TentamenTests bij Arbeids-, Organisatie- en Personeelspsychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen - 2

Vragen 

Vraag 1

Cascio en Aguinis (2008) hebben onderzoek gedaan naar de thematiek binnen de Arbeids‐ en Organisatiepsychologie tussen 1963 en 2007. Welke van onderstaande thema’s was het meest populair gedurende deze periode?

  1. Voorspellers van werkprestatie

  2. Functieanalyse

  3. Werkgroepen –en teams

  4. Training‐ en ontwikkeling

Vraag 2

Welke van onderstaande onderzoekers heeft de meeste invloed gehad op het idee dat intelligentie een belangrijke voorspeller van werkprestatie is?

  1. Mayo

  2. McGregor

  3. Cattell

  4. Wundt

Vraag 3

Hieronder vind je enkele algemene stellingen die heersen binnen de Arbeids‐ en Organisatiepsychologie. Welke van onderstaande stellingen is achterhaald?

  1. De drie richtingen (personeel, organisatie en ‘human factor’) kunnen elkaar aanvullen in het begrijpen en voorspellen van werkgedrag.

  2. Het meest relevante niveau van werkgedrag is het individuele niveau, en niet de werkgroep, organisatie of cultuur.

  3. Cognitieve capaciteiten is slechts een van de vele aspecten die een rol spelen in het begrijpen en voorspellen van werkgedrag.

  4. Geen van bovenstaande stellingen is achterhaald.

Vraag 4

Wat zijn de vijf cultuurdimensies van Hofstede?

  1. Machtsafstand, stimulatie/zekerheid, individualisme/collectivisme, mannelijkheid/vrouwelijkheid en korte/lange termijn oriëntatie.

  2. Machtsafstand, stimulatie/zekerheid, individualisme/collectivisme, mannelijkheid/vrouwelijkheid en traditie.

  3. Machtsafstand, onzekerheidsvermijding, individualisme/collectivisme, mannelijkheid/vrouwelijkheid en traditie.

  4. Machtsafstand, onzekerheidsvermijding, individualisme/collectivisme, mannelijkheid/vrouwelijkheid en korte termijn/lange termijn oriëntatie.

Vraag 5

De theorie van Triandis (1995) is een variatie op Hofstede’s theorie. In plaats van vijf dimensies, zijn er volgens Triandis slechts twee culturele dimensies, namelijk individualisme/collectivisme en horizontaal/verticaal. Welke van onderstaande landen is horizontaal en individualistisch georiënteerd?

  1. Zweden

  2. Verenigde Staten

  3. China

  4. Griekenland

Vraag 6

Welke van onderstaande uitspraken over kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden is onjuist?

  1. Interviews, observaties en dagboekstudies zijn voorbeelden van kwalitatieve onderzoeksmethoden.

  2. Als kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden gecombineerd worden, spreekt men van triangulatie.

  3. Ongeveer 25% van de artikelen die gepubliceerd zijn in de ‘Journal of Applied Psychology’ is gebaseerd op enkel kwalitatief onderzoek.

  4. Een van de oudste onderzoeksmethoden in de psychologie, introspectie, betreft een kwalitatieve onderzoeksmethode.

Vraag 7

Wanneer je de relatie tussen extraversie en leiderschapsgedrag onderzoekt, wat voor soort variabele is ‘leiderschapsgedrag’ dan?

  1. Onafhankelijke variabele

  2. Afhankelijke variabele

  3. Predictor variabele

  4. Controle variabele

Vraag 8

“In welke mate een test het beoogde domein van kennis, vaardigheden en gedrag dekt” – Welke vorm van validiteit wordt hier beschreven?

  1. Inhoudsvaliditeit

  2. Begripsvaliditeit

  3. Criteriumvaliditeit

  4. Concurrente validiteit

Vraag 9

Wanneer je de correlatie berekent tussen een predictor en criterium die op hetzelfde moment worden gemeten, van welke vorm van validiteit is er dan sprake?

  1. Concurrente validiteit

  2. Predictieve validiteit

  3. Inhoudsvaliditeit

  4. Incrementele validiteit

Vraag 10

Welke van onderstaande statistieken valt onder de inferentiële statistiek?

  1. Gemiddelde

  2. Variantie

  3. Scoreverdeling

  4. T‐toets

Vraag 11

Welke van onderstaande combinaties van instrumenten zouden volgens Schmidt en Hunter (1998) de meeste variantie in werkprestatie voorspellen?

  1. Intelligentietest en integriteitstest

  2. Intelligentietest en ongestructureerd interview

  3. Integriteitstest en gestructureerd interview

  4. Intelligentietest en consciëntieusheidstest

Vraag 12

Welke van onderstaande onderzoekers was van mening dat cognitieve capaciteiten ingedeeld konden worden volgens een ‘plat’ (niet‐hiërarchisch) model?

  1. Thurstone

  2. Spearman

  3. Cattell

  4. Carroll

Vraag 13

Welke van onderstaande uitspraken over persoonlijkheidsvragenlijsten is waar?

  1. Persoonlijkheidsvragenlijsten laten gemiddelde tot grote scoreverschillen zien op basis van geslacht en etniciteit.

  2. Persoonlijkheidsvragenlijsten hebben incrementele validiteit bovenop intelligentie en ervaring in het voorspellen van werkprestatie.

  3. Alle vijf de persoonlijkheidstrekken hebben een goede voorspellende waarde voor alle beroepen.

  4. Consciëntieusheid en openheid voor ervaring voorspellen werkprestatie in bijna alle beroepen.

Vraag 14

Wat is de minst valide methode om persoonlijkheid te meten?

  1. Arbeidsproeven (‘work samples’)

  2. Grafologie

  3. Persoonlijkheidsvragenlijsten

  4. Referenties

Vraag 15

Welke van onderstaande uitspraken over methoden en constructen is waar?

  1. Er is een beperkt aantal constructen dat gebruikt kan worden om werkprestaties te voorspellen.

  2. Er is een oneindig aantal constructen dat gebruikt kan worden om werkprestaties te voorspellen.

  3. Fysieke capaciteit is een voorbeeld van een methode om werkprestatie te voorspellen.

  4. Een persoonlijkheidsvragenlijst is een voorbeeld van een construct dat werkprestatie kan voorspellen.

Vraag 16

Van welke van onderstaande aspecten is de utiliteit van een selectieprocedure niet direct afhankelijk?

  1. Validiteit

  2. ‘Base rate’

  3. Variantie in werkprestaties

  4. Omzet van de organisatie

Vraag 17

“De proportie aangenomen kandidaten van alle kandidaten” – welke ratio wordt hier beschreven?

  1. Selectieratio

  2. ‘Base rate’

  3. Succesratio

  4. Personeelsratio

Vraag 18

De minimale testscore die een kandidaat moet behalen om geselecteerd te worden (= predictor cutoff) kan op basis van verschillende aspecten bepaald worden. Welke van onderstaande aspecten speelt geen directe rol bij het bepalen van de predictor cutoff?

  1. De normscores van de test

  2. De minimale criteriumscore

  3. Het aantal vacatures dat opgevuld moet worden

  4. De kosten van de selectieprocedure

Vraag 19

Wat is de meest gunstige ‘base rate’ voor de utiliteit van een selectieprocedure?

  1. 0.10

  2. 0.20

  3. 0.50

  4. 0.80

Vraag 20

Uit de meta‐analyse van Hausknecht, Day en Thomas (2004) bleek dat kandidaten bepaalde instrumenten prefereren boven andere instrumenten. Aan welke van onderstaande instrumenten geven kandidaten de voorkeur?

  1. Arbeidsproeven (‘work samples’)

  2. Persoonlijkheidsvragenlijsten

  3. Integriteitstests

  4. Grafologie

Vraag 21

Welke van onderstaande eigenschappen waarop werknemers kunnen verschillen heeft waarschijnlijk meer invloed op de uitvoering van taken dan op de kwaliteit van de onderlinge relaties?

  1. Kennis en expertise

  2. Leeftijd

  3. Etniciteit

  4. Sociale economische klasse

Vraag 22

Uit studie 1 ‐ de ‘correspondence’ studie ‐ uit het artikel van Derous, Ryan en Nguyen (2012) bleek dat CV’s met een Arabische naam bijna 5 keer zo vaak werden afgewezen dan CV’s met een Nederlandse naam. Welke theorie werd hiermee ondersteund?

  1. ‘Ethnic prominence’ theorie

  2. ‘Subordinate male target’ theorie

  3. ‘Multiple minority status’ theorie

  4. Geen van bovenstaande theorieën

Vraag 23

Chrobot‐Mason et al. (1995) noemen enkele aspecten die de effecten van een diversiteitstraining zouden bevorderen. Welke van onderstaande aspecten zou eerder een negatief dan een positief effect hebben?

  1. Meet vooraf de attitudes van de deelnemers en laat de training daarop aansluiten.

  2. Laat het beleid aansluiten op de doelen van de diversiteitstraining.

  3. Betrek het management in de diversiteitstraining.

  4. Bied de training alleen aan aan werknemers die zich niet bewust zijn van hun vooroordelen.

Vraag 24

Welke van onderstaande stellingen over voorkeursbeleid (‘affirmative action’) is onjuist?

  1. Een voorkeursbeleid is alleen toegestaan als de achterstand van de bewuste groep binnen het bedrijf is aangetoond.

  2. Kandidaten uit de minderheidsgroep (op basis van geslacht, etniciteit, handicap of chronische ziekte) kunnen alleen voorrang krijgen bij 'gelijke' geschiktheid.

  3. Werkgevers zijn verplicht het voorkeursbeleid in de vacaturetekst te vermelden.

  4. Een werkgever mag gebruik maken van strikte quota bij het werven en selecteren van nieuw personeel om zo de achterstand van een bewuste groep terug te brengen.

Vraag 25

“De uitleg die gegeven wordt over de procedure en de uitkomsten” – Op welke vorm van ‘justice’ heeft deze beschrijving betrekking?

  1. ‘Informational justice’

  2. ‘Interactional justice’

  3. ‘Procedural justice’

  4. ‘Distributive justice’

Vraag 26

Wat is een belangrijk verschil tussen een leider en manager?

  1. Leiders prefereren verandering en managers prefereren stabiliteit.

  2. Leiderschap is aangeboren en manager zijn is aangeleerd.

  3. Leiders organiseren en managers inspireren.

  4. Leiders inspireren en managers motiveren.

Vraag 27

Als we geïnteresseerd zijn in __________, bestuderen we de kenmerken van personen die leiders worden.

  1. leiderschapsontwikkeling

  2. effectief leiderschap

  3. opkomst van leiderschap

  4. leiderschapsvermogen

Vraag 28

Welke van de volgende ‘power’ motieven benadrukt de persoonlijke voordelen die komen met leiderschap?

  1. affectief‐identiteit

  2. instrumenteel

  3. sociaal‐normatief

  4. discipline

Vraag 29

Welke van de volgende stellingen is in overeenstemming met de nieuwste inzichten van de leader‐member exchange (LMX)‐ theorie?

  1. Leiders moeten hoogwaardige relaties ontwikkelen met de minst getalenteerde mensen.

  2. Leiders moeten hoogwaardige relaties ontwikkelen met de meest getalenteerde mensen.

  3. Leiders moeten hoogwaardige relaties ontwikkelen met alle leden van de groep.

  4. Leiders moeten hoogwaardige relaties ontwikkelen met werknemers die hoog op ‘agreeableness’.

Vraag 30

Welke van de volgende stellingen is van toepassing op mannelijke leiders?

  1. Ze zijn meer taakgeoriënteerd.

  2. Ze hebben de voorkeur voor participatieve stijlen.

  3. Ze hebben democratische interacties met ondergeschikten.

  4. Ze zijn iets meer extravert.

Vraag 31

Wat voor type werkprestatie is het uitleggen van een softwareprogramma aan een collega?

  1. Taakprestatie

  2. OCB ‐ Altruïsme

  3. OCB ‐ Gegeneraliseerde ‘compliance’

  4. Contraproductief werkgedrag

Vraag 32

Heilman en Chen (2005) hebben onderzoek gedaan naar de effecten van het tonen van OCB door mannen en door vrouwen op hun prestatiebeoordelingen. Hoe werden vrouwen beoordeeld die OCB gedrag vertoonden als de situatie daarom vroeg?

  1. Positiever dan vrouwen waarover geen informatie over het wel of niet tonen van OCB getoond werd.

  2. Even positief als vrouwen die geen OCB vertoonden, terwijl de situatie daar wel om vroeg.

  3. Positiever dan mannen die OCB vertoonden als de situatie daarom vroeg.

  4. Even positief als vrouwen waarover geen informatie over het wel of niet tonen van OCB getoond werd.

Vraag 33

Welke van onderstaande criteria van studieprestatie is het meest deficiënt?

  1. Tentamencijfers

  2. Scriptiecijfers

  3. Betrokkenheid bij studievereniging

  4. Beoordelingen over kennis en inzet van docenten en medestudenten

Vraag 34

Onder welke vorm van contraproductief werkgedrag valt het roddelen over een collega?

  1. ‘Interpersonal deviance’

  2. ‘Intrapersonal deviance’

  3. ‘Property deviance’

  4. ‘Production deviance’

Vraag 35

Hoe wordt een functieanalyse genoemd die gericht is op het identificeren van de mentale processen die plaatsvinden tijdens het uitvoeren van de taken?

  1. Taakgeoriënteerde functieanalyse

  2. Werknemergeoriënteerde functieanalyse

  3. Cognitieve taakanalyse

  4. Persoonlijkheidsgebaseerde functieanalyse

Vraag 36

Welk type satisfactie hangt het meest duidelijk samen met reacties op het werk dat individuen doen?

  1. werk/thuis balans satisfactie

  2. loopbaan satisfactie

  3. intrinsieke satisfactie

  4. extrinsieke satisfactie

Vraag 37

De affect circumplex is een visualisatie van …?

  1. Op welke manieren productiviteit wordt beïnvloed.

  2. De indeling van discrete emoties op een cirkel op basis van activatie en valentie van de emoties.

  3. Een theoretisch model over hoe neurotische mensen problemen kunnen krijgen op het werk.

  4. Een type meta‐analyse dat de effecten van affectiviteit op het werk bekijkt.

Vraag 38

Een voetballer voelt zich niet langer betrokken bij zijn team, maar moet vanwege zijn contract nog drie jaar bij dit team blijven. Dit is een voorbeeld van

  1. affectieve betrokkenheid (‘affective commitment’)

  2. voortdurende betrokkenheid (‘continuance commitment’)

  3. normatieve betrokkenheid (‘normative commitment’)

  4. beroepsbetrokkenheid (‘occupational commitment’)

Vraag 39

Een organisatie moet bezuinigen en er dreigen ontslagen. Wie zal er naar alle waarschijnlijkheid het meest emotioneel beïnvloed worden door deze reorganisatie?

  1. Een medewerker die vijf jaar geleden is aangenomen en erg ambitieus is.

  2. Een medewerker die twee jaar geleden is aangenomen en daarvoor veel verschillende banen gehad heeft.

  3. Een medewerker die direct na zijn/haar afstuderen is aangenomen.

  4. Een medewerker die net zijn 25‐jarig jubileum bij de organisatie gevierd heeft.

Vraag 40

Welke van de volgende beweringen is geen voorbeeld van een halo‐effect?

  1. De beoordelaar gelooft dat één dimensie de kern van het werk is.

  2. De beoordelaar onderschrijft de unitaristische visie (‘unitary view’) op prestatie.

  3. De beoordelaar betrekt er een prestatiegebied bij dat niet op het formulier staat.

  4. De beoordelaar is te optimistisch of te pessimistisch bij het beoordelen.

Vraag 41

Als een beoordelaar het vermijdt om extreme scores te geven, kan er een ________ fout optreden.

  1. centrale tendentie (‘central tendency’)

  2. mildheids (‘leniency’)

  3. strengheids (‘severity’)

  4. halo

Vraag 42

De mate waarin een medewerker gedragingen vertoont die slecht zijn voor de organisatie en voor zijn/haar taak prestatie, heet _____ prestatie.

  1. taak

  2. contextuele

  3. contra‐productieve (‘counter‐productive’)

  4. situationele

Vraag 43

Negatieve feedback die gericht is op persoonlijke eigenschappen en niet op werk‐gerelateerde gedragingen wordt ______ genoemd.

  1. destructieve kritiek (‘destructive criticism’)

  2. beleidsvoering

  3. bescheidenheidsbias (‘modesty bias’)

  4. negatieve bekrachtiging (‘negative reinforcement’)

Vraag 44

Uit het voetbalonderzoek van Mark van Vugt en Claire Hart blijkt dat:

  1. Stabiele teams meer gemotiveerd zijn.

  2. Stabiele teams beter presteren.

  3. Stabiele teams meer cohesie hebben.

  4. Stabiele teams meer doelpunten tegen krijgen.

Vraag 45

_____ culturen waarderen de groep meer dan het individu.

  1. Individualistische

  2. Mannelijke

  3. Vrouwelijke

  4. Collectivistische

Vraag 46

Attributen van teamleden, waaronder vaardigheden, ervaringen, en persoonlijkheidskarakteristieken staan bekend als _______ variabelen.

  1. organisationele context

  2. teamcompositie

  3. teameffectiviteit

  4. teamdiversiteit

Vraag 47

Welke van onderstaande antwoorden is geen mogelijk nadeel van besluitvorming in groepen?

  1. informatie‐elaboratie

  2. ‘group think’

  3. groepspolarisatie

  4. ‘social loafing’

Vraag 48

De neiging van groepen om beslissingen te nemen die extremer zijn dan beslissingen van individuen, wordt _________ genoemd.

  1. groepspolarisatie

  2. groepscoördinatie

  3. groepscohesie

  4. ‘group think’

Vraag 49

Als de belangrijkste reden om te werken voor een medewerker is om door anderen geaccepteerd te worden, op welk niveau van Maslow’s behoefte hiërarchie (‘need hierarchy’) is deze medewerker dan gericht?

  1. ‘security’

  2. ‘esteem’

  3. sociaal

  4. zelf‐ontplooiing (‘self‐actualization’)

Vraag 50

Een manager krijgt in een jaargesprek van een van haar ondergeschikten te horen dat ze niet zo benaderbaar overkwam. De manager heeft hierover nagedacht en heeft haar best gedaan om meer benaderbaar over te komen. Dit heeft ertoe geleid dat ze nu een betere werkrelatie met haar ondergeschikten heeft. Dit is een voorbeeld van ….?

  1. ‘self‐referential’

  2. ‘self‐fulfilling prophecy’

  3. ‘self‐efficacy’

  4. ‘self‐regulation’

Vraag 51

Een manager geeft een moeilijk te halen quota voor het einde van de maand aan een medewerker. De medewerker haalt de doelstelling en voelt zich zelfbewust. Dit is een voorbeeld van verhoogde ‘efficacy’ middels ….?

  1. ‘modeling’

  2. ‘mastery experience’

  3. ‘social persuasion’

  4. ‘physiological state’

Vraag 52

Het idee dat mensen functioneel, reflexief, en onvrijwillig zijn, past bij de “________ “ metafoor.

  1. ‘person as machine’

  2. ‘person as God‐like’

  3. ‘person as judge’

  4. ‘person as scientist

Vraag 53

‘Overlearning’ is van veel belang als ….?

  1. de prestatie geleidelijk aan kan worden verbeterd.

  2. het maken van fouten geen ernstige gevolgen heeft.

  3. de taak weinig wordt uitgevoerd.

  4. de taak vaak wordt uitgevoerd.

Vraag 54

In 1972 zei Davis “Training per se is not necessarily beneficial”. Trainingen hebben volgens hem meer nut als aandacht wordt besteed aan ….?

  1. Training Needs Analysis, Task‐ and Personal Analysis

  2. Training Motivation, Training Evaluation and Transfer of Training

  3. Training Needs Analysis, Training Evaluation and Transfer of Training

  4. Training Needs Analysis, Training Design and Training Evaluation

Vraag 55

Het idee dat mensen indirect leren door anderen te observeren is gebaseerd op ….?

  1. trainee leren

  2. trainee motivatie

  3. sociaal leren theorie (‘social learning theory’)

  4. bevestigingstheorie (‘reinforcement theory’)

Vraag 56

Trainees bij de politie die deelnemen aan schietoefeningen om zo hun schietvaardigheid te verbeteren, participeren in ….?

  1. actieve oefening (‘active practice’)

  2. gedragsverandering (‘behavior modification’)

  3. gedragsmodellering (‘behavior modeling’)

  4. automatisme training (‘automaticity’)

Vraag 57

In welke fase van het General Adaptation Syndrome (GAS) is het lichaam bezig om bronnen te mobiliseren om te kunnen omgaan met een toename in stress?

  1. alarm reactie

  2. resistentie

  3. uitputting

  4. reflectie

Vraag 58

Een student is aan het studeren voor een tentamen van een vak. Bij bestudering van de studiehandleiding komt zij erachter dat het niet duidelijk is welke stof er geleerd moet worden en hoe het vak getentamineerd gaat worden. Dit is een voorbeeld van rol ______?

  1. ambiguïteit

  2. conflict

  3. druk

  4. spanning

Vraag 59

Karasek's demand/control model van stress geeft aan dat een “weinig stressvolle” baan gekenmerkt wordt door ….?

  1. lage controle en hoge eisen

  2. lage controle en lage eisen

  3. hoge controle en hoge eisen

  4. hoge controle en lage eisen

Vraag 60

De uitspraak "Ik vind haar een enorm irritant persoon en wil niet meer met haar samenwerken." is een duidelijk voorbeeld van een ….?

  1. taakconflict

  2. rolconflict

  3. relatieconflict

  4. procesconflict

Vraag 61

“A group of people who have common goals and who follow a set of operating procedures to develop products and services” is de definitie van een ….?

  1. organisatie

  2. bureaucratie

  3. democratie

  4. structuur

Vraag 62

Een marketing‐manager heeft een groot aantal mensen onder zich in de hiërarchie. Je zou dit kunnen omschrijven als ….?

  1. low division of labor

  2. high division of labor

  3. low span of control

  4. high span of control

Vraag 63

Klimaat/cultuur verwijst naar de mate waarin ….?

  1. leden van een organisatie door anderen gezien worden als een collectief waarin ze een bepaalde cultuur delen.

  2. leden van een organisatie percepties of waarden/overtuigingen delen.

  3. leden van een organisatie in staat zijn om invloeden van buitenaf te weerstaan.

  4. leden van een organisatie het belang hechten aan het hebben van vaste rituelen en gewoontes.

Antwoordindicatie

1. A 

2. C 

3. B 

4. D 

5. A 

6. C 

7. B 

8. A 

9. A 

10. D 

11. A 

12. A 

13. B 

14. B 

15. A 

16. D 

17. A 

18. D 

19. C 

20. A 

21. A 

22. A 

23. D 

24. D 

25. A 

26. A 

27. C 

28. B 

29. C 

30. A 

31. B 

32. D 

33. C 

34. A 

35. C 

36. C 

37. B 

38. C 

39. D 

40. D 

41. A 

42. C 

43. A 

44. B 

45. D 

46. B 

47. A 

48. A 

49. C 

50. D 

51. B 

52. A 

53. C 

54. D 

55. C 

56. A 

57. A 

58. A 

59. D 

60. C 

61. A 

62. D 

63. B

Image

Access: 
Public

Image

Image

 

 

Contributions: posts

Help other WorldSupporters with additions, improvements and tips

Add new contribution

CAPTCHA
This question is for testing whether or not you are a human visitor and to prevent automated spam submissions.
Image CAPTCHA
Enter the characters shown in the image.

Image

Spotlight: topics

Check the related and most recent topics and summaries:
Activities abroad, study fields and working areas:
WorldSupporter and development goals:

Image

Check how to use summaries on WorldSupporter.org

Online access to all summaries, study notes en practice exams

How and why use WorldSupporter.org for your summaries and study assistance?

  • For free use of many of the summaries and study aids provided or collected by your fellow students.
  • For free use of many of the lecture and study group notes, exam questions and practice questions.
  • For use of all exclusive summaries and study assistance for those who are member with JoHo WorldSupporter with online access
  • For compiling your own materials and contributions with relevant study help
  • For sharing and finding relevant and interesting summaries, documents, notes, blogs, tips, videos, discussions, activities, recipes, side jobs and more.

Using and finding summaries, notes and practice exams on JoHo WorldSupporter

There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.

  1. Use the summaries home pages for your study or field of study
  2. Use the check and search pages for summaries and study aids by field of study, subject or faculty
  3. Use and follow your (study) organization
    • by using your own student organization as a starting point, and continuing to follow it, easily discover which study materials are relevant to you
    • this option is only available through partner organizations
  4. Check or follow authors or other WorldSupporters
  5. Use the menu above each page to go to the main theme pages for summaries
    • Theme pages can be found for international studies as well as Dutch studies

Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?

Quicklinks to fields of study for summaries and study assistance

Main summaries home pages:

Main study fields:

Main study fields NL:

Follow the author: Psychology Supporter
Work for WorldSupporter

Image

JoHo can really use your help!  Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world

Working for JoHo as a student in Leyden

Parttime werken voor JoHo

Statistics
2713