Strafrecht 3 - Recht - B3 - RUG - Oefenmaterialen
- 3360 keer gelezen
Op een prachtige zomerdag in juli in het pittoreske Groningse plaatsje Oude Pekela besluit Dirk Durksma, actief lid van de Hells Angels, om op zijn Harley Davidson eens flink wat kilometers te maken. Echter, nog voordat hij de snelweg betreedt, komt hij de bejaardenvereniging van het dorp tegen die net begonnen zijn aan hun jaarlijkse fietstocht. De begeleider van de fietstocht ziet en hoort Dirk aanstormen, en sommeert tevergeefs de traag reagerende bejaarden om te stoppen. Vervolgens begint hij wild met zijn armen te zwaaien om Dirk zijn aandacht te trekken, maar het mag niet baten. Doordat Dirk de toegestane snelheid fors overschrijdt en daardoor de begeleider pas op het laatste moment ziet, kan hij de groep niet meer ontwijken en veroorzaakt een ongeval waarbij de begeleider letsel oploopt.
Door het ongeval heeft Dirk veel woede opgewekt bij de bejaardenvereniging en andere inwoners van Oude Pekela. Na een storm van dreigementen is hij ter bescherming, nadat hij was aangehouden en na de inverzekeringstelling, een paar dagen in voorlopige hechtenis gehouden.
Na zijn vrijlating blijft het stil aan de kant van het Openbaar Ministerie (OM), dat Dirk had beloofd om hem zo snel mogelijk op de hoogte te stellen over een eventuele verdere vervolging. Omdat hij binnenkort met de Nederlandse Hells Angels richting Duitsland vertrekt om ditmaal de Autobahn onveilig te maken, besluit Dirk een telefoontje te plegen naar de officier van justitie (OvJ). Die geeft aan dat er nog geen officiële beslissing is genomen omtrent een verdere vervolging, aangezien er nog een grondig opsporingsonderzoek moet worden uitgevoerd.
Bestaat er een mogelijkheid voor Dirk om ervoor (proberen) te zorgen dat het opsporingsonderzoek wordt beëindigd in geval van nodeloze vertraging, en om ervoor (proberen) te zorgen dat hij een verklaring krijgt dat de zaak is beëindigd?
Stel:
Het telefoontje van Dirk heeft zijn nut gehad en ervoor gezorgd dat de OvJ besloten heeft om snel de zaak af te sluiten. Hij besluit om, in plaats van een verder opsporingsonderzoek uit te voeren, direct een strafbeschikking uit te vaardigen. Dit terwijl er alle reden bestond voor een grondig opsporingsonderzoek; de verdenking was zeer mager, met enerzijds de strikte ontkenning van Dirk dat hij ook maar iets fout had gedaan, en anderzijds de aangifte van het slachtoffer.
De OvJ neemt op grond van het bewijsmateriaal het besluit om Dirk te vervolgen op grond van art. 5 WVW en legt hem een geldboete op van €250,-.
In welke opzichten was er in casu niet voldaan aan de voorwaarden om Bart in voorlopige hechtenis te kunnen nemen?
Terwijl Dirk met zijn geliefde Harley Davidson over de Autobahn scheurt, valt bij hem thuis het afschrift van de strafbeschikking op de mat. Deze is ongeveer 2 maanden na het ongeval aan hem toegezonden. Twee weken later keert Dirk weer terug in Oude Pekela en ontdekt het afschrift van de strafbeschikking.
Bestaat de mogelijkheid voor Dirk om nog in verzet te gaan tegen de strafbeschikking?
De families van de begeleider van de fietstocht en de bejaarden hebben naar aanleiding van het ongeval een actiegroep (een rechtspersoon) opgezet, genaamd ‘Weg Motoren, Niet Meer Storen’. Naast het bedenken van een lied en het houden van enkele protestacties bij het gemeentehuis van Oude Pekela (waarbij luid de naam van de actiegroep werd gescandeerd), heeft zij enkele verklaringen van de bejaarden die deelnamen aan de fietstocht geregistreerd. Op basis hiervan heeft de actiegroep besloten om een artikel 12 Sv-procedure te starten, waardoor zij willen bewerkstelligen dat Dirk niet wordt vervolgd op grond van art. 5 WVW, maar op grond van art. 45 jo 287 Sr (poging tot doodslag).
Hoe lang hebben rechtstreeks belanghebbenden de tijd om een art. 12 Sv-procedure te starten, vanaf het moment dat ze op de hoogte zijn geraakt van de strafbeschikking?
Stel (ongeacht Uw antwoord op de vorige vragen):
Het beklag van de actiegroep is succesvol geweest, en het gerechtshof heeft aan het OM het bevel gegeven om Dirk te vervolgen op grond van art. 45 jo 287 Sr (poging tot doodslag). Hij moet verschijnen voor de meervoudige kamer van de rechtbank.
Tijdens de zitting komt naar voren dat de politie de bejaarden niet als getuigen heeft gehoord, omdat zij (volgens de politie) door hun hoge leeftijd niet meer alles goed kunnen waarnemen.
Kan de rechter de zitting schorsen en de bejaarden ambtshalve als getuigen doen oproepen om ze ter zitting te horen, mocht hij dit voor zijn oordeelsvorming nodig achten?
Stel dat het bewijs in deze zaak tegen Dirk zou bestaan uit enerzijds een door de politie opgemaakt proces-verbaal van aangifte van het slachtoffer, en anderzijds uit een door de politie opgemaakt proces-verbaal houdende een verklaring van Dirk, waarin hij garandeert dat hij niet te hard en/of onvoorzichtig heeft gereden. Het slachtoffer heeft erop aangedrongen om als getuige anoniem te blijven.
Leg uit tot op welke hoogte art. 344a Sv in zo’n geval strenger zou uitpakken dan de jurisprudentie van het EHRM omtrent het gebruik van verklaringen van anonieme getuigen.
Op 6 augustus 2011 wordt Sjonnie Sjofel aangehouden en in verzekering gesteld, nadat politieagenten op dezelfde dag een hennepkwekerij in zijn woning hebben aangetroffen. Hij wordt nu verdacht van het telen van hennep(planten) in de zin van art. 3 onder B jo. 11 lid 1 Opiumwet. De OvJ vordert twee dagen later de inbewaringstelling van Sjonnie.
Voor deze vraag mag U ervan uitgaan dat er ernstige bezwaren bestaan tegen Sjonnie. Reageer op onderstaande stellingen en bespreek de (on)juistheid ervan op basis van de casus.
Stelling 1: De OvJ is wettelijk verplicht om een sepot van de strafzaak (na de vordering tot inbewaringstelling) mede te delen aan Sjonnie.
Stelling 2: Inbewaringstelling van Sjonnie is in strijd met art. 5 lid 1 onder c EVRM.
Nadat Sjonnie in vrijheid is gesteld, durft hij zich niet meer te vertonen in zijn huidige woonplaats Tynaarlo. Hij besluit om tijdelijk weer bij zijn ex-vriendin Janneke, woonachtig in Stavoren, in te trekken, die toch wel een beetje medelijden met hem heeft. Sjonnie heeft haar adres opgegeven als correspondentieadres bij het eerste verhoor.
Vervolgens wordt de dagvaarding enkel aangeboden op Sjonnie zijn GBA-adres in Tynaarlo. Omdat er niemand thuis is, laat de postbode een bericht achter met daarin de boodschap dat de dagvaarding op het postkantoor kan worden afgehaald. In de dagvaarding staat beschreven dat hij 15 november 2011 wordt verwacht voor de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland. Sjonnie machtigt Janneke op 11 september 2011 om diens dagvaarding af te halen bij het postkantoor, waarop zij dezelfde dag nog op en neer naar Tynaarlo rijdt. Echter, op de dag van de rechtszaak blijven zowel Sjonnie als zijn raadsman afwezig.
Heeft de rechtbank reden om de dagvaarding nietig te verklaren of het onderzoek ter terechtzitting te schorsen?
Stel, anders dan hiervoor:
Sjonnie en zijn raadsman komen 15 november netjes opdagen in de rechtszaal. Tot zijn grote verrassing komt Sjonnie tot de ontdekking dat hij een van de rechters persoonlijk kent; het is een oude vriend van zijn vader. Vroeger kwam hij vaak thuis bij Sjonnie’s familie om Cubaanse sigaren te roken met zijn vader, waarbij hij zo nu en dan ook wel eens stiekem een mini-sigaartje verschafte aan Sjonnie. De rechter herkent de inmiddels volwassen Sjonnie ook maar al te goed.
Is er sprake van enige vorm van partijdigheid in de zin van art. 6 EVRM? Zo ja, bestaat er een mogelijkheid voor zowel de rechter als de verdediging een juridisch middel in te roepen om te voorkomen dat bovenstaande rechter de zaak (verder) berecht?
Uit het strafdossier valt het volgende op te maken:
De politieagenten die Sjonnie hebben aangehouden, zijn op het spoor gekomen door middel van een tip van hun connectie in het drugscircuit. Zonder vooraf te overleggen met hun oversten, zijn zij op de tip afgegaan. Vol adrenaline hebben zij direct bij aankomst het slot van de deur eraf geslagen en zijn zij naar binnen gestormd, de walm van wiet tegemoetkomend. Sjonnie, die op dat moment thuis was, werd niet in de gelegenheid gesteld om toestemming te geven tot het betreden van zijn woning. In plaats daarvan werd hij meteen bespoten met pepperspray en op de grond gedrukt.
Over bovenstaande feiten verschillen de OvJ en de raadsman van mening. Volgens de OvJ mag de rechter voor het bewijs gebruik maken van het proces-verbaal van bovenstaande opsporingsambtenaren, inhoudend de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning van Sjonnie, volgens de raadsman niet.
Bespreek onderstaande uitspraken, gedaan door de OvJ en de raadsman:
Uitspraak raadsman: ‘Mijn cliënt heeft nadeel geleden in de zin van art. 359a lid 2 Sv, gezien het feit dat het bestaan van de hennepkwekerij alleen maar bekend is geworden door de onrechtmatige binnentreding van de politieagenten.’
Uitspraak OvJ: ‘Men mag niet te snel naar bewijsuitsluiting grijpen. Dit is enkel toegestaan indien dit noodzakelijk is ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces.’
In het verplichte arrest Onvoldoende rechtshouden in Winssen (HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252) werd bewezenverklaard dat verdachte ‘op 12 juni 2001, te Winssen, in de gemeente Beuningen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Van Heemstraweg, aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam, in of nabij een in die weg gelegen, gezien haar, verdachtes rijrichting, naar links verlopen bocht, naar links heeft gestuurd en geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg is terechtgekomen en is gebotst, althans is aangereden tegen een op dat voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte rijdend, toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (personenauto) en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander (J. de Boer) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.’
Verder was de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte opgenomen onder de bewijsmiddelen: ‘Op dinsdag 12 juni 2001 reed ik als bestuurster in mijn auto, een Ford Mondeo, grijs van kleur, over de rijbaan van de Van Heemstraweg in Winssen. Ik reed ter plaatse tussen de 75 a 80 kilometer per uur. Ter plaatse in een flauwe bocht naar links, stuurde ik dan ook mee naar links de bocht in. Op dat moment heb ik kennelijk een soort ‘black out’ gehad en heb ik kennelijk niet meer naar rechts gestuurd en ben derhalve op het weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer terechtgekomen. Op dat moment zag ik een grijzig/bruine motorkap van een auto recht voor mij opdoemen.’
Reageer op de volgende stelling en bespreek de (on)juistheid ervan:
De Hoge Raad dient het arrest van het Hof te casseren, indien het Hof deze verklaring van de verdachte als bewijsmiddel gebruikt.
Stel:
Het Hof besluit bovenstaande verklaring niet te gebruiken als bewijsmiddel. Echter, als aanvulling op deze verklaring zegt verdachte nog het volgende: ‘Ik heb het ongeluk zelf wel bewust meegemaakt, doordat mijn black out maar zo’n 2 seconden duurde. Ik heb dit nog nooit eerder meegemaakt. Ook kan het niet veroorzaakt zijn door medicijnen, alcohol of drugs, want dat gebruik ik allemaal niet. Daarnaast was het slachtoffer wel de hele tijd bij bewustzijn en heeft deze het ongeluk zien aankomen. Daarom vind ik dat ik niet schuldig kan worden verklaard.’
Dient het Hof aandacht te besteden aan dit verweer? Zo ja, op grond van welk artikel(lid)?
Dirk heeft toegang tot de mogelijkheden die staat neergelegd in art. 180 jo 36 Sv.
Art. 180 Sv biedt de mogelijkheid voor de verdachte (of diens raadsman) om een verzoek in te dienen bij de rechter-commissaris, om de voortgang van het opsporingsonderzoek te beoordelen. Daarnaast biedt art. 36 Sv de mogelijkheid voor de verdachte (of diens raadsman) om een verzoek in te dienen bij het gerecht, die vervolgens een verklaring kan afgeven van beëindiging van de zaak.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk VI, paragraaf 6 Het recht van de verdachte op een beslissing inzake vervolging
Er bestaat geen geval van art. 67 Sv, noch een grond van art. 67a Sv. Ook bestaan er geen ernstige bezwaren en is er geen acht geslagen op het anticipatiegebod. Dit valt allemaal af te leiden uit de casus.
De beschikking wordt ten uitvoer gelegd na ten minste 2 weken na de toezending van het afschrift van de dagvaarding, terwijl in dit geval de tenuitvoerlegging na 6 weken definitief is. Er is geen verzet meer mogelijk in dit geval aangezien de boete onder de €350,- is, ook al was de verdachte niet van de strafbeschikking op de hoogte. Zie art. 257g jo. 257e lid 1, 2e volzin Sv.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XVII, paragraaf 17.2.2 Het doen van verzet
Zie art. 12k lid 2 Sv: rechtstreeks belanghebbenden hebben 3 maanden de tijd hiervoor. Indien het nog niet volledig ten uitvoer is gebracht, hebben ze ook daarna nog tijd.
Ja, de rechter kan dit doen op grond van art. 315 jo. 281 Sv.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XIII, paragraaf 13.11 Onderbreking en schorsing
Zie hiervoor art. 344a lid 1 Sv. Het gebruik van een verklaring van een anonieme getuige is onder die omstandigheden NIET mogelijk; het bewijs mag niet in beslissende mate worden gegrond op verklaringen van anonieme getuigen, hoeveel dat er ook zijn! Zie ook lid 3 sub a en b van dit artikel. Een verklaring van een anonieme getuige mag alleen onder bepaalde omstandigheden worden gebruikt voor het bewijs. Zo moet er onder andere steunbewijs voor handen zijn. Het is dus niet mogelijk voor de omstandigheden in casu.
Let op Al Khawaja en Tahery: onder omstandigheden is het gebruik van verklaringen van anonieme getuigen in bovenstaand geval WEL mogelijk. Criteria hiervoor zijn:
Bestaat er een goede reden om niet ter zitting te verschijnen (gegronde angst)?
Is de getuigenverklaring niet het enige of doorslaggevende bewijs? Indien dit wel het geval is, moeten er voldoende compensating measures zijn genomen, waardoor de (enige of doorslaggevende) verklaring alsnog kan worden gebruikt voor het bewijs.
Te vinden in:
Arrest Al-Khawaja & Tahery
Beide stellingen zijn juist.
Stelling 1: Met de vordering tot inbewaringstelling neemt de vervolging (in de zin van het Wetboek van Strafvordering) een aanvang. Het sepot is in zo’n geval gebaseerd op art. 242 lid 2 Sv. De OvJ is dan verplicht een knvv (kennisgeving van niet verdere vervolging) te betekenen aan Sjonnie op grond van art. 243 lid 1 jo lid 3 Sv.
NB: lid 3 hoeft niet te worden genoemd.
Stelling 2: zowel art. 5 lid 1 sub a, h en f EVRM (‘overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure’) en lid 3 sub c EVRM (‘rechtmatige wijze (…) gedetineerd’) wijzen op de zogenaamde formele rechtsmatigheidseis; de vrijheidsbeneming dient in overeenstemming te zijn met het nationale recht, schending hiervan levert tevens een schending op van het EVRM. De inbewaringstelling is in strijd met het Wetboek van Strafvordering, aangezien art. 3 onder B jo. 11 lid 1 Opiumwet geen geval oplevert van voorlopige hechtenis in de zin van art. 67 Sv.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XI Voorarrest
De rechtbank dient de geldigheid van de dagvaarding te onderzoeken op grond van art. 278 lid 1 Sv. Aangezien de dagvaarding geldig is betekend (zie art. 588 lid 2 sub b Sv), is er geen reden om deze nietig te verklaren.
Wat betreft de vraag of er een reden tot schorsing ex art. 590 lid 3 Sv bestaat; nee, deze is er niet. Er rust geen plicht op het OM om een kopie van de dagvaarding te versturen naar het door Sjonnie opgegeven correspondentieadres. Dit volgt uit art. 588a lid 3 sub c Sv.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XII, paragrafen 12.2.3 Dagvaardingstermijn en 12.2.4 De tenlastelegging
Er dient een afweging te worden gemaakt aan de hand van De Cubber of Hauschildt: is er sprake van subjectieve partijdigheid (daadwerkelijk gebleken persoonlijke partijdigheid van de rechter) of objectieve partijdigheid (gewekte schijn van partijdigheid)? In casu is er sprake van objectieve partijdigheid, omdat de rechter Sjonnie persoonlijk kent, maar niet daadwerkelijk is gebleken dat hij daardoor een bepaalde kant zal kiezen in de berechting.
De rechter kan op grond van art. 517 lid 1 Sv verzoeken zich te mogen verschonen. De verdediging daarentegen kan een wrakingsverzoek indienen op grond van art. 512 Sv.
Zie:
Arrest De Cubber
Arrest Hauschildt
Uitspraak OvJ:
Uit Criteria voor bewijsuitsluiting (NJ 2013, 308) volgt dat bewijsuitsluiting is toegestaan in drie groepen gevallen:
Ter verzekering van het recht op een eerlijk proces
Buiten dat geval en onder nadere voorwaarden bij een aanzienlijke schending van een ander, belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of beginsel, zoals grondrechten
In uitzonderlijke gevallen waarin het vormverzuim een structureel karakter heeft
De uitspraak is dus onjuist.
Uitspraak raadsman:
Uit bovengenoemd arrest blijkt dat de Hoge Raad overwoog dat, voor de beoordeling van het bedoelde nadeel, onder meer van betekenis is in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. In dat verband kan ‘het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet (…) worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang (…).’ Om die reden levert schending van dit belang geen nadeel op zoals bedoeld in art. 359a Sv.
De uitspraak is dus onjuist.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XV Sanctionering van onregelmatigheden in het strafproces
Arrest Criteria voor toepassing bewijsuitsluiting
De stelling is onjuist. De verklaring van de verdachte is niet redengevend voor de bewezen verklaarde schuld. Een black out wijst er juist op dat de verdachte geen schuld had.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XIV Het bewijs
Het Hof dient zeker aandacht te besteden aan dit verweer. Het betreft namelijk een verweer dat aan een bewezenverklaring van schuld in de weg staat. Als het niet in de bewijsmiddelen weerlegd wordt, zal de Hoge Raad het zien als een Meer en Vaart-verweer (het verweer dat een met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid is opengelaten). Dat behoort tot de speciale categorie verweren in de zin van art. 359 lid 2 (1e en/of 2e volzin), waarvoor de nieuwe benadering met betrekking tot de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten als bedoeld in art. 359 lid 2, 2e volzin Sv niet in alle opzichten geldt.
Te vinden in:
Ons Strafrecht 2, Hoofdstuk XVI, paragraaf 16.4.4 Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Oude & oefententamens te gebruiken bij strafecht RUG rechten jaar 3
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Main summaries home pages:
Main study fields:
Business organization and economics, Communication & Marketing, Education & Pedagogic Sciences, International Relations and Politics, IT and Technology, Law & Administration, Medicine & Health Care, Nature & Environmental Sciences, Psychology and behavioral sciences, Science and academic Research, Society & Culture, Tourisme & Sports
Main study fields NL:
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
1952 |
Add new contribution