigation. When you have found a magazine of your likings, add that page to your favorites so you can easily go to that starting point directly from your profile during future visits. Below you will find some start magazines per field of study
- Use the topics and taxonomy terms
- The topics and taxonomy of the study and working fields gives you insight in the amount of summaries that are tagged by authors on specific subjects. This type of navigation can help find summaries that you could have missed when just using the search tools. Tags are organised per field of study and per study institution. Note: not all content is tagged thoroughly, so when this approach doesn't give the results you were looking for, please check the search tool as back up
- Check or follow your (study) organizations:
- by checking or using your study organizations you are likely to discover all relevant study materials.
- this option is only available trough partner organizations
- Check or follow authors or other WorldSupporters
- by following individual users, authors you are likely to discover more relevant study materials.
- Use the Search tools
- 'Quick & Easy'- not very elegant but the fastest way to find a specific summary of a book or study assistance with a specific course or subject.
- The search tool is also available at the bottom of most pages
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
- Check out: Why and how to add a WorldSupporter contributions
- JoHo members: JoHo WorldSupporter members can share content directly and have access to all content: Join JoHo and become a JoHo member
- Non-members: When you are not a member you do not have full access, but if you want to share your own content with others you can fill out the contact form
Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance
Field of study
- All studies for summaries, study assistance and working fields
- Communication & Media sciences
- Corporate & Organizational Sciences
- Cultural Studies & Humanities
- Economy & Economical sciences
- Education & Pedagogic Sciences
- Health & Medical Sciences
- IT & Exact sciences
- Law & Justice
- Nature & Environmental Sciences
- Psychology & Behavioral Sciences
- Public Administration & Social Sciences
- Science & Research
- Technical Sciences
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
913 |
Add new contribution