Strafrecht 3 - Recht - B3 - RUG - Oefenmaterialen
- 3360 keer gelezen
De twee opsporingsambtenaren Tonnie en Ronnie zijn op een nachtelijke surveillance in de straten van Amsterdam-West. Na hier en daar wat akkefietjes omtrent overlast te hebben opgelost, ontvangen ze een telefoontje van de meldkamer van de regiopolitie. Het betreft een melding over een vermeende inbraak, een aantal straten verderop van hun huidige locatie. Eenmaal bij de woning aangekomen, ontdekken zij dat het raam van de deur van buitenaf is ingeslagen (te herkennen aan al het glas wat binnen op de deurmat ligt), en zo gemakkelijk de deur te openen is. Naast een enkele bloeddruppel is er verder geen spoor van de inbreker te bekennen. Vervolgens komt de oudere buurvrouw aanwandelen, die verklaart dat zij degene was die de melding heeft gemaakt, en dat de bewoners van het pand, Johan en Mirjam de Vries, tijdelijk op vakantie zijn. Zij is door hen aangewezen om het huis in de gaten te houden en de kat dagelijks eten te geven. De buurvrouw weet Tonnie en Ronnie te vertellen dat de inbreker ‘hun tabletten en dure, nieuwe spelcomputer’ heeft weggenomen. Na verdere uitleg is het duidelijk dat het gaat om twee iPads en een Playstation 4. Daarnaast vertelt de buurvrouw dat zij een man in trainingspak en met grote sporttas heeft zien lopen in de straat. Op basis hiervan besluiten Tonnie en Ronnie de straten te verkennen. In een drukke straat vol cafés en dronken mensen zien ze een man in trainingspak en met grote sporttas iedereen aan de kant beuken, om zich zo snel mogelijk een weg uit de menigte te banen. Snel gaan ze erachteraan, terwijl Tonnie ondertussen de officier van justitie belt. Van hem krijgen ze een bevel om de man buiten heterdaad aan te houden op verdenking van diefstal met verbreking (art. 311 lid 1 sub 5 Sr). Uiteindelijk krijgen ze de man te pakken en houden hem aan. Na een korte ondervraging geeft de man, genaamd Govert van Hek, toestemming om zijn sporttas te onderzoeken. Zoals verwacht is deze gevuld met twee iPads en een Playstation 4, en wordt de sporttas in beslag genomen. Vervolgens wordt Govert meegenomen naar het politiebureau.
Govert wordt de volgende ochtend meteen voorgeleid aan de officier van justitie. Deze probeert een bekentenis uit Govert te krijgen, maar zonder succes. Govert blijft volhouden dat hij niet de dader is en rept geen woord over hoe de spullen dan toch in zijn tas terecht zijn gekomen. Voorafgaand aan dit verhoor heeft hij met zijn raadsman, mr. Riddersma, gesproken. Na het verhoor wordt Govert in verzekering gesteld omdat de officier van justitie van plan is hem verder te (laten) verhoren. Ook wil hij onderzoeken of het raadzaam is dat Govert langer in voorarrest blijft, na zijn inverzekeringstelling.
Is de aanhouding van Harold rechtmatig?
Na 3 lange dagen van inverzekeringstelling wordt Govert dan eindelijk voorgeleid aan de rechter-commissaris. Deze is overtuigd van de ernstige bezwaren tegen Govert en wil dan ook dat hij langer in voorarrest blijft. Dit in tegenstelling tot de officier van justitie, die na enig tobben tot de conclusie komt dat het dossier ondertussen wel compleet lijkt te zijn en dus een langer voorarrest niet nodig acht.
Beoordeel aan de hand van de vijf toetsingscriteria van de rechter-commissaris of de inverzekeringstelling rechtmatig is. Voor deze vraag dient U de (on)rechtmatigheid van de aanhouding buiten beschouwing te laten.
Reageer op onderstaande stelling en bespreek de (gedeeltelijke) (on)juistheid ervan. Ga in Uw antwoord apart in op beide onderdelen uit de stelling.
Stelling: De rechter-commissaris kan ambtshalve bewaring bevelen, indien hij van mening is dat dit moet gebeuren. Voor een inbewaringstelling is de aanwezigheid van ernstige bezwaren tegen de verdachte voldoende.
Stel:
Nadat Govert in vrijheid is gesteld, besluit de officier van justitie hem te dagvaarden. Uit de dagvaarding blijkt dat de zitting in eerste aanleg op 15 oktober 2011 zal plaatsvinden. De postbode tracht de dagvaarding aan Govert te bezorgen op zijn GBA-adres, maar treft hier alleen zijn zusje aan, Elsemieke. Zij belooft dat ze de dagvaarding aan haar broer zal overhandigen. Echter verschijnt niet Govert, maar raadsman Riddersma bij de zitting in eerste aanleg. Hij weet te vertellen dat hij Govert sinds het akkefietje niet meer heeft gesproken en heeft geen idee wanneer dit hem wel lukt. Daarom verzoekt hij om aanhouding van de zaak.
Is het de rechter toegestaan om de zaak bij verstek af te doen? Licht Uw antwoord toe zowel in het licht van het Nederlandse recht als in het licht van de rechtspraak van het EHRM. Voor deze vraag mag U ervan uitgaan dat de rechter geen aanleiding ziet om een bevel tot medebrenging van Govert te verlenen.
Stel, anders dan bij de vorige vraag:
Govert is strak in pak in de rechtszaal verschenen met aan zijn zijde raadsman Riddersma en neef Job. Govert heeft Job gevraagd voor hem te getuigen dat hij zulke dure spullen helemaal niet nodig heeft, omdat hij naar eigen zeggen ‘een zeer eenvoudig en simplistische man is’.
Kan de rechter afzien van het horen van Job? Zo ja, in welke gevallen?
Stel, anders dan bij de vorige vraag:
Raadsman Riddersma raadt, zoals tot zijn taken behoort, Govert aan om zijn neef voorafgaand aan de zitting als getuige op te geven, zodat hij niet voor verrassingen komt te staan. Zodoende doet Govert dit, conform art. 263 Sv. Echter, de officier van justitie laat na de oproepingsbrief te versturen, waardoor Job niet bij de zitting komt opdagen.
Dient de rechtbank de oproeping van Job te bevelen?
Stel:
De aanhouding van Govert verliep niet geheel gladjes. Terwijl hij zich (weliswaar met licht geweld) een weg door de menigte baande, werd hij opeens besprongen door opsporingsambtenaren Tonnie en Ronnie. Zij drukten hem met zijn gezicht op de grond, waardoor een van zijn voortanden brak. Ook kreeg hij een lelijke snee op zijn voorhoofd, doordat er gebroken bierflesjes op de grond lagen. Verder heeft hij een zware kneuzing in zijn schouder opgelopen door het gebruik van een houdgreep door Ronnie. Raadsman Riddersma voert dan ook ter zitting aan dat de disproportionaliteit van het optreden in combinatie met het hierdoor veroorzaakte letsel moet leiden tot strafvermindering.
Hoe groot acht U de kans dat de rechtbank dit verzoek zal toewijzen? Voor deze vraag dient U ervan uit te gaan dat het optreden van Tonnie en Ronnie inderdaad disproportioneel was, en dat Govert hierover niet in een eerder stadium heeft kunnen klagen.
In de dagvaarding valt te lezen dat aan Govert van Hek, onder verwijzing naar art. 311 lid 1 sub 5 Sv, ten laste is gelegd:
‘Dat hij, op of omstreeks 24 juli 2011 omstreeks 04.30 uur aan de Westersingel 3 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee iPads en een Playstation 4, geheel of gedeeltelijk toebehorende aan de bewoners Johan en Mirjam de Vries, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van verbreking, welteverstaan het breken van een deurraam met eigen lichaamskracht, al dan niet met het gebruik van enig voorwerp.’
Raadsman Riddersma voert met betrekking hierop ter zitting aan dat het breken van een deurraam met behulp van eigen lichaamskracht helemaal geen verbreking betreft in de zin van art. 311 lid 1 sub 5 Sr, aangezien voor verbreking vereist is dat schade wordt aangericht door middel van het gebruik van hulpmiddelen, en niet enkel door het met blote vuist intikken van een raam. Zijn pleidooi is tevergeefs; de rechtbank komt toch tot een veroordeling van diefstal door middel van verbreking. De rechtbank gaat zowel in het vonnis als in de aanvulling daarop niet in op bovenstaand verweer van Riddersma.
Heeft de rechter de motiveringsverplichtingen van art. 359 Sv in acht genomen?
Stel, anders dan in het voorgaande:
De rechter komt tot een bewezenverklaring van het volgende, onder verwijzing naar art. 310 Sr:
‘Dat hij, op 24 juli 2011 aan de Westersingel 3 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee iPads en een Playstation 4, toebehorende aan de bewoners Johan en Mirjam de Vries.’
Bekijk de tenlastelegging zoals weergegeven bij de vorige vraag. Heeft de rechter de grondslag van deze tenlastelegging verlaten?
Stel, ongeacht Uw antwoord op de vorige vraag:
De rechter komt tot een bewezenverklaring van de hierboven neergelegde tenlastelegging. Hierbij heeft hij de volgende vier bewijsmiddelen gebruikt:
1.
Een in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de politie houdende een verklaring van verdachte Govert van Hek:
‘De sporttas was niet van mij. Ik maak ’s nachts vaak een ommetje om mijn hoofd leeg te maken, en diezelfde dag was ik mijn sporttas met inhoud verloren. Tijdens mijn nachtelijke wandeling zag ik een sporttas liggen die er precies zo uitzag als de mijne. Zonder er verder over na te denken, heb ik die tas maar meegenomen, omdat de kans klein is dat het andermans tas is. Ik heb niet gekeken of mijn spullen wel in de tas zaten. Maar ik kan jullie verzekeren dat ik niet verantwoordelijk ben voor de inbraak!’
2.
Een in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de politie, houdende een verklaring van getuige Sjoerdje Eendstra:
‘Op 24 juli 2011 omstreeks 04.00 uur was ik mijn hond aan het uitlaten langs de Westersingel. Terwijl ik stopte om een shagje te roken en de hond even in het gras te laten spelen, zag ik haastig een persoon vanuit de tuin van nummer 3 lopen. Deze persoon was Govert van Hek, een vriend van mij. Ik begroette hem en nodigde hem uit om een shagje met mij te roken, maar blijkbaar had hij haast en negeerde hij mij. Wel zag ik dat hij een grote sporttas bij zich had. Ik wist niet dat hij zo’n sportschool-typje was.’
3.
Een ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaring van Nynke Keulen, houdende:
‘Op 24 juli 2011 omstreeks 05.00 uur verliet ik het huis van mijn vriend, woonachtig aan de Westersingel 17. Terwijl ik naar mijn fiets liep, botste er een man tegen mij op. Hij bood zijn excuses aan en liep snel door. Volgens mij had de man net zoals verdachte bruin, krullend haar. Hij lijkt er wel op, denk ik.’
4.
De eigen waarneming van de rechtbank, die ter terechtzitting het volgende waarneemt:
De originele verpakkingen van de weggenomen elektronische apparaten (iPads en Playstation 4), met daarin handleidingen, de originele aankoopbon en een document met het serienummer.
Een aantal foto’s van de serienummers van de elektronische apparaten die in de sporttas van Govert gevonden zijn.
De rechtbank constateert aan de hand van de serienummers die overeenkomen dat het om dezelfde, gestolen spullen gaat.
Beoordeel de wettigheid, redengevendheid en toereikendheid van de bewijsmiddelen.
Stel, anders dan in de vragen 4 tot en met 10 gesteld:
Uiteindelijk is tegen Govert een strafbeschikking uitgevaardigd. Hem staat slechts een taakstraf te wachten van 75 uur wegens diefstal. Johan en Mirjam de Vries ontvangen dit slechte nieuws op 27 augustus 2011 en zijn zeer verontwaardigd, over zowel de hoogte van de straf, als over het feit dat het slechts diefstal betreft en niet diefstal met verbreking.
Bestaat voor Johan en Mirjam de Vries de mogelijkheid, ondanks de uitgevaardigde strafbeschikking, om een bevel tot vervolging ter zake van diefstal met verbreking te verzoeken? Zo ja, schat U hun kansen succesvol in?
Het betreft een aanhouding buiten heterdaad (art. 54 Sv). Hierbij zijn de volgende punten van belang:
Was de persoon die heeft aangehouden hiertoe bevoegd? Als uitgangspunt is de officier van justitie hiertoe bevoegd, tenzij er sprake is van een spoedsituatie (art. 54 lid 2 en 3 Sv) of een bevel (art. 54 lid 1 Sv).
Is er sprake van een verdachte (art. 27 lid 1 Sv)?
Is er sprake van een verdenking van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (art. 67 Sv)?
Tonnie en Ronnie hebben ex art. 54 lid 1 Sv een bevel van de officier van justitie ontvangen tot aanhouding. Zij waren hiertoe dus bevoegd.
Echter hebben zij geen verdachte aangehouden! Zie art. 27 lid 1 Sv: een verdachte is degene te wiens aanzien uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Wat betreft Govert, tegen hem bestond geen redelijk vermoeden van schuld aan de diefstal in de woning. De enkele opmerking van de buurvrouw dat ze een man in trainingspak met een sporttas door de straat heeft zien lopen, geeft geen reden om die persoon te verdenken van het feit dat deze in de woning is geweest. Ook al zien Tonnie en Ronnie vervolgens een man in trainingspak met grote sporttas lopen, zijn dit geen voldoende feiten en omstandigheden om een redelijk vermoeden van schuld te ondersteunen (verwijs eventueel naar Hollende Kleurling).
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk X Dwangmiddelen
Arrest Hollende Kleurling
Is er een redelijke verdenking ten tijde van de inverzekeringstelling van Govert?
Ja, het zijn vermoedelijk de vermiste goederen die in Govert zijn sporttas zijn aangetroffen.
Is Govert in verzekering gesteld voor een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (art. 67 lid 1 en 2 Sv)?
Ja, er is sprake van een geval van voorlopige hechtenis. Er staat ten hoogste zes jaar op artikel 311 lid 1 sub 5.
Is er sprake van een onderzoeksbelang?
Govert is in verzekering gesteld omdat de officier van justitie hem verder wilde (laten) verhoren en de officier wilde onderzoeken of het raadzaam was dat Govert na zijn inverzekeringstelling langer in voorarrest blijft. De officier van justitie bedoelt hiermee dat hij de wenselijkheid van voorlopige hechtenis wil onderzoeken.
Het willen (laten) verhoren vormt een onderzoeksbelang, als ook het onderzoek naar de wenselijkheid van voorlopige hechtenis.
De officier geeft aan dat het dossier inmiddels compleet is en hij geen bewaring wil bevelen. Daaruit kan worden afgeleid dat het onderzoeksbelang, bestaande uit het willen (laten) verhoren, als ook het onderzoeksbelang bestaande uit het onderzoek naar de wenselijkheid van de bewaring, is verdwenen op het moment dat de rechter-commissaris de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling toetst. Op het moment van toetsing is er dus geen onderzoeksbelang meer.
Zijn er vormvoorschriften geschonden?
De casus geeft geen contra indicatie(s).
De eventuele onrechtmatigheid van de aanhouding diende u bij de beantwoording van deze vraag buiten beschouwing te laten.
Is de inverzekeringstelling op andere gronden onrechtmatig? Zijn er bijvoorbeeld algemene beginselen van behoorlijke procesorde geschonden?
Nee, van een schending van die beginselen blijkt niets uit de casus.
De stelling is in zijn geheel onjuist.
Ten eerste kan de rechter-commissaris enkel op vordering van de officier van justitie bewaring aanbevelen op grond van art. 63 Sv.
Ten tweede is voor een inbewaringstelling wel meer vereist dan de aanwezigheid van ernstige bezwaren, namelijk een geval (art. 67 lid 1 en 2 Sv) en een grond (art. 67a lid 1 en 2). Ook dient men rekening te houden met de anticipatietoets (art. 67a lid 3 Sv).
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XI, paragraaf 11.5.1 Bewaring
In het licht van het Nederlandse recht:
Uit art. 280 Sv blijkt het volgende:
Indien de verdachte niet op de zitting verschijnt en de rechtbank geen aanleiding ziet voor a) nietig verklaren van de dagvaarding op grond van art. 278 eerste lid Sv of b) verlenen van een bevel tot medebrenging, beveelt zij dat tegen de verdachte verstek wordt verleend, tenzij is ingestemd met verdediging op voet van art. 279 Sv.
Allereerst moet men dus bekijken of de rechtbank aanleiding ziet voor het nietig verklaring van de dagvaarding op grond van art. 278 eerste lid Sv. Dat is bijvoorbeeld het geval als de dagvaarding niet geldig is betekend (art. 588 Sv).
De dagvaarding is in deze casus wel geldig betekend. De dagvaarding is uitgereikt aan Elsemieke, het zusje van Govert, op het GBA adres van Govert. Zij heeft zich bereid verklaard de dagvaarding aan Govert te geven. Er is dus sprake van een geldige betekening conform de eisen van art. 588 lid 3 sub a Sv. Er is geen aanleiding om op deze grond de dagvaarding nietig te verklaren.
Ten tweede moet bekeken worden of de rechtbank aanleiding ziet om een bevel tot medebrenging te verlenen. De vraag geeft dat aan dat men ervan uit moet gaan dat daar geen aanleiding voor is.
Dan blijft de kwestie over of de rechtbank heeft ingestemd met verdediging op de voet van art. 279 Sv. Raadsman Riddersma geeft aan dat hij Govert al een tijdje niet gesproken heeft en nu alleen kan verzoeken om aanhouding van de zaak. Hieruit valt op te maken dat Riddersma geen gemachtigde raadsman is. De rechtbank heeft dus niet ingestemd met een verdediging door een gemachtigde raadsman: van de ‘tenzij’ in art. 280 Sv is dus geen sprake.
De zaak mag, gelet op het Nederlandse recht, bij verstek worden afgedaan.
In het licht van de rechtspraak van het EHRM:
Er is nog een fresh determination mogelijk, namelijk het hoger beroep. In Colozza kwam naar voren dat berechting in afwezigheid is toegestaan indien (afgezien een eventuele waiver of een – aan de verdachte toe te rekenen – ernstige vorm van laksheid) een fresh determination mogelijk is.
De zaak mag, gelet op de rechtspraak van het EHRM, bij verstek worden afgedaan.
Te vinden in:
Arrest Colozza
Op grond van art. 287 lid 2 Sv moeten alle verschenen getuigen gehoord worden, tenzij daar van afgezien wordt met toestemming van zowel de verdachte als de officier van justitie, of bij aanwezigheid van één van de gronden van art. 288 Sv lid 1 sub b en c Sv, namelijk als de rechter een zwaarwegend gezondheidsrisico voor de getuige aanwezig acht of als de verdachte door het niet-horen niet in zijn verdedigingsbelang wordt geschaad.
N.B.: de criteria hoeven niet op de casus toegepast te worden, zie de vraagstelling.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XIII, paragraaf 13.8 Het horen van getuigen en deskundigen
Dit hangt er vanaf.
De rechter beveelt de oproeping van een getuige, die door de officier van justitie verzuimd is opgeroepen te worden, wanneer de verdachte daarom verzoekt of de rechter dit wenselijk oordeelt (zie art. 287 lid 3 sub a Sv).
De rechter kan hier ook van af zien bij aanwezigheid van een van de gronden van art. 288 lid 1 sub a, b en c Sv. Ook kan dit in geval van art. 288 lid 3 Sv, indien daarmee uitdrukkelijk is ingestemd door de verdachte en de officier van justitie.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XIII, paragraaf 13.8 Het horen van getuigen en deskundigen
De criteria van art. 359a Sv en Loze Hashpijp dienen te worden uitgewerkt?:
Is er sprake van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek ter zake van het ten laste gelegde feit?
Ja, Tonnie en Ronnie hebben veel te hardhandig opgetreden (disproportioneel gehandeld) bij het aanhouden van Govert ter zake van de diefstal.
Is dit vormverzuim onherstelbaar?
Ja, de onrechtmatige aanhouding is niet terug te draaien.
De rechtsgevolgen van een dergelijk verzuim blijken niet uit de wet?
Nee.
Is er voldaan aan het schutznormbeginsel?
Ja, aan het schutznormbeginsel is voldaan. Het is Govert, de verdachte zelf, die in het belang is geschonden dat het voorschrift beoogt te beschermen, namelijk zijn lichamelijke integriteit.
Vervolgens:
De rechter zal aan de hand van de drie factoren uit art. 359a lid 2 Sv beoordelen of, en zo ja, welk rechtsgevolg toegepast zal worden.
Die factoren zijn het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en (de aard van) het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
In dit geval is de lichamelijke integriteit van de verdachte geschonden. De ernst van het verzuim en het nadeel (Govert zijn tand is afgebroken en hij heeft een kneuzing in zijn schouder) rechtvaardigen een rechtsgevolg.
In de casus komt naar voren dat er wordt gevraagd om strafvermindering. De criteria die in het arrest Loze Hashpijp ten aanzien van de strafvermindering worden gegeven, moeten worden doorlopen en er moet bekeken worden of aan die criteria is voldaan:
Is er sprake van nadeel voor de verdachte?
Ja, Govert zijn tand is afgebroken en hij heeft een kneuzing in zijn schouder.
Bestaat er causaal verband tussen het verzuim en het nadeel?
Ja, doordat te hardhandig is opgetreden heeft hij lichamelijk letsel opgelopen.
Is het nadeel geschikt voor compensatie door middel van strafvermindering?
Ja. Het gaat hier een aantasting van de lichamelijke integriteit; Govert heeft lichamelijk letsel. Dergelijk nadeel is geschikt om door middel van strafvermindering te compenseren.
(Hardhandige aanhouding wordt in het boek en op het HC genoemd als reden voor strafvermindering op grond van 359a Sv)
Is strafvermindering in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en ernst van het verzuim gerechtvaardigd?
Ja, schending van de lichamelijke integriteit kan in aanmerking komen voor compensatie door strafvermindering. Bij een zeer ernstige schending (bijv. een onrechtmatige lijfvisitatie) kan bewijsuitsluiting in beeld komen. Daar is in dit geval geen sprake van en bovendien is er in de casus geen sprake van (directe) bewijsverkrijging door het verzuim.
Wat er is gebeurd, is niet ernstig genoeg voor het niet-ontvankelijk verklaren van het OM.
Strafvermindering lijkt in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim, gerechtvaardigd.
De rechtbank zal het verzoek hoogstwaarschijnlijk toewijzen.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XV Sanctionering van onregelmatigheden in het strafproces
Arrest De loze hashpijp
Nee, de rechter heeft niet de motiveringsverplichtingen van art. 359 Sv in acht genomen.
Het door raadsman Riddersma aangevoerde verweer is een Dakdekkersverweer: het verweer vecht de uitleg van een wetsterm in de tenlastelegging aan, die bij juistheid tot vrijspraak zou leiden (vgl. Jagen).
Het is een verweer waar de rechter op grond van art. 359 lid 2, eerste volzin Sv op moet reageren wanneer hij daarvan afwijkt. De rechter komt tot een veroordeling en gaat dus aan het verweer voorbij, en motiveert zijn beslissing nergens. Hij heeft dus niet aan de motiveringsverplichtingen van art. 359 lid 2 eerste zin Sv voldaan.
N.B. Dit verweer is een bijzonder bewijsverweer die tegenwoordig onder de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten (art. 359 lid 2 tweede zin Sv) worden geschaard, al worden aan een Dakdekkersverweer niet dezelfde strenge eisen verbonden. Let op! Indien de rechter afwijkt van een Dakdekkersverweer, heeft hij daarentegen de motiveringsverplichting van art. 359 lid 2 eerste zin Sv niet in acht genomen.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XVI Het vonnis
Arrest Dakdekker
De rechter heeft de bewezenverklaring op een aantal punten gewijzigd ten opzichte van de tenlastelegging:
Er is veroordeeld voor gewone diefstal (art. 310 Sr) i.p.v. diefstal met verbreking (art. 311 lid 1 sub 5 Sr). Dit is toegestaan; terugvallen op een lichtere equivalent van het delict mag.
Deze constatering leverde drie punten op.
Het vierde punt kon worden verkregen door het bespreken van onderstaande drie wijzigingen:
In plaats van ‘op of omstreeks 24 juli 2011’ heeft de rechter ‘op 24 juli 2011’ bewezen verklaard. Dit is toegestaan; slechts een nadere gespecificeerde datum.
Het tijdstip is in de bewezenverklaring weggelaten.
Dit lijkt hier niet zodanig van belang dat er een totaal ander feitencomplex ontstaat en dat niet duidelijk is om welk misdrijf het gaat. Temeer omdat nergens uit de casus blijkt dat Govert vaker dit soort diefstallen pleegt (meerdere in één nacht bijvoorbeeld).
Het weglaten van het tijdstip is dus toegestaan.
‘in elk geval enig goed, geheel of ten dele’ is in de bewezenverklaring uitgestreept (daarvan is partieel vrijgesproken). Dit is toegestaan omdat de zinsnede geen nader specificerende functie heeft.
Oftewel, de rechter heeft de grondslag van de tenlastelegging niet verlaten.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XII, paragraaf 12.5 Op grondslag van de tenlastelegging
Wettige bewijsmiddelen zijn 1,2 en 4, want:
Art. 344 lid 1 sub 2 Sv (verklaring van de verdachte neergelegd in een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal)
Art. 344 lid 1 sub 2 Sv (getuigenverklaring neergelegd in een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal)
NIET WETTIG, want het betreft een verklaring op de zitting afgelegd in de zin van art. 342 lid 1 Sv, maar bevat gissingen/conclusies en kan dus niet worden gebruikt als een wettig bewijsmiddel.
Dit werd heel vaak fout gedaan en bij de redengevendheid behandeld. Werd maar één keer fout gerekend.
Art. 340 Sv het betreft de eigen waarneming van de rechter ter terechtzitting.
Redengevendheid van de drie overgebleven bewijsmiddelen (tot nu toe wordt aan het bewijsminimum voldaan). Nu rest de vraag of de bewijsmiddelen bijdragen aan de bewezenverklaring:
Niet redengevend. De verklaring van Govert draagt niet bij aan de bewezenverklaring, immers ontkent hij dat hij de tas heeft gestolen.
Ook werd goed gerekend dat het wel (deels) redengevend is omdat er uit blijkt dat Govert in Amsterdam was en een tas met zich droeg.
Ook goed: dat het wellicht redengevend is als uit de overige bewijsmiddelen blijkt dat het overduidelijk een leugen is van Govert.
Fout was: wel redengevend, want toont aan hoe hij aan de tas kwam / want daar blijkt uit dat hij het niet heeft gedaan etc.
Wel redengevend, voor wat betreft de datum en bovendien plaatst de verklaring Govert op het plaats delict.
Als je had gezegd niet wettig: dan hier niet behandelen.
Als je had gezegd deels wettig: dan is het overgebleven deel waarin er een man met bruin, krullend haar, lijkend op verdachte is gesignaleerd bij het huis aan de Westersingel 3 wel redengevend voor het bewijs.
Wel redengevend, bevestigt dat de goederen die Govert bij zich had toebehoorden aan de bewoners Johan en Mirjam de Vries.
(Voldaan aan bewijsminima? Ja)
Toereikendheid van de bewijsmiddelen: dekken de overgebleven bewijsmiddelen de bewezenverklaring?
Nee. Wanneer de bewezenverklaring wordt langsgelopen blijkt dat er geen bewijs is voor het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening en ook het wegnemen zelf wordt niet gedekt. De bewijsmiddelen zijn dan ook niet toereikend.
Het is fout gerekend als de toereikendheid per bewijsmiddel wordt uitgewerkt.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XIV Het bewijs
Ja, ondanks de strafbeschikking kunnen Johan en Mirjam de Vries beklag doen op grond van art. 12 Sv. Als slachtoffers van de diefstal zijn zij belanghebbende, en kunnen zij dus tegen het vervolgen door middel van een strafbeschikking beklag indienen om te proberen te bewerkstelligen dat Govert alsnog voor de rechter komt. Dit moeten zij doen binnen drie maanden nadat zij bekend zijn geworden met de strafbeschikking (zie art. 12k lid 1 Sv).
Daarnaast kan de klacht er toe strekken dat de vervolging ook ter zake van andere delicten wordt ingesteld dan de officier van justitie aanvankelijk voor ogen had (Spook van de Vrouwenpolder).
Zie:
Arrest Spook van de vrouwenpolder
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Oude & oefententamens te gebruiken bij strafecht RUG rechten jaar 3
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2163 |
Add new contribution