Boeksamenvatting bij Critical Thinking - Moore & Parker - 12e druk
- 1983 keer gelezen
Join with a free account for more service, or become a member for full access to exclusives and extra support of WorldSupporter >>
Voorbeeld tentamenvragen bij Critical Thinking van Moore & Parker
Wanneer doen we aan kritisch denken?
Wat zijn de drie kernelementen van kritisch denken?
Wat wordt bedoeld met ‘cognitieve bias’?
Wat zijn heuristieken?
Wanneer zeggen we dat een claim ‘waar’ is?
We doen aan kritisch denken wanneer we onze gebruik maken van onze redeneringen om op conclusies te komen.
De drie kernelementen van kritisch denken zijn (1) beweringen, (2) kwesties, en (3) argumenten.
‘Cognitieve bias’ is een overtuiging die wordt beïnvloed door onbewuste kenmerken van de menselijke psychologie.
Heuristieken zijn algemene regels die we onbewust gebruiken bij het schatten van waarschijnlijkheden.
Een claim is ‘waar’ wanneer deze vrij is van error.
Wat is een deductief argument? Wat is precies de relatie tussen de conclusie en premissen? Wanneer kan de conclusie onjuist zijn?
Wat is het verschil tussen een deductief en een inductief argument?
Beschouw de volgende redenering: 'Tot nu toe heeft inductie altijd goed gewerkt, dus is het een methode die altijd goed zal werken'.
Wat voor soort redenering is dit? Is het een overtuigende redenering?
Wat is het probleem met inductie? Wat zou het kunnen betekenen voor de rechtvaardiging van wetenschappelijke kennis?
Uit welke twee delen is een argument standaard opgebouwd?
Wat is het verschil tussen een deductief argument en een inductief argument?
Wanneer is een argument valide?
Welke drie niveaus van overtuigingen bestaan?
Een deductief argument bestaat uit premissen. Premissen zijn voor waar aangenomen uitspraken, uitgangspunten, en een conclusie die daar logisch uit volgt. Als de premissen juist zijn, is de conclusie dat ook, wanneer je het met de premissen eens bent, ben je dat ook met de conclusie.
Bijvoorbeeld: Uit P1= paarden zijn groter dan mensen en P2= mensen zijn groter dan mieren, volgt dat C= paarden zijn groter dan mieren.
De conclusie van een deductief argument kan in twee gevallen onjuist zijn. Als een of meerdere van de premissen onjuist is (mieren zijn groter dan paarden) en als het argument ongeldig is, dat wil zeggen op de verkeerde manier is opgebouwd (uit P1=paarden zijn groter dan mensen en P2= mieren zijn kleiner dan paarden, kan je niet concluderen dan mensen groter zijn dan mieren (en ook niet dat mieren groter zijn dan mensen!)).
De conclusie uit een deductief argument is altijd waar als de premissen en de argumentatiestructuur kloppen. Dit geeft zekerheid. Echter is dit een beperkte vorm van zekerheid; want waar zijn wij helemaal zeker van? Waar halen we de zekere premissen vandaan? En hoe komen we al deductief redenerend ooit tot nieuwe kennis? Dat de conclusie zeker is komt omdat deze al vervat was in de premissen. Deductie levert dus strikt genomen geen nieuwe kennis op.
Met inductief redeneren is nieuwe kennis wel mogelijk. Inductieve argumenten zijn 'non-conclusive', of 'non-demonstrative' dat wil zeggen dat de conclusie niet logisch volgt uit de premissen maar er alleen door ondersteund wordt. Een conclusie uit een inductief argument is dus nooit zeker. Dit is een nadeel, maar maakt tegelijkertijd nieuwe kennis mogelijk. Uit het feit dat alle raven die je tot nu toe gezien hebt zwart waren kun je concluderen dat raven waarschijnlijk zwart zijn.
Dit is een inductieve redenering omdat er een conclusie (het zal altijd werken), wordt getrokken uit een aantal observaties (tot nu toe heeft het elke keer gewerkt). Dit is niet erg overtuigend, omdat inductie maar één keer niet hoeft te werken en de hele conclusie kan van tafel worden geveegd.
Bij inductie wordt op grond van een aantal waarnemingen van een verschijnsel aangenomen dat het verschijnsel zich altijd op deze manier zal voordoen. Daarnaast geeft inductie een ‘meest waarschijnlijke verklaring’, op grond van gegeven feiten.
Neem bijvoorbeeld het volgende; ‘Je partner is vanmorgen naar de supermarkt gegaan en heeft lasagne bladen gekocht. Daarnaast heeft ze gisten van je oma verse tomaten gekregen en je ruikt de gesmolten kaas door het huis heen. De inductieve redenering is dat je vanavond lasagne eten. Als je aan tafel schuift blijkt echter dat je vanavond soep eet. Je partner heeft voor morgen lasagne staan maken omdat er morgen weinig tijd is om te koken. Je inductie was dus fout.
Ditzelfde probleem doet zijn voor in de wetenschap. Omdat het grootste deel van wat we weten is opgebouwd uit inductie is een grote kans aanwezig dat er foute aannames zijn gedaan. Dit wordt ook regelmatig bewezen.
Een argument is altijd opgebouwd uit (1) één of meerdere premisse(n), en (2) een conclusie.
Het verschil tussen een deductief argument en een inductief argument is dat een deductief argument wordt gebruikt om een claim te bewijzen, terwijl een inductief argument wordt gebruikt om een claim te ondersteunen.
Een argument is valide wanneer het onmogelijk is dat tegelijkertijd de premissen waar zijn en de conclusie onwaar.
De drie niveaus van overtuigingen zijn: (1) ethos, (2) logos, en (3) pathos
Wanneer wordt een term ‘vaag’ genoemd?
Wanneer is sprake van ‘ambiguïteit’?
Welke drie soorten ambiguïteiten worden onderscheiden?
Noem drie doelen van definities.
Welke soorten definities bestaan er?
Uit welke componenten bestaat een essay?
Een term wordt vaag genoemd, wanneer het niet duidelijk is wat de grenzen van het begrip zijn.
Van ambiguïteit is sprake wanneer een woord of zin meer dan één betekenis heeft en dus op verschillende manieren begrepen kan worden.
Drie soorten ambiguïteit zijn: (1) semantische-, (2) groep gerelateerde-, en (3) syntactische ambiguïteit.
Voorbeelden van goede antwoorden zijn drie van de volgende vier: (1) door definities kunnen we weten wat woorden betekenen, (2) aan de hand van definities kunnen we in sommige contexten een speciale betekenis geven aan een woord, (3) we gebruiken definities om vaagheid, ambiguïteit en veralgemenisering te vermijden, en (4) definities kunnen worden gebruikt om mensen te overtuigen.
Er zijn drie soorten definities: (1) definities aan de hand van voorbeelden, (2) definities aan de hand van synoniemen, en (3) analytische definities.
Een essay bestaat uit vier componenten: (1) een verduidelijking van het onderwerp, (2) een uitleg van iemands eigen mening over dat onderwerp, (3) argumenten die de eigen mening ondersteunen, en (4) het ontkrachten van de argumenten van mensen die een andere mening over het onderwerp hebben.
In welke drie gevallen schieten beweringen tekort in geloofwaardigheid?
Welke factor bepaalt of de bron wel genoeg kennis heeft over het onderwerp?
Wat is een van de redenen dat de kwaliteit van het nieuws is afgenomen?
Welke drie dingen zijn belangrijk om te weten aangaande de geloofwaardigheid van de media?
Welke drie categorieën bestaan van reclamespotjes die geen redenen gebruiken om ons een bepaald product te laten kopen?
Beweringen schieten tekort in geloofwaardigheid wanneer zij (1) onze observaties tegenspreken, (2) niet overeenkomen met onze ervaringen of onze achtergrondkennis, of (3) afkomstig zijn van niet-betrouwbare bronnen.
Of een bron genoeg kennis heeft over een onderwerp, hangt af van iemands expertise en ervaring.
Een van de redenen waarom de kwaliteit van het nieuws is afgenomen is dat televisiezenders in Amerika tegenwoordig in handen zijn van een klein aantal coöperatie.
Het is belangrijk om de volgende drie dingen in de gaten te houden aangaande de geloofwaardigheid van de media: (1) mensen in de media maken, net zoals wij, ook fouten; (2) de media kunnen druk ervaren van de overheid en zijn gevoelig voor manipulatie; en (3) de meeste media willen winst maken.
Reclamespotjes waarin geen redenen worden gegeven om ons een product te laten kopen bestaan uit drie categorieën: (1) spotjes die gevoelens in ons losmaken, (2) spotjes die laten zien dat mensen waar wij bewondering voor hebben het product gebruiken, en (3) spotjes die een product laten zien in een situatie waar we graag zelf in zouden willen verkeren.
Wat is retoriek?
In welke groepen zijn retorische methoden onder te verdelen?
Wat is het verschil tussen een eufemisme en een dysfemisme?
Wat zijn demagogues?
Noem vier technieken die demagogues gebruiken.
Retoriek gaat over het onderzoek naar overtuigend schrijven.
Retorische methoden zijn onder te verdelen in vier groepen. De eerste groep bestaat gebruikelijk uit enkele woorden of korte frases die positief of negatief zijn; slanters genoemd. De tweede groep methoden zijn afhankelijk van ongewettigde assumpties. De derde groep bestaan uit methoden die te maken hebben met humor. Groep 4 bestaat uit methoden die gebruik maken van definities, verklaringen en analogieën.
Een eufemisme wordt gebruikt om iets als positief of neutraal uit te drukken in plaats van negatief. Een dysfemisme is het tegenovergestelde van een eufemisme en wordt dus gebruikt om een negatief gevoel bij iemand op te roepen.
Demagogues’ gebruiken een extreme vorm van retorica om foutieve ideeën te verspreiden en om macht te krijgen over mensen.
Vier technieken die demagogues gebruiken zijn otherizing, demonizing, het versterken van xenofobie en fear and hate mongering.
Wat is een denkfout?
Wat is een relevantie denkfout?
Wat is een andere naam voor een relevantie denkfout?
Wat is de meest voorkomende relevantie denkfout?
Wat is een strawman?
Welke denkfout past niet bij de besproken categorieën van relevantie denkfouten?
Een denkfout is een redeneerfout; een argument dat niet de inhoud ervan ondersteunt.
Bij een relevantie denkfout is de premise niet relevant voor de issue in de vraag.
Een andere naam voor een relevantie denkfout is een ‘rode haring’.
De ‘argumentum ad hominem’ is de meest voorkomende relevantie denkfout.
De ‘strawman’ is een denkfout waarbij iemand de visie van de tegenpartij verkeerd interpreteert of overdrijft.
De ‘irrelevante conclusie’.
Wat is de overeenkomst en het verschil tussen generalisaties en analogieën?
Wat zijn inductieve denkfouten?
Welke twee denkfouten komen vaak voor bij inductieve generalisaties?
Wat houdt de denkfout ‘zwakke analogie’ in?
Noem twee bekende denkfouten waarbij een foutieve oorzaak-gevolg-relatie wordt getrokken.
Bij beide vormen kunnen we een conclusie trekken over een bepaalde groep.
Echter, bij een analogie gebeurt dit doormiddel van vergelijking van de groep met een andere groep. Bijvoorbeeld: als groep A en groep B in dit stadium op elkaar lijken, dan zullen groep A en groep B in het volgende stadium ook op elkaar lijken
Bij generalisatie trek je een conclusie over een groep door middel van het kijken naar een sample. Als een sample uit die groep in grote mate deze trekken vertoont zal de groep hoogstwaarschijnlijk ook wel deze trekken vertonen.
Inductieve denkfouten zijn bedoeld om de waarschijnlijkheid van hun conclusies te ondersteunen, maar zijn in werkelijkheid te zwak om dit te kunnen doen.
Twee denkfouten die vaak voorkomen bij inductieve generalisaties zijn: (1) te snel generaliseren (‘hasty generalizing’) en (2) foutief generaliseren (‘biased generalizing’)
De denkfout ‘zwakke analogie’ (ook wel valse analogie genoemd) is een zwak argument dat is gebaseerd op onbelangrijke overeenkomsten tussen twee of meer dingen.
Twee bekende denkfouten zijn ‘post hoc, ergo propter hoc’ en ‘cum hoc, ergo propter hoc’.
Noem drie formele denkfouten.
Wat hebben de denkfouten ‘equivocation’ en ‘ambipholy’ gemeen?
Wat is het verschil tussen de denkfouten ‘compositie’ en ‘ontkenning’?
Wat houdt de ‘gokker denkfout’ in?
Drie formele denkfouten zijn ‘bevestiging van de consequent’, ‘ontkenning van de antecedent’ en ‘de onverdeelde middelste’.
Bij deze twee denkfouten wordt een fout gemaakt aangaande de semantische ambiguïteit.
De denkfout compositie komt voor wanneer een kenmerk van delen van iets op een foutieve manier worden toegewezen aan het geheel. Het tegenovergestelde hiervan is de denkfout verdeling: aannemen dat iets wat waar is voor het geheel ook waar is voor delen van het geheel.
Hierbij is iemand ervan overtuigd dat de eerdere prestatie van onafhankelijke gebeurtenissen een effect zullen hebben op een volgende onafhankelijke gebeurtenis.
Wat zijn categoriale beweringen? Welke vier hoofdtypen kun je onderscheiden? Geef van elk een voorbeeld.
Wat is een syllogisme? Wat zijn de belangrijkste begrippen die hierbij voorkomen. Waarom zijn ze belangrijk voor de wetenschap.
Welke vier claims bestaan er?
Door middel van welk model kunnen deze claims worden beschreven?
Wat houdt het ‘vierkant van oppositie’ in?
Noem drie categorische technieken die kunnen worden gebruikt om een claim om te vormen.
Wat zijn categorische syllogismen?
Categoriale beweringen zijn beweringen die iets zeggen over de groep (categorie) van bepaalde zaken.
Categoriale beweringen zijn statements over een bepaalde categorie. De vier hoofdtypen zijn Algemene Wetten Bevestigend (A), Algemene Wetten Ontkennend (E), Observaties Bevestigend (I) en Observaties Ontkennend (O).
Voorbeelden:
A: Alle metalen zijn geleiders. E: Geen plastics zijn geleiders. I: Sommige metalen zijn geleiders. O: Sommige metalen zijn geen geleiders.
Een syllogisme is een deductief argument dat afgeleid wordt uit twee premissen.
De belangrijkste termen zijn:
Syllogismen zijn belangrijk voor de wetenschap omdat je met syllogismen uit twee argumenten die waar zijn een conclusie kan trekken die waar is. Zo kun je dus checken of een argument valide is.
Een voorbeeld:
Alle Nederlanders zijn consumenten
Sommige consumenten zijn geen VVD'ers
Sommige Nederlanders zijn geen VVD'ers (conclusie)
Er bestaan vier soorten claims: A- (‘alle…zijn…’),, I- (‘sommige…zijn…’), E- (‘geen…zijn…’), en O- (‘sommige…zijn niet…’) claims.
Deze claims kunnen worden beschreven door middel van Venndiagrammen.
Het vierkant van oppositie laat de relaties zien tussen verschillende soorten claims.
Drie categorische technieken gebruikt kunnen worden om claims om te vormen zijn: conversie, obversie en contrapositie.
Categorische syllogismen zijn gestandaardiseerde deductieve argumenten.
Wat is een propositie? Wat is het verschil tussen een enkelvoudige en samengestelde propositie? Wat is de rol van voegwoorden hierbij?
De twee deductieregels die met de conditionele propositie “Als … dan…” samenhangen zijn de Modus Ponens (MP) en Modus Tollens (MT). Geef de waarheidstabel voor “Als .. dan...”. Laat zien wat de redeneerschema’s voor MP en MT zijn. Laat met de waarheidstabel voor “Als .. dan...” zien waarom MP en MT geldige redeneerschema’s zijn. Geef ook 2 voorbeelden van ongeldige redeneringen.
Wat zijn voegwoorden in de propositie logica? Welke voegwoorden zijn er? Geef de waarheidstabel van twee voegwoorden.
Wat is een drogreden? Waarom wordt verificatie ook wel ‘drogreden van de consequens’ genoemd? Leg dit uit aan de hand van het redeneerschema (syllogisme) van verificatie en de bijbehorende waarheidstabel.
Welke vier soorten waarheidstabellen bestaan er?
Wat houdt een ‘truth-functional analysis’ in?
Door middel van welk hulpmiddel kunnen we onderzoeken of een argument valide is?
Wat houdt deductie in?
Een propositie is een stelling die waar of onwaar kan zijn, het kan niet verder vereenvoudigd worden (Paul is thuis -> waar of niet waar). Een enkelvoudige propositie is een enkele stelling. Een samengestelde propositie, bestaat uit 2 proposities die op verschillende manieren met elkaar verbonden kunnen worden doormiddel van voegwoorden (bijv A en B).
Waarheidstabellen helpen je onderzoeken of een formule geldig of vervulbaar is. Ze kunnen ook worden gebruikt om uit te vinden of een gevolgtrekking geldig is en of twee formules logisch equivalent zijn. In waarheidstabellen kan de waarheid of onwaarheid van een propositie op verschillende manieren worden aangeduid. Men kan simpelweg "waar" of "onwaar" te schrijven, maar meestal schrijft men een T (voor true, waar) en F (voor false, onwaar). Men gebruikt ook wel de 1 voor waar en 0 voor onwaar.
P | Q | P → Q |
1 | 1 | 1 |
1 | 0 | 0 |
0 | 1 | 1 |
0 | 0 | 1 |
De waarheidstabel voor ‘als .. dan’, is als volgt:
N.B. ‘Als A, dan B’ is altijd 1, behalve als A = 1 en B = 0.
A is hierbij de antecedens en B de consequens. Dus ‘als A dan B’ is alleen onwaar wanneer de antecedens waar is en de consequens onwaar. Als zowel A als B onwaar is, is de bewering nog steeds correct. Bijvoorbeeld: Als Jan harder dan 50 rijdt (A), dan krijgt Jan een boete (B). Als A en B allebei onwaar zijn, dus Jan rijdt niet harder dan 50 en Jan krijgt geen boete, klopt de bewering nog steeds.
Stel: ‘als P dan Q’ = 1 en P = 1 dan moet Q altijd 1 zijn. Dit heet de modus ponens, ook wel stellende wijs of afkappingsregel.
Stel: ‘als P dan Q’ = 1 en Q = 0, dan moet P ook 0 zijn. Dit wordt ook wel de opheffende wijs genoemd. De modus tollens wordt gebruikt bij falsificatie.
Voorbeelden van redeneringen:
Geldig: Modus Ponens
Geldig: Modus Tollens
Ongeldig: Bevestiging consequens
Ongeldig: Ontkenning van het antecedent
Bij de twee ongeldige varianten wordt A (het 'als'-gedeelte) gezien als een noodzakelijke voorwaarde, terwijl het hier een voldoende voorwaarde betreft. Kijk bijvoorbeeld naar de ongeldige bevestiging van de consequens: er kunnen allerlei andere redenen zijn waarom je konijn ziek is, hij hoeft niet per se wolfskers te hebben gegeten.
De proposities in een samengestelde propositie worden met elkaar verbonden door voegwoorden. Deze voegwoorden zijn en, of en als .. dan. Ook de negatie (´niet´) wordt onder de voegwoorden gerekend.
Elk voegwoord of negatie heeft een waarheidstabel, die laat zien hoe de waarheid van een samengestelde propositie afgeleid kan worden uit de deel-proposities. De waarheidstabel laat zien wat het voegwoord doet als de twee proposities worden samengesteld. Hierbij is ‘waar’=1 en ‘niet waar’=0. Bijvoorbeeld: Als ‘A’ waar (1) is en ‘B’ ook (1), is ‘A en B’ waar (1). Als ‘A’ waar (1) is en ‘B’ niet (0), is ‘A en B’ niet waar (0).
Waarheidstabellen
Waarheidstabel van het voegwoord EN
P | Q | P ∧ Q |
1 | 1 | 1 |
1 | 0 | 0 |
0 | 1 | 0 |
0 | 0 | 0 |
Waarheidstabel van het voegwoord OF
P | Q | P ∨ Q |
1 | 1 | 1 |
1 | 0 | 1 |
0 | 1 | 1 |
0 | 0 | 0 |
Waarheidstabel van het voegwoord NIET
P | ¬P |
1 | 0 |
0 | 1 |
Een drogreden is een stelling die niet geverifieerd kan worden op basis van een argument, omdat dit argument ontbreekt, of omdat het argument niet van toepassing is op de stelling.
Stel: ‘Als P dan Q’ = 1 en Q = 1 dan kan P zowel 1 als 0 zijn. Dit kun je zien in de eerste en een na laatste regel van de waarheidstabel. Verificatie geeft dus geen zekerheid en wordt ook wel de drogreden van de consequens (fallacy of the consequent) genoemd. Verificatie wordt gebruikt bij het testen en accepteren van hypothesen, maar geeft volgens de propositie logica dus geen zekerheid. De hypothese klopt ten aanzien van de observatie, maar kan ook door iets heel anders veroorzaakt worden.
Conjunctie, negation, conditional en disjunctie.
Een dergelijke analyse geeft de waarheidswaarden van een algemene claim weer, gebaseerd op de waarheidswaarden van kleinere delen van de claim.
We kunnen bepalen of een argument valide is aan de hand van een waarheidstabel.
Deductie is een handig middel om vooral te bewijzen dat een argument valide is in plaats van dat een argument niet valide is.
Wat zijn physical causal explanations? Wat zijn behavioral causal explanations? Deze vraag is gebaseerd op de 10e druk van het boek
Wat wordt bedoeld met de Best Diagnosis Method? Waarvoor wordt deze methode gebruikt? Wat is de rol van background knowledge daarbij? Deze vraag is gebaseerd op de 10e druk van het boek
Wat is een argument gebaseerd op analogie?
Uit welke delen bestaat een dergelijk argument?
Wanneer is sprake van generalisatie?
Welke drie principes gelden bij een causale statement?
Welke methoden bestaan er die kunnen worden uitgevoerd om een causale statement te bevestigen?
Verklaringen en argumenten zijn verschillende dingen, maar ze kunnen wel wat met elkaar gemeen hebben. Verklaringen kunnen namelijk als argument gebruikt worden, namelijk als premisse en als conclusie. Er bestaan veel soorten verklaringen. Twee daarvan zijn: (1) fysieke causale verklaringen en (2) gedragsmatige causale verklaringen.
Bij een fysieke causale verklaring wordt een causale verklaring gevraagd voor een gebeurtenis in termen van de fysieke achtergrond. De fysieke achtergrond gaat over de algemene condities waarin een gebeurtenis is voorgekomen. Voorbeelden van deze algemene condities zijn temperatuur of vochtigheid. Vaak worden deze condities niet specifiek belicht, omdat we ze al kennen. Wanneer de condities niet verwacht worden, is het vaak wel nodig om ze specifiek te belichten. Ook gaat het bij de fysieke achtergrond van een gebeurtenis over de directe oorzaak van een gebeurtenis. In werkelijkheid is het echter zo dat meerdere oorzaken bijdragen aan een gebeurtenis. Onze interesses en kennis bepalen welke link in een causale ketting we identificeren als de oorzaak van de gebeurtenis. Voorbeelden van vragen waarbij het gaat over fysieke causale verklaringen zijn: ‘Hoe komt het dat mijn band leeg is?’, ‘Hoe komt het dat ik een hoge bloeddruk heb?’, ‘Waarom zijn sommige diersoorten uitgestorven?’ en ‘Hoe ontstaat de opwarming van de aarde?’
Wanneer we ons afvragen wat de oorzaak van een gedraging is, dan wordt een gedragsmatige causale verklaring gezocht. Dit gebeurt in termen van redenen en motieven. Net zoals bij fysieke causale verklaringen, bevatten gedragsmatige causale verklaringen vaak ook relevante achtergrondinformatie en een poging om de oorzaak van het gedrag vast te stellen. De causale achtergrond gaat vaak over politieke, sociale, economische en psychologische factoren. Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen een reden om iets te doen en een specifieke reden van een persoon om iets te doen. Er kan een specifieke reden zijn waarom iemand een dakloze helpt, maar dezelfde reden hoeft niet ten grondslag te liggen aan het hulpgedrag van andere mensen. Bij een ‘reden’ om iets te doen geven we een argument waarom iemand iets doet en bij een ‘specifieke reden van een persoon’ om iets te doen verklaren we waarom iemand iets doet. Voorbeelden waarbij het gaat om gedragsmatige causale verklaringen zijn: ‘Waarom heeft het bestuur het contract niet goedgekeurd?’, ‘Waarom was Piet tegen het idee?’, ‘Waarom vechten mensen?’ en ‘Waarom worden butlers meer betaald wanneer ze een Engels accent hebben?’
De ‘Beste Diagnose Methode’ is iets anders dan de Methode van Verschil of de Methode van Overeenstemming. Het gaat over de beste verklaring van verschillende symptomen bij het vaststellen van een ziekte. Deze methode kan echter ook gebruikt worden in andere, niet-medische situaties. Wanneer een moord gepleegd wordt, dan kunnen de aanwijzingen als ‘symptomen’ dienen, terwijl de moord de ‘ziekte’ genoemd kan worden. De best mogelijke verklaring van de moord, wordt in dit geval de ‘Beste Diagnose Methode’ genoemd.
Een argument gebaseerd op analogie is een argument dat iets een bepaalde eigenschap heeft, omdat een gelijk ding dezelfde eigenschap heeft.
Een dergelijk argument bestaat uit twee analogen: een premisse-analoog en een conclusie-analoog.
Je generaliseert van een steekproef wanneer je een bepaalde eigenschap toeschrijft aan leden van een bepaalde populatie, omdat dit bij een kleine groep is bewezen.
Hierbij gelden drie principes: het ‘paired unusual events principle’, het ‘common variable principle’ en het covariaat principe.
Deze methoden zijn (1) een gerandomiseerd experiment, (2) prospectieve observationele studie, en (3) retrospectieve observationele studie.
Wat is het verschil tussen een waardeoordeel en moreel redeneren?
Noem twee principes van moraal redeneren.
Wat houdt consequentialisme in?
Noem drie voorbeelden van consequentialisme.
Wat houdt de plichttheorie in?
Welke vorm van ethiek richt zich niet op wat gedaan moet worden, maar op hoe iemand moet zijn.
Een waardeoordeel is een bewering die waarden uitdrukt, terwijl moraal redeneren gaat over beoordelingen die berusten op morele waarden (bijvoorbeeld in termen van goed of slecht).
Twee principes van moraal redeneren zijn het consistentieprincipe en morele principes.
Consequentialisme heeft als uitgangspunt dat de gevolgen van een beslissing of handeling de morele waarde bepalen.
Drie voorbeelden zijn het utilitarisme, egoïsme en altruïsme.
Bij de plichttheorie wordt er waarde gehecht aan de morele plichten. We zouden dingen wel of niet moeten doen niet om iets te bereiken, maar simpelweg omdat het goed of fout is.
Deugdethiek.
There are several ways to navigate the large amount of summaries, study notes en practice exams on JoHo WorldSupporter.
Do you want to share your summaries with JoHo WorldSupporter and its visitors?
Field of study
JoHo can really use your help! Check out the various student jobs here that match your studies, improve your competencies, strengthen your CV and contribute to a more tolerant world
2789 | 1 |
Add new contribution