Strafrecht 3 - Recht - B3 - RUG - Oefenmaterialen
- 3360 keer gelezen
(…)
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van één getuige.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
hij op 3 juli 2011 te Amsterdam Frida Langeveld heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde Frida Langeveld telefonisch dreigend de woorden toegevoegd: "Je moet uitkijken waar je gaat staan. Ik zal je komen afmaken."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1.
Een proces-verbaal van aangifte van 18 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar F.L. Zusjes. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover verbalisant afgelegde verklaring van Frida Langeveld:
‘Ik wil aangifte doen van bedreiging, gepleegd op de Reguliersdwarsstraat 75a te Amsterdam. Gisteren was ik bij mijn moeder. Dirk van Slangen belde mij op mijn mobiele telefoon. Dirk zei dat hij mij had opgegeven als ontvoerder van ons kindje. Hij zei letterlijk tegen mij: "Je moet uitkijken waar je gaat staan. Ik zal je komen afmaken" Hij hing de telefoon op. Na een aantal minuten belde Dirk mij weer op.’
2.
Een proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar F.L. Zusjes. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover verbalisant afgelegde verklaring van Nadia Karia:
‘Ik hoorde dat de mobiele telefoon van mijn dochter Frida Langeveld overging. Ik zag dat Frida de telefoon opnam. Ik zag dat Frida schrok en ging huilen. Na het telefoontje zei Frida dat ze Dirk van Slangen aan de telefoon had. Daarna hoorde ik dat de telefoon van Frida nog een keer overging. Ik zag en hoorde dat Frida de telefoon opnam en op de luidspreker zette. Ik hoorde aan zijn stem dat Dirk belde. Ik zag dat Frida hysterisch werd. Ze kon alleen nog maar huilen. Zo bang is ze voor Dirk.’
Is art. 342 lid 2 Sv naar Uw oordeel geschonden?
Stel:
De raadsman van de verdachte heeft in eerste aanleg, een maand voor de terechtzitting, aan de officier van justitie verzocht om Frida Langeveld op te roepen voor de terechtzitting. Deze heeft daarop contact opgenomen met Frida.
Zij gaf tegen de officier van justitie aan er erg tegenop te zien ter terechtzitting te moeten getuigen. Het zou alle herinneringen aan dat vreselijke telefoongesprek weer boven brengen. Ze was bang dat ze daar nachten niet van zou kunnen slapen.
Biedt ons Wetboek van Strafvordering de officier van justitie in dit geval de mogelijkheid om oproeping van Frida Langeveld te weigeren?
Stel:
De officier van justitie laat oproeping achterwege.
Ter terechtzitting verzoekt de raadsman aan het begin van de terechtzitting wederom om oproeping van Frida Langeveld als getuige. Hij twijfelt aan het waarheidsgehalte van haar verklaring, zo geeft hij aan.
Maar ook de Politierechter weigert Frida op te roepen. En de Politierechter veroordeelt Dirk van Slangen op basis van dezelfde bewijsmiddelen als het Gerechtshof (later) tot een taakstraf van 120 uur.
Is deze veroordeling in overeenstemming met het ondervragingsrecht zoals dat in rechtspraak van het EHRM inzake art. 6 EVRM gestalte heeft gekregen?
Stel:
Frida wil als slachtoffer gebruik maken van al haar rechten.
Zij stelt een slachtofferverklaring op, en stuurt deze per brief aan de officier van justitie om deze bij de processtukken te laten voegen.
Daarbij geeft zij aan dat zij ook het woord wil voeren ter terechtzitting: zij wil er op aandringen dat de Politierechter Dirk een contactverbod oplegt.
En zij wil immateriële schade vorderen, als benadeelde partij, en stuurt daartoe een formulier op dat zij bij de processtukken wil laten voegen.
Op welk(e) van deze drie punten kan de officier van justitie niet aan de wensen van Frida tegemoet komen, en waarom? Noem meer redenen, indien die er zijn.
Stel:
Dirk heeft ook nog enkele dagen vast gezeten in verband met deze strafzaak:
Nadat Frida op 7 september 2011 aangifte heeft gedaan, wordt Dirk dezelfde dag nog aangehouden en in verzekering gesteld wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (art. 285 Sr).
Op 10 september wordt Dirk, die zich tijdens de verhoren al deze dagen op zijn zwijgrecht heeft beroepen, voor de rechter-commissaris geleid.
De rechter-commissaris oordeelt de inverzekeringstelling rechtmatig, maar wijst de vordering bewaring af. Naar zijn oordeel is er geen grond voor voorlopige hechtenis: het feit is niet ernstig genoeg.
Is er naar Uw oordeel een geval en een grond voor voorlopige hechtenis?
Stel:
Dirk heeft zich tijdens zijn inverzekeringstelling de hele tijd op zijn zwijgrecht beroepen. Maar in de politieauto waarin hij na zijn aanhouding naar het politiebureau werd gebracht, heeft hij wel spontaan wat gezegd: ‘Ik beroep me op mijn zwijgrecht, maar ik begrijp niet goed waarom jullie mij komen ophalen. Waarom zou ik niet met mensen mogen bellen? Waarom zou ik niet met Frida mogen bellen? Zij belt mij ook om de haverklap op, en maakt me dan uit voor alles wat mooi en lelijk is. En feit is dat zij mij al maanden contact met ons kindje ontzegt’.
Deze verklaring is door de politieagent die naast Dirk zat in een proces-verbaal neergelegd.
De Politierechter heeft de verklaring evenwel niet voor het bewijs gebezigd omdat art. 359a Sv daar naar zijn oordeel aan in de weg staat.
Heeft de Politierechter gelet op art. 359a Sv de verklaring terecht buiten beschouwing gelaten?
Stel:
De raadsman roert ter terechtzitting bij de Politierechter twee kwesties aan: ‘Edelachtbare. Om voor bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht te kunnen worden veroordeeld, is volgens jurisprudentie van de Hoge Raad vereist dat de bedreigde redelijkerwijs heeft kunnen vrezen dat de bedreigingen waargemaakt zouden worden. Daar is in dit geval geen sprake van. Dirk is normaliter de rust zelve. Dirk gaat niet naar voetbalwedstrijden, Dirk is vogelspotter. Geen nachtelijk bezoek aan disco’s, Dirk gaat, als hij dat kan betalen, naar de opera. Frida weet dat ook. Als Dirk dit al gezegd zou hebben (hij ontkent dat met klem) levert dat gelet op zijn persoonlijkheid en de kennis die Frida van die persoonlijkheid had, naar mijn oordeel geen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht op.
Daarbij wijs ik u er op, ook weer voor het geval U tot het oordeel zou komen dat Dirk dit daadwerkelijk gezegd heeft, dat Dirk er begin september 2011 daadwerkelijk zeer onder leed dat hij toen al drie maanden lang zijn kind niet had gezien. Dat gemis moet hem er dan toe gedrongen hebben uitlatingen te doen die hij anders nooit zou doen, om Frida er maar toe te brengen hem weer contact toe te staan. Edelachtbare, ook U bent zoals ik weet vader: wie kan dat een vader kwalijk nemen? Door in een dergelijk geval strafbaarheid aan te nemen zou het strafrecht een overspannen eis stellen.’
Moet de Politierechter in zijn veroordelende vonnis aandacht schenken aan beide onderdelen van het betoog van de raadsman, en zo ja op grond van welk(e) artikel(en)?
In het boek en op het hoorcollege zijn een aantal uitgangspunten inzake de taak en de positie van de raadsman genoemd. Eén daarvan is onafhankelijkheid van de overheid.
Geef aan waarom de Wet positie en toezicht advocatuur in het licht van dat uitgangspunt op kritiek vanuit de advocatuur is gestuit.
Noem twee andere uitgangspunten inzake de taak en positie van de raadsman die op het hoorcollege genoemd zijn.
Nee. Eén getuige is geen getuige. Naast de desbetreffende getuigenverklaring is ten minste steunbewijs nodig.
Echter, wat betreft dat steunbewijs is de Hoge Raad van oordeel dat het steunbewijs de verklaring van de getuige daadwerkelijk moet ondersteunen: de getuigenverklaring mag niet op zichzelf staan en mag niet in te ver verwijderd verband met het steunbewijs staan. Daar is hier geen sprake van: de verklaring van de moeder bevestigt de kern van de verklaring van Frida.
N.B. 1: bij het antwoord is het belangrijk om te verwijzen naar het vereiste dat het steunbewijs het bewijs daadwerkelijk moet ondersteunen in die zin, dat de getuigenverklaring van de dochter niet op zichzelf mag staan en niet in een te ver verwijderd verband mag staan met het steunbewijs.
N.B.2: Alleen in het geval dat de opsporingsambtenaar in zijn p-v verslag doet van wat hijzelf heeft waargenomen of ondervonden, kan de bewezenverklaring steeds worden gestoeld op één enkel p-v van een opsporingsambtenaar (art. 344 lid 2 Sv). Voor p-v’s van een aangifte/verklaring van een getuige geldt, dat art. 342-1 Sv doorwerkt in art. 344 lid 1 onder 2e Sv. In dat geval is een enkel p-v van een opsporingsambtenaar dus niet voldoende!
Bij deze vraag is het belangrijk om gedegen kennis te tonen van het bewijsrecht.
Ja, art. 264 Sv biedt die mogelijkheid als de officier van justitie er van overtuigd is dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen. Het welzijn wordt hier wel in gevaar gebracht.
Uit de beslissing van het EHRM in Al-Khawaja and Tahery kan worden afgeleid dat er in de eerste plaats een good reason moet zijn om een getuige niet ter terechtzitting te horen.
Hoewel hier geen sprake is van angst die direct veroorzaakt wordt door bedreigen van de zijde van de verdachte betreft het hier geen any subjective fear to testify (dus geen ‘algemene persoonlijke angst om in het openbaar te getuigen’): het gedrag van verdachte heeft wel degelijk reden gegeven tot deze specifieke angst. Er was dus wel een good reason.
De vraag is vervolgens of de verklaring van Frida sole or decisive evidence was. Sole niet, maar deze verklaring is wel decisive: de bedreiging is enkel door Frida gehoord.
Laatste vraag is dan of er in dat geval sufficient counterbalancing factors waren; daarbij is van belang of het bewijs sufficiently reliable is.
Dat lijkt (net als in Al Khawaja) wel het geval te zijn: de verklaring van haar moeder levert voldoende ondersteuning op.
N.B. 1: Het is belangrijk om bij het antwoord niet enkel de betekenis van art. 6 EVRM uit te leggen, maar ook de uitleg van het EHRM te behandelen. Ook moet worden onderbouwd waarom er hier een goede reden was om de getuige niet op te roepen (geen ‘algemene angst’ om te getuigen – dat zou onvoldoende reden opleveren – maar een ‘concrete angst’ die was gerelateerd aan de bedreiging).
N.B. 2: Tot de conclusie komen dat er voldoende scrupuleus onderzoek is, is bij het antwoord niet voldoende, men moet tot de conclusie komen dat er hier – vanwege het steunbewijs van de moeder – sprake was van voldoende ‘reliable’ getuigenbewijs; anders gezegd: dat er sprake was van voldoende counterbalancing factors (vergelijkbaar met de zaak die in Al Khawaja aan de orde was)
Zie:
Arrest Al-Khawaja & Tahery
Aan haar wens om op de terechtzitting het woord te voeren teneinde aan te dringen op een bepaalde sanctie kan niet worden tegemoetgekomen: het slachtoffer mag zich op grond van art. 51e Sv thans enkel uitlaten over de gevolgen die het strafbare feit bij haar of hem teweeg heeft gebracht.
NB: art. 285 Sr is weliswaar een delict waarbij het spreekrecht mag worden uitgeoefend (art. 51e lid 1 Sv), maar het spreekrecht mag niet worden uitgeoefend om aan te dringen op een bepaalde sanctie.
Er is wel een geval voor voorlopige hechtenis: art. 285 Sr wordt genoemd in art. 67 lid 1 sub b Sv.
Maar er is, zo lijkt het, geen grond.
Belangrijkste overweging: Er zijn geen aanwijzingen dat vrijheidsbeneming er aan kan bijdragen het bewijs verder rond te krijgen (art. 67a lid 2 onder 4e Sv). Ten aanzien daarvan moest wel een nadere afweging worden gemaakt.
Verder staat op het feit naar de wettelijke omschrijving niet een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer (zie art. 67a lid 2 onder 1e Sv).
Er zijn ook geen aanwijzingen voor vluchtgevaar (art. 67a lid 1 onder a);
Ook van de andere gronden is geen sprake (geen aanwijzingen voor recidivegevaar.
Wat betreft de eerste recidive-variant( 67a lid 2 onder 2e): als men stelde dat er wellicht sprake kon zijn van een levensdelict ten aanzien van Frida, is daar een puntje voor toegekend, alhoewel de verdenking t.a.v. de bedreiging met geweld daarvoor eigenlijk onvoldoende is).
NB: dat het feit niet ernstig genoeg is, is eventueel van belang in verband met het anticipatiegebod (art. 67a lid 3 Sv), maar staat los van de vraag of er een grond is.
Nee. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat een spontane bekentenis tijdens transport gewoon gebruikt mag worden voor het bewijs.
N.B.: Belangrijk bij dit antwoord is op te merken dat het hier een spontane bekentenis betreft, waarvoor Salduz niet geldt. De vereisten van Loze Hashpijp zijn dus niet relevant. De Hoge Raad ingevolge Salduz eist dat aangehouden verdachten de mogelijkheid moet worden geboden om een advocaat te consulteren, en - als dat niet gebeurt - moet altijd bewijsuitsluiting volgen o.g.v. 359a Sv (quod non).
Zie:
Arrest Salduz
Arrest Post-Salduz
Arrest Loze Hashpijp
1. Het eerste verweer is een bewijsverweer. Gelet op de persoonlijkheid van Dirk zou Frida niet redelijkerwijs kunnen vrezen dat de ten laste gelegde bedreigingen waargemaakt zouden worden. Nu de politierechter hieraan voorbijgaat (het betreft een veroordelend vonnis) is de vraag of aan het verweer aandacht moet worden besteed in het vonnis. Dat is enkel het geval als het een zgn. 'uitdrukkelijk onderbouwd standpunt' betreft (art. 359 lid 2, 2e volzin Sv). Dat dient te worden getoetst. Is het betoog op dit punt duidelijk, door argumenten geschraagd, en wordt er een ondubbelzinnige conclusie aan verbonden? Het antwoord is 'ja'. Uiteraard dienden alle facetten van het 'uitdrukkelijk onderbouwde standpunt' te worden benoemd en besproken.
2. Het tweede betoog gaat, gelet op de inhoud, de feiten en omstandigheden die worden aangevoerd, in de richting van een beroep op een strafuitsluitingsgrond, te weten psychische overmacht (‘zeer onder leed’, ‘gedrongen’). En die strekking is er ook in te herkennen: wie kan dat kwalijk nemen. Het betoog is m.a.w. bezwaarlijk anders te verstaan dan als een beroep op psychische overmacht waar de rechter derhalve op grond van art. 358 lid 3 Sv op moest reageren. Het beste antwoord is om dezelfde argumenten aan te voeren met andere conclusie: van een raadsman mag verwacht worden dat deze de strekking preciezer benoemt.
Die wet roept een College van Toezicht in het leven dat toeziet op de werking van het toezicht dat de Deken op grond van art. 45a van deze wet uitoefent op de naleving door advocaten van het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet; leden van dit College zijn geen advocaat.
Onzelfstandigheid (verdachte beslist);
geen vereenzelviging;
gelijke processuele bevoegdheden (zie vooral de artt. 328-331 Sv); vertrouwelijkheid (gedragsregel 6: advocaat is verplicht tot geheimhouding);
eenheid in optreden naar buiten;
gebondenheid aan tuchtrecht
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Oude & oefententamens te gebruiken bij strafecht RUG rechten jaar 3
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2029 |
Add new contribution